Voor het volgende onderwerp, dienen we enkele eeuwen terug te keren in de tijd.
Terwijl in de Romeinse tijd de doden niet in de stad mochten begraven worden, werd dit vanaf de 5e eeuw steeds meer gedoogd. Dit kwam door het gevoel van onveiligheid dat veroorzaakt werd door invallen, en de gedachte dat het dicht liggen onder of bij de martelaren goed was voor de eigen zielezaligheid.
Keizer Justinianus, het tweede Concilie van Braga (563) en ook latere concilies in de 7e en 8e eeuw handhaafden wel het verbod om te begraven in de kerken, maar er werden wel officiële toelatingen gegeven om te begraven tegen de buitenmuren, in de bijgebouwen, in het voorportaal of in het atrium (voorhof).
In de 9e eeuw werden niet langer enkel bisschoppen in de kerk begraven, maar ook de abten en priesters, alsook vooraanstaande leken. De gewone gelovigen / leken dienden nog steeds buiten de kerk te worden begraven.
In de 13e eeuw beschouwde men het begraven in en rond de kerken of kloosters als een 'oud' gebruik, maar er kwam wel een verbod om bovenop elkaar begraven te worden.
Amper een eeuw later kwam een andere paus echter op de beslissing terug omwille van de traditie en tevens omwille van enkele nieuwe meningen in de Oosterse kerk.
Zou men immers niet meer denken aan de doden en meer voor hen bidden op deze manier? En was een kerkgebouw niet dé aangewezen plaats om dichter bij God te zijn?
Zonder hierover formele wetgeving uit te vaardigen liet de overheid / wetgevende macht haar afkeuring blijken over deze overwaardering van de kerk als begraafplaats en men spoorde de bevolking aan om toch de laatste rustplaatsen niet langer in de kerk te hebben.
In Aalst echter, een heel katholieke regio, bleef de kerk 'the place to be'.
In 'De Werkman' van 19 november 1875 lezen we over de vergroting, dan over een verkleining van het kerkhof :
"Tot 1784 was het Kerkhof rond de kerk en door eenen muur afgesloten, aan welken de stad in 1432 eenen kostelijken waterput maakte, mits dat omtrent nieuwers water en was, daartoe alle de gheburen gaven, ele na zinen staat.
De stad gaf 30 pond 6 schellingen parisis. Op het laatste der 15e eeuw, in 1496 kocht de kerk eene erve aan de Stoofstraat, om er 't Kerkhof langs die zijde mede te vergrooten. De begraafplaats werd in 1765, toen men den muur vernieuwde, een weinig verkleind, ten einde den steeneg, die aldaar te smal was, te verbreeden"
Deze situatie bleef zo tot in het midden van de 18e eeuw.
De periode van de Franse revolutie was nogal sterk uit op het verbieden van het begraven van de doden in kerken, maar ditmaal werden hygiënische redenen aangehaald.
In onze contreien had de Geheime Raad reeds in 1771, op verzoek van keizerin Maria-Theresia, een dossier samengesteld en na overleg en samenwerking met de verschillende gewestelijke gerechtshoven kwam er in 1776 een nieuwe wettekst. Het was echter pas onder keizer-koster Jozef II van Oostenrijk dat deze als edict verscheen op 26 juni 1784 (Edict angaende de begraffenissen).
Toendertijd begroeven de Aalstenaars hun doden nog steeds op het kerkhof rond kerken en kloosters, onder andere ook aan de Sint-Martinuskerk in het centrum van de stad.
Na het verschijnen van dit edict stopte dit. Het was nu immers ook formeel verboden om te begraven in kerken en binnen de stadsmuren, omwille van hygiëne en plaatsgebrek, en men kreeg een verplaatsing van een 'kerkhof' naar een 'begraafplaats'.
Kerken kregen een uitsluitend ceremoniële rol, en begraafplaatsen dienden dus vanaf nu buiten de stadsmuren te liggen.
Dit leidde uiteraard tot protesten, want vele mensen wilden hun dierbaren in gewijde grond, dus dicht bij een kerk, begraven.
Er werd echter toch ingegaan op de eisen van keizer-koster Jozef II, en daarom kocht de kerkfabriek dat jaar nog een terrein langs de Dendermondse Steenweg.
Wel buiten de stadsmuren dus, maar zeker geen onoverkomelijke afstand.
Op 2 november 1784 wordt de begraafplaats ingewijd.
Het kreeg in de volksmond de naam Zjennemiekeskerkhof (Jennemiekeskerkhof), naar de bijnaam van Maria-Johanna Meert, die er als eerste begraven werd.
Tussen de 30 en 40000 Aalstenaars zouden haar volgen en werden hier begraven.
Na de onafhankelijkheid van België in
1830 bleef de invloed van de Kerk groot, maar gemeenten kregen meer bevoegdheden.
De gemeentelijke begraafplaatsen werden normaal en vanaf deze periode werd alles ook veel beter georganiseerd.
Een nieuwe wet van 1866 verplichtte dat alle begrafenissen eerst burgerlijk moesten worden aangegeven. Het kerkelijke deel verdween dus geleidelijk aan.
In 1867 werd dan ook de mogelijkheid van niet-religieuze (burgerlijke) begrafenissen wettelijk erkend, hoewel dit in Aalst (als katholieke stad) nog vrij zeldzaam gebeurde.
In 1867 houdt het Zjennemiekeskerkhof officieel op te bestaan. Dan wordt namelijk een nieuwe begraafplaats in gebruik genomen, langsheen de Leo de Béthunelaan, de huidige stedelijke begraafplaats.
Opvallend is dat de oprichting van het nieuwe kerkhof door de stad gebeurde.
Een wet uitgevaardigd door Napoleon in 1804 liet namelijk toe dat ook gemeentelijke administraties begraafplaatsen oprichtten, en eerder in 1867 werd ook de mogelijkheid tot burgerlijke begrafenissen ingevoerd.
De kerkfabriek verpachtte het oude kerkhof, maar verbood de pachters om er putten te graven.
In 1869 vinden we in de Denderbode een advertentie terug, waaruit mag blijken dat 'het oud kerkhof' voor de Aalstenaar een herkenningspunt werd.
Zo een beetje als ''t aad poliesjebureau' waar men nu - zoveel jaar na de sluiting - nog altijd over spreekt.
Eind 19e eeuw, in de schaduw van de spoorlijn en het station, begint de opkomst van industrie en vestigen verschillende bedrijven zich langs deze weg, en dus ook boven het 'oude kerkhof'.
2024 : De Stad Aalst wenst op de terreinen van Dendermondsesteenweg 75 de bestaande bebouwing te slopen. Dit past in een omvangrijk en ingrijpend stadsvernieuwingsproject met ruimte voor stedelijk wonen, handel, bedrijvigheid, diensten, evenementen, e.d., ter hoogte van een verouderd industriegebied. Ook op de terreinen achter het station worden in de nabije toekomst stedelijke functies voorzien en wordt een transferium uitgebouwd. Om deze toekomstige ontwikkelingen te ontsluiten, wordt een nieuwe weg, een stadsboulevard, de zgn. ‘Nieuwe Tragelweg’ aangelegd tussen de Denderstraat en de rotonde die de N41 verbindt met de R41. Deze nieuwe weg zorgt eveneens voor de ontsluiting van de toekomstige Pendelparking achter het station. De sloopwerken hebben als doel het toekomstig tracé voor de Nieuwe Tragelweg voor te bereiden in functie van de uitvoering van de wegenwerken.
Zo klonk de aankondiging die de sloop van de leegstaande winkelpanden (vroeger Smatch - Buurtslagers / Blokker - MegaWorld / Leenbakker) inluidde eind 2024.
Sinds begin april 2025 is hier een uit de kluiten gewassen tent te bewonderen.
De Tragelsite, gelegen tussen de Denderstraat, Dendermondsesteenweg, Tragel en de R41-Heilig Hartlaan, is immers het gebied van ongeveer 14 hectare dat reeds sinds 2015 wordt ontwikkeld voor een gemengd stadsproject. De site omvatte vroeger onder andere de Intergemsite, waarvoor saneringswerken zijn uitgevoerd. Daarna werd het gebied gebruikt als handelszone, met verschillende winkels.
SOLVA Dienst Archeologie start er in april 2025 een onderzoek op de plaats waar zich vroeger dus Leenbakker, Smatch - Buurtslagers en Blokker - MegaWorld bevonden.
De proefputten die werden geboord, bleken alvast een positief resultaat op te leveren, en men is dus zeker dat men de post middeleeuwse begraafplaats in goede staat zal kunnen terugvinden.
Reeds vanop een diepte van 'amper' 75 centimeter vindt men een knekelput en verschillende grafkuilen. Men kan duidelijk drie fases van herinrichting van de begraafplaats herkennen, iets wat binnen de verwachtingen lag na het bestuderen van kaartmateriaal en andere historische bronnen.
Een ploeg van 12 arbeiders en archeologen zijn dagelijks in de weer om de restanten van dit kerkhof bloot te leggen.
Het gaat hier om een oppervlakte van ongeveer 4532 m2.
Men hoopt nog ongeveer 2000 skeletten te kunnen recupereren.
In de omgeving, ter hoogte van locaties met gelijkaardige landschappelijke kenmerken, zijn archeologische resten bekend die teruggaan tot in de metaaltijden. Op basis van het proefputtenonderzoek kan men echter besluiten dat de kans op bewaring van dergelijke oudere sporen zeer gering is, en dit ten gevolge van de hoge intensiteit van begraving in de 18de en 19de eeuw.
Na het afronden van de werken door SOLVA (vermoedelijk zomer '26), zouden de werken starten voor de aanleg van de nieuwe Tragelweg.
Bij de opgravingen vonden archeologen van SOLVA mudden mei trouwens een houten doodskist met daarin een skelet waarvan alle lange botten zijn doorgezaagd.
De rechterbovenarm, beide onderarmen en beide bovenbenen werden in het midden doorgezaagd. Bij de onderbenen gebeurde dat net onder de knieën. Mogelijk is ook de schedel doorgezaagd, maar die was te slecht bewaard om dit met zekerheid te kunnen zeggen.
De zaagsporen zijn gemaakt door ervaren chirurgen of dokters. Dit leidt fysisch antropoloog Liesbeth Massagé af uit de studie van de zaagsnedes. “Er zijn geen ‘hesitation marks’ (sporen van aarzeling die kunnen wijzen op een minder ervaren dokter of student) gevonden, wat wel het geval zou zijn als studenten hadden geoefend op het lijk. Wellicht gaat het hier om het maken van meerdere preparaten bestemd voor medisch onderwijs”, zegt ze.
Dissectie was toendertijd heel belangrijk voor het medisch onderwijs.
Ook de in Aalst geboren chirurg Jozef Kluyskens meldde in 1817 al het belang van dissectie als een goede methode om de menselijke anatomie aan te leren.
Na de dissectie is de overledene begraven in een houten kist waarbij is geprobeerd om de verschillende fragmenten weer op de juiste plaats te leggen.
Hierbij werd echter een fout gemaakt. “De onderkant van het bovenbeen werd verwisseld met de bovenkant. Toch wijst dit erop dat er geprobeerd is om de persoon respectvol te begraven”, aldus Liesbeth Massagé. In de 18de en 19de eeuw werden dissecties meestal uitgevoerd op lichamen van veroordeelde criminelen en mensen die kort na hun dood niet door familie werden opgeëist of van wie de familie de begrafeniskosten niet kon betalen.
Het vinden van sporen van dissecties op menselijk botmateriaal is zeldzaam in onze regio. “De vondst in Aalst is des te opmerkelijker omdat Aalst in die tijd geen bekende medische opleidingsinstelling had. Dit roept vragen op over wie de dissectie uitvoerde en waar dit gebeurde.
Mogelijk is er een link met het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, het huidige stedelijke museum. Deze vondst toont aan dat medische geschiedenis niet alleen in archieven, maar ook in de grond te vinden is.
Verdere analyse en samenwerking met historici, archeologen en medische specialisten zal hopelijk nog meer onthullen over deze bijzondere vondst”, zegt de stad.
Of er in Aalst iets kan gebeuren zonder dat daar eerst een eindeloze discussie aan vooraf gaat? Het lijkt erop dat dit echt niet kan.
Het stadsbestuur koos er in 2018 voor om de nieuwe straten op de Tragelsite Kunstzijdestraat, Arenalaan, Ketsersweg, Nieuwe Tragelweg en Jennemieke te noemen.
Een beslissing die meteen op onbegrip kon rekenen van oppositiepartijen sp.a en Open Vld.
"Eerst keurt het schepencollege de Viscosestraat, de FFR-laan en de Georgiesstraat goed, maar dan komen ze met andere namen naar de gemeenteraad", vertelde Vera Van Der Borght (Open Vld).
"De namen verwezen nochtans naar de arbeidersstrijd ten tijde van priester Daens. Een gemiste kans om ons historisch industrieel erfgoed in de verf te zetten", zei ze.
La Géorgie was een katoenspinnerij op de Tragel, FFR verwijst naar de Filteries Réunies en Viscose naar 'Société Générale de Soie Artificielle par le procédé de Viscose'.
Ook Sp.a-er Patrick De Smedt vond het onvoorstelbaar. "Uitgerekend op deze historische industriële site, waar een zware sociale arbeidersstrijd plaatsvond, worden de drie daarnaar verwijzende voorstellen geschrapt", zei hij.
De bevoegde schepen Mia De Brouwer (N-VA) ontkende stellig dat de keuze werd beïnvloed door vastgoedontwikkelaars of dat Franstalige namen op een veto stootten van de N-VA.
Ze vond het "Platte oppositiepraat", gezien "de nieuwe namen wel degelijk ook verwijzen naar ons erfgoed en bovendien makkelijker uit te spreken zijn".
Nu, what's in a name natuurlijk, en er zullen nog kansen genoeg komen om de aangehaalde namen ook ergens een plaats te kunnen geven.
Feit is dat men dus nog een tijdje naar een tent kan kijken, en het daarna alle hens aan dek wordt voor de aanleg van een nieuwe 'Tragelweg' met bijhorende faciliteiten ...
Het prestigieuze project lokt heel wat reacties uit, zowel negatief als positief.
Meer over 'kerk en geloof' in Aalst kan U
HIER terugvinden.
De archeologen geven zaterdag en zondag 24 en 25 mei rondleidingen van 10 tot 12 uur en van 13 tot 16 uur.
De toegang is gratis.
Reservatie is niet nodig.
Hou er wel rekening mee dat de archeologische site slechts beperkt toegankelijk is voor rolstoelgebruikers.
Bronnen:
loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/notas/30950
aalst.n-va.be 02/02/2018
loket.onroerenderfgoed.be/archeologie/notas/notas/30950
histories.be : dood en begrafenis
HLN 21/05/2025
'Ons heem' , 12/1999
aalst.be
foto : Oilsjt een weireldstad@facebook