Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

vrijdag 1 april 2022

Den TIR - schietbaan

Op het grensgebied van de gemeente Erembodegem met Aalst lag de Stedelijke Schietbaan, in de volksmond ook wel "Den Tir" genoemd.


Er bestond reeds vroeger een schietbaan, maar die lag toen op een gevaarlijkere plaats aan de Dendermondse steenweg, zo mag blijken uit een artikel van 20 september 1885
“Op 27 juni lest omtrent 6 ure des namiddags, keerde de genoemde Alfons Ledegen, oud 17 jaren van zijn landwerk huiswaarts, toen hij op eenigen afstand der ouderlijke woning, gestaan aan ’t Verbrandhof op eens ten gronde geworpen wierd.
Later vond men hem bijna levensloos en badend in zijn bloed. De heer Bauwens geneesheer, werd met aller haast geroepen en daar de ongelukkige niet spreken kon, veronderstelde men dat hij ten gevolge eeneer hoofddraaiing was gevallen en de gaffel welke hij droeg, hem hierdoor achter het oor in hoofd was gedrongen. 
De heer Bauwens aanveerde deze veronderstelling als mogelijk.
De wonde bleef aan de krachtdadigste behandeling wederstaan en nu gisteren vrijdag ten gevolge eener geringe operatie heeft men er een kogen uitgehaald. Deskundigen bevestigen dat het de kogel is van de nieuwe geweren der garde civiek. Geen twijfel of deze kogel komt voort uit de schietbaan der garde civiek. De geweren worden er immers in de richting naar ’t Verbrandhof afgevuurd”. 
Er werd een onderzoek geopend en bij besluit van het College van Burgemeester en Schepenen werd de schietbaan van de burgerwacht gesloten. 
In de krant lezen we een beetje later: 
“Het is te hopen dat deze schietbaan voorgoed zal gesloten blijven, in andere woorden, dat men ons Stedelijk bestuur niet andermaal zal dwingen eene nieuwe schietbaan op te richten of aan de bestaande veranderingen of herstellingswerken toe te brengen die eene ongehoorde geldverkwisting zouden daarstellen”
“De schietbaan bevindt zich op eene hoogstgevaarlijke plaats, bezonderlijk voor onze medeburgers van Mijlbeke, Verbrandhof, Hof ten Hammestraat, Oude Dendermondsche Steenweg, enz. 
Sedert de burgerwacht met de nieuwe geweren schiet, staat men voor ’t onbekende onder opzicht van ’t geen een kogel kan verrichten”. 

In 1897 was er de vraag om, ‘aangezien de Statiestraat bepaald in weide is herschapen, men er voordeeliglijk het schietplein van den Dendermondschen Steenweg zou kunnen overbrengen. Doel en schutsbarmen zou men naar den kant der statie kunnen plaatsen, de lengte der straat zou een voldoenden afstand daarstellen. Dat zou in ’t statiekwartier een beetje leven brengen …”

In 1901 kwam ‘de verlossing’. 

Het schijnt dus toch waar dat de schietbaan er komen zal op Kerrebroek, achter Kobe Mertens, op het mestplein. De inhuldiging der schietbaan zou plaats hebben over een tweetal jaar”. 

Op 14 maart 1904 gaf de gemeenteraad zijn goedkeuring tot de aankoop van de benodigde gronden voor de bouw van een nieuwe schietbaan in Aalst.
Er werd toen ongeveer 4 ha 38 a grond gekocht, toebehorend aan Ferdinand de la Kethulle de Ryhove uit Gent aan de prijs van 6000 fr. per hectare. 
De openbare aanbesteding gebeurde op 17 april 1905 voor de prijs van 13.498 fr. 

Op 8 oktober 1905 werd in de gemeenteraad gevraagd wanneer de Schietbaan klaar zou zijn. Het zou immers 'van het allergrootste belang zijn dat dit snel zou gebeuren gezien de schietoefeningen van de burgerwacht reeds vroeg in de winter beginnen'

Het werd een jaartje later …
Een waterloop die doorheen de schietbaan liep, vormde nog een probleempje en zorgde voor wat vertraging tijdens de werken. 

Het gebouw, naar een ontwerp van majoor Raucq (Genie), werd in gebruik genomen op 21 oktober 1906.


De inschrijvingen voor het banket, aangeboden door de burgemeester en schepenen ter gelegenheid van de inhuldiging waren zeer talrijk. 
De uitnodigingbrief bestond dan ook uit twee delen. 
Het eene dient voor de wachten die gaarne voor niet eten, in andere woorden gezegd, de schoefelaars. 
Het andere dient voor de ‘hight life’ van de wachten, die er niet op zien 6 frank zonder den wijn te geven, om de eer te hebben te verbroederen met hunne overheden"

Wie de foto's bekijkt zal het meteen zien : grote gelijkenissen met ons stationsgebouw zijn opvallend. 
 
In 1907 werd 500 franken huur gevraagd aan de staat voor het gebruik der schietbaan door de officieren der pupillenschool en der gendarmerie. 

Den TIR stond in eerste instantie voor een Schietbaan voor politie en militairen maar tijdens de oorlogsjaren werden hier ook de zwaarste straffen voltrokken. 

Over deze gruwel kunnen we onder andere volgend fragmentje terugvinden in “Erembodegem, één dorp, twee oorlogen” van Cyndrik De Decker en Ann Mertens, 2005 : 
Het gebeurde wel eens dat een Duitse soldaat om een of andere reden werd vermoord. Zo ook in mei 1917, toen de gebroeders Ronsyn uit Appelterne tijdens hun smokkelronde aan de Dender tegengehouden werden door een Duitser, die meteen al de smokkelwaar opeiste. 
Bij het daaropvolgende handgemeen slaagde Gustaaf Ronsyn er in de revolver te bemachtigen en de Duitser neer te schieten. Daarna werd hem nog de keel overgesneden. 
Net zoals bij het geval Fuss op de Boekhoutberg werd een uitgebreid onderzoek gestart, dat al gauw naar de twee broers leidde. 
Zij werden naar Aalst gebracht, samen met hun derde broer Omer, die met deze hele zaak evenwel niets te maken had. 
Gustaaf kon uit het gevang van Aalst ontsnappen, maar hij werd drie maanden later weer thuis gevat. 
Duitse soldaten sneden hem op zijn beurt de keel over - de hele familie moest toekijken. In Aalst kwam een aanplakbrief waarop geschreven "Gustaaf Ronsyn, woonachtig te Ninove, heeft zich gisteren door zelfmoord aan de gevolgen zijner gruweldaad onttrokken".

De twee overgebleven broers werden in augustus veroordeeld tot de dood met de kogel. Ze werden in het bijzijn van de onderpastoor van de Sint-Martinuskerk met een koets richting Erembodegem gereden. 
Langsheen de schietbaan stond een andere koets, met daarop twee doodskisten. 
Oscar overhandigde zijn zakgeld aan de priester. Daarna schreeuwde hij nog "Omer is onschuldig". 
De veroordeelden knielden samen met de pastoor en zegden hun akte van berouw op. Een soldaat trad toe, bond Omer aan een paal en knoopte hem een zakdoek voor de ogen. De ongelukkige beefde door al zijn ledematen.

Oscar weigerde geblinddoekt te worden. De priester naderde en fluisterde: "Oscar, g'hebt nu zolang braaf en gehoorzaam geweest, laat mij eens doen." 
En de Pastoor van Cromphout bond hem de doek voor de ogen. Toen de rook uit de zestien geweerlopen opgetrokken was, zag men Oscar gehurkt in de aarde zitten. Zijn broer Omer was voorover gestort, en lag met zijn gezicht in de modder. Zijn koorden waren dwars door zijn lichaam stuk geschoten.
Den Tir stond op het huidig adres Schietbaan nr. 45, en werd afgebroken rond 1924

De aanwezige Canadabomen werden verkocht en van de gronden gelegen rond de schietbaan zou men trachten een lusthof te maken ‘waarin leden van ’t werk van den akker aangenaam en nuttig hun vrijen tijd kunnen doorbrengen’. 

'Den Tir' - 1979

In 1947 werd verkondigd dat ‘op den grond van de Stad Aalst, gelegen Brusselse steenweg, aan de oude schietbaan (tir) vanwege den staat burgerhuizen en werkmanshuizen zullen gebouwd worden. Alhoewel wij nog de huurvoorwaarden niet kennen, mogen we U zeggen dat de huurders na enige jaren kunnen eigenaar worden. De geteisterden hebben voorrang en kunnen in voorkomend geval hun grond verpanden’.

Tegenwoordig is er nog slechts één overblijfsel van deze gebouwen. Het wapenschild dat het torentje van “Den Tir” sierde staat nu in het stedelijk museum ‘Oud Hospitaal’.
De maker van het wapenschild was echter een beetje te enthousiast, want er staan namelijk 3 parels te veel op ... 16 in plaats van 13 op het eigenlijke wapenschild van de stad ...

Het wapenschild van Aalst gaat naar vorm en uitzicht terug op het in 1394 door zilversmid Nicolaas Colijn ontworpen stadszegel voor poorterszaken. 
Het rechtopstaande zwaard symboliseert de autonome rechtsmacht en de militaire weerbaarheid van de stad. 
De twee schildjes in het hoofd bij de punt van het zwaard, met Duitse keizerlijke adelaar en de leeuw van Vlaanderen, duiden op de horigheid van het Land van Aalst, waarvan Aalst de hoofdplaats was, enerzijds aan de Duitse keizer en anderzijds aan de graaf van Vlaanderen. 
Het schild wordt gedekt door de traditionele, met dertien parels versierde gravenkroon uit de katholieke Nederlanden. 
De rode kleur van het zwaard duidt op manhaftigheid en het zilveren veld duidt op onderdanigheid en schoonheid. 

‘Den Tir’ bleef na de afbraak van het imposante gebouw één van de weinige typische volksbuurten in de stad. 
De mensen leefden er nog lang op hun eigen manier, 'simpel' en met het hart op de juiste plaats. 

Ze kwamen allen uit de vroegere krottenwijken van de stad die werden opgedoekt. 
Een voorbeeldje hiervan is het ‘Fort Chambrol’ waarover HIER meer te lezen is. 

Voor het stadsbestuur zouden deze mensen als ‘barakkensoort’ bestempeld worden, en dat is hetzelfde beeld dat Petrus van Nuffel op 6 augustus 1936 in Het Nieuwsblad neerschreef: ‘Een vlek ontsiert het stadsbeeld. De Barakken.’ 

De laatste bewoners verhuisden net voor de bloemenveiling werd gebouwd, en ze raakten verspreid: ‘naar de Bevrijdingsstraat, ’t Saar, Korea, den Tir, naar allemaal huizen in de zelfde stijl.’

Verhuizen ging voor deze mensen met angst en weemoed gepaard, Van Nuffel vergeleek het met de situatie in de roman Människor kring en bro (1935) van de Zweedse auteur Josef Kjellgren. In die roman leefde een aantal huisgezinnen tijdens de bouw van een nieuwe brug in Stockholm samen in een grote, gecompartimenteerde barak. Toen de brug, Västerbro (1935), klaar was, verloren de arbeiders niet alleen hun werk, ze moesten ook 
op zoek gaan naar een nieuwe woning, en dat ging per definitie met verspreiding gepaard.

Ze kwamen terecht in de zogenaamde 'CVP-huizen' maar het bleek ook in deze ‘CVP-huizen’ niet altijd ideaal. 
In een pamflet van 1949 is het volgende te lezen : 
“De CVP huizen aan den TIR (woorden van M. Moens de Hase)
Als men daar langs komt, dan heeft men den indruk tussen de blokken te lopen van Beverloo. Een verschil nogthans : die van Beverloo weerstaan reeds jaren aan al de wisselvalligheden van het weder. De CVP TIR blokken, die zullen zolang niet weerstaan. Zij zullen stuiken met de CVP”
“Waar blijft onze elektrische stadsverlichting. Waar blijft onze signalisatie? Hoelang blijven de voetpaden nog open liggen daar waar de telefoonwerken reeds geëindigd zijn”?
Ook later, bijvoorbeeld in 1957 kwam de erbarmelijke toestand van de stadshuizen meermaals ter sprake. Maar er kwam geen verbetering … 
De toestand van verwaarlozing bleef lang bestaan … heel lang. 
De verwaarlozing leidde tot ongenoegen en tot criminaliteit, en meermaals werd de wijk dan ook opgeschrikt door diefstallen en vandalisme. 

In 1970 zou de Brusselsesteenweg van de Zeebergbrug tot aan de Hogeweg in Erembodegem geasfalteerd worden. En de baan zou volledig worden rechtgetrokken ter hoogte van de schietbaan. Dat zou in elk geval al een veel veiliger gevoel moeten geven. Nog datzelfde jaar kregen de woningen ook een nieuwe tint verf. 
Op het terrein kwam ook een basket- en volleybal plein, zebrapaden werden aangelegd en er kwam een openbaar speelplein voor de wijk. 

In 1978 werd een project afgewerkt waarbij enkele woningen voor ouderen werden gebouwd. Deze huizen werden voorzien van een alarmsysteem zodat er bij onraad onmiddellijk hulp zou  kunnen geboden worden. De plechtige inhuldiging vond plaats in juni 1979.

Niet enkel huizen vonden er hun plekje, ook het vuilnis blijkbaar. 

In de Voorpost van 29 februari 1980 wordt aangekaart dat het laatste huis van de Schietbaan (het nummer 97) wel het einde van de wereld lijkt te zijn. Het Aalsterse vuil wordt er door de stadsdiensten in een hoog tempo gestort zonder rekening te houden met de bewoners die slechts op 15 meter afstand wonen. 


De stadsdiensten plaatsten er nochtans enkele jaren daarvoor zelf dit bord …


Op 8 september 1989 bracht het schepencollege een werkbezoek aan de sociale woningen. Ondertussen vatte schepen Hooghuys de sanering van de woningen aan. 
          
Begin 2014 werd bekend gemaakt dat de sociale woningen die er nu zijn, zullen worden afgebroken, en er plaats zullen maken voor sociale woonblokken. 
Sociale huisvestingsmaatschappij Dewaco zou in 2016 de 62 sociale woningen aan ‘Den Tir’, nabij de Immerzeeldreef, slopen om er nadien nieuwe te bouwen.

Veel van de oude huizen stonden al jarenlang leeg, maar boden vaak wel onderdak aan krakers. Ook brak er een brand uit in één van de woningen. 

In de plaats wordt er nu een volledig nieuwe wijk met ultra-moderne sociale woningen voorzien.
Alle bewoners van Den Tir, de sociale woonwijk aan de Schietbaan en Kloosterweg, kregen een brief in de bus waarin stond dat hun huis gesloopt zou worden omdat het verouderd was. Voor veel mensen, die er al heel hun leven verblijven, was dat natuurlijk een schok.

Een schok maar ook een vooruitzicht op iets nieuws en beters. 
Ware het natuurlijk niet dat ook hier de klagers hun werk deden. 

De plannen waren (zijn) heel mooi. 


Sinds december 2020 is alles op de werf aan de Schietbaan echter stilgevallen. Wat al gebouwd was, staat in weer en wind te verkommeren. 

De vergunning van sociale huisvestingsmaatschappij Dewaco werd vernietigd omwille van enkele klachten. 
De argumenten, die trouwens eerder al werden weerlegd door de Bestendige Deputatie en de Raad voor vergunningsbetwistingen, werden ook dit keer van tafel geveegd en in juli 2021 kreeg Dewaco alsnog een nieuwe vergunning. 

De klagers gingen echter opnieuw in beroep, en ja hoor : alles ligt weer stil op Den Tir. Intussen regent het binnen in de onafgewerkte gebouwen.
Vergelijk onderstaande situatie maar eens even met bovenstaande plan van hoe het ondertussen al had kunnen zijn. 


Buurtbewoners betreuren het dat twee (!) klagers hun steeds maar blijven ‘gijzelen’. 
Oudere bewoners woonden al langer in de sociale woonwijk die trouwens al bestond voordat deze klagers hun nieuwbouw er gezet werd.
Ook de tijdelijke huisvesting die de bewoners kregen, in afwachting van hun nieuwe huis, voldoet ondertussen niet meer aan de huidige energienormen. De verouderde huizen verwarmen kost dus een fortuin. 

De gedupeerden hopen dus snel op een nieuwe en definitieve vernietiging van de klachten, zodat ze eindelijk kunnen uitkijken naar hun nieuwe woonst.

Hierbij een fotootje van café Den Tir (Bij Rita) uit 1978. Dit café bevond zich op de hoek Oude Aardeweg en Kloosterweg.




Bronnen

De Gazet van Aalst 29/06/1947
Waarheid : 07/05/1949
Voor Allen 17/08/1990 – 20/12/1969
De Volksgazet 21/10/1906
De Koornbloem 27/03/1938
De Denderbode 20/09/1885 – 27/09/1885
De Dendergalm 09/05/1897
“Erembodegem, één dorp, twee oorlogen” van Cyndrik De Decker en Ann Mertens, 2005
Skyscrapercity.com/showtread.php?t=1642578
HLN 29/09/2021 foto Swirko
foto café Den Tir via MadeInAalst
Postkaart TIR 1907 via MadeInAalst

Le Lion d'Or (Hof Van Assche)

In vroegere tijden telde Aalst talloze kleine, ambachtelijke jeneverproducenten. 
Een populaire jenever is er altijd hopjenever geweest aangezien men in de buurt eigen inheemse hopsoorten had zoals bijvoorbeeld de Groene Belle.
Ook de grote mouterij De Wolf-Cosijns was hier gevestigd. 

De grootste stokerij die Aalst doorheen zijn geschiedenis heeft gekend is de 'Distillerie et Malterie Le Lion d'Or'. In de 19e eeuw was zij een van de grootste stokerijen en gist producerende bedrijven van Europa.


Anno 2022 telt Aalst nog twee actieve stokerijen die produceren op middelgrote schaal: Stokerij VdS en Stokerij De Moor. Aalst is trouwens de enige stad in België die vandaag de dag twee actieve stokerijen telt in dezelfde stad.

De stokerij ‘Le Lion d’Or’ bevond zich op de parochie van het H. Hart, op het voormalige 'Goed van Popperode' (Papenroede), een heerlijkheid of leen onder het graafschap van Aalst (bekend sedert de XIIIe eeuw), dat toen toebehoorde aan de heren die het erfelijk kasteleinschap van de burcht bezaten. 
Als wapen voerden ze ‘d’argent, à l’espée en pal, la poinct en hault, tout de gueulle’ en als kreet hadden ze ‘Helpt Godt’. 

Boudewijn (Balduinus) van Popperode, in 1290 gekend als de burggraaf van Aalst, had trouwens een heel belangrijke rol in de Guldensporenslag. 

De naam ‘Het goed van Poperode’ ging verloren, in 1762 schoot er slechts nog een ‘behuysde hofstede’ over, maar laten die nu net een gulden leeuw in hun wapenschild gehad hebben. Een voor de hand liggend ideetje dus voor de latere naamsgeving van de ‘Lion d’Or’ in 1892.

Het kasteel werd vernietigd en in de besloten tijd zaten er 2 paters ondergedoken, die tijdens de oorlogsjaren de mis lazen in onderaardse gangen. 
De ‘besloten tijd’ ofte De Boerenkrijg, of Beloken tijd geheten, was een opstand in 1798, tijdens de Franse tijd, van de landelijke bevolking tegen het door de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden gevestigde staatsgezag.

Popperode paalde volgens oude omschrijvingen aan ‘’t Lanckvelt, lanx ter straten metten hende commende up den Dendre’ (1446), ‘teghen den Cleye, jeghen een veldeke dat men heet ’t Voshol en de pontweg naer Baesrode’ (1851, ‘aan ’t Geeraerdts Rot, commende metten hende an de strate loopende van Hardersem’ (1496), en ‘aan een meersschelken met twee watre grachten, ten jare 1522 geschonken aan de St Jacobskapel der Sint Martenskerk'.

Op het grondgebied van Popperode bevonden zich de behuide hoeve met motte en stallingen van Romaan de Visscher (schrijver van ‘Descriptio Alostana, gestorven in 1664), het pachthof Van Nast, de herberg het Scheirken, het huis ‘De Cantienne’ van baron Frans d’Alvelda, burgemeester van Aalst (1750), de hofstede ‘Ten Bergh’ (1762) en ook een gemetselde woonplaats met een walleken van de Paters Jezuïeten (1710). 
 
De hoeve van Popperode was rond 1700, zonder de meersen erbij geteld, zo’n 2800 roeden groot. Het kasteel stond iets verder, achter de ommuurde hofstede van wijlen Judocus de Cock, oud-gemeenteraadslid der stad Aalst. 
De Cock die zijn naam trouwens zou verleend hebben aan een stuk weide met beek/gracht ter hoogte van de eerste fabriek van Honda. In de volksmond heette dat stukje "Kokkesmees". 

Het is echter niet precies uit te maken door welke omstandigheden en wanneer exact het kasteel en het hof verdwenen. Evenmin uit te maken is wanneer de grond in het bezit gekomen was van de heerlijkheid.

De Stokerij werd opgericht in 1731 als graanjeneverstokerij en was meteen ook de oudste fabriek op Mijlbeek. 
Waar vroeger de naam ‘hoeve van Popperode’ gebruikt werd, werd dat sedert 1775 de naam ‘Het Verbrand Hof’.

1731 dus, de start van een graanstokerij. 
Op dat tijdstip was het kasteel reeds vernield en bevond zich op die plaats het 'Hof den Bergh' met wallen, boomgaarden enzovoort. Dit hof behoorde toe aan brouwer Gaspard de Craecker ‘nevens eenen meersch, het gene te voren den berg van Popperode was’.
 
Het bedrijf werd in de volksmond ook wel eens het ‘Hof van Assche’ genoemd naar de stichter - stoker Karel Lodewijk van Assche en lag ‘by de vaert van den Dender ter plaetse gezegd achter het Verbrand Hof’. 

In de landboeken van 1731 stond dit gebied trouwens aangeduid als ‘den Gauden Leeuw’.
De achterkleinzoon van Karel Lodewijk startte met de brouwerij De Tijger – Van Assche. 
Van hun kinderen gingen er meerdere in de brouwwereld. 
Raymond Domien Joseph Van Assche (1836 - 1891) had de Brouwerij De Tijger aan de Vaart. 
Mathias Felix Van Assche (1818 - 1878) had een brouwerij in de Molenstraat. 
Een hophandel in 1828 door J.B. Lievens–Van Den Bossche opgericht, werd door senator Joseph De Blieck (Lebbeke, 1866 - Aalst, 1927) en Emilia Maria Callebaut (de weduwe van Raymond Domien Joseph Van Assche) omgevormd tot Brouwerij en Mouterij De Tijger. Later werd de naam veranderd naar Brouwerij De Blieck. Hun bekendste bier was de luxepils Golden Tiger, die als Congobier naar de Belgische kolonie uitgevoerd werd.

De beide zonen namen de zaak over, maar na hun overlijden werd de zaak eigendom van beide weduwen die stopten in 1974. Ze lieten de familiezaak over aan brouwerij Wielemans-Ceuppens uit Brussel, die de brouwerij sloot.
Maar terug naar ‘Le Lion d’Or’ nu. 

Naar de Bredestraat dus, met de Lindeboom, de Vier wegen en de Dikken Boom als naaste geburen van de stokerij. 

De graanjenevers en de gist die ‘Het Verbrand Hof, bij d’heeren Van Assche’ produceerden, waren nationaal en internationaal gekend. 

In 1895 kwam de stokerij in het bezit van de families Jacques de La Kethulle de Ryhove en Eugène de Hemptinne die de fabriek hernoemden in ‘Distillerie et Levurerie Le Lion d’Or’ naar de in deze omgeving gelegen gronden die de Gouden Leeuw genoemd werden. 
Het nieuwe bedrijf bevatte niet alleen een mouterij, maar ook een stokerij en een gistfabriek alsook een afdeling voor het vetmesten van ossen.


In 1902 werd er een aanvraag gedaan om een stoomketel te plaatsen maar blijkbaar was deze het jaar daarop reeds overbodig want toen werd er officieel melding gemaakt van het niet meer in gebruik zijn van deze ketel. 
Dit moest – en moet trouwens nog steeds - altijd officieel gemeld worden, in verband met de geheven taxen en accijnzen. De politie werd gevraagd dit na te kijken. 

In 1905 volgde er nog een vrij grote uitbreiding door het bouwen van een mouterij langs de kant van de Bredestraat – toen nog de ‘rue Large’ genoemd. Het waren grootse uitbreidingsplannen.
Eigenlijk ging het over twee verschillende aanvragen. Een eerste omtrent de plaatsing van een nieuwe energiebron waarvan het kadasterplan een duidelijk zicht geeft van de veranderingen.
Hier een beeld van de fabriek zoals deze bestond voor de afbraak. 


Onderstaande plannetje toont duidelijk de omvang van de fabriek. 


Over het assortiment van de firma werd gesproken als ‘het overal gevraagde merk’, ‘heel België door bekend als zijnde de krachtigste en de beste waar’, …)

Net na WOI kwam er een oorlogsschandaal aan het licht met ‘jeneverkeizer Eugène de Hemptinne’ aan het hoofd. 
Volgens ‘De Koornbloem’ werden ‘ongehoorde, fabelachtige winsten’ verwezenlijkt en was er niet het flauwste idee van de uitgebreidheid van dit schandaal. 

Wat er aan de hand was? 
Volgens goede bronnen zou de firma heel veel jenever geleverd hebben aan de Duitsers, en dat terwijl ons eigen volk zoveel armoede en honger leed. 
Graangewassen, nodig voor de productie, werden aldus ‘misbruikt’. 

Een berekening van De Koornbloem : 
Het laagste cijfer van een 'normale' opbrengst zou 40 hectoliter jenever per dag geweest zijn. Dit cijfer was in die periode opgeklommen tot 176 hectoliter. 
Ze veronderstellen dus dat er een gemiddelde meerproductie (en dus ook meeropbrengst) was van minimum 100 hectoliter. 
Daarvoor waren maar liefst 33 000 kilo (!) graangewassen nodig. 
In de veronderstelling dat Le Lion d’Or op die manier 1000 dagen heeft gewerkt, zouden ze 33 miljoen kilogram van de allerbelangrijkste voedingsstoffen ‘aan ons uitgemergeld en uitgezogen volk hebben onttrokken’.
Er volgt een scherpe veroordeling door de krant : “De Lion d’Or, met Mijnheer Eugène de Hemptinne als opperbaas, heeft niet alleen de Duitschers genever geschonken, opdat ze moediger tegen onze broeders aan den Yzer zouden oprukken en ze woester zouden dooden, maar terzelfder tijd heeft die firma voor dit misdadig werk de aardappelen aan onze bevolking onttrokken, en ze zoo den hongerdood willen overleveren. Ondertusschen kregen de drie honden van den bestuurder dezer firma wit brood”. 

Het is wat het is, en de firma bleef verder uitbreiden. 

Uitbreiden wil zeggen dat het goed gaat, maar niet voor de arbeiders. Lage lonen zijn altijd wel al een discussiepunt geweest, maar in 1928 werd er met de werkkrachten ‘nogal ne gang gegaan’, en werd opgeroepen samen te protesteren tegen dit onrecht. 
(artikel uit Recht en Vrijheid 16/09/1928)


Nog in 1928 werd een ‘wel gekalandeerde herberg’, genaamd ‘café Le Lion d’Or’ aan de Breedestraat, nabij de Nieuwe kerk, de werkhuizen ‘le Lion d’Or’ en het voetbalplein openbaar verkocht. 

In 1948 werd de jeneverstokerij buiten gebruik gesteld door het sluiten van de afdelingen spiritus- en gistverwerking en werd de productie omgeschakeld naar moutverwerking en veevoeder.

En dat feit brengt ons onrechtstreeks eventjes naar ‘concullega’ stokerij De Moor.

Samen met De lelie aan het Keizersplein produceerden zij op een bepaald ogenblik meer dan 110.000 hectoliter jenever, waarvan een groot deel bestemd was voor export naar het buitenland.

Bij het stopzetten van le Lion d'Or kochten zij verscheidene kratten graanjenever op, kratten die jaren later een heel grote betekenis zouden krijgen.

Patrick Schandevijl van De Moor is altijd al gefascineerd geweest door de geschiedenis van Le Lion d'Or.
Hij verzamelt intensief objecten en parafernalia van deze voormalige Aalsterse stokerij.

Bij de verhuis van de stokerij in 1992 naar de Gentsesteenweg zijn die toen opgekochte flessen opgedoken, en toen Patrick er van proefde was hij zo onder de indruk van de pure, zachte smaak dat hij die zelf trachtte te evenaren.

Hij wou als eerbetoon aan de oude stokerij hun label afstoffen en die beroemde ouwe klare terug in omloop brengen. Wat hij ook probeerde, het bleef steeds maar mislukken en geen enkele resultaat kwam in de buurt van het origineel.
Toevallig kwam hij dan in contact met een oude werknemer van le Lion d'Or en die verklapte hem het geheim.
De jenever werd gestookt met mout die nog niet was gedroogd”.
Het resultaat was verbluffend, want toen Patrick hem 3 glazen voorzette met in één ervan de bewuste jenever, pikte de voormalige werknemer er de juiste moeiteloos uit.

Pas na deze test durfde stokerij de Moor opnieuw een graanjenever met het oude label Lion d'Or op de markt brengen. Zonder die goedkeuring en bevestiging had Patrick trouwens het hele project opgeborgen, want de kwaliteit blijft primeren op de economische rendabiliteit of commerciële haalbaarheid.


Op 18 augustus 1955 vierde men feest bij Le Lion d’Or, de 60ste verjaardag van de maatschappij. Er werd enorm veel aandacht gevestigd aan de uitzonderlijke uitbreiding van de afdeling ‘mouterij’ in de laatste jaren, een uitbreiding die ‘Le Lion d’Or’ trouwens aan het hoofd plaatste van de Belgische mouterijen. 

De kosten (en dan voornamelijk de loonskosten) bleven echter voor ongemakken zorgen en in 1964 werd ook de veevoederproductie stopgezet. Enkel de mouterij bleef nog over. 

De 60’er jaren waren trouwens alles behalve ‘golden sixties’ voor de Aalsterse mouterijen. Nieuwe discussies over – jawel hoor - de lonen zorgden voor heel wat onrust in de sector. 
In 1966 voorzag het eisenprogramma een loonsverhoging van 5% op de effectief uitbetaalde lonen met een minimum van 45,30 frank. 
De Wolf-Cosyns was zinnens om deze eis te aanvaarden maar bij Le Lion d’Or bleven de moeilijkheden bestaan. 


Het bleef bergaf gaan en in 1974 werd een gedeelte van de fabriek, waaronder de schoorsteen van 42 meter hoog, afgebroken en een aantal werknemers werd ontslagen.

In 1976 deden opnieuw geruchten over een nieuwe ontslagronde bij de werknemers van de mouterij. Het bedrijf verzekerde echter dat het hier maar om een ‘technische werkloosheid’ zou gaan en er enkel 16 personen tijdelijk werkloos zouden worden. Maar, net zoals zovele andere voorbeelden ons al geleerd hebben : waar rook is, is vuur.
Toen de situatie er niet op beterde, werden de geruchten waarheid en kregen op woensdag 22 juni 1977 de resterende 37 werknemers, na 7 maanden volledige werkloosheid, ook hun ontslag en werd de fabriek definitief gesloten


Het terrein had een oppervlakte van ongeveer 13 hectare. De meeste bedrijfsgebouwen werden rond de eeuwwisseling opgetrokken maar het gebouwencomplex was door de tand des tijds gedeeltelijk vervallen. Onbruikbaar en te duur om te renoveren. 

Het lot van de gebouwen is dan ook lang onzeker geweest, maar er werd uiteindelijk toch besloten om alles te verkopen en te laten afbreken. 
Men zou opteren voor het oprichten van een nieuwe industrie- en KMO-zone

In een aantal van de leegstaande gebouwen, meer bepaald in de paardenstallen en varkenshokken, vestigde zich in 1980 het dierenasiel St. Hubertus.  Het was een heel praktische locatie waar tot in 1989 honderden katten en honden konden worden geadopteerd.


Er werden in de loop der jaren in de buurt enkele werken uitgevoerd, onder andere aan de hoogspanningsposten, maar dit bleek allemaal zonder vergunningen te zijn verlopen. 
Heel wat discussies dus en onduidelijkheid troef. 

In 1988 werden de gebouwen dan uiteindelijk toch verkocht, Sint Hubertus moest op zoek naar een nieuwe locatie, en het stadsbestuur besloot om alles te laten afbreken. Er zou inderdaad plaats gemaakt worden voor industrieterreinen en KMO-zones.

Die plannen rekenden in eerste instantie natuurlijk op wat tegenstand, want men vreesde in de buurt heel wat verkeersproblemen. 
De Ringlaan (Leopoldlaan-H.Hartlaan) die de parochie in twee delen scheidt, zou de toenemende druk van leveranciers, vrachtwagens en doorgaand verkeer niet aankunnen. 
Met de komst van een KMO-zone zou het verkeer immers nog intensiever worden. Reken daarbij nog de (gelukkig maar om de 14 dagen) thuismatchen van Eendracht Aalst en de al bestaande grote nood aan parkeerplaatsen in de buurt, en je hebt genoeg ingrediënten om een ware chaos te veroorzaken. 

Ook het feit dat de gebouwen als een teken van industriële archeologie zouden moeten aanschouwd worden, leidde tot heel wat ongenoegen om alles af te gaan breken. 

Hier een foto van de laad- en loskaai van de mouterij vanaf de Verbrandhofstraat (1979)


Alles ging toch door en bijna alles werd met de grond gelijk gemaakt.  Wat eens een grootheid was in Aalst, werd herschapen tot een triest maanlandschap, volgens ‘De Voorpost’ een desolaat landschap dat in een science fictionfilm niet zou misstaan. 


Een gedeelte van de afbraak van de gebouwen werd ter plaatse verbrijzeld en gemalen. Het steengruis diende dan voor de funderingen, wat kostenbesparend was langs beide kanten. 
In het nog bestaande en meest recente gebouw waren de burelen en labo's ondergebracht. Het eerder genomen besluit om ook dit gebouw af te breken werd echter in extremis ingetrokken. Er werd op het nippertje nog een koper gevonden.

Tijdens de gemeenteraad van 8 maart 1990 volgde de aanvaarding van de straatnaam ‘Lion d’Orweg’, het gedeelte tussen de Bredestraat en de Victor Bocquéstraat.

Later dat jaar verrijzen de eerste gebouwen uit de grond. De aanzet tot industriezone ‘Lion d’Or’ (eigenlijk Industrie Noord IV) is een feit. 


Het zou een prestigieus project worden, en daar moeten natuurlijk centjes voor neergeteld worden. Heel veel centjes. In Le Lion d’Or werd de grond tegen 850 fr/m2 verkocht.

Het kleine overgebleven gedeelte van de gebouwen werd omgevormd tot hotel–restaurant “De Lion d’Or”


Tot september 2020, want toen berichtte de pers : De Lion d’Or’ in de Bredestraat in Aalst staat te koop. 625.000 euro vraagt de eigenaar van het pand waarin tot enkele jaren geleden de gelijknamige horecazaak was gevestigd'

Het gebouw heeft een bruikbare oppervlakte van 178m² op het gelijkvloers en 179 op verdiep. Vooraan en links van het gebouw is ook nog een ruim terras. De totale grondoppervlakte bedraagt 311m².
Het laatst was het pand ingedeeld als horecaruimte beneden met sanitair en keuken, maar het kan voor verschillende doeleinden dienen. Op de verdieping zijn 3 kamers elk met sanitaire ruimte.

In de zijgevel bevinden zich nog een aantal originele stenen die ooit de oorspronkelijke gebouwen als logo versierden en ook ‘de gouden leeuw’ staat nog steeds te pronken.


Met uitzondering van het gebouw van de vroegere graanvloeren (aan straatzijde), ondergingen de meeste andere delen in de loop der jaren talloze en grondige veranderingen, of werden ze gesloopt, waardoor de eens zo majestueuze stokerij volledig tot het verleden behoort.

Het voetbalveldje, ooit gelegen tussen de fabriek en de wijnput, was na de Puiteput, het stadspark, en de Kapellekesbaan ooit het thuisoord van voetbalclub Eendracht Aalst. Het terrein was toen echter reeds verouderd en slecht onderhouden en men week dan ook al snel uit naar de Bredestraat. Daar nam EA aan het begin van seizoen 1929-1930 haar intrek en werden een kleine tribune, 3 kleedkamers, een receptiezaaltje en een toilet gebouwd. 

Al het voorgaande verklaart natuurlijk ook enkele straatnamen in de buurt. 

In de eerste plaats natuurlijk de Lion d’Orweg, maar ook de Verbrandhofstraat, de Popperodedries en Park De Blieck zijn nog getuigen van het verleden. En er is – by the way – ook een Gouden Leeuwstraat in Aalst, namelijk een zijstraat van de Geldhofstraat.

In de Geldhofstraat bevond zich vroeger – ter hoogte van de huidige huisnummers 44-48 – trouwens ook een Hoeve ‘den Gouden Leeuw’. 


Het was een U-vormig hoevetje met een gekasseide binnenplaats. Rechts aan de straatkant bevond zich een ijzeren inrijpoort geflankeerd door pijlers. 

Of het nu volledig gedaan is met brouwen op de Lion d’Or? 
Neen hoor. 
Tegenwoordig bevindt zich er nog VdS (Van der Schueren) distilleerderij en wijnimport … Maar da’s een ander verhaal en stof voor een ander artikel. 

En ‘De Gouden Leeuw’ is trouwens bij HoReCazaken een geliefde naam. 

Zo ook bijvoorbeeld voor het nieuwe restaurant van Leo Martin … Gelukkig was dit in het Antwerpse en had hij een andere schilder (Gaston Berghmans) dan wij hier in Aalst of we zaten misschien ook opgescheept met een … ‘wwwwit peerd’ in plaats van 'nnnnne ggggaaaaa lie' 



Bronnen

De Voorpost 31/12/1992 – 31/01/1992 – 20/04/1990 – 09/03/1990
De Nieuwe Gazet van Aalst 06/01/1984
De Koornbloem 15/06/1919 – 06/04/1919
biernet.nl
Recht en vrijheid 16/09/1928
foto 1979 ingang via MadeInAalst
foto 1979 laad- en loskaai van de mouterij vanaf de Verbrandhofstraat via MadeInAalst 
Inventaris.onroerenderfgoed.be
foto’s hoeve Geldhofstraat : beeldbank.onroerenderfgoed.be
Foto Le Lion d’Or voor de afbraak via Stokerij De Moor / Geschiedenis van Aalsterse Brouwerijen
eendracht-aalst.be/club/geschiedenis/
De Gazet van Aalst 15/09/1960
Filmpje 'In de gaa Lie' via YouTube 
lifé.vn/nl/jenever-8420048648
Voor Allen 30/07/1966