Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 30 april 2019

Kaatsen

Kaatsen werd in Aalst al heel vroeg beoefend. Het moet rond de jaren ‘20 geweest zijn dat er in de toenmalige Lindenstraat (buurt Paddenhoek) een eerste kaatsploeg verscheen.

Wie eigenlijk dit populaire balspel in onze streken binnenbracht is niet echt geweten. Volgens sommige bronnen zouden het de Romeinen geweest zijn, anderen vernoemen de Spanjaarden als importeur van dit spelletje. 
Feit is dat rond de jaren 1540 het kaatsspel heel populair was in Frankrijk.
In Doornik zouden Spaanse krijgsgevangenen het kaatsspel (of 'pelote') reeds spelen in 1812.

Op koorden ‘slasjen’ met een steunband om het middel en met een handschoen speelden Jan Beijgaerts, Gustaaf De Decker, Frans Borms, Edmond Hofman (Mon Joeper), den langen Blanckaert en wellicht nog vele anderen het kaatsspel. Ze namen deel aan tornooien in en rondom de stad.

Deze sport werd al gauw enorm populair bij het gewone volk. Een uitrusting kostte eigenlijk twee keer niks. Had je niet voldoende geld om het voornaamste attribuut (de handschoen) te kopen, dan kon je nog altijd met de blote hand spelen. Het was misschien niet zo plezierig om de nogal harde kaatsbal te moeten keren met de blote hand, en het aantal blauwe plekken zal niet te overzien zijn, maar dat lukte toch. 

Hierbij een foto van een kaatsspel tijdens de kermis op de Hoge Vesten in 1954. 
Op de foto te zien : 
Albert Verbestel (ajuinboer) en Petrus Van Den Bremt (gever)



We mogen er zeker van zijn dat in ongeveer elke straat van de buurt, wanneer de breedte en de lengte het toelieten, aan kaatsen werd gedaan. 
Na het oprichten van de noodkerk Sint-Anna werd er achteraan een geasfalteerd plein aangelegd. Kaatsclub Sint-Anna kende er gedurende vele jaren zijn bestaan en was een waardig tegenhanger van Herleving Houtmarkt.

Bij de thuiswedstrijden was er dikwijls een massa volk.
Grotere wedstrijden werden soms op het Esplanadeplein gespeeld, maar het bekendste plein was (en is) ongetwijfeld de Houtmarkt waar café Herleving tot een tijdje geleden het lokaal van de plaatselijke club was. 
Daar huisde in de jaren ‘30 Den Eendracht, dat toen de enige Vlaamse voetbalploeg was die in de hoogste afdeling speelde.

Na de Tweede Wereldoorlog nam De Vliegende Bal, de club uit Nieuwerkerken, de plaats van Aalst in als vedettenploeg van de Denderstreek. Eén van de sterspelers was de uit Herdersem afkomstige Raymond Boulonne. kaatsbalkampioenschap in Aalst.

Kaatsen was in Aalst een echte volkssport: de Verenigde Kaatsbanen richtten met medewerking van het stadsbestuur competities in voor fabrieksploegen en ploegen van openbare diensten. Die vonden plaats op de banen van het Heilig Hart, de Houtmarkt, Sint-Anna en de Varkensmarkt. 



Hier een foto van het zicht op het kaatsplein op de Houtmarkt te Aalst, met op de voorgrond het standbeeld van Johannes Nepomucemos en achteraan in beeld de watertoren. 

Foto genomen vanuit het huis Houtmarkt 3, 
dit was destijds meubelmakerij Gebroeders De Maeseneer.


Ook in Erembodegem, Baardegem en Herdersem werd door amateurs nog geregeld ‘een kosj gelegd’. 
Men leerde de kneepjes van het vak reeds op de lagere school. 

Rond de Eerste Wereldoorlog had Herdersem een grote ploeg met sterspeler Henri Moens, de latere burgemeester. Traditioneel werd jaarlijks op 11 juli de grote kaatslutte georganiseerd. Meester-schoolhoofd Hector Muylaert en zijn leerlingen speelden tegen Meester August van Nuffel en zijn klas uit Lebbeke. In 1954 werd als speelterrein de Grote Baan gebruikt, tussen café Sint-Antonius en café De Vlieger.

Later verhuisde het speelterrein naar het dorpscentrum. Het kaatsen verliest jammer genoeg aan aandacht, en de plaatsen waar er nog gespeeld wordt, worden schaars.
Op de Aalsterse Houtmarkt zijn de wedstrijden nog heel recent. Zo was deze plek in juli 2013 nog dé plaats waar het 88e kaatsbalkampioenschap van Vlaanderen werd uitgevochten. Er namen 9 ploegen deel, waarvan niet minder van 5 uit de Denderstreek. Het kampioenschap - het Wimbledon van de Belgische kaatssport - wordt overigens georganiseerd door Kaatsclub Herleving Houtmarkt. Baasrode wist de kampioenstitel te veroveren.

Dat het er soms heel 'enthousiast' aan toe ging, bewijst het feit dat er af en toe wel eens een ruit in de buurt sneuvelde. In de jaren '90 was er bijvoorbeeld de Nederlander Piet Jetze Faber, die bij het keren van een bal ooit een dakpan verbrijzelde. Tot op de dag van vandaag is de inslag nog steeds te zien, want de vervangen dakpan had een andere kleur dan de originele.

Voor de sportievelingen, hier even de regels


Een ploeg bestaat uit 5 spelers, twee koordspelers, een kleinmidden, een grootmidden en een achterman. Sinds 1970 mag een reservespeler voorzien worden in de nationale reeksen, terwijl de jeugdploegen, bevordering en gewestelijke reeksen over twee reservespelers mogen beschikken.

De opslag (= leveren) dient onderarms te gebeuren, en wordt met de blote hand gedaan teneinde zo nauwkeurig mogelijk te kunnen slaan. 

Het spel begint vanaf het ogenblik dat de speler (opslager), in de opslagruimte optredend, de bal los laat. De opslager moet zich in de opslagruimte bevinden en mag deze slechts verlaten na aan de bal de laatste impuls voor de definitieve opslag gegeven te hebben.
Een speler van de andere ploeg tracht de bal terug te kaatsen (=keren) waarbij de bal slechts éénmaal mag botsen.
Zo wordt er over en weer gekeerd…

Botst de bal echter tweemaal na elkaar dan wordt “een kaats” geplaatst waar de bal gestopt wordt of over de zijlijn rolt…  Het komt er op aan de kaats zo nadelig mogelijk te leggen voor de tegenpartij.
Als er twee kaatsen geplaatst zijn, wordt er van kamp veranderd of bij één kaats als één van de ploegen op “40” staat...
De ploeg aan de opslag moet dan trachten de bal voor de kaats te stoppen…
De wedstrijd wordt betwist in 13 spellen (twee ploegen) of in 7 spellen (met drie of vier ploegen).
De toekenning van het spel gebeurt zoals bij tennis: 15,30, 40 en spel. In geval van gelijkheid van 40-40 volstaat één punt om het spel te behalen

De kaatsbal

De kaatsbal, die thans gebruikt wordt is vervaardigd uit een synthetische stof (vroeger was dat in leder). De diameter van deze bal bedraagt 48 milimeter en het gewicht is 47 gram.

De kaatshandschoen

De handschoen is vervaardigd in soepel leder. Daarin wordt nog een versterking aangebracht in de palm van de hand.
De speler moet zijn vingers kunnen plooien in de richting van de handpalm.
Een strenge reglementering diende te worden op punt gesteld om misbruiken te vermijden en in voorkomend geval te bestraffen. Het maximale gewicht van een handschoen: 190 gram. Nationale reeksen: 180 gram …



Het terrein

Een kaatsbaan is 72 meter lang en bestaat uit twee delen in de vorm van een trapezium.

Het “groot spel” heeft aan de achterlijn een breedte van 19 m, terwijl het “klein spel” gesloten wordt met een lijn van 8 m breedte. Deze twee delen zijn met elkaar verbonden door de koordlijn die evenwijdig loopt met de twee hogervermelde lijnen en die een breedte heeft van 7 m.
Het “groot spel” is 30 m lang, terwijl het “klein spel” een lengte heeft van 42 m.

In het groot spel bevindt zich de opslagruimte. Dit is een rechthoek van 3 m x 5 m.

De opslagruimte mag niet overschreden worden bij de opslag.

Kaatsen op de Houtmarkt; aan de opslag zie je Kamiel Van De Velde tijdens
de wedstrijd Aalst-Flamelies (verzameling R. Boulonne).


Kaatsen in de jaren ’40; aan de opslag zie je Raymond Boulonne, met daarachter Gustaaf Buyl (verzameling R. Boulonne).


Bronnen

foto's verzameling R.Boulonne
foto Houtmarkt : Made in Aalst
foto Hoge Vesten : Made in Aalst
info : dendersport.be
regels en uitleg : kaatsentiteit vlaanderen vzw (users.telenet.be/kaatsen/index.htm

De velodroom

Zoals vele andere steden kreeg ook Aalst in 1911 zijn zomervelodroom. 

Het bestuur had zich kosten noch moeite gespaard om de eerste koersen zo aantrekkelijk mogelijk te maken en de wielersport in Aalst en omstreken even populair te laten worden als bijvoorbeeld in West-Vlaanderen en Frankrijk. 

Op Paaszondag (16 april 1911) werd de velodroom, na zes maanden zware arbeid, geopend met een uitgebreid programma. Er was niet minder dan 2.000 frank prijzengeld, en er was heel wat aandacht vanuit de pers voor dit gebeuren.




Deze velodroom was gelegen aan de Gentse Steenweg ter hoogte van de Welvaartstraat, tussen de huidige Korte Lindenstraat en de Volksverheffingstraat, en stond dus evenwijdig met de huidige Gentsesteenweg. 
De talud langs de steenweg (waar het kaarthuisje staat), geeft trouwens nog steeds de helling van de velodroom weer.


Het programma van de koersen zag er groots en gevarieerd uit. Naast koersen voor beginnelingen en onafhankelijken was er een achtervolgingskoers voor renners van Aalst en omstreken.

Maar liefst 55 renners schreven zich in. Voor een tribuneplaats betaalde men 2 frank, voor een plaats op de helling 1 frank en de volksplaatsen gingen voor een 0,5 frank van de hand. 

Op de meeting van 8 mei 1911 werd veel aandacht geschonken aan de komst van ‘de neger’ Spain, winnaar in Genève en in heel Europa bekend. Hij werd door onze Flandriens echter volledig in de vernieling gereden en werd na een paar ronden reeds gedubbeld. De rest van de wedstrijd werd hij door het publiek uitgejouwd.


Dat de bestuurders er alles aan deden om de velodroom zoveel mogelijk onder de aandacht te brengen, blijkt uit het feit dat zij er in slaagden om de openingsrit van de Ronde van België (op 21 mei 1911) te laten aankomen in de Aalsterse velodroom.


Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hadden de meeste mensen natuurlijk andere kopzorgen en vielen de baanactiviteiten stil. Wanneer het in de winter van 1915-‘16 dan ook nog eens extra koud werd, startte de afbraak van onze velodroom omdat het hout beter nuttig kon gebruikt worden. Het hout werd per kilogram verkocht en opgestookt.

En dus was onze velodroom, waar vele bekende renners kwamen koersen, slechts een kort leven beschoren, en verdween hij volledig.

De technische gegevens van de velodroom : 250 meter lang / uit hout / 4,5 meter hoge bochten

Ook blijkt er zelfs een kleine ‘wintervelodroom’ te hebben bestaan in Aalst, namelijk in het gebouw ‘Boerenbond’ op de Grote Markt.

Het fenomeen bestond reeds voor WOI. De wintervelodroom was een houten constructie met licht verhoogde bochten. De totale lengte was vaak niet eens 50 meter. Er werden op die korte binnenpistes kleine kampen gehouden tussen 2 of 3 renners. Eigenlijk was het meer acrobatie dan koers. De renners reden soms ook tegen rolschaatsers, die vaak in hetzelfde avondvullend programma ook nog eens optraden tegen elkaar.

Vergelijk het een beetje met koers op rollen, wat in de periode na WO I erg in trek kwam. Men nodige op de mini-pistes vaak in hoofdzaak streekrenners uit om hun rondjes te rijden, en vooral ook om de kassa’s te doen rinkelen.


Een ander wielerhoogtepunt in Aalst is uiteraard 'het natourcriterium'. Daarover kunnen jullie HIER meer lezen.


Bronnen :

- ‘Van Wielerbaan tot velodroom = de geschiedenis van het baanwielrennen in Belgie van 1890 tot 2003’, Scriptie voorgelegd aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte door Bert Moeyaert.

- ethesis.net/wielerbaan/wielerbaan_inhoud.htm

- Aalst Historiek (aalstwaarisdetijd.forumup.be)

- De Erfgoedkrant September 2013

Maurice Martens

Maurice Martens (Aalst, 5 juni 1947) was een heel gekend Belgisch voetballer. In 1973 won hij zelfs de Gouden Schoen. Hij speelde 16 seizoenen op het hoogste niveau in de Belgische voetbalcompetitie.

Het voetballen zat bij de Martens’en duidelijk in de familie. Ook pa Honoré was een legendarische figuur. Het was de man die het bij het met 'Adelaars' tot Sportkring gefusioneerde ‘Volharden’ heel goed deed. Ook trok hij nog de shirts aan van Gantoise en Olympic Charleroi.  ‘Den Olympic’ werd vroeger ook wel spottend ‘Flaminpic’ genoemd omdat de Waaltjes blijkbaar heel graag Vlaams talent aantrokken, en er dan ook nog prima resultaten mee boekten ook. 


Maurice is negen jaar jonger dan broer Roland, ook al een groot talent, eerst bij Gantoise en dan bij Eendracht Aalst. Hij stopte wel heel vroeg. Tegen de gevolgen van de bikkelharde duels en de opgelopen kwetsuren is immers zelfs de taaiste bonk niet opgewassen.

Ook broer Jean-Pierre heeft voor Eendracht Aalst gespeeld.

Maurice begon zijn carrière bij Eendracht Aalst en werd er als profvoetballer weggekaapt door het grote RSC Anderlecht. Hij debuteerde tijdens het seizoen 1967-'68 in het A-elftal. Martens was op dat moment 20 jaar en maakte zijn intrede aan de zijde van grootheden Jan Mulder, Paul Van Himst, Johan Devrindt en Georges Heylens. In zijn eerste seizoen speelde hij 5 wedstrijden en werd hij landskampioen.

Een seizoen later hoopte iedereen op z'n grote doorbraak maar die kwam er jammer genoeg niet echt. Martens speelde 13 wedstrijden in het A-elftal van Anderlecht, maar was nog steeds niet een vaste waarde voor de linksachter-positie. Ook de volgende jaren werd hij geen titularis bij de Brusselaars.

Toch mocht hij in 1970 mee naar het WK in Mexico.

In 1971 maakte Martens dan maar de overstap naar een andere Brusselse topclub, Racing White.
Maurice bij Racing White in 1972
Bij deze club ontpopte hij zich wel meteen tot een belangrijke pion van het elftal en hij werd dan ook kapitein van de ploeg. Onder leiding van Maurice en de (toen nog) jonge Nederlandse middenvelder Johan Boskamp werden de roodhemden zelfs de grootste concurrent van het grote Anderlecht.
In 1973 kreeg hij voor zijn prestaties zelfs de Gouden Schoen.
Hij is daarmee trouwens de enige Aalstenaar die de meest prestigieuze voetbaltrofee in ons land ooit won.
Martens kreeg de schoen met een enorme voorsprong op Nico Dewalque van Standard Luik. Erwin Vandendaele, Paul Van Himst en Rob Rensenbrink eindigden op de respectievelijk derde, vierde en vijfde plaats. 
Een verdediger die de gouden schoen won, was trouwens nog zo'n unicum … Maar 'onzen Oilsjteneer' heeft het 'm toen maar gelapt …

Deze schoen werd trouwens gekoesterd in zijn winkel (aan de kassa), zodat hij er nog dagelijks van kan genieten, … tot in 2003. Toen sloeg het noodlot toe, en werd de schoen gestolen. Gezien er geen inbraaksporen waren is het vermoeden groot dat de inbraak op klaarlichte dag gebeurde. De schoen kwam echter terug boven water, en staat opnieuw in de winkel. Volgens Maurice doet het hem deugd om te zien dat het vaak de kinderen zijn die hun oog er op laten vallen, en de vaders dan meteen vertellen wie Maurice was.
Maurice mét gouden schoen in zijn winkel
2018
In die tijd bestond het 'Gala van de gouden schoen niet'. Een gewoon telefoontje van de organisatie, that's it. Geen receptie, geen show … Er was zelfs geen ontvangst op het stadhuis … Het enige eerbetoon dat je toen kreeg, was de overhandiging van de schoen voor aanvang van een wedstrijd. 

De goeie conditie is er niet zomaar gekomen. Tijdens zijn eerste jaren bij Anderlecht stond hij elke dag om 4 u op om zijn vader-beenhouwer te helpen uitbenen. Dan ging het naar het station van Aalst, met de trein naar Brussel en met de tram verder naar het Astridpark. Na de training was hij pas om 21u30 weer thuis, …

Ook Raymond Goethals ‘den tuuvereir’, liep in die periode heel oog op met de bescheiden Aalstenaar.

Maurice zou door deze onderscheiding zeker niet op wolkjes beginnen lopen. Als profvoetballer wist hij maar al te goed dat hij zich steeds ten volle zou moeten blijven geven. Hij heeft de top bereikt en wou er natuurlijk ook zo lang mogelijk van genieten. In zijn overwinningsspeech dankte hij vooral de dirigenten van RWDM. Het vertrouwen dat zij hem schonken, heeft hem gestimuleerd om de ‘ster’ te worden die hij vandaag is.

Uit een interview met De Voorpost van 5/10/1973 :

Nog een vijftal seizoenen hoopt Maurice Martens goed te zijn voor voetbal aan de top. Maar als hij er op een goede dag mee ophoudt, verdwijnt hij uit de stadions. Wel zal men hem nog als toeschouwer ontmoeten. Doch één zaak staat paalvast : trainer wordt hij nooit.

“Het is een onvoorstelbaar ondankbare job. Als de ploeg resultaten bijeenschopt, ben je de gevierde mijnheer. Als het slecht gaat, bekijken de supporters je als zondebok”.

Een andere uitspraak van Maurice is : “Als profvoetballer moet je hard voor jezelf kunnen zijn, maar de mens in de tegenstander respekteren”.

Racing White veranderde in '73 van naam en stond nu bekend als Racing White Daring Molenbeek (RWDM). Onder leiding van Martens en de jonge Nederlandse middenvelder Johan Boskamp werd RWDM de grootste concurrent van Anderlecht in de competitie. Het seizoen 1974-'75 sloot RWDM af als landskampioen en Boskamp werd de eerste buitenlander die de Gouden Schoen won.

Ondertussen werd Maurice Martens het clubicoon van RWDM. Tot 1983 bleef hij de kleuren van Brusselse club verdedigen alvorens hij een punt zette achter zijn carrière als profvoetballer.

Maurice Martens speelde tijdens zijn loopbaan 26 keer voor de Rode Duivels.

In 1970, hij was toen 23 jaar, trok hij mee naar het WK in Mexico.

Twee jaar later werd hij door bondscoach Raymond Goethals geselecteerd voor het EK '72, dat door België werd georganiseerd. Een belangrijk toernooi waarin de Rode Duivels uiteindelijk op de derde plaats eindigden.

Het was voor Martens wachten tot 1980 alvorens hij nog eens mocht deelnemen aan een groot landenkampioenschap. Hij werd door toenmalig bondscoach Guy Thys geselecteerd voor het EK in Italië. De Rode Duivels konden toen rekenen op grote namen zoals Jean-Marie Pfaff, René Vandereycken, Wilfried Van Moer, Jan Ceulemans en Eric Gerets. De ploeg haalde uiteindelijk de finale, waarin het verloor van West-Duitsland.

Hierbij het Panini stickertje 354 (Panini FIFA World Cup Munich 1974)


Maurice beëindigde zijn carrière in 1983, na 17 seizoenen onafgebroken op de velden te hebben gestaan. Hij moest afhaken wegens een opgelopen kwetsuur aan de knie (halfweg februari van dat jaar op Antwerp)


Hij heeft steeds verklaard dat je moet zorgen dat je je broodje kan verdienen, ook na de topsportperiode.
Zelfs als verteld wordt dat je er in de sport als prof kunt komen : één kwetsuur is genoeg om ermee gedaan te maken.
Nog een goede tip van Martens : Als je er bent, hard blijven trainen, jezelf niet sparen. Anders loopt het toch mis ...

Tegenwoordig heeft Maurice nog steeds een sportzaak in de Koolstraat in Aalst. De winkel begon hij reeds vooraleer er sprake was van blessures. Dat toonde meteen zijn zin voor realiteit (of fatalisme). Voetballers verdienden in die tijd geen massa's geld, en rond de 35 jaar was je sowieso 'oud'. De sportwinkel noemt hij dus maar al te graag zijn 'pensioenwinkel'

De positie van Maurice was linksachter



Clubinformatie

Jeugd

1959-1966       Eendracht Aalst
1966-1967       RSC Anderlecht

Senioren

1967-1971       RSC Anderlecht
1971-1973       Racing White
1973-1983       RWDM  

Interlands

1971-1980  België : 26 caps

Erelijst

1968    Belgisch kampioen
1973    Gouden Schoen
1975    Belgisch kampioen




Bronnen

HLN 4/2/2018 : 'op bezoek bij de goeden schoen van … Maurice Martens'
HLN 13/1/2018 : 'Gala? In mijn tijd kreeg je gewoon een telefoontje'
Interview voor schoolkrant jaren '80
De Voorpost 5/10/1973
Wikipedia

De eerste vlucht - Robert den beenhouwer

Robert de beenhouwer vond dat hij, buiten zijn dagelijkse bestellingen leveren en zich ‘en passant’ een pint kopen, nog tijd over had voor een hobby.

Een hobby : dat was een 'nieuw' woord dat hier na de oorlog blijven hangen was, en dat eigenlijk betekende dat je je vrije tijd kon doorbrengen met iets anders dan werken, kaarten en pinten pakken.
Robert koos voor de duivensport, omdat hij dan nog altijd contact had met de beoefenaars van zijn andere, reeds vernoemde, hobby en toch het idee had iets nuttigs te doen.

Op zijn koer had hij zich dus een groot duivenkot laten maken door Frans de schrijnwerker-coiffeur van om de hoek in de Meuleschettestraat.

Het was zo het moment dat men de jonge duiven voor het eerst in de buurt uitliet.

Om hierbij te helpen had hij afgesproken met Frère de limonademarchant, ook een duivenliefhebber die een goede tweehonderd meter verder ook in de Meuleschettestraat woonde.

Robert had altijd al van zijn ‘heel speciaal voer’ gesproken, en het was dus nu het moment om hiervan wat resultaten te laten zien. Er was een uur afgesproken dat Frère de duiven ging lossen en Robert stond al enige tijd in de lucht naar de komst van zijn toekomstige kampioenen te speuren.

Het afgesproken uur was al enkele minuten voorbij, maar buiten een mooie heldere hemel was er helemaal niets te zien…..tot ineens een algemeen gelach opstak van de buiten staande geburen… de duiven waren in aantocht… maar wel te voet, ... en rustig pikkend tussen de kasseistenen op weg naar huis.

’t Bleek dat afgekookte spekbrokjes toch niet het ideaal voeder waren om toekomstige kampioenen te kunnen kweken …



Bronnen 
Willy Kiekens, ik kan niet stil zitten" over het leven van zin moeder Suzanne Lanckman

Het natte en droge voetenpad : wandeling

Deze wandelingen gaan door het Natuurgebied Honegem - Solegem - Sint-Apollonia en ze starten beide aan het Kasteel Terlinden, Terlindendreef 9, 9300 Aalst. 

Aan het kasteel vertrekken er twee wandelingen : het droge voetenpad enerzijds, en het natte voetenpad anderzijds. Beide wandelingen zijn ongeveer 10km lang.

Het natte voetenpad : Als het een paar dagen geregend heeft, zijn laarzen of waterdicht schoeisel voor dit tochtje zeker aan te raden.

In het begin en op het einde moet je wel een paar stukjes over de straat, maar het overgrote deel zit je in veldwegels, met een heel mooi en gevarieerd landschap als beloning.

De wandeling is duidelijk aangegeven met rode vierkantjes.

Over het algemeen is het een heel rustige wandeling.  Wel moet je rekening houden met de smalle paadjes, waardoor de wandeling jammer genoeg niet toegankelijk is voor mensen met een buggy of een rolstoel.

Het droge voetenpad : Dit pad is in tegenstelling tot de ‘natte’ tegenhanger, wel goed toegankelijk voor kinderwagens en rolstoelen. Deze wandeling is aangeduid met blauwe pijlen.

Honden zijn toegelaten in Honegem, maar moeten wel altijd aan de leiband blijven ... Vergeten jullie trouwens de 'kakzakjes' niet ? Het is wel de vrije natuur waar jullie inlopen, maar de mensen die na jullie komen zouden ook graag genieten van de tocht ....

Volledige omschrijving van de wandelingen :

Het kasteel Terlinden was oorspronkelijk een herenboerderij aan de Paddenhoek. In de 18de eeuw werd het U-vormig kasteel gebouwd op een rechthoekig eiland te midden van de eveneens rechthoekig aangelegde vijver, en dit in opdracht van Jaak Agnelus Dierickx. 
Het kasteel wordt in de volksmond ook wel ‘het kasteel van verdoemenis’ genoemd. 
In het begin van de 18de eeuw verbleef Pater Quesnel hier. 
Hij schreef er als aanhanger van het Jansenisme het ketterboek ‘Motif de droit du père Quesnel’. In de inkomzaal hangt (of hing) boven de haard trouwens een schilderij van père Quesnel. 
Door de jaren heen werd het kasteel verhuurd aan Fréderic Van der Noot, burgemeester van Aalst gedurende de periode 1833 tot 1848. In 1968 werd de stad de nieuwe eigenaar van het kasteel en het bijhorende 2 hectaren grote kasteelpark. 
Ondertussen is het kasteel in privéhanden terechtgekomen, en is het park zelf jammer genoeg niet meer te bezoeken. Voor de volledige uitleg over 'het kasteel van verdoemenis', klik HIER.

Het huidige kasteelpark is ontstaan rond de vroegere herenboerderij met talrijke hofgrachten en een boomgaard. Het park moet toentertijd een veel grotere oppervlakte beslaan hebben en heeft in de loop der tijden meerdere veranderingen ondergaan. 
Hoewel het oorspronkelijke park de laatste decennia vooral te lijden had onder ruimtelijke druk vanuit de omgeving (uitbreiding en bouw tunnel aan de Siesegemlaan en de Boudewijnlaan) is het toch nog steeds een oase van rust, gelegen aan de rand van de stad.
De inrijlaan (met monument van De Draeckenieren, kan je wel nog ingaan, maar een beetje verder wordt het park 'privé'.

Langsheen de oever van de kasteelvijver kan je van aan de ingang wel de reuzenberenklauw ontwaren. De reuzenberenklauw is een exoot die oorspronkelijk afkomstig is uit zuidwest Azië. In de 19de eeuw werd hij als tuinplant in Europa geïntroduceerd. 
De reuzenberenklauw sterft elk jaar in de herfst tot de grond toe af en groeit in de lente in een paar maanden tijd tot wel vier meter hoog. 
Hij bloeit met een scherm vol witte bloemetjes van juli tot september. 
De enorme hoogte en bladoppervlakte van de invasieve berenklauwen, ongewoon voor een kruidachtige plant bij ons, laat hen toe de meeste inheemse planten te overkappen en zo het licht te ontnemen en de groei te belemmeren. Het sap van de plant bevat een stof die de huid supergevoelig maakt voor zonlicht. Na aanraking van deze plant en daaropvolgende blootstelling aan zonlicht kan de huid rood verkleuren en hevig gaan jeuken. Na verloop van tijd kunnen blaren ontstaan, net zoals bij een brandwonde. Wanneer de ogen getroffen zijn, bijvoorbeeld door met besmette handen in de ogen te wrijven, kan dit tot tijdelijke of zelfs blijvende blindheid leiden. Een plantje dat vraagt om enige voorzichtigheid dus ...

We verlaten het park Terlinden via de hoofduitgang en gaan de Sylvain Van Der Guchtlaan in. Aan het eind van de straat draaien we linksaf de Kreupelveldstraat in. We volgen hier het tegelpad. Aan het einde van het tegelpad slaan we rechtsaf Paddenhoek in. 

In de bocht, ter hoogte van woning nr. 38, nemen we het tegelpad dat loopt langsheen een beukenhaag. 

Hagen ogen niet alleen mooier dan een afsluiting uit beton of steen, maar ze hebben bovendien een bijzondere ecologische waarde. 
Ze geven broedgelegenheid aan vogels, terwijl in hun schaduw eventueel bosplanten kunnen overleven en zoogdieren een schuilplaats vinden. 
Bloeiende struiken in een haag lokken op hun beurt talrijke insecten. Kies bij voorkeur voor hagen met streekeigen planten zoals haagbeuk, beuk, veldesdoorn en meidoorn. 

Bij een beukenhaag blijft het verdorde blad de ganse winter aan de takken zitten, wat extra beschutting, kleur en privacy geeft. 

Vóór het verdorren ontstaat een mooie herfstkleur, van geel naar warm rood. Wil je een groenblijvende haag, dan kan je gebruikmaken van liguster, gewone hulst of Taxus. 
Uitheemse naaldbomen onder de vorm van siersparren worden het best vermeden. Hun naalden vormen een dik tapijt op de bodem en veroorzaken verzuring. Ze horen zeker niet thuis in een natuurlijke haag. 

Net voorbij de jonge knotwilgen draait het pad naar rechts. 
Aan onze linkerkant liggen een aantal natte weiden van samen ongeveer 4 hectaren die enkele jaren geleden door Natuurpunt werden aangekocht met ondersteuning van de stad Aalst. 
De natuurwaarde van de natte weiden is groot. 

We vinden er onder andere de grote ratelaar, echte koekoeksbloem, brede orchis, zwarte zegge en nog meer typische soorten van dotterbloemgraslanden. 
Er bestaan ondertussen concrete plannen om het gebied te gebruiken voor educatieve doeleinden. 

In de aanwezige veedrinkpoelen komen tot 3 soorten salamanders voor, en in de knotwilgen eromheen broedt de steenuil. 

De steenuil is de kleinste uil van ons land. Het is een klein gedrongen uiltje van ongeveer 20 centimeter met een platte kop, felle gele ogen en bruine veren met lichte vlekken. 
De steenuil heeft het liefst een landschap met weilanden, knotwilgen, fruitbomen en oude schuurtjes. Bloemrijke weilanden zijn een echt muizen- en regenwormparadijs en bieden dus een eetfestijn aan de steenuil. 
Knotwilgen, fruitbomen en schuurtjes hebben dikwijls holletjes waarin de steenuil zijn jongen kan grootbrengen. 

Hagen en houtkanten zijn plaatsen waar hij zich goed kan verschuilen. De steenuil is ook dikwijls overdag actief. Je kan hem zien zitten op knotwilgen of weidepaaltjes, genietend van het zonnetje. De meeste mensen zien hem echter niet, omdat hij zo klein is, en de hoofdvoorwaarde om dit beestje te kunnen spotten is natuurlijk dat het stil blijft. Het aantal steenuilen is ondertussen natuurlijk sterk verminderd door het afnemen van nestelgelegenheden. Knotwilgen, oude schuren, hagen en houtkanten zijn nu veel schaarser dan vroeger, en de steenuilen worden ook relatief vaak slachtoffer van het steeds maar toenemende verkeer.

Op het einde van het tegelpad slaan we rechtsaf in de Sinte-Apoloniastraat. 
Rechts van de baan, net voorbij de populierenrij, is duidelijk zichtbaar hoe dicht we ons hier eigenlijk bij het stadscentrum bevinden, terwijl aan de linkerkant, op nog geen 500 meter afstand, het natuurreservaat en beschermd landschap ‘Honegem-Solegem-St.-Apollonia’ zich uitstrekt over 106 hectare. 

De schoonheid van het Honegemgebied is te danken aan het vochtig karakter dat het gebied voor de moderne landbouw minder aantrekkelijk maakt. 


De Honegemmeers was tot het midden van de twintigste eeuw trouwens een zogenaamde 'gemene weide'. De weide was eigendom van de gemeente en ieder jaar kwam de veldwachter op 29 juni het hooi per opbod verkopen. Die dag was het feest op 'den Honegem', en de volgende dag (al dan niet in aanwezigheid van enkele katers) kon het maaien met de zeis beginnen. Deze traditionele manier van maaien zorgde ervoor dat er heel wat kleurrijke plantensoorten voorkwamen. Doordat Natuurpunt nu ook een dergelijk maaischema toepast, kunnen we opnieuw genieten van de bloemenpracht van onder andere ratelaars, wilde orchideeën en echte koekoeksbloemen.


Door zijn lage ligging en de hiermee verbonden overstromingskans, bleef het gebied ook gespaard van al te grootschalige woningbouw. 
Het reservaat bestaat uit weiden en meersen, enkele bosjes, oude turfputten en talrijke bomenrijen en andere kleine landschapselementen. De holle wegen, hagen, bomenrijen, houtkanten en lanen zijn onmisbaar voor veel planten en dieren. Ze bieden beschutting, warmte en voedsel aan insecten, vogels en zoogdieren. 
Behalve als leefgebied voor planten en dieren kunnen de lijnvormige beplantingen ook perfect dienst doen als verbindingsweg. Voor sommige dieren is een akker of weiland immers een heel vijandige omgeving die op geen enkele manier te overbruggen is. Lijnvormige houtopstanden kunnen in dat geval noodzakelijk zijn om nieuwe leef- en voedselgebieden te bereiken. De beplantingen 'leiden' als het ware de dieren naar deze gebieden, zonder dat ze gevaarlijke wegen moeten dwarsen.

Ter hoogte van de boerderij (nr. 150) slaan we linksaf. 
We volgen de mooie meidoornhaag en slaan opnieuw linksaf. 

De meikevers zijn, na een lange afwezigheid, trouwens terug begonnen aan een opmars in het Vlaamse land. In de eerste decennia van de vorige eeuw werden de dieren als een bedreiging gezien omdat ze zo talrijk waren, en gekend waren omwille van het kaalvreten van hele gewassen. Verdelgen was toen de enige optie. 

Het zijn vooral de larven van de meikever die schadelijk zijn. De beestjes leggen namelijk hun eitjes in de grond. Als die uitkomen, voeden de larven zich met graswortels, en kunnen ze op die manier uiteraard schade toebrengen aan de gewassen in de tuinen.
De meikever is vooral 's nachts actief, en hoewel de naamgeving anders laat vermoeden, krijgen we de meikever vaak al in april te zien. 

De aantallen hebben zich nu hersteld, al zijn er nog steeds niet zoveel als vroeger.

Aan het begin van de onverharde weg bevindt zich aan onze rechterkant het Sinte-Apolloniabos. 
Dit is een vochtig gemengd loofbos van ongeveer 5 hectaren. Het bestaat voornamelijk uit populieren, elzen, essen, verwilderde niet-inheemse soorten en bosplanten. Er staan ook enkele zeldzaamheden, zoals bijvoorbeeld het gevlekte longkruid en adderwortel. 

Een eindje verderop komen we aan een tegelpad waarbij de uitgegroeide meidoorns voor een tunneleffect zorgen. In de ‘tunnel’ langs het grachtje vinden we veel schaduwplanten terug zoals robertskruid, mannetjesvaren en nagelkruid. 

Na het tegelpad bereiken we het asfalten wegdek van de Wagenstraat. 
Vanaf hier bevinden we ons op het grondgebied van de gemeente Erpe-Mere. 

In de Wagenstraat gaan we dan naar links. Net voorbij huisnummer 27 slaan we rechtsaf aan de witte zijgevel en komen zo in de Meiboomweg terecht. 
Enkele meters verderop kruisen we de spoorweg mits enige voorzichtigheid natuurlijk .. Spoorlopers kunnen we missen, en mocht er al eens een trein passeren ... op die 5 minuutjes zal het echt niet aankomen. 

We blijven het tegelpad volgen tot we uitkomen in de Honegemstraat waar we rechtsaf slaan. Een dertigtal meters verder houden we even halt aan een bruggetje over de Molenbeek. 
Deze Molenbeek ontspringt ten zuiden van Zottegem en stroomt verder via de gemeenten Herzele, Erpe-Mere, Haaltert en Aalst. 

Bij langdurige en hevige regenval kan het gebeuren dat het water uit de Molenbeek een groot deel van het Honegemgebied blank zet. Vooral vroeger hadden de mensen daar bijna elk jaar 'prijs'. Onze wandelingen werden vaak onderbroken door afgesloten wegen, maar dat weegt natuulijk niet op tegen de miserie van ondergelopen kelders ...

De plantenrijkdom van Honegem is trouwens (en dat zal dan wel het voordeel zijn zeker) deels te danken aan vroegere overstromingen waardoor de zaden aangevoerd en verspreid werden via de toen nog zuivere Molenbeek. 
Nu is het echter nadelig wanneer het verontreinigd water uit de Molenbeek via Honegem overslaat in de Torensbeek, waardoor deze op haar beurt overstroomt. Dit kan leiden tot overstromingsproblemen verder stroomafwaarts. Het zijn helaas vaak de mensen zelf die de oorzaak zijn van een overstroming. Door het aanleggen van grote verharde oppervlakken kan het regenwater niet meer insijpelen en infiltreren in de bodem en krijgen we een grotere afstroming naar de beken. 

Het rechttrekken en inbuizen van beken zorgt voor een snellere afvoer, wat dan stroomafwaarts ook weer voor problemen kan zorgen. Door het rechttrekken en indijken zijn waterlopen soms afgesneden van laaggelegen gebieden die als natuurlijke overstromingsgebieden functioneerden en die nu vaak zijn ingepalmd als woonzone. Om problemen als wateroverlast te vermijden moet zoveel mogelijk regenwater ter plekke kunnen infiltreren in de bodem en hebben onze waterlopen dringend meer ruimte nodig. 

De Molenbeek is een waterloop wiens debiet sterk onderhevig is aan neerslag. In droge perioden is de toevoer via zijn zijbeken klein, wat resulteert in lage waterstanden. Het waterpeil wordt daarom ingesteld door een aantal automatische stuwen, zoals deze hier aan de Molenweg. Zonder deze stuwen zouden grote delen van de Molenbeek tijdelijk droogvallen. Stroomopwaarts lozen nog heel wat woningen hun afvalwater in de Molenbeek. 

De Vlaamse Milieumaatschappij, Aquafin en de gemeenten maken per gemeente een zoneringsplan op. Dit is een kaart die voor elke nog niet aangesloten wijk, straat of woning vastlegt of het afvalwater via het riool zal worden afgevoerd, dan wel behandeld wordt in een afzonderlijke behandelingsinstallatie aan de woning zelf. 
Op basis van het zoneringsplan zal een uitvoeringsplan worden opgemaakt. Dit plan inventariseert welke projecten nog moeten uitgevoerd worden om alle illegale lozingen van afvalwater binnen de gemeente op te heffen. De waterkwaliteit in de beken moet door deze inspanningen de komende jaren flink verbeteren. 

Net over de brug slaan we linksaf de Molenweg in. 

Indien we eerst even rechtdoor zouden gaan, zien we iets voorbij de hoek de prachtige eeuwenoude vierkantshoeve het Gillekeshof, die ondertussen ook werd gerestaureerd. 
‘Gillekes Hof’ ontleent zijn naam aan één van zijn bewoners, namelijk Juliaan De Boeck (1803 – 1876), in de volksmond genaamd ‘Gilleken’. 

De hofstede is nog steeds in familiebezit. Sedert 1997 wordt door de ‘Vrienden van de Honegem vzw’ alles in het werk gesteld tot het behoud van deze merkwaardige site. 

Onze wandeling loopt vanaf hier gelijk met de bewegwijzerde wandelroute van Natuurpunt. 
Het reservaat is namelijk eigendom van de vereniging Natuurpunt vzw en wordt beheerd door de werkgroep Honegem. 
De werkgroep is opgebouwd uit vrijwilligers van de vereniging Natuurpunt. Hun voornaamste taken zijn de realisatie van het beheersplan in functie van het landschappelijk en ecologisch streefbeeld, de studie van het beschermde landschap en omgeving en tot slot sensibilisatie en educatie. Tijdens de zomerperiode zorgt Natuurpunt elke week voor een begeleide avondwandeling. 
Elk weekend worden klusjes of beheerswerken uitgevoerd. 

We volgen de loop van de Molenbeek stroomopwaarts. Langsheen de oevers van de beek zien we een ononderbroken strook van beekbegeleidend groen. Langsheen deze groene linten kunnen dieren en planten migreren naar nieuwe leefgebieden. 

Op sommige plaatsen is te zien dat de beek nog sterk meandert. Het meanderen van een beek kan ervoor zorgen dat holle oevers ontstaan. Doordat in de buitenbochten het water sneller stroomt, wordt de oever op deze plaatsen sterk uitgesleten en ontstaan er holle oevers, en die zijn dan weer een geschikt vestigingsgebied voor onder andere oeverzwaluwen en ijsvogels, die er hun nestholtes graven. 
De sterke waterstroming in de buitenbochten zorgt er trouwens ook voor dat enkel het grofste materiaal bezinkt. Hierdoor is het water aan de holle oever het diepst en sterkst in beweging, wat maakt dat het daar koel en zuurstofrijk is. In de binnenbochten daarentegen stroomt het water het traagst, waardoor fijne deeltjes er ook kunnen bezinken. Er ontstaat een bolle oever die ondiep is met warmer water dat minder zuurstof bevat. De afwisseling van diepe en ondiepe beddingen wordt het stroomkuilenpatroon genoemd. In het zuurstofarme warme water kunnen andere organismen leven dan in het koelere zuurstofrijke water. Het meanderen van een beek zorgt dus voor een toename in diversiteit van levende organismen.

We blijven de loop van de beek volgen. 
Na een tijdje stopt de asfaltweg en gaan we verder rechtdoor via een aarden wegje. 
Een eindje verder zien we aan onze rechterkant een boomkwekerij. 
Ter hoogte van een fraaie oude woning komen we aan een splitsing van het pad. Enkele meters naar links treffen we de Cottemmolen aan. 

Deze eeuwenoude molen is beschermd als industrieel erfgoed en kan nog steeds graan malen. Het was lange tijd een dubbelmolen. Langs de overkant van de gerestaureerde watermolen die graan maalde stond lang een oliemolen. Deze laatste werd echter afgebroken rond 1930. 

De graanmolen is grotendeels 18de -eeuws met een houten gevel langs de beekkant. In heel Vlaanderen is geen enkel stroomgebied te vinden met een zo rijk patrimonium aan watermolens als deze Molenbeek. 
Van de negen watermolens zijn er maar liefst zeven wettelijk beschermd. Watermolens en stuwen vormen vaak echter een probleem voor de migratie van vissen. 
Tot omstreeks 1950 kende de Dender nog een erg rijk visbestand. Het water was van voldoende kwaliteit om een gevarieerde visstand toe te laten en de zijbeken waren ideale paaiplaatsen. Vanaf 1960 ging het visbestand jammer genoeg erg achteruit en vanaf 1975 was er nog amper leven mogelijk. 
Door recente inspanningen de laatste jaren inzake waterzuivering is de waterkwaliteit echter geleidelijk aan opnieuw gevoelig verbeterd, waardoor het visbestand stilletjesaan weer aan het opleven is. 
Ter hoogte van Herzele worden in de Molenbeek nog grote aantallen van het ‘bermpje’, een beschermde vissoort, aangetroffen. Door de aanwezigheid van verschillende stuwen en watermolens is er wel een gebrek aan migratiemogelijkheden. 
De stuwen hebben echter ook wel een positieve invloed op het visbestand, daar ze er tijdens droge periodes voor zorgen dat de beek niet droogvalt. 

De grote gele kwikstaart is een vogel die zich graag nestelt onder een brug of aan een watermolen. Oorspronkelijk is dit merkwaardige vogeltje afkomstig uit het middelhooggebergte. Bij ons bewoont hij die delen van de beken waar het water het snelst stroomt; dit betekent dus ook om en bij watermolens waar kunstmatige watervalletjes de beek de allure van een bergbeek geven. 

Deze molens mogen verbouwd of vervallen zijn, toch bieden zij nog voldoende nestgelegenheid aan de grote gele kwikstaart. Het diertje is echter zeer gevoelig voor de waterkwaliteit van de beken. Is deze vrij slecht, dan kan dit leiden tot gebrek aan voedsel voor de vogel. Hij leeft immers van insecten, larven, schaaldiertjes en kleine visjes. De grote gele kwikstaart is heel gemakkelijk herkenbaar aan zijn gele buik, grijze rug en lange zwarte staart met opvallende, witte, buitenste pennen.

We keren terug naar de splitsing en zien rechts een infobord van Natuurpunt. 
Vanaf hier volgen we het smallere pad langsheen de perceelsgrens van de boomkwekerij. 
We doorkruisen nu de Molenmeersen. 
Honderd meter verder vinden we aan onze linkerzijde een bosje van populieren. 
Door de heel rechtlijnige beplanting is duidelijk te merken dat deze bomen werden aangeplant. Een groot gedeelte van de Molenmeersen werd trouwens beplant met populieren voor houtopbrengst. 

De Canadapopulier (ofte canadese populier) is momenteel één van de meest aangeplante bomen in Vlaanderen. Deze soort hoort, zoals de naam eigenlijk al laat vermoeden, oorspronkelijk niet thuis in onze streken. 

Ze worden vaak aangeplant voor hun houtopbrengst omdat ze relatief snel groeien in vergelijking met andere bomen. Het hout van de populier werd vroeger grotendeels voor klompen en lucifers gebruikt. Tegenwoordig is het vaak de grondstof voor papier, hoewel er ook paletten, kratten en kasten van worden gemaakt. 
Inheemse soorten populier zijn de ratelpopulier en de zwarte populier. Deze laatste is de meest zeldzame inheemse boomsoort in België en behoort tot de meest bedreigde inheemse boomsoorten van Europa. Voor de natuur is zo’n aanplanting van Canadapopulieren natuurlijk heel wat minder aantrekkelijk dan een gelijkaardig bos met inheemse soorten. 
De grote voedselrijke bladeren van de populier verteren immers zeer snel. Hierdoor komen grote hoeveelheden stikstof in de bovenste laag van de bodem terecht. 
Van deze extra hoeveelheid voedingsstoffen profiteren op termijn voornamelijk ruigtekruiden zoals grote brandnetel, kleefkruid en braam. 
Deze planten nemen dan ook sterk toe, en dit ten nadele van zeldzamere plantensoorten. Bovendien is zo’n bos landschappelijk heel wat minder fraai doordat het bestaat uit eentonige, kaarsrechte en even oude stammen met een schrale onderbegroeiing. Ook tref je er minder vogels en andere dieren aan want er is heel wat minder voedsel en schuilgelegenheid te vinden. Aan de overzijde van deze aanplantingen vinden we wel een recentere bebossing met populier, es en els. Hier zien we duidelijk dat er een grotere diversiteit aanwezig is in dit gemengd loofbosje. Er is een goed ontwikkelde kruid- en struiklaag aanwezig.

Deze meersen herbergen heel wat planten van vochtige verruigde graslanden zoals zevenblad, valeriaan en moerasspirea. 

De moerasspirea is een vaste grasachtige plant uit de rozenfamilie. 
Ze is rechtop groeiend met stijve dunne stengels, vaak rood gestreept en tussen 50 centimeter en 1,50 meter hoog. 
De roomwitte bloemen, klein en talrijk, vormen trossen met een zachte amandelgeur. Door haar trotse voorkomen en omdat zij overvloedig aanwezig is in weilanden, heggen en langs waterlopen wordt zij ook de ‘koningin der weiden’ genoemd. Men zegt dat het één der heilige kruiden van de druïden was. 

Moerasspirea is urinedrijvend en antireumatisch. De bloeiende toppen bevatten salicylzuur. Deze ware ‘plantaardige aspirine’, bekend om haar ontstekingsremmende eigenschappen, heeft een kalmerende werking bij pijnlijke gewrichtsproblemen. Het salicylzuur werd in 1838 ontdekt in moerasspirea en stond in 1853 aan de basis van acetylsalicylzuur, sinds meer dan een eeuw één van de bekendste medicijnen in de wereld onder de naam aspirine. De ‘spir’ in aspirine is dan ook afkomstig van ‘spirea’.

We wandelen de hele tijd rechtdoor langsheen de populierenaanplant en volgen het pad tussen de twee ijzeren omheiningen. 
Een eind verderop kruisen we een akker en wandelen we langsheen een haagbeukhaag aan onze rechterkant. Aan het eind van het pad komen we uit op de Keiberg. 
We bevinden ons nu in de gemeente Lede. We volgen de Keiberg naar links en enkele meters verder net voorbij huisnummer 46 slaan we rechts een aarden weg in. 

Waar de aardeweg naar links draait gaan we rechtdoor en wandelen via een smaller padje recht het Solegembos in. We passeren voorbij een eerste infobord en blijven het padje steeds rechtdoor volgen. 
Oud kaartenmateriaal toont aan dat hier sedert eeuwen bos aanwezig is. Het huidige Solegembos bestaat voornamelijk uit populierenaanplant die best kan omgevormd worden naar een meer natuurlijk bos vanuit de struiklaag van els en es. 
Het bos is gelegen op de zuidhelling van de Keiberg, zodat er zich heel wat kwelplekken bevinden waar mineraalrijk water aan de oppervlakte komt. 

Naast de typische bosplanten zoals bosanemoon, dotterbloem en speenkruid groeit hier ook de eenbes. 

De eenbes is een giftige, vaste plant met vier gelijke bladeren die in een scherm staan, met middenin één bloem die uitgroeit tot een dikke giftige zwarte bes. 
De eenbes bloeit van eind april tot juni. 
De hele plant is giftig door de aanwezigheid van saponinen. 

Saponinen zijn een speciale groep chemische verbindingen die in planten voorkomen. De naam saponine verwijst naar het Latijn en betekent zeep. Je herkent immers het Franse woord savon. Saponinen geven in een verdunde oplossing in water een zeepachtig schuim. In de Tweede Wereldoorlog werd het bij gebrek aan zeep door de mensen die er weet van hadden als zodanig gebruikt. De saponinen worden gekenmerkt door een bittere of scherpe smaak. De meeste zijn na inwendig gebruik giftig omdat ze de rode bloedcellen vernietigen. Ze hebben een schimmelwerende werking waardoor ze de plant waarin ze voorkomen beschermen tegen schimmelgroei. 

Saponinen komen onder andere ook voor in de paardekastanje, de echte koekoeksbloem, lelies, agaven en natuurlijk in zeepkruid.

We blijven het smalle pad volgen tot aan het derde infobord over de zwarte els. Hier loopt een breder pad naar links en naar rechts. 

Mensen die de kortere route verkiezen, slaan nu rechtsaf. Blijf het onverharde pad volgen en na enkele minuten bereik je de Honegemstraat, waar je linksaf draait. Na 500 meter kom je terug aan het Gillekenshof en daar kruis je opnieuw het bruggetje over de Molenbeek. 

Ga naar (*) in deze tekst voor een verdere beschrijving van de terugweg.

Zij die kiezen voor het langere traject stappen moedig verder en slaan dan linksaf. Even voorbij het populierenbosje slaan we opnieuw af naar links. 
Uiteindelijk komen we in de Speckaertstraat terecht. Ter hoogte van huisnummer 1 slaan we rechtsaf de Hendrikstraat in. Aan de linkerkant bevindt zich een bosje met een kleine poel.

Vroeger kon je bij vrijwel iedere boerderij wel een poel vinden die voor heel verschillende doeleinden gebruikt werd. In de eerste plaats deed hij dienst als drinkplaats voor het vee. Maar hij werd ook gebruikt als waterreserve in geval van brand, voor het besproeien van de moestuin, als kweekplaats voor waterkers of andere kruiden,... 

Ondertussen is er echter veel veranderd op de boerderij. De poelen werden overbodig en werden drooggelegd of volgestort. 
Deze poelen zijn echter van levensbelang voor tal van planten en dieren. 

Amfibieën (kikkers, padden, watersalamanders) brengen heel hun leven door in een straal van 500 meter rond hun geboortepoel. 

De kans dat ze een ander waterrijk plekje vinden binnen die omgeving is niet zo groot. 


We moeten er dus voor zorgen dat er geen poelen meer verdwijnen of - beter nog - dat verwaarloosde of volgestorte poelen weer in hun oude staat hersteld worden. Poelen zijn niet alleen belangrijk als voortplantingswater voor amfibieën. Ze kunnen dienen als groeiplaats voor water- en moerasplanten, als leefgebied voor insecten en andere ongewervelden, als drinkplaats voor vogels en zoogdieren. Poelen brengen variatie in een terrein. Meer variatie betekent altijd meer planten- en diersoorten.

Honderd meter voorbij de poel slaan we rechtsaf een aarden weg in. We draaien met het pad mee naar links en slaan vervolgens rechtsaf. Dit baantje volgen we tot aan het Dorelaarkapelleke. 


Het staat op de noordgrens van het beschermde landschap. Het bouwwerk, in zijn huidige vorm, dateert van 1905, maar de oudste sporen van het Dorelaarkapelleke zijn terug te vinden in geschriften van 1823. 
De kapel heeft door zijn geïsoleerde ligging steeds te lijden gehad van vandalisme. 

In 1981 werd ze door de huidige eigenaars heropgeknapt en werd een nieuw beeld (anonieme schenking) gewijd. 
Het kapelleke is toegewijd aan O.L.Vrouw van Lede. De naam komt van de dorelaar, zijnde een doren of doornstruik als grenspaal van een eigendom. Nu ook bevindt er zich naast de kapel een mooie rode meidoorn.

Even voorbij het kapelletje slaan we rechtsaf. Na enkele meters draaien we naar links en gaan we rechtdoor tot we uitkomen in de Sasstraat die we naar rechts volgen. 
Een eindje verderop gaat de Sasstraat over in Onegem. Net voorbij de grens van Lede met Aalst leidt een aarden pad aan de rechterkant naar de vogelkijkhut ’t Rot. 

Als je wil, kan je er speuren naar eenden en steltlopers in hun natuurlijke omgeving. Wanneer je weinig lawaai maakt en een tijdje wacht kan je er heel wat soorten aantreffen. 

Verscheidene dodaarskoppels hebben er een broedplaats. Het dodaarsje is de kleinste fuut in Europa. Hij heeft geen staart; vandaar de benaming dod-aars. 
Voor zijn voedsel duikt hij helemaal onder, voor tientallen seconden, op zoek naar waterslakken en ander voedsel. Hij maakt een drijvend nest, zodat hij geen hinder ondervindt van wisselende waterstanden. Verder vindt men er ook nog meerkoet, waterhoen, zomertaling, blauwe reiger, waterral en tal van andere soorten.


Een eindje verderop, centraal in het Honegemgebied, liggen de turfputten. Je kan ze enkel maar bereiken onder leiding van een bevoegde gids. 
Op de plaats waar ooit een meander van de Molenbeek verveende, werd er tot het einde van de 19de eeuw turf gestoken. In de middeleeuwen ontdekte men dat turf als brandstof gebruikt kan worden. In moeras- en veengronden vormen de afstervende planten een soort grondstof die men uitspitte en te drogen legde op een legakker. Het uitgebaggerde en gedroogde veen gebruikte men als brandstof. Later deden de turfputten dienst als vlasrootputten. 
Het vlas werd in de putten gelegd en kreeg zwarte els en zware stenen over zich. Na een week rusten kwamen de vlasvezels los en konden ze gebruikt worden om te spinnen. 
De vezel wordt al meer dan 6000 jaar gebruikt voor linnen. Linnenweefsels hebben een groot vochtabsorberend vermogen, maar kleding gemaakt van linnen kreukt vaak. 
Farao’s werden voor het mummificeren al in linnen doeken gewikkeld. Op afbeeldingen in graftomben en op tempelmuren in Thebe komen bloeiende vlasplanten voor. 

Nu heeft zich hier een schitterende moerasvegetatie ontwikkeld met o.a. waterviolier, dotterbloem, moerasvergeet-mij-nietje, grote egelskop, grote lisdodde, watermunt en tal van zeggeveldjes. 
De rijke onderwaterfauna is het voedsel voor salamanders, watervogels en libellen. 
De putten zijn in volle zomer ook dé plaats voor waterjuffers en libellen, waaronder elk jaar tientallen paardenbijters. De turfputten zijn zoals gezegd niet vrij toegankelijk voor het publiek wegens wegzinkingsgevaar en grote verstoringskans voor de broedvogels.

We zetten onze wandeling verder en keren terug naar de asfaltweg Onegem. 
Waar de straat een bocht maakt naar links, ter hoogte van huisnummer 62, gaan we rechtdoor via een onverhard pad en komen we opnieuw in het Honegem meersengebied. 
Aan het eind van het pad gaan we naar rechts. Na enkele meters wandelen we opnieuw de gemeente Erpe-Mere binnen. 
Het padje loopt langsheen graslanden. 

Graslanden kan men op verschillende manieren beheren. Eén optie is maaien met het afvoeren van het maaisel. Het maaien van de vegetatie gebeurt meestal begin juli. Na het maaien wordt het maaisel afgevoerd. Op deze manier krijgen we een verschraling van de bodem. 
De planten nemen voedingsstoffen op uit de bodem die ze nodig hebben voor hun groei. Na de bloei wordt de vegetatie gemaaid en afgevoerd samen met alle voedingsstoffen die het maaisel op dat moment bevat. 
Wanneer een grond veel voedingsstoffen bevat zullen gulzige planten zoals braam en brandnetel heel snel groeien. Hierbij overwoekeren ze de andere planten waardoor deze geen licht meer krijgen. Zo krijgen we vegetaties die gedomineerd worden door een beperkt aantal soorten. 

Op voedselarme gronden krijgen andere trager groeiende soorten ook een kans. Op deze manier ontstaan hier bloemrijke graslanden met koekoeksbloem, ratelaar, wilde orchideeën en diverse soorten grassen en zeggen. Maaien voorkomt tevens dat er bos kan ontstaan. Zo wordt het historisch meersenkarakter van het gebied in stand gehouden. 

Een ander beheersoptie is begrazing. Hier worden enkele percelen begraasd door koeien. Zij verwijderen de bovengrondse plantendelen grotendeels en zorgen er zo voor dat concurrentie om licht niet zal leiden tot de overheersing van slechts enkele soorten. 
Grote grazers werken uiteraard anders dan een machine. Bepaalde plantensoorten hebben allerlei afweermechanismen ontwikkeld om te voorkomen dat ze opgegeten worden, zoals stekels, doornen, beharing en gifstoffen. Een machine maait alle planten op dezelfde wijze af, ongeacht soort of type. 

Grazers mijden over het algemeen plantensoorten met afweermechanismen en eten bij voorkeur de meer smakelijke soorten. Daarnaast worden de voedingsstoffen door grazers niet uit het gebied verwijderd, maar over het gebied herverdeeld. Veel grazers hebben vaste plekken waar ze rusten en relatief veel uitwerpselen deponeren en andere plekken waar ze enkel maar eten. Er ontstaat zodoende een mozaïek van plekken die meer of minder begraasd worden en die voedselrijk of voedselarm zijn en dit mozaïek is aan een constante verandering in de tijd onderhevig. Deze afwisseling van plekken met hoge en lage vegetatie, bloeiende en niet bloeiende soorten en bosjes en graslanden is landschappelijk bijzonder aantrekkelijk, niet alleen voor de natuurliefhebbers maar ook voor diergroepen zoals insecten en vogels die leven in de vegetatie. Door extensieve begrazing krijgen we meer variatie in planten- en diersoorten. Er moet wel voor gezorgd worden dat de begrazingsdruk op de weide niet te groot is. Want wanneer een te groot aantal dieren een bepaalde oppervlakte begrazen zullen bijna alle planten worden weggevreten en zal er teveel mest op de bodem gedeponeerd worden.

We blijven het pad volgen tot we in de Honegemmeersweg terecht komen. 
Na enkele meters kruisen we opnieuw de brug over de Molenbeek.  

(*) vanaf hier open beide paden opnieuw samen. 

We wandelen rechtdoor de Honegemstraat in. Waar de straat een bocht maakt naar rechts gaan we naar links en volgen het meest rechts gelegen pad. Dit is de Meiboomweg. We volgen het pad tot aan de asfalten Wagenstraat waar we naar links gaan. 
Aan het eind van de Wagenstraat nemen we het door meidoorns overdekte tegelpad naar rechts. Op het eind van het graspad draaien we naar rechts tot aan de hoeve Sinte-Apoloniastraat nr. 150. 

Hier slaan we de Sinte-Apoloniastraat niet af naar rechts maar gaan we rechtdoor via het tegelpad. Aan het eind van het tegelpad slaan we rechtsaf de doodlopende Wateringen in.
Voordat hier een wijk werd neergepoot, was hier ook een heel groot natuurgebied, waar we naar hartelust stekelbaarsjes en dikkopjes konden vangen. 

Op het eind van de straat nemen we het klinkerbaantje naar links ter hoogte van woning nr. 21. We komen uit op een asfaltbaan en draaien mee naar links. Enkele meters verder draait de baan naar rechts en zo komen we terecht in de Sylvain Van Der Guchtlaan. Daar slaan we linksaf. Aan het eind van de straat draaien we naar links en zo staan we opnieuw aan het park Terlinden.


Bronnen

wandeling : uitgepijlde wandeling
foto steenuil : Natuurpunt.be
foto meikever : Naturetoday.com
foto Cottemmolen : Routeyou.com
foto grote gele kwikstaart : vogelbescherming.nl
foto moeraspirea : dekruidenwereld.be
foto eenbes : wikipedia
info over de meikever : Radio 2 Antwerpen 8 mei 2018
voor de beschrijving van de planten : tuinadvies.be en plantenweelde.nl