Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 6 maart 2024

Wie werret?

Inderdaad, het nieuwe jaar is nog maar net begonnen, de prins van '24 (Vincent) heeft de vlammen van carnaval gedoofd, en het is dus alweer aftellen naar een nieuw jaar ... én een nieuwe prins. 

Dit jaar 2024 zijn er in de Verenigde Staten presidentsverkiezingen, en hier in België komen er federale, Europese, Vlaamse en gemeenteraadsverkiezingen aan. 

Allemaal belangrijk, maar in Oilsjt gaat de grootste belangstelling toch wel uit naar de Prinsjenkiezink die in het najaar zal worden georganiseerd.

🟥⬜️🟨

Gezien deze verkiezingen sedert de covid-periode in oktober plaatsvinden, maken ook de kandidaten logischerwijs hun kandidaturen vroeger bekend.

Vrijdagavond 1 maart in café Chopin stelde kandidaat prins carnaval 2025 Peter zich voor.
Hij was daarmee de eerste die zijn deelname aan de prinsenverkiezing '25 bevestigde.

Peter Van Keer, een zelfstandig schrijnwerker en een gezin vormend met Evelien (zijn vrouw) en kinderen Julie, Lieze en Liano, was ooit voorzitter bij AKV Schiefregt'oever, tegenwoordig is hij terug te vinden bij 'Bjien Swanjee'.

Peter heeft al eens deelgenomen, in 2018, maar het mocht toen niet zijn. Het was prinsj Alex die toen met de eer ging lopen. 
Dit jaar waagt Peter dus opnieuw zijn kans. 
De fans die een  pull of een t-shirt willen, kunnen kiezen uit 2 kleuren : grijs en rose. Ook stickers (groot en klein) zijn te bekomen. Alles is te verkrijgen bij het campagneteam.
Het eetfestijn van Peter gaat door op  24-25 en 26 mei 2024 in de zaal van café Chopin


6 maart : een tweede kandidaat laat officieel weten mee te willen dingen naar de prinselijke scepter. 
Ook hij is trouwens iemand die we al eens tegen zijn gekomen. 
We schrijven 2022 ... Het land is volledig in de ban van de covid-pandemie en overal werden evenementen geschrapt. 
Zo ook in Aalst, waar de officiële stoeten, ajuinworp, bezemdans, voil janettenstoet, popverbranding, ... jammer genoeg niet zouden doorgaan. 
Eén opmerkelijk figuur zette zich recht : het was Karel Van De Winkel (26), alias Sjalen.
Hij werd één van de spilfiguren van het 'cafékescarnaval', een evenement dat in het leven geroepen werd door enkele carnavalisten om, geheel buiten het officiële om, toch nog wat te kunnen vieren. 
De officieuze Prins Carnaval kweet zich feilloos van zijn taak en werd in zowat elk geopend café gevraagd om een bezoekje te brengen, wat hij met plezier deed. Hij deed vele dingen trouwens samen met regerend prins Yvan, die omwille van Corona dus nog geen opvolger had.


Nog drie andere Oilsjteneers hebben al het één en het ander aangekondigd, maar daar is nog niets officieels van geweten. Het gaat hier over 'Seppe Baeten' ('Baal Junior')', Guy Van Malderen ('Guyken pompier', en 'Droeven Badmoesj'.

Wordt vervolgd ...


donderdag 8 februari 2024

CARNAVAL

Wereldwijd beroemd … of berucht …  ?

Men denkt ervan wat men wil maar de beleving van carnaval betekent voor een echte Aalstenaar heel veel. 
Van de maandenlange voorbereidingen, fondsenwervingen, zware laatste arbeidsdagen tot dé zondagsstoet, die dan ’s maandags nog eens overgedaan wordt. De ajuinworp, de Gilles, ‘het cafeeken in, cafeeken oit’ op maandagavond, de prins, de keizer, de carnavalsliedjes, de foor, de voil janetten, de verbranding en nog zo veel meer ...

Velen denken dat dit alles gaat over een eeuwenoude traditie, maar dat is eigenlijk helemaal niet waar. 

De viering van Carnaval zelf heeft een veel oudere oorsprong, maar de stoet ? 
Neen hoor, die werd pas in 1923 voor de eerste maal georganiseerd in Aalst. 
De verbranding, de Gilles, den ajuinworp ? 
Niks Middeleeuws aan! 

GESCHIEDENIS VAN CARNAVAL / VASTELAUVED

Ik zet alles eventjes op een rijtje, van het alleroudste begin tot de afgelasting van ‘onze’ stoet in 2021, het 'Kafeekescarnaval' in 2022, de herneming van de viering - mits wat aanpassingen - in 2023.



AANLOOP NAAR CARNAVAL







CARNAVALSZONDAG






CARNAVALSMAANDAG 






CARNAVALSDINSDAG




ASSEWOENSDAG



ORGANISATIES


PERSONEN

    - Chris Vinck

MUZIEK

    - De Kamillekes

WINKELS



Eigenlijk bijna alles kan en mag tijdens de carnavalsdagen, maar het is wel ...





Bronnen

Aalsters Accent 8/1/1985
De Voorpost 9/8/1985
Het Nieuwsblad 4/12/2001 – 22/10/2015
Persregiodender.be 13/1/2020 
HLN 15/1/2019 - 3/6/2019 – 3/7/2919 – 16/2/2020 – 29/9/2016
GVA 28/1/2008
De Morgen 9/1/2014
Radio2.be/oost-vlaanderen 16/1/2019
Beelaert, Wim, and Romain Van Eenoo. Vijf Eeuwen Vastenavond In De Carnavalstad Aalst : 1432-1940. 1999.
lokale pers zoals vermeld in de artikels
immatrerieelerfgoed.be
toyota-forklifts.be/over-toyota/nieuws/carnaval-aalst/
De Standaard 14/9/2007
aalstcarnaval.be

Ereburgers van de stad Aalst

--- Lijst met links naar alle Aalsterse ereburgers bevindt zich iets verderop in de tekst ---

Het ereburgerschap is een onderscheiding die verleend kan worden door een land, stad of gemeente vanwege bijzondere verdiensten van betrokken persoon.
Enkele steden benoemden intussen ook al acteurs, voetballers of andere sportlui tot ereburger, maar volgens ons eigen Aalst, moet er toch wat meer inhoud zijn.

De titel wordt dus niet toegekend omdat je goed op een voetbal kan trappen, of handig overweg kan met een tennisracket, maar wel omwille van speciale verdiensten aan de stad. 

Historische voorganger van de "ereburger'" was de "eminente burger". We spreken hier over een klasse van vooraanstaande burgers in Rusland, die werden geselecteerd door Catherina II en in 1785 begiftigd werden met octrooibrieven. 
Het ging in alle gevallen om stedelingen. Zij werden door deze titel vrijgesteld van lijfstraffen en hoofdelijke belastingen, mochten tuinen aanleggen, herbergen bouwen en rijden in een koets met vier paarden.

Ook de in Rusland wettelijk achtergestelde Joden konden dit ereburgerschap verwerven. Dat gold trouwens na 1850 ook voor artsen, apothekers, wetenschappers, landbouwkundigen, ingenieurs, technici en dierenartsen.

Bijzondere rechten en privileges van deze latere 'ereburgers' waren de vrijstelling van de verplichte militaire dienst, het recht om aan de verkiezingen deel te nemen, onroerend goed in de stad te verwerven en gekozen te worden in een openbaar ambt.

Het ereburgerschap werd afgeschaft bij decreet van 24 november 1917 "Op de afschaffing van landgoederen en civiele rangen".

Van afschaffen is hier in België zeker (nog) geen sprake. Ook in Aalst werd het lijstje de laatste jaren aangevuld met enkele markante namen.

Momenteel hebben we een lijstje van 10 personen. 

Klik gerust op hun naam om naar de betreffende pagina te gaan.

Iwein Van Aelst (ca. 1117 tot 1145), 
heer van Aalst, Waas, Drongen, Deinze, Ruiselede en leenman van Liedekerke, 
ereburger sinds 29 maart 2023

Dirk Martens (ca. 1446 - 1534), 
invoerder van de boekdrukkunst in de Zuidelijke Nederlanden, 
ereburger sinds 25 november 2015

Kamiel Sergant (1935 - 2021), 
50 jaar Keizer Carnaval en oprichter van: Mensen helpen Mensen, 
ereburger sinds februari 2009

Oscar Van Malder (1927 - 2023), 
oprichter en erevoorzitter van de Koninklijke Kunstgroep Alkuone, 
ereburger sinds 27 november 2007

Adolf Daens (1837 - 1907), 
priester en boegbeeld van het daensisme, 
ereburger sinds 29 juni 2004

Louis Paul Boon (1912 - 1979), 
schrijver en schilder, 
ereburger sinds 27 april 2004

ZEH Kannunik Michaël Ghijs (1933 - 2008), 
koorleider van de Schola Cantorum Cantate Domino van het Sint-Maartensinstituut in Aalst, 
ereburger sinds 26 januari 2004

Alfred Kelders (1874 - 1956), 
voormalig feestdirecteur van het feestcomité, 
ereburger sinds 17 april 1950

'Captain' Bill Fairbairn (1908 - 1992), 
de eerste geallieerde officier die met het stadsbestuur bij de bevrijding van Aalst officieel in betrekking is gekomen, 
ereburger sinds 17 april 1945

Valerius De Saedeleer (1867 - 1941), 
kunstschilder, 
ereburger sinds 1933


In oktober 2022 werd aan het kerkhof een nieuwe gedenkplaat onthuld, omdat ook 'Keizer' Kamiel er nog bij diende gevoegd te worden. Op de plaat staan trouwens niet alle ereburgers vermeld, maar enkel diegenen die hier een laatste rustplaats vonden. 

Volgens burgemeester Christoph D’Haese zijn ereburgers belangrijk voor een lokale gemeenschap: “Ze zijn een maatschappelijk baken en bieden voor velen een historische houvast. Met deze gedenkplaat willen we de bijzondere herinneringen aan Kamiel en alle ereburgers levendig houden. Zolang we niet vergeten, gaat er niks verloren.

Aan het graf van de ereburgers is nu trouwens ook een bordje met een QR-code gezet.
Op die manier komen de bezoekers aan het graf meer te weten over de persoon en zijn verdienste voor de stad.


EREBURGERS : AALST VERGEET ZE NOOIT !!!

Adolf Daens

Een standbeeld, controverses, een musical, een boek en zelfs een film, om nog maar te zwijgen van de plek in de top-5 van ‘De Grootste Belg’… Voor wie het nog niet begrepen heeft : de figuur van priester Adolf Daens is een heel belangrijk symbool uit de sociale strijd in ons land. 
In eerste instantie was hij een strijdlustige, humanistisch geïnspireerde priester, die de vanzelfsprekendheid van de armoede in zijn tijd in vraag stelde.

Augustin Adolf Daens werd geboren te Aalst op 18 december 1839 als zoon van Ludovicus Daens (schaliedekker) en Anna Maria Boon (mutsenmaakster en winkelierster) en overleed er moegestreden en tegengewerkt op 14 juni 1907.
Hij was een Belgisch geestelijke en politicus, één van de grondleggers van onze Sociale Zekerheid, en ondertussen ook één van de ereburgers van onze stad.


Naast Adolf hadden Ludovicus en Anna Maria nog twee zonen, Augustus en Pieter, en drie dochters, Marie-Francisca, Leonie en Paulina. 

Het was trouwens samen met zijn broer Pieter zijn naam aan het Daensisme, een Vlaamsgezinde Christendemocratische beweging, waaruit later een onafhankelijke partij , de Christene Volkspartij, ontstond.

Hier een transcriptie van de geboorteakte van Adolf – later Priester - Daens. 
Tja, van punten zetten tussen twee zinnen had men toen blijkbaar nog geen kaas gegeten. Met komma’s werd daarentegen wel lustig rondgezwaaid.

’T jaer achttien honderd negen-en-dertig, den twintigsten December ten tien uren voormiddag voor ons Romanus van den Hende gemagtigde Schepen bij resolutie van vijfden mey achttien honderd zeven en dertig tot het opstellen der akten van den Burgerlyken Stand der stad Aelst, is gecompareerd Ludovicus Daens, Schaliedekker, oud twee en veertig jaren, geboortig van hansbeke woonachtig te Aelst, … dewelke ons vertoond heeft een kind, zynde van het mannelijk geslacht, geboren binnen deze stad, voorgisterenavond ten acht uren, van hem verklaerder en van zijne echtgenote, Anna Maria Boon, winkelierster, oud twee en veertig jaren, geboortig van Aelst, dogter van Erasmus Boon, geboortig van Nieuwerkerken en van Isabella van hover, geboortig van Aelst; en waer aen hij verklaerd heeft te willen geven de namen van Augustinus Adolphus Daens, de voornoemde verklaring en vertooning gedaen in de tegenwoordigheyd van Ignatius de Brul, oud zes en vijftig jaren, winkelier, woonachtig te Aelst en Jacobus van den Broeck, oud acht en dertig jaren, stoeldrayer, woonachtig te Aelst, bygebragte getuygen, van welk alles, wy de tegenwoordige akte hebben opgemaekt, die naer gedane voorlezing is ondertekend in dubbel door ons, den vader en de getuygen

Zijn geboortehuis vind je in de Kerkstraat nummer 11 … of toch niet? 

Tot enkele jaren geleden bevond zich hier – althans zoals vermeld werd op de gevelplaat - het geboortehuis van priester Adolf Daens.   


Waaw, dus … het geboortehuis van één van de grootste Aalstenaars ooit was nog gewoon toegankelijk … ?

Tja …  zo bleek uit de plaat, maar …

Als je deze bewuste gevelplaat goed bekeek, merkte de aandachtige toeschouwer meteen een grote fout.

De plaat verwees namelijk naar de geboorte van Adolf in 1839 in een huis … dat pas gebouwd werd in 1888. 
Het échte ouderlijke huis werd in 1888 immers afgebroken en vervangen door de huidige woning. 
Het is dus niet het geboortehuis, maar wel de geboorteplaats van priester Daens. 

Ondertussen is de gevelplaat aangepast en geeft deze de juiste info weer :-)


Het was op 2 juni 2014, 175 na de geboorte van Adolf,  dat deze geschiedkundige fout rechtgezet werd. 

In de 19de eeuw stond hier een ouderwets rijhuis. En het was dààr dat Adolphus Daens het levenslicht zag. 
Vader Ludovicus Daens was schaliedekker en moeder Anna Boon een mutsenmaakster. Zij baatte in het ouderlijke huis trouwens ook een mutsenwinkel uit. 

In 1888 werd dit huis afgebroken en werd een nieuw huis gezet dat omwille van het uitzicht ook wel ‘het Zwitsers Huis’ wordt genoemd. 


In dit pand, gelegen pal in het centrum tussen de Grote Markt en de Sint Martinuskerk zijn de laatste 150 jaar al heel wat zaken gekomen en gegaan. 
Van een gordijnenwinkel, tot café ‘Den Brueghel’, daarna kwam café ‘De Planchée en dan ‘De Achterklap’. Tegenwoordig bevindt zich daar, al enkele jaren trouwens, ‘The Music Club

Terug naar Adolf.

Samen met zijn broer Augutus werd hij priester en zijn jongere broer Pieter werd een heel gerenommeerd drukker-uitgever. 

Adolf volgde zijn klassieke humaniora bij de paters jezuïeten in het Sint-Jozefscollege van zijn geboortestad, waar hij ‘primus perpetuus’ was. 

De term 'primus perpetuus' is Latijn voor 'onafgebroken de eerste'.

Deze benaming werd in de negentiende en twintigste eeuw vaak gebruikt in Vlaamse middelbare scholen (voornamelijk colleges) om een leerling aan te duiden die zes jaar na elkaar voor een bepaald vak of voor de totaliteit van de vakken de eerste van de klas was. 
Die leerling werd op het einde van zijn zesde schooljaar dan speciaal in de bloemetjes gezet. Dit ging meestal gepaard met een show, waarin de primi perpetui van de klas een kroontje of lauwerkrans kregen. Ook mochten ze huiswaarts keren met een stapel prijsboeken in de armen.

Een leerling die eenmalig op het einde van het jaar voor een bepaald vak de beste van de klas was, werd een primus genoemd. Ook zulke leerlingen werden tijdens zo'n show in de bloemetjes gezet

In 1859 trad hij in Drongen binnen in het noviciaat van de jezuïeten, waar hij al vrij snel als adjutor (= hulp)-professor fungeerde. 

Daarna werd hij leraar in verschillende jezuïetencolleges: van 1862 tot 1863 in Antwerpen, van 1863 tot 1865 in Bergen en van 1865 tot 1866 en van 1868 tot 1869 in Turnhout. 
Ondertussen studeerde hij van 1866 tot 1868 en van 1870 tot 1871 nog filosofie en theologie aan de Katholieke Universiteit Leuven.

Na enkele spanningen met zijn oversten omtrent de opgelegde discipline werd Daens in 1871 ontslagen uit de jezuïetenorde. Hij verzette zich nog hevig tegen deze beslissing, maar het verdict bleef wat het was en hij werd niet opnieuw aanvaard. 
Datzelfde jaar werd hij wél toegelaten tot het Grootseminarie van Gent, waar hij in 1873 priester werd gewijd. Intussen bleven nieuwe pogingen om aanvaard te worden bij de jezuïeten zonder resultaat. 


Na zijn priesterwijding werd hij retoricaleraar aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege van Oudenaarde (1873) en onderpastoor in Sint-Niklaas (1876).

In 1877 werd hij uiteindelijk toch opnieuw aanvaard bij de jezuïeten in Drongen, maar een paar dagen later besliste hij zelf om toch maar terug te keren naar zijn geboortestad Aalst. 

Nadat Daens opnieuw seculier priester geworden was, werd hij van 1878 tot 1879 onderpastoor in Kruishoutem en van 1879 tot 1888 leraar aan het Bisschoppelijk College (het Heilige Maagdcollege) van Dendermonde. 

Adolf was echter een echte globetrotter. Nergens voelde hij zich gedurende lange tijd thuis en in die periode werd hij ook geconfronteerd met enkele ambtelijke problemen. 
Zo mislukte een nieuwe sollicitatie om leraar aan het Sint-Barbaracollege van de jezuïeten in Gent te worden, en ook drie pogingen om aalmoezenier te worden van de pupillenschool en het hospitaal van Aalst draaiden uit op een kordate ‘njet’.

In 1888 nam Daens ontslag als leraar in Dendermonde, waarna hij een parochiaal ambt in Drongen aangeboden kreeg. Hij weigerde echter om dit aan te nemen en ging inwonen bij zijn broer Pieter in Aalst.

Hij gaf privélessen aan kinderen van welstellende ouders, vertaalde op eigen initiatief Hebreeuwse teksten, schreef heiligenlevens en werkte occasioneel mee aan de activiteiten van zijn broer, die uitgever was. 

In 1892 deed hij nog een allerlaatste poging om aalmoezenier in Aalst te worden, maar dat mislukte door het verzet van de Aalsterse conservatieve katholieken, die ontevreden waren over de politieke oriëntering van zijn broer Pieter, die een aanhanger van de christendemocratie was.

Dagelijks geconfronteerd met - en emotioneel getroffen door - de armoedige en mensonwaardige levensomstandigheden van de arbeiders in de Aalsterse fabrieken besloot Daens in april 1893 de Christene Volkspartij op te richten. Dit gebeurde in Okegem, nadat zijn broer Pieter hem gevraagd had om het programma hiervoor op te willen stellen.

Hij droomde van een revolutie voor de arbeider die vanuit Aalst als een golf alle Vlaamse arbeiders ging ontvoogden volgens christelijke beginselen. 

Nu lijkt dit misschien onmogelijk, maar Daens’ optreden moet gesitueerd worden in de socioculturele context van zijn tijd. 

Zo pleitte de priester uit Aalst in zijn programma, geïnspireerd door de encycliek ‘Rerum Novarum’ van paus Leo XIII, onder meer voor de regeling van de arbeidsduur voor vrouwen en kinderen met heel veel aandacht voor de kinderarbeid die in die periode welig groeide, verplicht lager onderwijs, taalgelijkheid, sociale hervormingen en de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. 



In de 21ste eeuw lijken het vanzelfsprekendheden, maar in 1893 was dit nog bijlange het geval niet…

De partij streefde naar het democratiseren en het radicaliseren van de Katholieke Partij en de stichting ervan bracht hem te midden van de Roelanders, een groep sociaal vooruitstrevende Vlaamsgezinden uit de regio Aalst-Ninove. 

Vanuit strikt historiografisch standpunt bekeken, was priester Adolf Daens eigenlijk niet dé belangrijkste eersterangsfiguur van de daensistische beweging. 

Die rol was wel weggelegd voor Hector Planquaert (1863-1953), die gedurende meer dan veertig jaar de meest ingrijpende invloed heeft gehad op de politieke beweging van de daensisten. 

Toch blijft het priester Daens die het middelpunt van de belangstelling blijft voor de daensistische beweging, vooral voor de kunstenaars die het wel en wee van de beweging – en vooral het laatste – gebruikten als voorwerp van hun artistieke verbeelding. 

Een voorbeeldje is deze tekening, die een strijdende Adolf voorstelt, temidden van 'zijn' Aalstenaars, het gewone arbeidersvolk ... 


De reden daarvoor ligt eigenlijk wel voor de hand: Adolf was tegelijk de meest verguisde en de meest bejubelde militant van een beweging waarvan hij de naamgever werd.
Hij werd immers tegen wil en dank het boegbeeld van een dissidente christendemocratie, die van Polen tot Vlaanderen gedragen werd door opstandige priesters.

De naam Daens werd synoniem voor sociale strijd, het opkomen voor de belangen van de gewone man en het compromisloos politiek strijden hiervoor.
Hij was een man van het volk die opkwam voor het gewone volk en telkens opnieuw trachtte hij vanuit zijn positie (priester, politicus of helper) de belangen van de verdrukten te verdedigen.

Later in 1893 was het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd, waardoor alle mannen van 25 jaar of ouder konden vanaf dat ogenblik konden gaan stemmen. 
Het aantal kiesgerechtigden werd hiermee vertienvoudigd … en dat werd natuurlijk een zegen voor de partij van Adolf. 
Voor de verkiezingen van 1894 stond hij op de eerste plaats als lijsttrekker en de katholieken behaalden in het arrondissement Aalst een volstrekte meerderheid.

Vermoedens van kiesfraude leidden echter tot een gedeeltelijke herkiezing, maar die herkiezing veranderde niets aan de uitslag en leidde tot het feit dat Daens tot volksvertegenwoordiger werd verkozen voor het arrondissement Aalst, een functie die hij tot in 1898 zou uitoefenen. 
Later zou hij ook nog volksvertegenwoordiger worden van het arrondissement Brussel. Dat was in de periode 1902 tot 1906.

Zijn engagement in de Christene Volkspartij bracht hem in eindeloze conflictsituaties : met de conservatieven, met de officiële Katholieke Partij (onder leiding van Charles Woeste en Leo de Bethune), en in zijn hoedanigheid als priester ook met de Gentse bisschop Antoon Stillemans, met de hogere geestelijkheid en met het Vaticaan.

Ook koning Leopold II ageerde achter de schermen tegen hem. 

De koning stond immers zeer sceptisch tegenover dat ‘pastoorke uit Aalst’ en diens ‘daensisme’. 
In een hele reeks brieven aan de paus wees hij op “het gevaar van de situatie die door de christendemocratie wordt geschapen”. 

In een van die brieven klinkt het als volgt: “Heilige Vader, u houdt van dit land, het ligt in uw macht het te redden, maar de tijd dringt.” 

In maart 1896 stuurde hij baron d'Erp naar de paus om de kwestie te bespreken. D'Erp kreeg  instructies van de vorst mee die voor het nageslacht vastgelegd werden in een uniek memorandum vol pittige formuleringen.  

Zeg aan de paus hoezeer ik Hem en de Kerk toegewijd ben. Dat we jammer genoeg algemeen stemrecht hebben, en dat eenheid in de conservatieve partij meer dan ooit noodzakelijk is, maar dan niet een eenheid waarbij de conservatieve katholieke partij opgaat in de christendemocratische. 

De christendemocratische partij, dat noem ik de christensocialisten. De bisschoppen zijn futloos. Vroeger wilde ik gematigde bisschoppen. Dat was nodig ten tijde van de strijd tussen katholieken en liberalen. Maar nu de liberale partij niet meer in tel is, hebben we ultramontaanse bisschoppen nodig die de clerus daadkrachtig weten in te tomen. 

Onze geestelijken komen uit de lage klassen van de samenleving en zijn dus radicaal. Wij moeten kordaat optreden. Geen priesters in de Kamer. [... ] 
De priester kan zich inzetten voor maatschappelijk werk; maar hij moet begrijpen dat God de samenleving heeft gebaseerd op een gezag dat gerespecteerd moet worden. Het lot van de arbeider moet worden verbeterd, maar de arbeider mag de samenleving niet leiden. Ieder op zijn plaats: de wortels in de grond en de takken in de lucht. In België steken de christendemocraten de wortels in de lucht en de takken stoppen ze onder de grond. De boom groeit dus niet meer en sterft.[... ] 

Veel van onze priesters branden kaarsen voor de duivel. Ik heb dat aan de bisschoppen meegedeeld. [...] De arbeiders moeten arbeiders blijven en de mensen die gestudeerd hebben en bekwaam zijn, moeten in het Parlement zetelen.”

Omdat Adolf in de voorbije kiesstrijd ook gesteund werd door de liberalen en de socialisten, kreeg hij van bisschop Stillemans ondertussen ook al het verbod om in het openbaar de mis te lezen. 

Als onderdeel van een plan tot publieke veroordeling, voorbereid door de Brusselse nuntius, werd Daens in mei 1895 ontboden in het Vaticaan. 
Hij kreeg er de ‘stille hint’ dat het beter zou zijn zich wat op de achtergrond te houden, en de politiek beter zou verlaten. 

Daens weigerde echter op deze aanmaning in te gaan, en het conflict met de bisschop escaleerde daarop heel snel. 

In de periode 1895-1897 kreeg hij nog een tiental sancties van de Gentse bisschop en uiteindelijk stemde Daens er in 1898 mee in om af te zien van elke directe en indirecte politieke activiteit. 

Als tegenprestatie kreeg hij een redelijk bezoldigd kerkelijk ambt aangeboden maar omdat al snel bleek dat de kerkelijke overheid haar belofte niet kon nakomen, keerde Daens al snel terug naar de Christene Volkspartij. 


Het conflict met bisschop Stillemans laaide opnieuw op (wat er in 1899 uiteindelijk zou toe leiden dat hij uit zijn ambt van priester ontzet zal worden). 
De aanhangers, sympathisanten en volgelingen van de Christene Volkspartij werden voor ‘daensisten’ uitgescholden. 

Mee als reactie op die verguizing werd hij op het kerstcongres van 1898 in Antwerpen verkozen tot voorzitter van de Vlaamsch-Christene Volkspartij, de ‘Daensistische’ partij die zich tot heel Vlaanderen richtte. 

Hij bleef zich onvermoeibaar inzetten voor de belangen van de boeren, kleine middenstanders, dorpsintellectuelen en arbeiders, voor de werklieden in de steenbakkerijen van de Rupelstreek en in het Pajottenland, alsook voor de ‘fransmans’ in Oost- en West-Vlaanderen en voor de hopboeren in het Pajottenland. 

Hij was reeds erevoorzitter van een christen-democratische steenbakkervakbond in Brussel (1895) en in Boom (1897) en werd nu ook voorzitter van de Brusselse arrondissementsbond (1900) 

De politieke carrière van Adolf ging onverminderd verder. 

Van 1902 tot 1906 zetelde hij opnieuw in de Kamer, ditmaal voor het arrondissement Brussel. 

Daar bleef hij onverzettelijk de sociale wantoestanden aankaarten en pleitte hij voor dringende en ingrijpende politieke en economische hervormingen. 
Hij bestreed het systeem van de loting en verzette zich tegen de overname van Kongo door België. 

Hij vertegenwoordigde de gematigde strekking (het Daensisme), die steeds bereid was tot een compromis met de Bewarende Vereeniging (Katholieke partij), maar hij wilde absoluut geen toegevingen doen op fundamentele kwesties. 

Een mogelijks eervol compromis werd heel moeilijk gemaakt door de tegenkanting en vervolging van conservatieve zijde. 
Voor de realisatie van rechtvaardige sociale verzuchtingen wilde hij meewerken met socialisten en liberalen, en hij nam financiële steun aan van liberalen en dat terwijl hij zich op ideologisch vlak wel van hen distantieerde. 

Ook wilde hij een gelijke subsidiëring voor gelijke prestaties in het officieel en het vrij onderwijs. 

Hij werd ook één van de eerste volksvertegenwoordigers die Nederlands sprak in de Kamer en hij diende, samen met zijn broer, in november 1905 het eerste wetsvoorstel in voor de vernederlandsing van de Rijks Universiteit Gent. 

In 1905 werd hij door het Vaticaan officieel veroordeeld. Hij werd uit zijn ambt van priester ontzet en door een reeds aangehaalde lastercampagne van de traditionele Katholieke partij, de burgerij en de overheid werd hij in 1906 ook niet meer herverkozen als volksvertegenwoordiger. 

Uiteindelijk zat hij financieel helemaal aan de grond. 

Na 1900 was hij in zijn partij steeds meer geïsoleerd geraakt. Daens had door de onverminderde hetze tegen zijn persoon vele aanhangers verloren, en hij had zich gecompromitteerd toen hij in oktober 1899 deelnam aan de gemeenteraadsverkiezingen in Aalst op een lijst met socialisten en liberalen.

Toen Daens zich in februari 1907 toch weer met de Kerk verzoende, was het de Christene Volkspartij die niet meer van hem moest weten, en hem uit de partij bande.

Hij woonde sedert 29 januari 1907 in de Rozemarijnstraat in het huis van zijn nicht Maria, die een winkel in de Molenstraat (‘t Gat van de Markt) had. 

Het poortje dat uitgaf in de Rozemarijnstraat is er trouwens nog altijd. 
Het is langs dit poortje dat Adolf tijdens de laatste maanden van zijn leven naar de Sint Martinuskerk ging, niet meer als pastoor, maar als gewone gelovige...  

Stadsgidsen houden nog steeds regelmatig halt aan de deur. “De plek staat symbool voor de trouw van Daens aan zijn geloof. Daens bleef, ondanks de tegenkanting van de politieke zuil, tot op het einde van zijn leven trouw aan zijn geloof en stapte elke dag het Rozemarijnstraatje door om de mis bij te wonen in de Sint-Martinuskerk”, vertelt gids Kris hierover.

De ‘deur van Daens’ in de Rozemarijnstraat is ondertussen één van de vaste stopplaatsen tijdens de toeristische Daensrondleidingen in Aalst. 
Sedert februari 2020 staat er trouwens ook een erfgoedbord aan de bewuste deur.

De deur werd serieus opgewaardeerd, want ze was dringend aan een opknapbeurt toe, vond eigenaar Wim De Cock. Gelegen in één van de populaire uitgangsstraten van Aalst, werd ze immers meermaals beklad en illegaal voorzien van de nodige affiches, commentaren en graffiti-tags. 
Bovendien hadden enkele van de eikenhouten planken en het smeedijzeren beslag de tand des tijds minder goed doorstaan.

Plaatsen zoals deze, met rijke verhalen uit het verleden, mogen niet verloren gaan”, aldus schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire. “Oudere generaties kennen die verhalen wel nog maar voor jongeren is ‘de deur van Daens’ vooral een poortje in de uitgangsbuurt van Aalst, waar ze affiches voor fuiven kunnen ophangen"
 
Er werd gekozen we voor een restauratie met respect voor het verleden. Het materiaal dat voor de restauratie werd gebruikt, is hetzelfde eikenhout waaruit de oorspronkelijke deur was vervaardigd. Ook het beslag werd door een smid in de oorspronkelijke staat hersteld. Zelfs de kleur koos ik naar de tint waarin de deur ten tijde van priester Daens zou zijn geverfd”, zegt hij.

Adolf is niet lang verbleven in de Rozemarijnstraat, en is er gestorven op 14 juni van dat bewuste jaar 1907, om 17 uur.

Het graf van Adolf Daens bevindt zich op het kerkhof van Aalst-centrum rij 11 rechts grafnummer 20, met gedenkplaat. 
Op 13 september 1908 werd een grafmonument en een bronzen borstbeeld onthuld.


Het was echter niet het laatste wat we van priester Daens zouden horen.

Louis Paul Boon publiceerde in 1971 de roman Pieter Daens, waarin Pieter Daens, de broer van Adolf, de vertelfiguur is. 


Het boek diende als basis van de toneelbewerking (1979) voor het NTG door Frans Redant en Walter Moeremans (met onder anderen Roger Bolders en Herman Coessens) en achteraf ook voor de film 'Daens' door Stijn Coninx uit 1992 (met onder andere Jan Decleir als Adolf Daens).

Door het boek van Boon en vooral door de film werd het historisch belang van de broers Daens enigszins uitvergroot. 
Hoewel figuren als Henri Carton de Wiart eigenlijk veel belangrijker waren voor het ontstaan van de christendemocratie in België, zijn de gebroeders Daens het eeuwige symbool geworden van de zware strijd tegen het conservatieve katholicisme, dat de emancipatie van brede lagen van de bevolking in de weg stond. 

Deze strijd heeft voor Aalst en omgeving blijvende politieke gevolgen gehad, en dat zal hier nooit vergeten worden.

De gemeenteraad van Aalst kende op 29 juni 2004 dan ook het ereburgerschap van de stad toe aan de priester. Op deze manier wou men deze grote man blijvend eren.

Daens eindigde in 2005 op de vijfde plaats in de Nederlandstalige versie van de De Grootste Belg-verkiezing. Zijn broer Pieter strandde op de 152ste plaats.

In oktober 2008 ging de musical Daens, gebaseerd op het boek en de film, in première in het oude postsorteercentrum X te Antwerpen, België. Door het onverwachte succes van deze Studio 100-productie werden de voorstellingen verlengd tot in februari 2009. Een hernieuwde versie van de musical ging op 21 februari 2020 in première.

Hierbij nog een afbeelding van een postzegel, die de afbeelding van deze toch wel markante man dragen.


Ter ere van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden werd in Aalst ook een standbeeld ingewijd.


Het toenmalige Daenscomité had een wedstrijd uitgeschreven, en het was Marc De Bruyn die de wedstrijd won.
Priester Daens kon, zoals het monument zou uitbeelden, beschouwd worden als de priester die hoop en troost bracht bij de arbeidersgezinnen. De figuur van Daens wordt dan ook omringd door twee arbeiders vooraan en een moeder met kind achteraan.

Het beeld werd plechtig onthuld op zondag 29 september 1957 op de Werf in Aalst.

De priester wandelde vaak en graag langs de oevers van de nabijgelegen Dender en zag vandaar de sociale wantoestanden. De locatie van het kunstwerk kon dan ook niet beter gekozen worden. 

Het monument  stond eerst midden op het Werfplein maar werd bij de heraanleg van het plein verhuisd naar de kapel OLV ter Druiven (ofte de Werfkapel).

Hij staat met de rug naar het stadscentrum gekeerd, en kijkt naar ‘oever ’t woter’, waar ‘zijn’ volk, de arbeidersgezinnen zich bevonden.

Het toepasselijk opschrift waarvan sprake, luidt als volgt : 

Slaaf noch bedelaar mag de arbeider zijn. Hij moet een vrij en welvarend man wezen’, en dat waren ooit exact de woorden die de priester ooit vanop op zijn preekstoel in de Sint-Martinuskerk predikte. 


De toestanden waarin de arbeiders moesten leven en werken waren een schande voor een christelijke samenleving, zoals hij het zelf altijd zegde. 

Naar oude Daensistische traditie werd het herdenkingsmonument van priester Daens gefinancierd door zijn volgelingen.

108 jaar na zijn overlijden dan, we schrijven 6 juni 2015, kreeg Daens eindelijk eerherstel van kerkelijke zijde. 

Het was Monseigneur André-Joseph Léonard, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, die voorging in de jaarlijkse mis ter herdenking van Daens.
 
Later op de dag legde de Monseigneur bloemen op zijn graf, en hij zei onder andere: 

Ik ben hier vandaag voor eerherstel. Spijtig genoeg werd priester Daens niet ondersteund door de bisschop en de aartsbisschop. Ze hebben hem niet geholpen maar veroordeeld. Hadden ze hem begeleid, wat een kans was dat geweest voor het geloof in de streek. Vandaar dat ik hier vandaag ben als aartsbisschop om Daens in ere te herstellen. Beter laat dan nooit.
In zijn strijd voor het arme volk behield hij altijd zijn geloof en is hij trouw gebleven aan de leer van de Kerk. De priester voerde een goede strijd voor de arbeiders, die schandelijk werden uitgebuit. Ze werden blootgesteld aan de misbruiken van hun bazen en aan de arrogantie van hun volksvertegenwoordigers, die hun taal – het Vlaams – misprezen”.



Dat de priester een rijkgevuld leven had, mag blijken uit zijn engagementen in verschillende organisaties en instellingen. Een greep hieruit :

- Bisdom Gent - priester vanaf 20 september 1873  
- Sociëteit van Jezus - werkend lid vanaf 18 augustus 1877
- Heilige-Maagdcollege, Dendermonde - leraar  vanaf 29 april 1879  
- Christene Volkspartij - stichter  vanaf 1893  
- Steenbakkersvakbond - erevoorzitter van 1895 - 1902  
- Ziekenfonds der Kristene Volkspartij - erevoorzitter mannenafdeling  vanaf 5 april 1896  
- Kristen Syndicaat der Steenbakkerswerklieden der Rupelstreek - erevoorzitter vanaf 1897   
- Vlaams-Christene Volkspartij - voorzitter vanaf 1897  
- Nationaal Kristen Syndicaat der Steenbakkers - erevoorzitter van 1898-1900 
- Christen Democratische Syndicaat der Steenbakkers - erevoorzitter vanaf 1905 
- Klokke Roeland - beheerder vanaf1895   
 
Adolf werkte ook mee aan verschillende periodieken en andere publicaties
Zo was hij financier van ‘Het Advertentieblad’, hoofdredacteur van ‘De Volkseeuw’ (Christene Volkspartij Brussel), medewerker van ‘Het Belfort’ (Gent), medewerker van ‘Het Land van Aelst’ en medewerker van ‘Klokke Roeland’ (Christene Volkspartij).  
 
Op politiek vlak was hij lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 9 december 1894 - 22 mei 1898 en van 25 mei 1902 - 27 mei 1906

De meeste Belgen hadden wel al eens gehoord van deze bijzondere priester, maar zijn bekendheid kreeg een enorme boost dankzij 'het witte doek'.

De film Daens is een Belgische dramafilm uit 1992 onder regie van Stijn Coninx.

Daens is gebaseerd op het boek Pieter Daens van Louis Paul Boon, en gaat over priester Adolf Daens en de sociale strijd tegen Charles Woeste in Aalst aan het eind van de 19e eeuw (1888).


De film heeft een ware prijzenkast verzameld. 

Zo werd hij in 1992 genomineerd voor een Oscar voor de beste buitenlandse film en kreeg hij dat zelfde jaar maar liefst  vijf Plateauprijzen op het Internationaal Filmfestival van Vlaanderen-Gent;

- Beste Belgische film (Stijn Coninx)
- Beste Belgische regisseur (Stijn Coninx)
- Beste Belgische acteur (Jan Decleir)
- Beste Belgische actrice (Antje De Boeck)

Nog in datzelfde jaar kreeg de film één Golden Goblet (in Shanghai), twee OCIC-awards (Organisation Catholique Internationale du Cinéma et de l'Audiovisuel) op het filmfestival in Venetië. 

Het jaar daarop werden twee Fonskes (Vlaamse Oscar) uitgereikt, namelijk voor beste regie - Stijn Coninx (Regie) en Dirk Impens (producent)

Op 4 oktober 2008 ging ook de musical Daens van Studio 100 in wereldpremière in Antwerpen.
De film was met 848.000 bezoekers in de filmzalen jarenlang de op twee na succesrijkste Belgische film maar werd op 25 december 2008 in deze rangschikking voorbij gestoken door Loft. Koko Flanel en Hector stonden in deze rangschikking op de eerste en tweede plaats, tot Loft ook Hector overtrof in aantal bioscoopbezoekers.
In de film heeft het personage Nette (17 jaar) een relatie met Jan, die ongeveer dezelfde leeftijd heeft. In realiteit was actrice Antje De Boeck tijdens het filmen net geen 30 jaar. Michael Pas was ongeveer 27 jaar.

Dat de waardering van Adolf en Pieter Daens ook op landelijk niveau zeer groot is, bewijzen de toegekende straatn plaatsnamen die naar hen verwijzen :  
 
Zo vinden we 

- een Adolf Daenslaan in Welle en in Meise,
- een Adolf Daensplein in Aalst, Ede (Haaltert) en Sint-Niklaas 
- een Adolf Daensstraat in Aalst, Erpe-Mere, Grobbendonk, Izegem, Kessel-Lo, Kruibeke, Kruishoutem, Lanaken, Lommel, Rumst, Sint-Amandsberg en Vichte. Ook in Herdersem bevond zich een Adolf Daensstraat tussen 1943 en 1945, maar deze werd nu hernoemd naar Alfons De Cockstraat



Bronnen

Aalstnieuws.be
Katholiek Nieuwsblad 08/06/2015
Priester Daens, volksvertegenwoordiger voor Aalst en Brussel, 1909
Priester Daens (Memoires der Familie) – L. Delafortrie, Hasselt 1961
Het Belgisch parlement – P. Van Molle, p.57 en volgende
De Christelijke Arbeidersbeweging in België – E. Gerard, deel 2
inventaris.onroerenderfgoed.be
mens-en-samenleving.infonu.nl
histoforum.net
Faro – Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed
Tekening Tom Hautman via faro.be
SAA Registers van de Burgerlijke Stand, akte 461. 
Het Daensisme – L. Wils, Leuven 1968


dinsdag 6 februari 2024

Frituur ''t Stausjeploin' - Bij Freddy en Francine

Sedert 1932 kon je op het Statieplein terecht voor onder andere frietjes met stoofvlees, dé huisspecialiteit van frituur ‘Statieplein’. 
 

De uitbater van deze frituur, Philip Ruelens, trok te voet op met twee of drie grote jutte zakken geschilde aardappelen, die hij vervoerde op zijn fiets.
Twee zakken gestapeld binnen het kader en één zak steunende op de eerste twee en zijn stuur.
Bijna een circusattractie die hij blijkbaar toch steeds zonder kleerscheuren kon uitvoeren. 
Het zou nu gene waar meer zijn ... Zie je de frituristen al met fiets (of pedelec?) de stad doorkruisen om hun voorraad Bicky's, brochetten en zakken friet ter plaatse te krijgen? Neen hé?

Maar hoe is het eigenlijk allemaal begonnen? En gestopt?

Wel, het startte allemaal met de verkoop van ijskreem en kolen op ''t Stausjeploin'. Inderdaad, een heel rare combinatie.

In de winter werden vooral kolen uitgevoerd met paard en platte wagen. en in de zomer werd vanillecrème besteld met een zeer mooie kreemkar. 

In het tussenseizoen werden beide zaken uiteraard gecombineerd, en het was dus perfect mogelijk zijn dat,  wanneer hij in de namiddag in de straten rondreed met de ijskreem, zijn handen niet smetteloos wit meer waren ... 
Hij had dan dikwijls in de voormiddag al kolen geleverd ... 
Bij een ijsje moest je dan ook niet verwonderd zijn als er nog wat kolengruis aan het hoorntje hing.

De kleur van de kar was, in tegenstelling tot het roet, helder vanillegeel. Daarenboven was ze versierd met kleurrijke, in hout uitgesneden, figuren.
Echte kunstwerkjes waren die karretjes toen ... 

Boven de ijskreemhouders stonden twee glimmende geelkoperen ijsdeksels, ook al typisch voor 'die tijd'. 


In de onmiddellijke nabijheid bevond zich dan de frituur. Uit deze foto uit 1943 mag blijken dat die eigenlijk altijd al heel kleinschalig was. 


Beide, ijskar en frituur, waren uitgerust met grote houten wielen en werden toen nog getrokken door paarden. 

Het 'kotteke' was wel nog verplaatsbaar, maar er zijn op de foto's bijvoorbeeld geen sporen van gleuven meer zichtbaar, dus vaak zal dit niet meer gebeurd zijn.
De frituur bleef dus op haar vaste stek staan, maar de ijskar daartegenover werd daarentegen wel nog regelmatig verplaatst.

Ook op onderstaande foto uit midden jaren 50 is duidelijk deze mooie kreemkar te zien. Ook de taxi's hadden toen al een plaatsje op het plein.
 

Het kotje werd gemoderniseerd, maar is altijd 'een kotje' gebleven ... heel kleinschalig ... 

In 1964 kwam Freddy in de zaak, samen met zijn vrouw Francine. 

Er is eigenlijk nooit echt plaats voorzien geweest om de lekkernijen ter plaatse op te eten, of het moest tijdens de laatste jaren geweest zijn op één van de krukken die buiten gezet waren. 

Een detailfoto van hoe velen zich het frietkot zeker nog zullen herinneren, netjes gecentreerd tussen de aankomende en vertrekkende bussen. 
De dampen van de uitlaat waren toen nog geen probleem. Het feit dat we even moesten wachten op trein of bus ook niet.
En al helemaal niet omdat het wachten verlicht werd door de heerlijke frietjes met stoofvlees. 


Het frietkot moest na al die jaren in juli 2012 jammer genoeg plaats ruimen omdat het Statieplein volledig werd heraangelegd.
 
Zaterdag 28 juli 2012 stond uitbater Freddy Ruelens voor de allerlaatste keer in zijn frituur.
 
In een artikel van Het Nieuwsblad van 6/12/2008 vertelde Freddy het volgende :  
 
Mijn grootvader Philip begon hier in 1932′, vertelt Freddy Ruelens (67), die zelf sinds 1964 achter de frietketels staat. 
Ruim 75 jaar geleden was de frituur nog een eenvoudig, klein frietkot. Behalve friet met mayonaise of pickles kon je er een lookworst en een zure haring uit een bokaal krijgen. Dat was het zowat. Het uitgebreide assortiment aan vlees en kippensnacks bestond toen gewoonweg niet'.

Eigenlijk is het er altijd heel simpel geweest ... Veel last ondervonden Freddy en Francine daar echter niet van. De frituur aan het Stationsplein sprong immers niet alleen visueel in het oog.
Neen, in Test Aankoop en andere bladen kwamen de frieten van Freddy Ruelens ook altijd als één van de allerbeste uit de tests.
 

Heel lekker! Topfrietjes! Topbediening! Het stoofvlees is van het beste dat ik ooit al gegeten heb!

De recensies waren altijd heel goed, ik moet de eerste nog tegenkomen die me zegt dat het er tegengevallen was. 

Ondanks de goeie recensies moest het jammer genoeg ooit stoppen. Jammer genoeg gebeurde dit niet door pensionering of zo. Neen, het Stationsplein zou worden heraangelegd, en er bleek geen plaats meer te zijn voor een 'kotje' in het midden van het plein. 

Exit frituur dus ... 

Enkele foto's van de laatste momenten van het beroemde fritkot : 
   

Tijdens een interview met Aalst.tv maakte Freddy de laatste Bickyburger klaar. Hij was een man van weinig woorden, maar het afscheid viel hem duidelijk hard. "Erg, erg, erg", zei hij. En hij vervolgde geëmotioneerd: "Ik kan niet veel zeggen, ik ben een beetje... van mijn dingen jong."
 
Frituren bevinden zich tegenwoordig in een pand en zijn goed geïsoleerd, maar dat was niet het geval bij het 'frietkot' op het Statieplein. 
Dat was niet altijd makkelijk. Als het buiten vroor, was het ook koud in de frituur. En in de zomer was het heet, naast dat borrelende frietvet. 
En als het stormde, was het alle hens aan dek om 1. het aangeboden pak te kunnen aannemen en 2. de centjes te kunnen overhandigen zonder ongelukken.

"Maar we hebben hier altijd met veel goesting en plezier gewerkt", zei het koppel bij het afscheid. 

Na de sluiting in 2012, sloeg voor Freddy en zijn vrouw Francine, in 2013 opnieuw het noodlot toe. Nadat zoon Alain (49) eerder al besloten had om zelf uit het leven te stappen, werd het koppel dit maal getroffen door een hevige brand. 
 
Uit Het Nieuwsblad van 27 september 2013 : 
 
Een woning langs de Oude Dendermondsesteenweg in Aalst is onbewoonbaar nadat het dak gisteren in vlammen opging. Arbeiders waren er net een nieuw dak aan het leggen.
Het vuur ontstond omstreeks 13 uur op de bovenverdieping van het rijhuis van de 72-jarige Freddy Ruelens en zijn 68-jarige vrouw Francine Schoon, het echtpaar dat tot vorig jaar de populaire frituur Statieplein aan het Station van Aalst uitbaatte. 
Dakwerkers waren op dat ogenblik het dak van de woning aan het vernieuwen. 
Freddy was in de woning aanwezig op het ogenblik dat het vuur ontstond, zijn vrouw niet. Noch hij, noch de arbeiders raakten gewond. 

Dankzij de snelle interventie van de brandweer van Aalst bleef een deel van het dak en de twee benedenverdiepingen gespaard van het vuur. Het dakgebinte en het dak zelf aan de achterkant van de woning werden zo goed als helemaal vernield. 

De eerste en tweede verdieping van het huis werden gevrijwaard van de vlammen, maar er is veel rookschade en dus voorlopig onbewoonbaar’, verklaarde luitenant Carlos Schellinck van de Aalsterse brandweer. 
 
De bewoners werden opgevangen door de sociale dienst van de Aalsterse politie en moeten voor de komende dagen op zoek naar een vervangwoning. De verzekering van het koppel stelde een branddeskundige aan.
 
En het was nog niet alles. Een jaar later, begin november 2014, werd Aalst opnieuw opgeschrikt, dit maal door door het droeve bericht dat hun favoriete friturist de strijd tegen kanker had verloren. 
 
Freddy  (73) is op 3 november 2014 overleden. 
 
Hij heeft het nooit laten zien, maar reeds toen hij nog in de frituur stond, was Freddy al ernstig ziek. 

"Bloedkanker, waarvoor hij chemo kreeg. Toen hij nog werkte was hij wel nog niet zo erg ziek, het is pas beginnen te verergeren eens we gestopt zijn", vertelde Francine Schoon (69), zijn echtgenote. "Freddy was geen opgever, een echte vechter. Hij was verzwakt en maandag heeft hij tijdens een chemokuur complicaties gekregen."
 
"Het eerste grote verlies was eigenlijk al de familiezaak. De frituur stond van 1932 tot 2012 op het Statieplein in Aalst. De grootvader van Freddy was ermee gestart, later nam Freddy over, 49 jaar lang. Stoofvlees werd de specialiteit van het huis. Alain (de zoon van Freddy en Francine) was klaar om de zaak over te nemen".
 
"En toen was er geen plaats meer voor ons op het plein. Dat Freddy zou moeten stoppen was duidelijk. Hij was 71 en in behandeling. Als ze aan het plein wilden beginnen, moest de frituur weg en kon Alain ze ook niet meer verderzetten", vertelde Francine.
 
"Het ene drama volgt elkaar op sinds we weg zijn van het Statieplein", zegt Francine. "Je hebt dat niet in de hand. We hadden altijd gehoopt een beetje te profiteren van het leven nadat we waren gestopt met werken. Sinds ons pensioen is het hier het ene na het andere. Het mag echt niet zijn."
 

Bronnen

HLN / Aalst TV
erfgoedinzicht.be
Het Nieuwsblad 06/12/2008 - 27/09/2013
Foto 1943 via MadeInAalst
Foto met kreemkar en taxi's via MadeInAalst
Facebookposts
belgianfries.com

vrijdag 2 februari 2024

Alfred Kelders

2020 … Het feestcomité blies maar liefst 100 kaarsjes uit. 

De allereerste voorzitter van deze vereniging was een politicus. We hebben het over toenmalig schepen van openbare werken Valery De Valckeneer. 
De eerste feestdirecteur werd Alfred Kelders, en het is over deze man dat dit artikeltje gaat. 


Alfred Kelders
… van waar moeten we hem moeten kennen? 

Wel, erg goed gekend in Aalst is zijn buste, die zich bevindt in de Kattestraat. En er is ook het vroegere Keizersstraatje (tussen de Nieuwstraat en de Ridderstraat) dat ondertussen naar hem is vernoemd. 

Alfred Kelders (°21/10/1874 - +27/11/1956) wordt samen met Felix De Loose en Gustaaf De Stobbeleir wel eens ‘de vader’ of ‘grondlegger van het moderne Aalsterse carnaval’ genoemd. 
Op 19 februari 1920 was het immers dit trio dat het Feestcomité boven de doopvont hield.

Uiteraard heeft niemand van deze drie carnaval echt ‘uitgevonden’ … dat is immers een fenomeen waar we enkele eeuwen terug voor moeten gaan … Neen, maar zij waren wel de initiatiefnemers om opnieuw een cavalcade in te richten. Het was logisch dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog geen stoeten waren, maar het waren deze drie die na de oorlog opnieuw de draad van plezier oppikten en het initiatief namen om het begrip ‘carnavalsstoet’ opnieuw onder de mensen te brengen. 

Kleine Alfred kreeg reeds van jongsafaan de bijnaam ‘Fred Kassoi’. 
Deze naam had hij eigenlijk te danken aan zijn vader Petrus, ofte ‘Pie Kassoi’. 

In 2018 werd de 90ste stoet gelopen, en dat ging niet onopgemerkt voorbij. Onder andere voor de kleine groep ‘Liejp’ die deze viering uitwerkte als stoetthema. 

Hun aankondiging : “Merci Fred Kassoi! Dankzè a loeipen weir al 90 kiër deer alle weir en windj …Pakt eir paraplieken mor bè d'hand

Een afbeelding van Alfred, de Stopnoilekes en de reuzen Iwein en Lauretta sierden dat jaar de affiche van Liejp. 

Over 'De Stopnoilekes' is HIER meer terug te vinden. 
Over de reuzen 'Iwein en Lauretta' staat HIER meer informatie.

Benieuwd uiteraard naar wat 2028 zal brengen … 

De eerste tekenen van ‘commercieel’ en ‘communicatief gevoel vinden we bij zijn aansluiting bij het ‘Koninklijk letter- en toneelkundig gezelschap voor taal en vrijheid’. Dat gebeurde in 1892.

Het gezelschap was gevestigd in het Liberale lokaal ‘De Graaf van Egmond’ en Alfred zou er meewerken aan maar liefst 35 vertoningen (25 als acteur). 

Het ‘commerciële en leidinggevende’ kwam echter stilletjesaan naar boven en vanaf 1905 stond hij in voor het regisseren. 

Na meer dan 100 stukken te hebben geregisseerd, stopte hij als regisseur. We schrijven 1934. De vereniging organiseerde nog een viering als afscheid, en het was Gustaaf De Stobbeleir die hem dankte voor zijn 42 jarig lidmaatschap bij het gezelschap. 
Alfred kreeg ‘het gulden erediploma van het nationaal toneelverbond’ overhandigd.

Het was een afscheid dat nog een vervolg kreeg want van 1936 tot 1955 werd hij er verantwoordelijke voor de regie. Hij werd in september 1936 trouwens aangesteld als nieuwe voorzitter van ‘Voor taal en vrijheid’ en volgde daarmee Richard De Stobbeleer op. 

Alfred Kelders werd als ‘commerçant’ ook bekend door zijn ‘Wolwasserij Alfred Kelders – Meganck’ 

‘De handel’ was hem niet vreemd, gezien hij reeds mee ingestapt was in de beenhouwerij van zijn vader. 
Toch zocht hij naar nieuwe uitdagingen, en startte hij in 1895 een eigen matrassenwinkel

Deze was gevestigd in de Bisschopstraat (tegenwoordig Werfplein), en verhuisde nadien naar de Leopoldstraat 23 (tegenwoordig Kattestraat). 
De matrassen werden vervaardigd in de fabriek in de Onderwijsstraat 5.

Reclameboodschap zoals deze verscheen in 'Het Land van Aelst' in 1896.


Reclametekst zoals deze verscheen in ‘De Dendergalm’ van 22 augustus 1897

Ingang der klassen – Belangrijk bericht aan de moeders van familie …
Alvorens uwe matraswol te koopen voor uw kostgangers, bezoekt eerst het Magazijn van Alfred Kelders, Bisschopstraat nr2 (tegen de St Annabrug), waar ge altijd een grooten keus van goede en zuivere gewasschen en ongewasschen matraswol (inlandsch – levend geschoren) zult vinden. 
Met komt met de stalen ten huize zoo wel binnen als buiten de stad. 
Prijzen tegen alle concurrentie te beginnen van 1,50 fr tot 4 fr den kilo. 
In voorgenoemd magazijn zijn ook alle soorten van witte en gekleurde schaap- en lammersvellen te bekomen. 
Alsook vellen dienstig voor gareelmakers en schutsvellen voor smeden. 
Aan het huis zijn zeer goede matraskloppers verbonden. 
Men handelt in ’t groot en in ’t klein. 
Verzekerd gewicht en spoedige bediening. 
NB Vermindering voor matraskloppers

In 1902 zette Alfred zich enorm in voor de middenstand van de stad, en stichtte hij op 16 september van dat jaar ‘Het syndicaat der verenigde vleeshouwers van Aalst’. 

Na amper enkele weken telde dit syndicaat reeds een 40-tal leden en werd men dus ook wat serieuzer gehouden. 
Enkele belangrijke beslissingen konden toen worden doorgevoerd, onder andere de verplichte zondagsrust voor haar leden. Men slaagde er ook in om als groep nier- en slachtvet en huiden te verpachten. 

Alfred werd ondervoorzitter van het syndicaat en was gedurende 28 jaar secretaris van de organisatie.

Dat Alfred een bezige bij was, mag blijken uit het feit dat nog in 1902 hij ook aan de basis lag van de Onpartijdige Bond van Neringdoeners en Ambachtslieden. 
Later werd dit omgedoopt tot de ‘Middenstandsbond van Aalst en omstreken’.

Deze vereniging stond in voor het organiseren van diverse festiviteiten met als enige doel promotie te maken voor de stad en zo veel mogelijk volk naar ‘ons Oilsjt’ te lokken.

Als promotiemiddel was er het blaadje ‘Burgersbelang’ dat belangeloos reklame maakte voor alle geplande festiviteiten. Daarbij hoorden bijvoorbeeld de Rubenscantate (in 1909), de Beiaardfeesten, en ga zo maar door.

In 1911 organiseerde de stad Aalst een tentoonstelling van plaatselijke ambachts- en nijverheidsartikelen in het Belfort. Alfred Kelders was toen één van de gewaardeerde deelnemers met producten als schapenvellen, kaatsballen en paardenhaar

Het reeds eerder genoemde syndicaat bleek heel succesvol te zijn en vanuit deze organisatie was Alfred tijdens de Eerste Wereldoorlog beheerder van maar liefst vijftien beenhouwerijen. 
Deze werden samen met enkele collega’s uitgebaat om de burgers van voedsel te kunnen voorzien.

Uiteindelijk werd Alfred ere-secretaris van het syndicaat.

Alfred werd ook penningmeester van ‘Aalst-Voorwaarts’, een onderafdeling van deze Middenstandsbond. Later zou deze afdeling het ontstaan van het eerste Feestcomité.

Het was immers na een bezoek van enkele leden van Aalst-Voorwaarts aan het carnaval in Binche, dat het idee ontstond om ook in onze stad een dergelijke carnavalsviering te kunnen organiseren. 
Zo werd op 8 juni 1913 een eerste carnavalsstoet georganiseerd. Ja, U leest het goed … In juni … we spreken dan ook van het Zomercarnaval.

De datum maakt al duidelijk dat het initiatief het jaar daarop niet meer kon herhaald worden omwille van de oorlog. 
Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad, en voor veel georganiseerd plezier was er echt geen plaats. 

Geen carnaval meer, maar Alfred bleef wel bezig.

Zo werd hij ook de drijvende kracht achter ‘Caritas’.  Dit was een Aalsterse vereniging die zich ontfermde over de vrouwen die achterbleven in de oorlog terwijl de mannen naar het front trokken. Vaak kwamen deze laatsten immers niet meer terug … vermist of gesneuveld.

En het was voor deze vrouwen en wezen dat hij zich inzette. Elk jaar in de maand augustus werd er een dag georganiseerd waarop soep en ingezamelde kledij werden verdeeld onder deze vrouwen en kinderen en 'Caritas' organiseerde toneelstukken, revues en concerten ter afleiding van de noodlijdenden in die zwarte periode.

In de kelders van het Belfort vonden de voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats. Gezien veel producten van Amerikaanse bodem kwamen, was de naam ‘Amerikaanse winkel’ al gauw in algemeen gebruik. 

Het stedelijke voedingskomiteit slaagde er trouwens in om gedurende de hele oorlogsperiode de bevolking te blijven voorzien van graan, melk, rijst, zeep, kleding en chocolade. 

Vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd. Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie. 

In de Winter van 1917 werd in de Graaf van Egmont en in het buurhuis ‘Liénart’ een ‘Soldatenheim’ opgericht.  
Zo’n soldatenheim (of soldatenhuis) was eigenlijk een ontspannings- en ontmoetingsplek voor de Duitse militairen. 

Het hoofdkwartier van de Duitse troepen werd gevestigd in het ‘Hotel du Comte de Flandre’ op het Statieplein. 

De opvolger van ‘Von Meyer’,  general Jurg, richtte een Etappenkommandatur in in het huis Liénart op de Grote Markt. 

De familie Liénart was samen met zijn familie reeds gevlucht voor het aankomende geweld, en had de sleutel van het huis toevertrouwd aan zijn bediende, Charles. Toen deze vernam dat de Duitsers daar hun Kommandatur gingen inrichten, verkocht hij nog heel gauw de heel goed gevulde wijnkelder van de familie aan Camiel Van Hecke. Op die manier zouden de ongeveer 1000 flessen tenminste de oorlog nog overleven … ware het niet dat Camiel ze al heel snel doorverkocht … aan de Duitsers. 

In 1919 werd klacht ingediend over de inbezitname door de Duitsers. De klacht luidde ‘Huiselijken diefstal en verheling’.

Ook in de Lange Zoutstraat was trouwens zo’n Soldatenheim gevestigd.

Na de Eerste Wereldoorlog – Aalst was toen een arme stad aan de Dender, deels verwoest door de nietsontziende oorlog - ging Alfred dan toch verder met het idee om de feestelijkheden in de stad wat beter te organiseren.

Aalst had een grauwe periode achter de rug en er was dringend iemand of ‘iets’ nodig om de stad terug wat nieuw leven in te helpen blazen.

Het eerste wat gebeurde was het oprichten van  het Stedelijk Feestcomité, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd werden.

Dit comité moest in eerste instantie alle vaderlandslievende plechtigheden organiseren, maar deze opdracht werd daarna uitgebreid tot ‘de organisatie van alle officiële stadsfeesten’. 

Gezien de vereniging Aalst-Voorwaarts (de onpartijdige bond van de neringdoeners en ambachtslieden) reeds ervaringen had opgedaan met het organiseren van feesten, vormden zij de kern van het Feestcomité. 

Het eerste Feestcomité stond onder het voorzitterschap van schepen Valery De Valckeneer, maar het was duidelijk dat Alfred Kelders de échte drijvende kracht was. Hij werd dan ook aangesteld als feestdirecteur. Gustaaf De Stobbeleir (schatbewaarder) en Felix De Loose (secretaris) stonden hem bij en samen vormden ze de ‘harde kern’ van het Comité.

Hier een foto uit 1950.


Staand van links naar rechts: ?, Van de Perre, Benoni Ringoir, ?, Florent Vinck. 
Zittend van links naar rechts: Karel Van den Bossche, Alfred Kelders, Laurent De Wolf, Alfons Berghman, Gustaaf De Stobbeleir.

De leden van Aalst-Voorwaarts en Alfred Kelders zagen nu hun kans om via het Feestcomité toch officiële carnavalsfeesten te kunnen organiseren in Aalst. 

In 1921 werden zware gesprekken gevoerd met burgemeester De Hert en dienstdoend burgemeester Van Opdenbosch over de organisatie van het carnaval
De stad, vooral op aandringen van De Hert dan, ging akkoord en het Feestcomité mocht in 1923 de eerste officiële, door de stad gefinancierde, Aalsterse carnavalstoet organiseren.

Na het overlijden van burgemeester De Hert echter, was de toekomst voor het Aalsters carnaval eventjes heel onduidelijk. 
De opvolger, burgemeester Leopold Van Opdenbosch, was immers geen voorstander van carnaval en dreigde ermee om alles te annuleren. 
Drie dagen voor carnaval dat jaar (1925) konden Alfred, Felix De Loose, enkele zelfstandigen en foorkramers Aalst toch bekomen dat het feestje kon doorgaan.

Carnaval kreeg het etiket van een ‘armencarnaval’ te zijn. In Venetië bijvoorbeeld, moest je chique en rijkelijk verkleed zijn om te mogen deelnemen aan de prachtige stoeten. In Aalst volstond een ‘voorschot’, een lampekap en een ‘voegelmoit me ne gedroeigden herink’ eigenlijk al.  

Hoe volkser hoe beter … en zo wordt iedereen meteen ook gelijk gesteld voor de wet. 
Van rijk naar arm, en omgekeerd … Geen verschil … 

Nog in het carnavalsmilieu werd Alfred samen met Gust De Man in 1927 ook nog stichter van 'de Ware Gilles'.

In letterlijk elk naslagwerk over carnaval komt zijn naam voor. Hij leidde ook jaarlijks de verpachting van de standplaatsen voor de winterfoor, hij reisde het hele land door om ook niet-Aalsterse groepen onder contract te leggen en hij hield nauwe contacten met andere carnavalssteden

Hij werd ondertussen ook 'de ziel van de middenstandsbeweging in Aalst' genoemd, en hij bleef maar verderdoen. 
Zo nam hij samen met enkele handelaars in 1929 het initiatief om een handelsdekenij op te richten. 

De eerste ‘dekenij Kattestraat’ was geboren en de eerste Aalsterse braderij aldaar werd dus georganiseerd door deken Jozef Arijs, secretaris Pierre De Winter en onze Alfred.

Alfred nam later het ‘dekenschap’ over en zou later ook benoemd worden tot eredeken.

In 1930 veranderde Alfred, wegens besparingen, de stadskleuren van drie (rood-wit-geel) naar twee kleuren (rood-wit). 
De brave man had hiermee, eigenlijk zonder het te beseffen, trouwens een fout van vroeger goed gemaakt. 

De stadskleuren rood-wit ontstonden immers al in de 14e eeuw. De vlag van Iwein (in de slag bij Hertshaag) en van Boudewijn van Paperode (in de Slag der Gulden Sporen) - de vlag van de Aalstenaars dus - was rood en wit. Net zoals de kleuren van ons wapenschild trouwens : rode rechtstaande degen op een zilvere (witte) achtergrond.

Het was in de 16e eeuw, in de Spaanse tijd, dat het geel er werd bijgevoegd. Bij de lijkplechtigheden van Keizer Karel V te Antwerpen, 21 januari 1559, waren dan ook trompetters van de keizer aanwezig in geel fluweel, afgeboord met wit en rood.

Die besparingsmaatregel was maar van korte duur en tot op de dag van vandaag zijn de stadskleuren opnieuw rood-wit-geel. Meer over de stadskleuren kan u HIER terugvinden.
 

Onder meer door zijn vlotte en open communicatie groeide Aalst uit tot dé carnavals- en handelsstad bij uitstek, en het was Albert D’Haese, voorzitter van het Feestcomité en schepen van openbare werken in 1934, die voor het eerst de naam ‘vader van het Aalsterse carnaval’ in de mond nam.

Hij omschreef Alfred verder als "een duivel die 't al doet, die 't al bereddert" en nog als "goedlachs, rond en joviaal, maar met een temperament om den duivel zelf uit de hel te halen".

Dat het feestcomité meer dan ‘carnaval’ betekende voor de stad, mag blijken uit het feit dat er nog een hele hoop andere activiteiten hun opwachting maakten. 

Zo werd de reclamestoet ingevoerd in 1924, was er een eerste Handelsfoor in 1926, kwam er een Bloemenstoet in 1929, spraken we van de Eeuwfeesten in 1930, de lichtstoet in 1933 en de onthulling van het Koningin Astridmonument in 1938.

Naast de organisatie was hij ook woordvoerder van het Feestcomité naar de pers toe.

Eventjes terug naar zijn eigen zaak nu. Het bleef immers niet bij zijn matrassenwinkel, want in 1920 werd er een onderzoek van commodo en incommodo opgesteld voor de oprichting van een stapelplaats voor schapenvellen. 

Het ging steeds maar verder en na zijn huwelijk werd zijn ondertussen heel uitgebreide zaak omgedoopt tot ‘Wolwasserij Alfred Kelders-Meganck’, gespecialiseerd in het reinigen van wol dat bestemd was voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen. 

'Alfred Kelders – Meganck' liet in 1931 een gloednieuwe fabriek bouwen op een perceel hooiland gelegen aan de Saskaai (tegenwoordig Van Wambekekaai) en werd kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceelnummer 1361a2/2bis. 

De wolwasserij had een perceelsoppervlakte van 6a80ca en bevond zich naast het hoge magazijn met opschrift “G.R.” (Glucoseries Réunies). 
In hoeverre de fabriek aan de Onderwijsstraat in gebruik bleef, heb ik jammer genoeg niet kunnen terugvinden.

De hoofdactiviteit van de onderneming bestond uit het reinigen van wol bestemd voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen, maar daarnaast werden ook schapenvellen ontwold en produceerde men dekens uit paardenharen, alsook matrassen. 

In 1936 werd het onbebouwde deel van het perceel verkocht, waardoor het fabrieksareaal inkromp tot 5a70ca. 

Alfred was een ‘commercant’… en een liberaal met een doorleeft sociaal engagement, dat is al duidelijk gebleken door vorige informatie.
 
Gedurende 20-30 jaar zette hij kleine advertenties in de lokale kranten, uitvoerig reclame makend voor zijn zaak. 
In 1940 echter verscheen er een bericht dat Alfred Kelders zijn matrassenwinkel sloot wegens omstandigheden.
Deze ‘omstandigheden’ waren natuurlijk de gekende ‘oorlogsomstandigheden’. 

De boel sluiten deed hij ongetwijfeld omdat hij anders verplicht zou worden om matrassen te fabriceren voor het Duitse leger, iets wat vaak voorkwam tijdens de oorlog. 

Net na de oorlog werd de naam van de persoonlijke onderneming gewijzigd in ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’, en een tiental jaren later, op 30 augustus 1956, nam deze zoon, Frits Kelders – Arye, het bedrijf volledig over. 

Alfred zelf nam in november 1949, wegens gezondheidsredenen, ontslag als eestbestuurder, maar bleef wel nog lid van het feestcomité. 
Tot carnaval 1950 bekleedde hij nog steeds een belangrijke rol in de organisatie van carnaval. 

Na zijn definitief afscheid en overlijden in 1956 werden de administratieve taken overgenomen door Henri Van de Perre. 

Alfred zelf kreeg nog de eer om een Nominetje toegewezen te krijgen. 



De wolwasserij ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’ werd ondertussen volledig ingesloten door de bedrijfsgebouwen van het latere ‘Amylum’ (ca. 1960), en de activiteiten werden tenslotte in 1964 stopgezet.

Hier een afbeelding van de wolwasserij in 1960. We zien hierbij de gebouwen van de firma, bijna volledig omringd door de gebouwen van 'Glucoserie Réunies'.


Het gebouw werd in 1964 ongewijzigd doorverkocht aan de 'N.V. Glucoseries Réunies Ancienne Firme Blieck et Callebaut Frères’ (nu ‘Tereos’, maar toch nog altijd beter gekend als ‘den Amylum’). 

Intussen werd de wolwasserij volledig afgebroken om plaats te maken voor de verdere uitbreidingen en aanpassingswerken van Amylum en Tereos.

Van dit bedrijf is tegenwoordig niets meer over.

Het is al eens vernoemd geweest, maar in 1950 kreeg Alfred het ereburgerschap van de stad en dat was dus niet enkel voor zijn carnavalsengagement … 
Neen, Alfred heeft, zoals hierboven uitvoerig beschreven, veel meer gedaan voor onze stad.

Het ereburgerschap was dan ook geen ‘plotse’ beslissing in 1950.
Neen, er werd al lang gepalaverd (Aalst zou anders Aalst niet zijn) over de toekenning van deze titel. 

Het was reeds in 1939 dat burgemeester Alfred Nichels voorstelde om Kelders de titel ‘Ereburger’ te bezorgen, en dat omdat hij er gedurende 20 jaar als feestbestuurder voor gezorgd had dat de stad en haar handelaars er financieel op vooruit gegaan waren door zijn toedoen.

Hier Albert helemaal links, met aan zijn zijde De Stobbeleir en in het midden de burgemeester.


Op dit initiatief kwam er echter protest vanuit de oppositie. Zij claimden dat het Ereburgerschap enkel maar aan kunstenaars en wetenschappers kon en mocht opgedragen worden. 

Ze erkenden wel dat de stad Alfred Kelders dankbaar moest zijn, maar dat dit op een andere manier getoond moest worden. Kelders werd in die periode dus geen ereburger, maar de stad zou wel hulde aan hem brengen, wegens bewezen diensten aan de stad.

Die hulde kwam er in 1945 tijdens het feest ter ere van het Ereburgerschap van Captain Bill Fairbairn

Captain Fairbairn was bij de bevrijding in 1945 de eerste die de stad binnenkwam met zijn regiment en als blijk van dank en erkentelijkheid mocht hij tijdens het bevrijdingsfeest Vreugde voor de Vrede het Ereburgerschap ontvangen. 

Over deze 'captain' is HIER meer te lezen. 

Samen met de nieuwe Ereburger, werd ook Alfred Kelders als feestbestuurder van het Stedelijk Feestcomité gehuldigd. De kranten uitten achteraf kritiek op het gezamenlijk huldigen van Captain Fairbairn en Alfred Kelders, te meer omdat Alfred niet echt een ereburgerschap kreeg, terwijl de stad wel de indruk had gewekt dat er twee Ereburgers gehuldigd werden.

In 1950 werd Alfred Kelders dan uiteindelijk toch door de stad benoemd als Ereburger, als grondlegger van het moderne carnaval en medestichter van het Feestcomité

Albert overleed op 28 november 1956 op 82-jarige leeftijd. 

Op zijn begrafenis namen verschillende prominenten het woord, waaronder burgemeester De Bunne en Feestcomitévoorzitter Arthur Cornelis. 

Cornelis omschreef hem als "een onvermoeibare werker, bekwaam organisator die steeds paraat was om de moeilijkste taken op zich te nemen en tot een goed einde te brengen. Bezield met de gedachte steeds nieuwe mogelijkheden te scheppen om nering en tering te doen bloeien in onze stad, was onze vriend Alfred voor alles de man van het karnaval. Hij was het die de eerste carnavalstoet inrichtte en deze van jaar tot jaar, rijker en schoner wist te maken. Voor zijn karnaval heeft hij geleefd en hieraan wijdde hij steeds zijn beste krachten

Op 10 januari 1978 werd het Alfred Kelders-Comité opgericht door een 8-tal bewoners van de Kattestraat. Het doel van dit comité was het plaatsen van een gedenkteken voor Alfred Kelders, medeoprichter en ere-deken van de dekenij Kattestraat.

Dat gedenkteken werd op 4 oktober 1978, in aanwezigheid van de burgemeester, ingehuldigd. Het monument, een bas-reliëf, werd ontworpen door Alfons Huylebroeck en het werd voorlopig achter het Belfort geplaatst.

Op de dag van de inhuldiging was er ook een afvaardiging van de dekenij Molenstraat aanwezig. Zij lieten zich opmerken door het feit dat ze een soort schrijn meedroegen op hun schouders. Hierop stond volgende tekst : “In plaats van onze kat te sturen, zoals sommige prinsen wel eens doen, wensen wij aan onze geburen honderd jaar en veel geluk en poen’. 

Later werd het geplaatst op het pleintje achter de gerestaureerde kapel in de Kattestraat en het vond uiteindelijk zijn definitieve plaats op de hoek van de Peperstraat en de Kattestraat.


Begin de jaren 2010 verdween het monument even uit de Kattestraat, doordat het moest wijken voor een nieuw woonblok. 

In 2015 werd het monument van Alfred Kelders echter opnieuw in de Kattestraat geplaatst.  ‘Zijn’ Kattestraat, waar hij ooit zoveel voor betekende.

Men zou zich de vraag kunnen stellen of carnaval in Aalst wel een kans zou hebben gekregen zonder zijn onnavolgbare inspanningen. 

Het lijkt er sterk op dat hij tijdens het interbellum meer bereikte dan de vijf eeuwen traditie dia aan 'Aalst Carnaval' voorafgingen.

Bronnen

HLN 6/5/1934 - 15/02/2020
De Gazet van Aalst 14/12/1961 – 20/01/1962 – 3/9/1959
Voor taal en vrijheid 12/11/1922
De Voorpost 23/05/1989 – 3/2/1978 – carnavalsuitgave 1978
De Streekkrant 30/10/2013
Foto eerste Feestcomité : Stadsarchief Aalst (Van den Bossche K.)
Carnavalslintje.be
users.telenet.be/wim.beelaert/vastenavond/geschiedenis04b.html
Over bouwen en verbouwen, de textielnijverheid arrondissement Aalst, Mainz K (2001)
Aalst; industrie en samenleving. Het eiland Chipka. S.l., s.n., s. d., p. 18)
Het Land van Aelst 21/06/1896 (reclame Alfred)
Foto wolwasserij Alfred Kelders – Meganck & Zoon : Industrie en samenleving, het eiland Chipka, M.Verleysen
Voor Allen 10/02/1978
Foto 1939 : Mediabank madeinaalst