Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

vrijdag 25 november 2022

Nette Coessens - Achterwores/Vroedvrouw

De Nette Coessensstraat, een vrij nieuwe straat  (sedert 2017), is gelegen tussen de parking van het ASZ en de Molendreef. 'Straat' is misschien zelfs wat overroepen, want het is eigenlijk maar een klein wegje met langs de ene kant de werkplaatsen van IBSO-De Horizon, en langs de andere kant de achtertuinen van de bewoners van de Merestraat. 
In het midden van de straat .. een bareel met lichten … De weg fungeert immers enkel maar als doorgaansroute voor de bussen van De Lijn. 

De straat kreeg de naam 'Nette Coessensstraat', en zoals vele Aalsterse straatnamen betaamt, is ook deze een soort van eerbetoon aan een verdienstelijke stadsgenoot, in dit geval ene zekere Nette Coessens.  

Maar wie was die dame nu eigenlijk? 

Catharina (Nette) Coessens (1842-1912), deze naam rinkelt waarschijnlijk geen enkel belletje, al was zij in haar 50-jarige carrière betrokken bij honderden geboortes in deze stad. 


Neen, geen ooievaars hier, want als vroedvrouw van de stad was het Nette die ontelbare baby's ter wereld hielp komen, hoofdzakelijk uit arbeidersmiddens. 

Een verloskundige, accoucheur, vroedvrouw of vroedkundige houdt zich bezig met het begeleiden van de normale, ongecompliceerde zwangerschappen en bevallingen.

Terwijl men in Nederland ‘verloskundige’ gebruikt, is in Vlaanderen de wettelijke beroepstitel ‘vroedvrouw’.


En in Aalst gebruiken we dan weer ‘achterwores’, wat komt van het Zuid-Nederlandse ‘Achterwaarster’ (= kraambewaarster)

Niet om moeilijk te doen, maar ‘achterwaarster’ is eigenlijk wel iets anders dan ‘vroedvrouw’.

De ‘achterwores’ was immers niet de verloskundige zoals we die tegenwoordig kennen. 
Het was iemand die de vrouw niet enkel bij de bevalling bijstond, maar tegelijk ook de verzorgster van het pasgeboren kind werd en meehielp in huis. 
Het was een volksvrouw die bij de toekomstige moeder de bevalling ging voorbereiden, eventueel bleef overnachten, de arts erbij riep als dat nodig was en dus ook enkele dagen de nazorg van de bevalling, het kind en de rest van het gezin op zich nam. 


Loon werd hiervoor niet betaald. De ‘achterwores’ werkte tegen kost en inwoning en wat zakgeld. 

Eigenlijk was ze dus vroedvrouw (verloskundige) en kraamhulp (baker) ineen. 

Van waar de naam ‘achterwores’ (in andere dialecten bijvoorbeeld ‘achterwaarster’, ‘achterwaringe’, ‘achterwaras’ of ‘achterwaarsterigge’) komt?

Wel... Het woord is eigenlijk een samenstelling van het werkwoord ‘waren’ (‘verzorgen’) en het woord ‘achter’. 

Eigenlijk kan je dit het beste vergelijken met het Engelse ‘to look after’ dat ook ‘zorgen voor’ betekent.‘
Achter’ heeft hier immers niet de Nederlandse plaatsbetekenis van ‘achter’,  maar wel van ‘naar', 'op', 'om’. 
'Wachten achter de zon' betekent bijvoorbeeld ‘wachten op de zon’ en 'achter eten gaan' wordt dan  ‘om eten gaan’. 

In het Middelnederlands staat het werkwoord ‘achterwaren’ dus gelijk met ‘iemand beschermen’ en ‘iemand verzorgen’. 

Om een vrouwelijke beroepsnaam te vormen die afgeleid is van een werkwoord, gebruiken we in het Nederlands vooral –ster (naaister, boekhoudster). 
In het dialect bestaan ook nu nog andere achtervoegsels zoals het Kust-West-Germaanse –ege (spinege ‘spinster’) of –inge (kuuschinge ‘poetsvrouw’) in de buurt van Kortrijk. 
Verder werden ook –es, en -in gebruikt om vrouwelijke persoonsnamen af te leiden van mannelijke namen, zoals barones of kokkin.

Een strikte scheiding tussen ‘de achterwores’ en ‘de vroedvrouw’ bestond toen nog niet. 
Dat kwam later met de professionalisering van de beroepen. 

Het zit zo : 

Tijdens de 19e eeuw werden gediplomeerde vroedvrouwen door de artsenij en de overheid in de gebieden van het huidige België beschouwd als vertegenwoordigsters van de medicalisering en ook de modernisering in de strijd tegen de hoge zuigelingensterfte. 
Door het verbod op het begeleiden van bevallingen zonder erkend diploma werden de traditionele achterwaarsters, van wie de kennis enkel berustte op ervaring, naar de illegaliteit verdreven. 

Geneeskunde werd een wetenschap, en het mondeling overleveren van kennis werd als ‘gevaarlijk’ beschouwd omdat er altijd wel belangrijke details zouden kunnen ‘vergeten’ worden. 

Zwangerschap en bevalling werden vanaf dan beschouwd als een ‘medisch risico’, en men wou de hoge cijfers van de zuigelingensterfte ook naar beneden halen. 
In het begin van de 20ste eeuw schommelde de zuigelingensterfte in Oost- en West-Vlaanderen immers tussen de 150 en 250 per duizend geboorten. Tot een kwart van de kinderen haalde dus zijn eerste verjaardag niet, en dat lag volgens sommige artsen aan het gebrek aan geschoolde vroedvrouwen.
Het ongepast ingrijpen en het grote gebrek aan medische kennis waren trouwens ook de reden dat vele jonge moeders het niet haalden.
 
Tussen 1803 en 1914, perfect binnen de loopbaan van ‘onze’ Nette dus, werden lokale reglementeringen vervangen door een nationaal wettelijk kader, waarin de uitoefening van de vroedkunde aan strikte voorwaarden werd onderworpen. 
De vroedvrouwen kwamen onder de controle van het geneesherenkorps en zagen hun bevoegdheden beperkt tot het begeleiden van natuurlijke bevallingen. 
Zij konden niet meer werken enkel met ervaring, maar moesten heel wat (theoretische) cursussen doorlopen om te kunnen ingrijpen bij de meest voorkomende complicaties.


Het deeltje ‘vroed’ heeft als synoniemen trouwens ‘ervaren’, ‘wetend’ of ‘wijs’

In Limburg noemt men de ‘vroedvrouw’ trouwens ‘wijsvrouw’ (ook uitgesproken als ‘wiesvrouw’), ‘wijzevrouw’ of ‘wijswijf’. 

'Wijf' is hier uiteraard gebruikt in de neutrale betekenis, zoals dat ook in het Engelse 'wife' gebruikt wordt. 
Het woord ‘wijf’ heeft pas later een negatieve betekenis gekregen in het Nederlands. 

Zowel ‘vroed’’ als ‘wijs’ kunnen hier het best vertaald worden als ‘bekwaam’, en de term verwijst naar de deskundigheid van de vrouwen bij het begeleiden van bevallingen.

Naast het uitoefenen van haar taak als ‘vroedvrouw’ was Nette ook vaak ‘aangeefster van de geboorte’, iets wat duidelijk te merken is aan de geboorteakten uit die tijd, waar haar naam vaak op terug te vinden is. 
Het ‘aangeven’ gebeurde die tijd wel vaker door de vroedvrouw omdat de getuigen vaak niet konden lezen of schrijven. 

Hierbij een fragmentje uit zo’n aangifte, waarbij getuigen (Petrus Jan Van Geirt (zonder beroep) en Frans Gillade (dienstknecht) als getuigen fungeerden voor de geboorte van Clementia Rimbaut (4/12/1891).
Ambtenaar van dienst, toenmalig burgemeester, was Victor Van Wambeke.



In 1912 was haar overlijden dan ook terecht voorpaginanieuws, 

"Djnsdag 10 Dec. is alhier in den Heer ontslapen Mevrouw Catharina Coessens, geboren te Aalst den 27 October 1842, echtgenote van M. Felix Van Styvendael. 
De verdienstelijke vrouw had pas haar Jubilé van 50 jaar Vroedvrouw gevierd. 
Heel de stad was in feest geweest en bezonder de werkende menschen hebben op aandoenlijke wijze hare weldoenster gevierd. (...) In het geheugen van eenieder zal haar aandenken bewaard blijven als dat van 'n edele vrouw die op haar levensloop veel goed wist te stichten."

... iets wat eigenlijk in schril contrast staat met ‘het straatje’ dat naar haar is vernoemd.


Bronnen

De Werkman 13/12/1912
Passages uit het boek "Zij baanden de weg' van Lieven De Bondt
Bombeeck-genealogy.com
Modern woordenboek (1930-1961)
Ethymologiebank.nl
Chipka augustus 2017
Afbeelding achterwores benedictwydooghes.blogspot.com/
Ivdnt.org (Instituut Voor De Nederlandse Taal)
Geboorteregister Aalst 1891, aktenummer 922, via MadeInAalst   

woensdag 23 november 2022

AALST ALGEMEEN

Over Aalst is al heel wat geschreven en er zal nog heel wat over geschreven worden. 
Ook in deze blog. 
Alles wordt hier netjes onderverdeeld in verschillende categorieën, waardoor gezochte informatie gemakkelijk kan teruggevonden worden. 

Hier alle links naar 'algemene' informatie over onze stad ...










Vastelauvedverbranding

De vastelauvedverbranding, ofte - misschien iets oneerbiediger - popverbranding is het traditionele einde van Aalst carnaval en vindt steevast plaats op dinsdagavond. 


Hoewel in de geschiedenis reeds lang sprake is van vreugdevuren ter ere van allerlei goden, werd de verbranding in Aalst 'pas' in 1960 ingevoerd door het Feestcomité, dat toen onder leiding stond van Gilbert Claus. 

Het was toen op 1 maart van dat jaar, stipt om 21:30 dat de verbranding werd ingeleid door een optocht in het gezelschap van 'Het muziekkorps van de Stedelijke Vrijwillige Brandweer'

De optocht werd ludiek ook wel de ‘taptoe van Oilsjt’ genoemd. 

Oorspronkelijk was de 'taptoe' een militair trommelsignaal, soms ook aangevuld met hoorn of trompet, om het einde van de dag aan te kondigen en aan te geven dat soldaten uit de kroegen in de stad naar de kazernes moesten terugkeren en dat de kroegbazen 'den tap toe' moesten doen en geen bier meer mochten tappen. De tamboers trokken door de straten en gaven dit signaal vanaf 21.30 uur tot aan de avondklok van 22.00 uur.

Het taptoe-signaal is eigenlijk een signaal voor pijperfluit, trommel en trompet, dat oorspronkelijk dus werd gespeeld als afsluiting van de dag. 
In de 21e eeuw wordt de taptoe in vele Europese landen vooral gebruikt bij militaire herdenkingen en begrafenissen, en wordt deze meestal uitgevoerd op trompet. 

Het signaal zou aan het einde van de 16e eeuw in Vlaanderen zijn ontstaan en aan het begin van de 17e eeuw, in de tijd van prins Maurits, zijn overgedragen aan de in de Nederlanden gekazerneerde Britse soldaten.

Ook in de Verenigde Staten wordt een vergelijkbaar signaal gebruikt, de Taps. 

De Last Post, Taps, en de trompetversie van de Taptoe bestaan geheel uit natuurtonen waardoor ze gespeeld kunnen worden zonder het gebruik van ventielen.

De meest gekende versie van 'The Last Post' wordt elke dag om 20:00 gespeeld onder de Menenpoort in Ieper. Dit gebeurt door de leden van de Last Post Association, als eerbetoon aan hen die sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. Dit ritueel doet men al sinds 1928, en werd enkel onderbroken tijdens de bezetting van Ieper door de Duitsers tussen mei 1940 en 6 september 1944.

Tot zo ver de originele versie ... 

In Aalst werd, raar maar waar, eens geen eigen versie van het verhaal gemaakt, maar borduurden we rustig voort op de originele.

Het was namelijk zo dat, tijdens de optocht met de pop, aan de cafébazen gevraagd (eerder aangemaand) werd om hun tap eventjes dicht te houden, zodat de carnavalisten richting Grote Markt konden trekken om er de verbranding live te kunnen meemaken. 

Ook hier letterlijk ‘Tap toe’ dus!

De popverbranding werd aanvankelijk op dinsdagavond om 22u georganiseerd op de Grote Markt, maar dit uur werd ondertussen wat vervroegd naar 21u00 en de verbranding kan tegenwoordig ook live mee gevolgd worden op een groot scherm dat op het Vredeplein staat opgeteld.

Het initiatief sloeg aan, en er werd beslist om deze optocht met de vastelauvedpop jaarlijks te herhalen. 
De leden van het feestcomité gingen deze eerst afhalen en begonnen rond 21u30 aan de Hopmarkt aan hun optocht. 
De pop werd rondgedragen langsheen alle foorpleinen, van waar ze werden gevolgd door de talrijk opgekomen carnavalisten. 
De tocht eindigde logischerwijs op de Grote Markt.

Doorheen de jaren werd het muziekkorps van de brandweer vervangen door de Vlaamse Katholieke Fanfare van Welle, die de pop zou begeleiden met treurmarsen. 

De optocht werd steeds maar groter en groter en het waren ‘De Galante Moilentrekkers’ die begin jaren ’70 met het idee op de proppen kwamen om er een soort fakkelstoet van te maken. 
Door de firma ‘De Winter’ werden toen gratis fakkels uitgedeeld aan de carnavalsgroepen, maar het was eigenlijk wel jammer om te zien dat niet iedere groep zich aangesproken voelde om deel te nemen aan deze ‘rouwstoet’.

Doorheen de jaren werden de treurmarsen langs het parcours ook vervangen door vrolijkere deuntjes, maar eens aangekomen op de Markt dienden deze dan toch plaats te maken voor de treurmars van Chopin ('Marche Funèbre'). 

Eens op de Grote Markt aangekomen, zou de pop nog een soort ‘ererondje’ krijgen, terwijl op het stadhuis alles in gereedheid gebracht werd voor de eigenlijke verbranding. 
Uiteindelijk zal het de prins zijn die de pop in brand mocht steken met zijn fakkel. 

Kamiel Sergant, de ondertussen betreurde keizer, sloot de ereronde steeds af met zijn gevleugelde vraag ‘Doemen voesj?' 

Na een positief antwoord vanuit het publiek was het toen effectief de beurt aan de prins om ‘er écht een einde aan te maken’. 

De eerste Vastenavondpoppen werden door Pierre De Winter gemaakt uit stro. 
Gezien de brandbaarheid van dit materiaal was de pop dan ook heel snel omgetoverd tot een hoopje as.

Later werd de pop nog gebouwd door ondermeer Gustaaf D'Hondt en Hendrik De Neve, twee medewerkers van de Stad. 
De Winter bleef heel betrokken bij de zaak, want de pop werd aangekleed met kledij afkomstig van 'bij Wintjerken' (de carnavalswinkel van Pierre), die hiervoor een 'ruime vergoeding' kreeg in de vorm van enkele bakken bier.

In de jaren '80 werd de pop een drietal keer ontworpen door Jo Beeckman, die de carnavalisten zich ongetwijfeld zullen herinneren door zijn aktiviteiten bij 'De Kaiserlycke Souvereine Caemere der Draeckenieren'. 
Bij de herstructurering van de carnavalsjury viel hij uit de boot en sloot zich aan bij de 'Oitgerangeirde juryleden'.

In 1989 brachten Michel Van Bremt en Stefaan Vinck de plaat ‘Oilsjt, goi stad van men droeimen’ uit. 

Het lied dat werd geschreven door Antoine Van der Heyden en werd ingezongen door Hendrik Daelman, die het lied sedert 2002 jaarlijks live van op het balkon van het (oud) stadhuis mag brengen op het ogenblik dat de pop in brand staat.

Hieronder het lied met tekst (video gemaakt door 'Montooken')


En ja, ook ik heb dit fantastische lied wat gebruikt in de naam van mijn blog : Oilsjtgoistad.

Vanaf de jaren '90 werd een wedstrijd uitgeschreven onder de carnavalsgroepen. 
De winnende groep mocht dan de vastenavondpop van dat jaar maken en kreeg hiervoor in ruil een vergoeding van het Stadsbestuur. 

Er bleven veranderingen komen en zo werd in 1995 voor het eerst ook muziek gespeeld uit enorme boxen die stonden opgesteld aan het stadhuis. 

De muziek van de begeleidende fanfare was echter het enige wat toen te horen was. De liedjes van de prins, bijvoorbeeld, hadden er toen nog geen plaats, daar zou men nog een jaartje moeten op wachten. 

Prinsen die tot dit jaar besloten om toch iets te zingen deden dit steeds a capella, en dus enkel hoorbaar voor de onmiddellijke entourage op de eerste rijen. 
Peter Vereecken bijvoorbeeld zong op die manier zijn ‘Ambiaans Oeveral’ in 1993.

Het succes van de verbranding groeide en groeide en in 1996 bleek het een heel moeilijke opdracht te zijn om nog een rondje Grote Markt op te nemen in het parcours. Er werd immers letterlijk 'met vuur gespeeld' en men kon het zich echt niet veroorloven om dit risico te blijven nemen. 

Geen extra rondje meer dus, maar vanaf dat jaar mocht de prins wel gebruik maken van de enorme muziekinstallatie, en dus was het dat jaar een primeur voor Kris Van Vaerenbergh om zijn liedje over de grote markt te laten schallen. 
Sedertdien is ook dit een jaarlijks terugkerende gewoonte geworden. 

Het jaar daarop werden de fakkels voorzien van een soort beveiliging, waardoor de vlam van de fakkels wat kleiner was en er dus minder risico bestond op accidenten. Het grote nadeel bleek dat de vlammetjes wel heel erg klein werden en dus al heel wat fakkels uitgedoofd waren vooraleer de Grote Markt bereikt was. 

Er werd nog steeds heel intensief ingezet op meer veiligheid en daar waar ondertussen al verschillende jaren de vlam van het onthaalcomplex van de Keizershallen vertrok, besliste burgemeester Any De Maeght in 1999 dat dit voortaan niet meer kon. 
De vastelauvedpop zou in het vervolg vanop de binnenkoer van het stadhuis naar de Grote Markt gebracht worden, iets wat tot op heden nog steeds het geval is. 

Over de verbranding van 1999 zijn er trouwens enkele anekdotes te vertellen.

Zo had Prinsj Tony een hemelse schrik van vuur en had daarom de hulp nodig van... de brandweer... om 'de vlam in de pijp te steken'. 

… En er was dat jaar ook een incidentje met Keizer Kamiel. Die vroeg dat jaar niet 'Doemen Voesj?', zoals gebruikelijk, maar riep wel 'Weir Doen Voesj!'. 

Toeval? Neen hoor!

Kamiel had op 'Familyradio' dat jaar, reeds voor de start van carnaval, AKV ‘Lotjonslos’ al uitgeroepen tot grote winnaar. 
Deze ‘partijdigheid ‘ en ‘gebrek aan takt’ werden hem (logsicherwijs) niet echt in dank afgenomen door de andere groepen, en toen hij tijdens de carnavalsdagen in de caféetjes zijn bekende vraag 'Doemen Voesj?' stelde, werd daarop door enkele carnavalisten gereageerd met  'Ja, mor ni me aa'. 

De ontevredenheid was duidelijk groot, en op dinsdagmiddag van carnaval deed het gerucht zelfs de ronde dat de carnavalisten zonder Kamiel door zouden willen gaan.
De Keizer besliste dan, heel slim, om dat jaar op de verbranding zijn kreet niet in vraagvorm te formuleren. 
Het werd dus een bevestigende ‘Weir doeng voesj!’, en er mocht dus geen twijfel over bestaan dat hij het einde van zijn carrière zelf ook nog wat wou uitstellen.

Er kwam opnieuw een periode van aanpassingen en verbeteringen en zo kreeg de popverbranding in 2000 een extra emotioneel accentje door het invoeren van de ondertussen heel gekende doedelzakmuziek. De stad had dat jaar ook gezorgd voor een mooi grondvuurwerk.

De 'Flemish Caledonian Pipes and drums', doedelzakspelers met ondersteuning van drummers, zorgen elk jaar voor heel wat traantjes bij de carnavalisten. 
Hoewel de thuishaven van de band Gents is, voelen ze zich heel verbonden aan Aalst.


Met de tune 'Highland cathedral' begeleidt de groep de pop van de binnenkoer tot aan de Grote Markt. 
Van zodra het vuur aangestoken wordt, weerklinkt dan 'Amazing grace', wat zorgt voor heel wat ... euh ... stofjes in de ogen van de aanwezigen.

Twee jaar daarna lag Wim Delclef aan de basis van nog een nieuwtje dat tegenwoordig goed ingeburgerd is. 

Hij had tijdens zijn show een lied gezongen tijdens hetwelk hij ‘over de zaal zweefde’ met behulp van een hoogtewerker
Hij wou deze stunt ook herhalen tijdens het afscheid van carnaval, en hij werd daardoor ook de eersste prins die gebruik zou maken van een hoogtewerker om nog even enkele liedjes te zingen. 

In 2003 kwam het vuurwerk uit de pop, waardoor de prins (Chris Baeten) deze zelf eigenlijk niet in brand kon steken. Een groot gedeelte van de constructie stond immers al in brand door het vuurwerk. 

Er kwam een groot scherm op de Grote Markt, waardoor ook de kleinere aanwezigen en diegenen op de achterste rijen zouden kunnen meegenieten van het spektakel. 
In 2010 kwam er ook een scherm op het Vredeplein te staan. 

Toen Kamiel in 2014 zijn afscheid aankondigde, ontstond meteen een FaceBookgroep die wel graag had dat zijn beroemde kreet ‘Doemen voesj’ ten minste zou blijven … 
En die bleef … 

In 2015 werd het afscheid van carnaval meteen ook een heel emotioneel moment om de stem van de keizer nog eens door die boxen te horen knallen. 

Omwille van zijn afwezigheid werd de rol van de burgemeester sedert 2015 groter. 
Deze leidt het gebeuren dan ook in met de kreet 'Ajoin, Ajoin, Ajoin!', daarin enthousiast gevolgd door de duizenden aanwezigen.

Dat het gebeuren steeds meer en meer in de belangstelling komt, is duidelijk te zien in volgende cijfers : in 2011 waren er 10 000 toeschouwers, in 2017 waren dat er 18 000, en in 2018 steeg dit zelfs tot 20 000, hoewel het goede weer hier natuurlijk ook heel veel mee te maken heeft.


20 000 aanwezigen, het was dan ook niet meer dan welkom dat TV-Oost en Ajoin Mjoezik vanaf dat jaar ook zorgden voor een rechtstreekse streaming. 

Zo konden de mensen het spektakel ook 'rustig' van thuis uit volgen, en 'thuis' is heel letterlijk te nemen, want op de streaming kwamen commentaren vanuit Duitsland, Frankrijk, en zelfs vanuit Mexico!

Een succes over de hele lijn dus, hoewel de sfeer van 'er echt tussen te staan' natuurlijk niet te evenaren valt. 

Doorheen de loop der jaren zijn er al heel wat 'modellen' voorbijgekomen.

Een nieuwe anekdote dringt zich op. 
In 2020 werd voor de pop het ontwerp van De Melkmoilen gekozen, en daar spreekt men nu nog altijd van.

Doordat er tegenwoordig ook brandwerende stoffen gebruikt worden, duurt het ook altijd een ietsje langer vooraleer alles in vlammen opgaat (anders zou het té rap gedaan zijn), maar dat jaar had de pop écht geen goesting om te branden. Het duurde dus een eeuwigheid, en de pogingen van de voorzitter, prins Kenny, om er toch wat vonken uit te krijgen, mislukten steevast ... iets waar de groep nog steeds lachend op aangesproken wordt. 

Op de tonen van 'Amazing grace', met live doedelzakmuziek, wordt de pop in brand gestoken ... een heel emotioneel moment voor de aanwezige Aalstenaars, die vaak een traantje moeten wegpinken. Emotie, vast en zeker, en ook de combinatie vermoeidheid - drank zorgen voor heel wat waterlanders.

Gezien er de laatste jaren een enorme volkstoeloop is voor de verbranding, en de veiligheid niet gemakkelijk meer kan worden gewaarborgd, zijn bijna draconische veiligheidsmaatregelen in voege. De Grote Markt wordt onderverdeeld in zones en eens alle vakken gevuld zijn, wordt alles hermetisch afgesloten ... 'vol is vol'. 

In 2021 en 2022 was er geen officiële verbranding omwille van Corona. Nadat ook de stoet en alle andere activiteiten deze jaren - officieel - in het water waren gevallen, toonden de Oilsjteneers zich (uiteraard) heel creatief en om er toch een leuke periode van te maken, werden er wel wat alternatieven uitgewerkt door de Aalsterse radiozenders, DRA en TV Oost. 

… Oilsjt es Oilsjt … en dus was er wel degelijk ook een niet-officiële verbranding, in aanwezigheid van de prins en enkele afgevaardigden. 

In 2021 organiseerde AKV 'De Zwisjelmoizen', in samenwerking met Oilsjt Mjoezik, deze alternatieve popverbranding. Op een geheime locatie lieten ze Prins Yvan De Boitselier hun Vastenavondpop in brand steken, waarbij ook de traditionele liedjes en doedelzakmuziek afgespeeld werden.


Een heel speciale editie trouwens, want uit de as van de houten pop, kwam er ook nog een stalen exemplaar tevoorschijn. In het hart van die pop stonden de woorden “Ons Ilse”, een eerbetoon aan de vermoorde oud-burgemeester Ilse Uyttersprot. 

Het digitale evenement werd gevolgd door meer dan 1000 Aalstenaars en was een groot succes. De weken ervoor had de groep ook kleine versies van hun Vastenavondpop laten maken, waardoor de Aalstenaars ook ‘hun eigen popje’ thuis konden verbranden. 

Ook het jaar erop, 2022, werd een ‘intieme’ verbranding gehouden en dat werd meteen ook een eerbetoon aan de toen pas overleden Keizer Kamiel.

Terug naar de vlam dan ... 

Na de laatste vonken is het dan immers tijd om ... 'voesj te doeng' ... 
  
Nadat de doedelzakspelers zijn verdwenen, ook het obligate 'Oilst goi stad van men droeimen' uitgedoofd is, en ook 'ding dong Guyken' zijn liedje mogen brengen heeft, is er opnieuw tijd voor actie. 

De Grote Markt ontploft nog één keer, en dan dooft alles uit tot volgend jaar. 

Na de laatste carnavalsnacht is er nog de traditionele 'koffiekoekenverdeling', waarbij de burgemeester de nog aanwezige carnavalisten (en tegenwoordig ook - jammer genoeg - al enkele teruggekeerden) trakteert op koffiekoeken en een glaasje melk of fruitsap.

Deze traditie wordt HIER verder uit de doeken gedaan.

Over doeken gesproken trouwens ... Hierbij een schilderijtje van schilder Jan de Smedt, die er in geslaagd is om dit emotionele moment vast te leggen met een schildersezel en een kwast. 


En daarna is het ... definitief tijd om ... af te tellen naar de volgende editie !

Enneuh … t’es mor van oeiren zeggen…. mor ‘Is de popverbranding Aalst in gevaar door klimaatactivisten’?

De laatste jaren deed het gerucht immers de ronde dat klimaatactivisten via gerechtelijke weg alle traditionele verbrandingen zouden willen laten verbieden ... en daaronder valt dus ook de popverbranding in Aalst. 

Of het zover zal komen, laat ons uiteraard allemaal hopen van niet, ’t is immers 'maar van horen zeggen', maar toch … 

... waar rook is…,  ... is geen potteke lijm om zich vast te lijmen aan een praalwagen of aan ’t Belfort natuurlijk … en ook geen potteke verf om het werk van onze ‘fassadeklasjers’ te vandaliseren  … 

Dat de 'verbranding' menig Aalstenaar beroert, mag trouwens (terecht) blijken over de talloze liedjes waarin het evenement bezongen wordt. 

Een heel mooi lied werd gezongen door Guy Walgraef ... De verbrandink ...



Hier nog even de 'live' sfeer, vastgelegd in 2018 door CarnavalAalstKoentje, dé specialist inzake Oilsjters carnaval. Ga zeker ook zijn blog eens raadplegen om meer te weten over het Aalsterse carnaval. 
Carnaval Aalst? Eén adres : CarnavalAalstKoentje




Bronnen

users.telenet.be/wim.beelaert/vastenavond/geschiedenis05c.html / 
De Gazet van Aalst 11/02/1967 – 06/03/1971
Muziek Oilsjt goi stad van men droeimen met tekst via YouTube (Montooken)
Muziek De Verbrandink van Guy Walgraef met tekst via YouTube (Montooken)
De Voorpost 10/02/1978 – 22/02/1980 - 26/02/1988
TV Oost 'In de buurt' 18/06/2018 interview met Bob, doedelzakspeler
Reportages op Ajoin Music en Oilsjt Mjoezik
Luchtfoto 2014 : Aalst TV via Het Nieuwsblad
Foto 2021 : De Zwisjelmoizen
nationaletaptoe.nl
Het Nieuwsblad 03/03/2000
HLN 17/02/1999 - 23/02/2019
Eigen inbreng

dinsdag 22 november 2022

Henri Matthieu

Wie al eens langs de Binnenstraat komt, zal het zich misschien al afgevraagd hebben. Wie is in Godsnaam Henri Matthieu, de brave (?) man naar wie één van de zijstraten werd vernoemd en voor wie (onder anderen) een jaarlijkse herdenkingsplechtigheid gehouden wordt?

Op 11 februari 1897 werd Henri Benedict Matthieu (1897-1943) als zoon van schoenmaker Frans en herbergierster Melanie Van De Velde te Aalst geboren. 


Op zijn 19de behaalde hij het diploma van onderwijzer en hij ging aan de slag aan de toenmalige Sint-Aloysiusschool op de Moorselbaan, de school die later zou overgaan naar het SMI. 

Op onderstaande foto kan je hem zien op een gedeelte van een groepsfoto van het lerarenkorps van de school. Terwijl iedereen plechtig naar het vogeltje aan het kijken is, is het Henri die opzij aan het kijken is. 


De foto werd trouwens genomen een drietal maanden voor zijn arrestatie in september 1942, maar daarover later meer.

Henri was getrouwd met Maria Emilia De Smet en samen kregen ze een zoon, Marcel. 

Naast zijn onderwijzersloopbaan stak Henri ook heel veel tijd in muziek, een hobby die hij met heel veel enthousiasme en passie beoefende. 
Hij was een begaafd en veelgevraagd klarinettist en fagotspeler, maar ook als baritonzanger heeft hij voor onder meer de N.I.R. (de voorloper van de VRT) op het podium gestaan. 
Krantenverslagen uit die tijd zijn trouwens ook heel lovend en over zijn optredens zijn enkel heel positieve berichten te vinden in de pers. 

Naast het lesgeven, het muziek maken en het zingen was Henri ook nog eens secretaris van “Werk van den Akker en den Haard”. 

Het Werk van den Akker en den Haard was de koepelorganisatie achter de meeste volkstuinen in België.

In 1896 werd in Wallonië naar Frans voorbeeld de ‘Ligue du Coin de Terre et du Foyer gesticht’, een vereniging die in Vlaanderen bekend werd als het ‘Werk van den Akker en den Haard’ en die het concept ‘volkstuintjes’ introduceerde. 

De organisatie was een initiatief van prominente katholieken en de eerste voorzitter werd Auguste Beernaert, gewezen eerste minister. 
De katholieken zagen het werken in de volkstuin als een ideaal middel om arbeiders uit de verderfelijke invloeden van het stadsleven te houden. 
Alcoholisme, moreel verval, intra familiaal geweld, … het zou allemaal plaats ruimen voor de tuintjes. 
Slechts voor één ding diende de tuin te wijken : de Heilige rustdag, de zondag dus. 
Dit resulteerde onder meer in verboden om op zondagen in de tuinen te werken.

Het eerste - relatief kleine - tuincomplex bevond zich in de Brusselse gemeente Sint-Joost-ten-Node, en het concept kende meteen ook heel veel succes. 
Al snel kwamen er tuinen bij in Namen, Gent, Antwerpen, Dendermonde en Sint-Niklaas. Deze bevonden zich doorgaans op braakliggende gronden en oude stortplaatsen nabij de grote fabrieken.

Ook in Aalst kwam er in 1915 een afdeling die de verdeling en de toewijzing van de vele braakgronden en oude stortplaatsen aan bewoners van Aalst regelde, en hen meteen ook wat hielp bij het onderhoud van de perceeltjes. 

Het ledenaantal piekte tijdens de wereldoorlogen: 180.000 in 1918 en niet minder dan 400.000 in 1943. 
Vanaf de jaren 1920 waren ook leden met een eigen tuin welkom. Hun lidmaatschap kwam, vanaf 1930, vooral neer op een abonnement op het tijdschrift ‘De Volkstuin’. Daarnaast was er ook in heel veel gemeenten een lokale afdeling actief die samenaankopen hield, oogstfeesten organiseerde, onderricht gaf over de kweek van groenten en fruit, enz.

Behalve de lokale afdelingen bestonden er ook provinciale verbonden, een nationale koepel en sinds 1926 zelfs een internationaal bureau, met zetel in Luxemburg en met vandaag vertegenwoordigers van vijftien Europese landen. 
Later werd de organisatie gesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige tak. 
In 2004 werd de naam van de vereniging veranderd in ‘De Vlaamse Volkstuin’. 
Anno 2014 kreeg de vereniging haar huidige benaming ‘Tuinhier vzw’.

In april 1941 was Matthieu ook prominent aanwezig bij de stichtingsvergadering van het Belgisch Vrijwilligerslegioen
Dit was een niet onbelangrijke vereniging bij de weerstanders in de Tweede Wereldoorlog. 
Het Bevrijdingleger (Frans:Armée de la Libération) was een Belgische verzetsgroep tijdens de Tweede Wereldoorlog. De groep ontstond in de christelijke milieus in Luik, maar had ook takken in Antwerpen, Gent, Dendermonde en Aalst.

Onder invloed van Walthère Dewé, de chef van de inlichtingsdienst Clarence, werkte het Bevrijdingsleger nauw samen met het Geheim Leger en kreeg in onderlinge afspraak de verantwoordelijkheid voor het Land van Herve. 
De samenwerking tussen beide groepen werd vastgelegd in een protocol dat werd getekend op 20 april 1943. 
In dat protocol werd vastgelegd dat het Bevrijdingsleger onderdeel is van de Belgische strijdmacht en vecht voor België, 'zonder aanzien des persoons en zonder politieke bedoelingen' .

De voornaamste acties van het Bevrijdingsleger waren de clandestiene pers laten draaien, inlichtingswerk verrichten, hulp bieden aan werkweigeraars en Joden en kleinschalige sabotagedaden verrichten, voornamelijk tegen de spoorwegen die toen een heel belangrijke schakel waren in het (vooral goederen-) transport.

Vrij snel werd Matthieu benoemd tot commandant en hij werd verantwoordelijke voor de afdeling Aalst. 
In die functie zorgde hij onder meer voor de aankoop van wapens en het zoeken van opslagplaatsen hiervoor.

Voor “Werk van den Akker en den Haard” was hij op zaterdag 26 september 1942 aardappels gaan rooien. 
Bij zijn thuiskomst werd hij door twee agenten van de ‘Sicherheitspolizei und SD’, geassisteerd door twee lokale Gentse agenten, nogal hardhandig ondervraagd over zijn functie bij het bevrijdingsleger en werd hij uiteindelijk overgebracht naar de Gentse gevangenis

De 'Sicherheitspolizei und SD' was het apparaat van de Duitse politieke recherche (Sicherheitspolizei of Sipo) en de geheime inlichtingendienst (Sicherheitsdienst of SD), die vanaf het begin nauw met elkaar verbonden waren en hun intrede deden in alle door Duitsland veroverde landen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De Sipo/SD voor België en de Noord-Franse departementen Nord en Pas de Calais bestond uit zes afdelingen:

- Personeelszaken,
- Administratie,
- 'Lebensgebiete' of 'Sicherheitsdienst' (SD), met als opdracht het verzamelen van politieke informatie alsook verzamelen van gegevens over de gebeurtenissen en opinies betreffende het openbaar leven in het bezette gebied. 
- De 'Gestapo' of 'Geheime Staatspolizei', de strijd tegen de vijanden van het Duitse Rijk. De dienst was onderverdeeld in vier secties:
° communisten en marxisten 
° kerken en sekten, vrijmetselaars en joden, 
° migranten en vreemdelingen, 
° verzetsorganisaties,

- De 'Kriminalpolizei' (Kripo), de strijd tegen Duitsers die strafbare feiten pleegden en tegen de zwarte markt.
- 'Nachrichtenwesen' of spionage, in concurrentie met de 'Abwehr'.

Naast de centrale dienst in Brussel, waren er ook 'Aussendienststelle' in Antwerpen, Gent (waar Henri dus mocht mee kennismaken), Luik, Charleroi en Rijsel. 
Er werden in de loop van de oorlog ook nog 'Nebenstellen' opgericht, onder meer in Leuven, Dinant, Aarlen, Hasselt, Brugge en Douai.

Aanvankelijk bleef Henri zeer positief en geloofde hij rotsvast in een goede afloop. Bij wijze van tijdverdrijf begon hij zelfs een bijbel uit het Duits te vertalen. 

Helaas was dit optimisme veel te voorbarig. 

Vanuit Gent werd hij nog overgebracht naar Bochum, Esterwegen en Hamelen om uiteindelijk te belanden in Brandenburg-Görden

De Brandenburg-Görden-gevangenis bevindt zich aan de Anton-Saefkow-Allee in de wijk Görden van Brandenburg an der Havel. 
Ze werd gebouwd tussen 1927 en 1935, en moest dienst doen als ‘de veiligste en modernste gevangenis van Europa’.

1931
1931

Zowel criminele als politieke gevangenen werden er naartoe gestuurd, evenals krijgsgevangenen en mensen die voor preventieve hechtenis of voor ondervraging gevangen zaten. 

De gevangenis werd gebouwd met een capaciteit van 1.800 gedetineerden, maar bood tijdens het Nazitijdperk plaats aan meer dan 4.000 personen.

In 1940 werd Brandenburg-Görden een van de geselecteerde centrale executieplaatsen die in heel Duitsland werden opgericht op bevel van Adolf Hitler en Reichsminister van Justitie Franz Gürtner. 

Er werd, in een vroegere garage, een executiekamer geïnstalleerd die werd uitgerust met een guillotine en een galg. 
Het totale aantal executies bedroeg 2.743 die plaats vonden tussen 1 augustus 1940 en 20 april 1945. 
De meesten van de slachtoffers werden ter dood veroordeeld door 'Sondergerichte', rechtbanken van de beruchte Volksrechtbank onder president Roland Freisler. Het jongste slachtoffer was een 15-jarige Franse jongen. 

Tegen het einde van 1942 werden "preventieve detentiegevangenen”, zoals Joden, Roma, Sinti, Russen en Oekraïners naar concentratiekampen gestuurd.

Voor Henri eindigde het echter hier. Hij werd op 22 november 1943 terechtgesteld door onthoofding

Na de oorlog gebruikte Oost-Duitsland de gevangenis om ten minste 170.000 mensen op te sluiten. Gevangenen werden ingezet voor arbeid, waarbij ze dingen maakten zoals tractoren, keukenmeubels, uniformen en stralingspakken, elektromotoren, schoenen en auto's. 

Vandaag de dag bestaat deze gevangenis nog steeds. Ze is verdeeld in drie hoofdgedeelten, plus een vleugel voor sociale therapie en een gevangenisziekenhuis. 
Er is een streng bewaakte vleugel voor 88 volwassenen, een vleugel met gemiddelde beveiliging voor 330 volwassen mannen en een vleugel met minimale beveiliging voor 100 volwassen mannen. 
Daarnaast is er ook nog een vleugel voor sociale therapie met 80 man en een gevangenisziekenhuis met 32 bedden. 
In de transportvleugel zijn nog eens 36 bedden voor gedetineerden die van de ene locatie naar de andere worden verplaatst.
De JVA Brandenburg is een mannengevangenis en wordt ondersteund door in totaal 439 medewerkers, van wie 145 vrouwen.


Gevangenen daar hebben straffen van tijdelijke detentie tot levenslang, de zwaarste straf in Duitsland. 
Levenslange gevangenisstraf betekent ook daar echter niet dat iemand de rest van zijn leven in de gevangenis moet doorbrengen. 
Neen, ‘levenslang’ betekent eigenlijk een onbepaalde, maar lange tijd, met een minimum van 15 jaar. 
Na 15 jaar kan de straf worden omgezet.

De gevangenis onderging renovaties die in 2014 werden voltooid en waarbij de beveiliging en technische uitrusting werden verbeterd. De gevangenis bleef gedurende deze tijd operationeel.

De straat waar de gevangenis staat, de Anton Saefkow-Allee, is vernoemd naar een van de mensen die daar ooit zijn geëxecuteerd, Anton Saefkow, een Duits communist en verzetsstrijder tegen het nationaalsocialistische regime.

De asse van Henri Matthieu werd in Aalst ter aarde besteld op 11 december 1945. 

Hij kreeg een fraaie gedenkplaat aan de lagere school SMI aan de Moorselbaan (‘zijn school’) waar elk jaar rond zijn sterfdatum een plechtige herdenking wordt gehouden door ‘Het Verbond 
Vaderlandslievende Verenigingen Groot-Aalst’. 


De herdenking omvat een eredienst in de Onze-Lieve-Vrouw van Bijstandkerk (kerk van Mijlbeek) die wordt gevolgd door een bloemenhulde aan de herdenkingsplaat.

Herdenking 2016

Zijn toen eveneens terechtgestelde strijdmakkers, Norbert Dinant, Armand Govaert, Ernst Edouard, Gustaaf Deshommes en Edmond De Cock, worden dan trouwens ook herdacht. 

Ze stierven allen een heldendood in dienst van het vaderland.
 

Ook op de begraafplaats te Aalst bevindt zich een monument voor vijf van hen. 

Het gaat hier over Edmond De Cock (22 november 1943); Armand Govaert (10 december 1943); Edouard Ernst (22 november 1943); Gustaaf Deshommes (22 november 1943) en Henri Matthieu (22 november 1943).

Het monument bevat as afkomstig van het concentratiekamp Brandenburg-Görden.


De tekst op het monument luidt: 

"Hun ash alleen
is ons gebleven
maar roemrijk blijft 
hun offer leven".

Op het kerkhof bevinden zich ook twee ereperken met de graven van burgerslachtoffers van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. 


Bronnen

Foto herdenking 2016 Het Nieuwsblad lds
Passages uit het boek "Zij baanden de weg' van Lieven De Bondt
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 6: Het verzet 2, Herman van de Vijver, Rudi van Doorslaer en Etienne Verhoeyen, DNB/Uitgeverij Peckmans, Kapellen 1988
Doodsprentje via MadeInAalst   

maandag 21 november 2022

Het Landhuis - Hotel / Huis van Langenhove

Straks alles over het 'Hotel / Huis van Langenhove', maar eerst moeten we hiervoor eventjes naar het Landhuis dat we terug vinden op de koer van het Oud Stadhuis op de Grote Markt. 

In deze residentiële wijk stond oorspronkelijk ook de adellijke woonst van Engelbert Philibert Jan van Immersele, (°1546 +1624), burggraaf van Aalst, en dat zal nu net de link zijn tussen beide gebouwen.

Aalst kende in de loop der tijd verschillende landhuizen

Het eerste, het 'grauwensteen' bevond zich waar we nu 'de Koont' ('Graaf van Egmont')  terug vinden. 
Alles over 'De Graaf van Egmont' is HIER te lezen. 

Het tweede was het 'Huis De Rooze', op de hoek van de Grote Markt en de Lange Zoutstraat.

Toen dat laatste landhuis te klein dreigde te worden, kwamen er al snel plannen om een nieuw te gaan bouwen. 

De wethouders kochten in 1598 het ondertussen welgekende eigendom aan van Nikolaas Godderickx en Christiaan Mannaert. Zij hadden dit perceel aangekocht om er woonhuizen op te bouwen, maar dat feestje ging dus niet door. 

Het was Hendrick De Doncker die het plan tekende voor het nieuwe U-vormige complex, en het waren Christoffel Veerman en Arend Van Loo die verantwoordelijk waren voor de bouw, die uiteindelijk eindigde in 1646.

Hier het zicht op dat landhuis, een zicht dat elke Aalstenaar wel kent (binnenkoer oud stadhuis met links in het hotel de trouwzaal). In de loop der jaren werd het wel enkele keren herschilderd, met steeds een ander effect als gevolg.


In het gebouw waren vergaderzalen voorzien, maar er bevonden zich ook slaapkamers voor de baljuws, de burgemeester, de griffier en de ontvanger van Geraardsbergen.  Het is trouwens ook vandaar dat een stadhuis wel eens vaker 'Hôtel de Ville' wordt genoemd, vanwege de slaapplaatsen dus ...

Naast deze ruimtes waren er tevens paardenstallen en een koetshuis, maar dat laatste verdween jammer genoeg reeds bij de verbouwingen in de 18e eeuw. 
Het was immers origineel wel een zeventiende-eeuws gebouw, maar het werd in de achttiende eeuw – meer bepaald rond 1730 – verbouwd tot een laat rococo complex dat rust en voornaamheid diende uit te stralen.


Hier bevond zich een doorgangshuis, dat in 1898 uitgerust werd met drie cellen. 
Het Armbureel en het Stadsgevang verhuisden op 3 februari 1898 immers van de Houtmarkt naar de Kapellestraat, en vanaf dat ogenblik (we spreken van de jaren 1900) werd gesproken over 'Den Bak' of 'Den Amigo', in de Zuidelijke Nederlanden een vrij algemeen gebruikt woord voor 'gevangenis'.

De benaming 'amigo' is ontstaan door de Middelnederlandse woorden 'vroonte' en 'vr(e)unte' voor 'gevangenis'.
Later werd dit begrip verward met 'vrunt' (”vriend”), en zodoende werd in "den Spaanschen tijd" het Spaanse equivalent van dit woord, amigo, ook op de gevangenis toegepast.

Hier werden opgepakte dronkaards opgesloten om hun roes uit te slapen, maar ook relletjesmakers werden hier ondergebracht. Deze verbleven dan enkele uren in deze cellen, vooraleer ze eventueel werden overgebracht naar een andere gevangenis. 

De stadsgevangenis bestond oorspronkelijk dus uit drie cellen, ieder 3 meter lang bij 2,4 meter breed en 2,90 meter hoog, die langs boven verlicht werden door een opdraaiend venster van 0,75 meter lang bij 0,9 meter breed. Dat venster deed terzelfdertijd ook als verluchting dienst.

Deze cellen bevonden zich in het uiterst rechtse deel van de binnenplaats van het Landhuis, ingekapseld in de oude paardenstallen du Berry. 
Deze gebouwen, met in de benedenverdieping dus de paardenstallen, loodsen en een wasserij vormden toen de scheiding tussen het koetshuis en de tuin. 

Bovenaan bevindt zich een ruime zaal, de vroegere orangerie, die later nog gebruikt werd als druivenserre. 

Naast de gevangenis huisden er ook onder andere  het vredegerecht en de stadsontvangerij. 

Het gevang in de Kapellestraat werd ook wel eens 'ba Hoebeik' genoemd, naar een 'favoriet' cipier, die  overleed in 1913

Na WO II verloor het doorgangshuis aan belang want het nieuwe politiebureau en de rijkswachtkazerne zorgden voortaan immers voor de opvang van gevangenen. 

De cellen werden in 1969 afgebroken en een jaar later verhuisden ook de rechtbanken naar de Pupillensite. 
Later zouden ze tot arsenaal van de brandweer worden omgebouwd.

Hier een foto uit 1978 toen zich hier toen nog altijd de brandweerkazerne bevond. 


In het landhuis, dat vandaag de dag trouwens nog steeds in volle glorie bestaat, ook de trouwzaal is nog steeds in gebruik, vergaderde eertijds dus het raadscollege van het land van Aalst, de binnenkoer werd vaak gebruikt als decor voor openluchttoneel. 


Achter dit landhuis bevindt zich de 'Hof van het stadhuis'. Deze kreeg in de loop der jaren verschillende bestemmingen. 
Het was in 1875 gekend als proeftuin voor landbouwers. En rond 1941 was het 'the place to be' voor openluchttheater. 

Zo werd bijvoorbeeld op 22 en 23 juni 1947 een openluchttoneel opgevoerd als 'benefiet'. De opbrengsten zouden dienen om bij te dragen aan de kosten die dienden gemaakt te worden na de brand in de Sint Martinuskerk op 27 maart eerder dat jaar. 
Het werden twee galavoorstellingen van 'De notabelen van Kraainest'. 

Tegenwoordig is dit nog steeds de plaats waar veel pas getrouwde koppels naar buiten komen om er hun 'rijstdouche' in ontvangst te mogen nemen. 
Vergelijk even met hetzelfde gebouw, met parking voor het stadspersoneel, in 1978. Doordat de tuin sterk verwilderd was, werd op de gemeenteraad van 28/11/1969 beslist om er een parking aan te leggen, die er tot op heden nog altijd is.
Het overgebleven gedeelte van de tuin, werd intussen wel wat in ere hersteld.


Als we op deze parking doorlopen, komen we terecht in de Zwarte Zusterstraat, waar we een vervolg kennen op het hoofdstuk 'Landhuis'. 

De Kapellestraat, zoals het hier vroeger noemde, was er reeds meer dan vijfhonderd jaar vóór het ontstaan van de Grote Markt. 
In die periode, we spreken dan over de achtste eeuw, gingen onze verre voorouders hier ter beevaart naar de kapel van Sint-Ursmaar, gelegen nabij een (nu verdwenen) bocht aan de Dender. 
Het was in de modderige Sint-Ursmaarsmeers - het huidige Stationsplein - dat dit pad dood liep en het was door de poort van Sint Ursmaar, de Kapellepoort, dat de bedevaarders naar deze meers trokken om bij de vereerde missiebisschop heil en troost te komen zoeken.

Tot in de 16de eeuw zijn zij deze beeweg blijven doen om de hulp af te smeken van hun eerste geloofsverkondiger. 
Het woord 'beeweg' (ook wel b-weg) komt uit het oud-Nederlands en staat voor 'bedeweg' of 'bedevaartweg'. Tegenwoordig noemen wij dit een 'ommegang'.

Nooit heeft de Kapellestraat de drukte gekend van de vijf hoofdstraten die op de Markt uitlopen. Het was de rustige verblijfplaats bij uitstek voor de hogere burgerij. 

Als we in deze straat (Graanmarkt) staan, vallen meteen enkele prachtige gebouwen op. 
Het prachtige bibliotheekgebouw ‘Utopia’ is daar één van de meest in het oog springende van, maar daarnaast bevinden zich ook nog de Pupillensite en het 'Hotel van Langenhove' als bezienswaardigheden. 

- Over Utopia volgt nog een artikel.
- Over de Pupillenschool is HIER meer te lezen.  

Het Hotel (of 'huis') van Langenhove dat zich hier bevindt, is een voormalig achterhuis van het Landhuis / stadhuis dat zich achter de tuinen bevindt. 
'van Langenhove', met een kleine 'v' inderdaad, want de familie was verheven in de adelstand.


Maar hoe komen we nu van 'Het landhuis' terecht bij dit gebouw? 

Wel, in 1759 ging men , wegens plaatsgebrek in het Landhuis, over tot de bouw van een achterkwartier, wat later het befaamde 'Hotel van Langenhove' zou worden. 
De werken waren in eerste instantie niet goed uitgevoerd en reeds een tiental jaren later, in 1769, dreigde het gebouw in te storten. 
Herstellingswerken drongen zich op, maar alles kwam goed.

Het zogenaamde Huis van Langenhove, aan de Zwarte Zusterstraat (vroeger dus de Kapellestraat) 10, werd genoemd naar de vooraanstaande familie die het betrok van 1771 tot 1896.

Het prachtige patriciërsverblijf werd tot in 1771 bewoond door Messire Paul Stroobant de ter Bruggen en zijn echtgenote, Vrouwe Agatha Lucretia Raelen, met haar twee zoons uit het eerste huwelijk.

Deze familie verkocht op 4 maart 1771 het huis in het openbaar en voor de som van 15.000 florijn werd Jean-Dominique (Joannes-Dominicus) van Langenhove de nieuwe eigenaar. 

Deze brave man was benoemd tot hoogbaljuw van de baronie van Schorisse, tot afgevaardigde van Aalst en Geraardsbergen én tot afgevaardigde van het Land van Aalst op 4 november 1731.
Het was echter maar liefst 40 jaar na zijn aanstelling dat hij zich in het Land van Aalst kwam vestigen. 

Gedurende de volgende 125 jaar zou het Hotel in het bezit blijven van deze edele familie.

De volgende bewoner werd Jacobus-Christianus-Vincentius van Langenhove (1736-1806), geboren in - tja - Dendermonde en licentiaat in de rechten, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, schepen te Aalst en lid van 'den Breeden raad' die werd samengesteld uit 19 edelen en notabelen. 

Hij kocht in 1782 ook het huis dat aan het hotel grensde. Dat zogenaamde 'Huis Ceciliaan De Kegel', werd later opgenomen in het gebouwencomplex van de Zwarte Zusters. 

Op 4 november 1803 werd de bestemming van het landhuis gewijzigd naar 'stadhuis'. 

De voorbouw van het landhuis werd gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe voorgevel van het stadhuis, zoals we deze trouwens tot op vandaag nog steeds kunnen bewonderen.  Deze nieuwe voorgevel werd geplaatst in 1828.

Het landhuis zelf bleef echter bestaan, alsook de bijgebouwen over dewelke we het hier nu hebben.

Jean-Baptist (Joannes-Baptista-Dominicus) van Langenhove dan. Hij werd geboren in Moorsel op 27 april 1765 en stierf in Aalst op 21 december 1852. 

Hij was 'Rentenier' van beroep en was later ook bekend als burgemeester van Denderleeuw en Erembodegem. 

Na Jean-Baptist kwam Louis-Vincent-Xavier (Ludovicus-Vincentius-Xaverius) van Langenhove (12/10/1787-29/07/1857)

Hij schopte het van 'Rentenier' naar stichter van de 'Banque C. et Al. van Langenhove', een bank die later door zijn twee zoons zou worden verdergezet. 
op 21-jarige leeftijd werd hij burgemeester van Welle. 

Dat deze familie dus zeker niet onbelangrijk was in Aalst mocht al blijken uit het voorgaande.
En het ging verder.

Alexandre Andreas van Langenhove (1823-1871) was zowel bankier, raadslid en voorzitter van de Kamer van Koophandel en zat mee in het bestuur van de spinnerij die door zijn vader was opgericht.
Hij kreeg later een straatnaam toegewijd, namelijk de 'van Langenhovestraat', de relatief korte straat die loopt van de Houtmarkt naar het Burgemeestersplein. 

Hoewel Alexandre dus geboren werd in 1823 vermeldt het straatnaambordje het jaartal 1801, een kleine dwaling in de geschiedenis dus.

Alexander volgde zijn vader op in diens opgerichte bank, werd lid van de liberale familie en was vanaf 1856 ook gemeenteraadslid. In die hoedanigheid engageerde hij zich onder meer om een stadsbibliotheek uit de grond te stampen.
10 Jaar later werd hij kortstondig schepen om in 1867 zijn benoeming tot burgemeester te ontvangen. 
Hij was, raar maar waar, een liberale burgemeester in een raad die toen overwegend katholiek was. De reden was wellicht dat een toen overwegende liberale Belgische regering niet echt geneigd was een katholiek te benoemen. 
De Denderbode publiceerde dat hij als burgemeester door de bevolking 'met tegenzin en onverschilligheid' werd ontvangen. 
Misschien was de Aalsterse bevolking nog niet vergeten dat vader van Langenhove een overtuigd aanhanger was van 'de Hollanders' die tot in 1830 bij ons de plak zwaaiden?

Ook door de wet op het nieuwe kerkhof kreeg hij heel wat tegenwind. Deze wet stelde immers dat de begraafplaats zou worden opgesplitst in twee delen: eentje voor katholieken en eentje voor niet-katholieken.
Ondanks deze onpopulariteit kon van Langenhove burgemeester blijven tot aan zijn dood in 1871. 

Alexandre werd opgevolgd door zijn zoon Louis Antoine Alexandre (Ludovicus-Antonius-Alexamder) van Langenhove (9/10/1848-10/05/1914) als afgevaardigd bestuurder en directeur. 

De Weledele Heer Louis van Langenhove was, net als de vorige takken van de familie gekend als industrieel en edelman. Hij was dé grote zakenman van de familie. Het was zijn beslissing om de door zijn grootvader gestichte bank op te doeken, en nadat dat gebeurd was nam hij het bestuur over van de spinnerij die werd opgericht door diezelfde grootvader. Door het versmelten met andere textielfabrieken werd hij uiteindelijk afgevaardigd beheerder van 'den FFR'. 

FFR stond voor ‘Filatures et Filteries Réunies’, een gekende garenfabriek die gelegen was langsheen de Dender. Later kwamen daar, onder andere, een bowlingzaak en het beroemde ‘Rollerland’ voor de rolschaatsliefhebbers.
De liberaal gekleurde fabriek werd mee opgericht door Alexandre en kende een enorm groot succes. Op een bepaald ogenblik werden hier zelfs ongeveer 1500 mensen tewerk gesteld. 

Hij trouwde in 1881 in Keulen met Maria-Paulina Paffraht (1860-1931). Het echtpaar kreeg drie zoons.

Van Louis opnieuw over naar Alexandre (tja, het was daar niet gemakkelijk in die familie).
Er werd immers een nieuwe 'Alexandre' toegevoegd aan de stamboom. 

Alexandre (Alexander-Joannes-Baptista-Josepha-Ludovicus-Antonius) van Langenhove (1882-1964), de oudste zoon van het echtpaar Van Langenhove-Paffrath, kreeg in 1929 vergunning om de Bouvekercke aan de familienaam toe te voegen, en dat als herinnering aan een voorouder die de heerlijkheid Bouvekercke bezat. 
Hij was burgerlijk mijningenieur, ridder in de Leopoldsorde en ridder in de Kroonorde met zilveren ster.
Ook hij werd als voorzitter verbonden aan de Filatures et Filteries d'Alost en werd daarenboven ook voorzitter van de Etablissements Louis De Naeyer in Willebroek. 
Hij trouwde in 1906 in Anthisnes met barones Marie-Louise de Waha Baillonville (1885-1970) en ze kregen vier dochters en een zoon.

Het was hij die - als laatste vertegenwoordiger van de familie bij de FFR - Aalst zou verlaten om zich te Brussel te vestigen. 

De familie 'van Langenhove-de Bouvekercke' was inmiddels al de zevende generatie van deze naam die in het Aalsterse stamhuis verbleef, en alhoewel hij onze stad reeds in 1894 verliet, bleef hij wel met hart en geest verbonden aan zijn geboortehuis. 
In 1960  liet hij een bronzen plaat aanbrengen in de voorgevel met de tekst : “Heerwoning van Langenove, 1771-1896”.

Na de verhuis naar Brussel in 1894 verhuurde hij zijn eigendom aan zijn volle neef, Messire August Lefevre. 
Toen deze laatste echter overleed, wenste de eigenaar niet dat zijn vaderhuis zomaar zou verkocht worden aan eender wie. 
Hij gaf er dan ook de voorkeur aan om het af te staan aan de stad, wat ook gebeurde aan de lage prijs van 55 000 Frank. 

We hadden dus al Alexandre met zoon Louis. Louis met zoon Alexandre. Dus is het nu opnieuw de beurt aan Alexandre met zoon Louis. 

Louis van Langenhove de Bouvekercke (1919-2007) trouwde in 1948 in Gent met Godelieve de Kerchove d'Exaerde (1924-2004). Door gebrek aan mannelijke naamdragers echter was dit de laatste telg van de uitgebreide familie.

De stad gebruikte het gebouw om er de Rechtbank van Koophandel in onder te brengen. Deze werd plechtig geïnstalleerd op 3 juni van het jaar 1897.

Omstreeks het midden van de 20ste eeuw telde Aalst drie geklasseerde gebouwen:

- Oud stadhuis met Belfort en Gebiedshuizeken :“Besluit van 13 oktober, 1943”.
- Beurs van Amsterdam, Grote Markt, 26 : “Besluit van de Regent van 27 september, 1946”.
- Sint-Martinuskerk : “Besluit van de Regent van 20 juli 1946”.

Een nieuw Koninklijk Besluit van 21 september 1962 voegde daar nog het ‘Hotel van Langenhove’, toen Rechtbank van Koophandel, aan toe 

- als monument om reden van zijn artistieke waarde,
- als landschap om reden van zijn esthetische waarde,
- het zelfde gebouw met binnenhof, de gewezen stallingen, de orangerie en de Ginkge Bilobaboom.

Het hotel van Langenhove  werd toen dus aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed en het hotel en de omgeving als beschermd cultuurhistorisch landschap. 

En zeg nu zelf, als je de beschrijving van het gebouw leest, ga je daar toch onmiddellijk mee akkoord.

Het pand mag eigenlijk een pareltje van architectonische verfijndheid genoemd worden.
Wie er voor staat zal het zeker kunnen beamen. 

Hier een foto van de voorgevel uit 1975.


Deze voorgevel heeft een lengte van 33 meter : 22 voor het woonhuis, 11 voor de aanbouw met koetspoort. 
De herenwoning met haar twee verdiepingen is een prachtig voorbeeld van laat-rococo, een architecturaal complex dat rust en voornaamheid uitstraalt.
Te midden van de benedenverdieping brengen drie stenen trappen je voor de gebeeldhouwde poort, een rijk versierde eikenhouten deur in een omlijsting van hardsteen en gevat tussen twee vaste panelen, en voorzien van lijstwerk. 

Nog mooier is echter het waaiervormig bovenlicht met gekleurde ruitjes, dat werd aangebracht onder een geornamenteerde korfboog. Uit een centraal geplaatst schelpmotief ontspringen elf stralen die uitlopen in een boogfries en uit deze omsluiting flitsen op hun beurt tien stralen, nu met 'grotere ruiten waarvan de middelste een dubbele lantaarn vormen. 

Een waar kunstwerk!

Aan beide zijden van de deur heeft de gevel drie schuiframen, ieder met 60 ruitjes, 10 in de hoogte en 6 in de breedte. In totaal zijn er 20 ramen en die tellen samen maar liefst 864 dergelijke ruitjes! 

Tel maar na ...


Het middenstuk is het meest in het oog springende gedeelte, met prachtige versieringen boven de deurpartijen die bestaan uit rocaille-motieven in steen en smeedijzer. 
Middenin de gevel is een driehoekig fronton met een ossenoogvenstertje. 

Als we het statige herenhuis binnenstappen, komen we eerst in een ruime hal, gevloerd met witte marmer.
Die witte marmer vinden we trouwens ook terug in de daarop volgende vestibule waarin het trappenhuis zich bevindt. 
De smaakvolle bewerkte trapleuning in eikenhout is een streling voor het oog, maar het is vooral de hoofdtrappaal die met alle eer gaat lopen.  We vinden er een neerwaarts kronkelende dolfijn die rust op een golf en een leeuw die een bol onder de klauw houdt terug. De leeuw heeft het echter allemaal niet overleefd en is momenteel onvindbaar.
De muurleuning wordt geschraagd door een eiken lambrisering. 

Vroeger waren de muren van het trappenhuis bekleed met een zwaar behang.
Omstreeks het midden van de 19de eeuw was de winter echter zo streng dat de muurbekleding aan de behoeftigen werd uitgedeeld om ze te gebruiken als dekens! 

De vertrekken van het gelijkvloers bestonden in hoofdzaak uit vier salons en een grote eetkamer.
Overal waren deuren met frontons, Louis XV-panelen en in brons geciseleerde klinken. 

Hier een voorbeeldje van zo'n binnenruimte.


De eerste verdieping telde zes slaapkamers en nog eens twee salons. 

Een van die kamers bevat (trouwens nu nog) een alkoof, die omlijst is door een uiterst druk uitgewerkte betimmering met slank oprijzend lijstwerk, fijne rocailles en een gestileerde flora. 
Twee minnekozende tortelduifjes symboliseren het verblijf in de slaapstede. 

Op de tweede verdieping was vroeger de bibliotheek ondergebracht, evenals het heel omvangrijke archief van de familie van Langenhove en van de aanverwante geslachten de Clerck, genaamd de Bouvekercke, en van de Huldenbergh, genaamd van der Borch (van de Leuvense burgemeestersfamilie). 
Deze beide families zijn thans uitgestorven. 

Daarboven bevonden zich de slaapkamers van het dienstpersoneel en de ruime zolders

Fotootje van een zolder :



In het souterrain vond men de ruime keuken en de welgevulde wijnkelders.

Het bewijs van hun gastronomische capaciteiten vinden we trouwens terug op de spijskaart van het diner, door wijlen de heer Louis van Langenhove aangeboden in juli 1856, om de inhuldiging van het spoorwegstation en van het standbeeld van Dirk Martens te vieren. 

In het kort: tarbot, kalfskop, eenden, jonge kalkoenen, verse haring (!), kwartels, Ardeense hesp, zalm, jonge patrijzen en kreeften. Natuurlijk werden de tien gangen ook vergezeld van passende groenten, gekruide sausen, edel druivensap en het geheel werd gevolgd door de fijnste nagerechten.

Naar de tuin dan …

Want in deze tuin staat de ginkgo biloba, een Chinese fossielboom. 

Geen gewone boom want er bestaat zelfs een koninklijk besluit over dat uitdrukkelijk meldt : 

“De volgende beperkingen worden voor de behartiging van het nationaal belang aan de rechten van de eigenaar gesteld: 

1 - De Ginkgo Biloba te snoeien; 
2 - In de omgeving ervan werken uit te voeren die zijn normale groei zouden belemmeren”. 

Een heel speciale boom dus, want waarom zou een K.B. willen dat er zoveel bijzondere zorgen aan worden besteed? 

Wel, het zit zo … De Ginkgo Biloba is een weinig gekende plant, afkomstig uit China waar zij is blijven voortbestaan als enige van een speciale boomsoort uit de voorhistorie. 
Het Aalsterse exemplaar is ondertussen, samen met de omgeving, ook geklasseerd en beschermd als landschap.
Dat gebeurde in 1962.


De boom dateert uit de periode dat het huis nog eigendom was van de familie (tussen 1771 en 1896). 

Volgens de Inventaris van de Dendrologische Vereniging had de boom in 2005 een omtrek van 349 cm. Tijdens het inventariseren van de boom in 2009 werd een stamomtrek gemeten van 362 cm. In februari 2011 had de boom een omtrek van 367 cm. 

Een jaarlijkse toename van ongeveer 3 cm. Niet slecht dus. Ter vergelijking, de Ginkgo van Geetbets had volgens dezelfde inventaris, in 2009 een omtrek van 522 cm. De dikste Ginkgo van het stadspark in Aalst, aangeplant in 1916, had in 2005 een omtrek van 211 cm. 

De Japanse notenboom van Aalst is een vrouwelijke boom. De soort is tweehuizig, de bloemen eenslachtig. Mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien niet op dezelfde boom. Omwille van de geur van de vruchten wordt hij al eens de stinkpruim van het stadhuis genoemd.

Deze boom is een levend fossiel en was reeds gekend in het secundair tijdvak waar deze onmiddellijk na de varens en de mossen uit het steenkooltijdperk kwam.  
Hij is een tijdgenoot van de reuzenhagedissen: de brontosaurus (of schrikhagedis), de dinosaurus (of vreselijke hagedis) en de iguanodon (of tandhagedis). 
Van verre gezien lijkt de ginkgo misschien niet zo merkwaardig. Het is een mooie, breedkruinige, schaduwrijke boom. Bij nader toezien echter vallen de bladeren op door hun ongewone vorm.

Zij bestaan uit twee brede vleugeltjes, samenhangend aan een steeltje; ze zijn dus tweelobbig, wat in het Latijn wordt uitgedrukt als «biloba». 
Het was de Zweed Linnaeus die deze plant de wetenschappelijke naam ginkgo biloba bezorgde.
Ook in het Park Terlinden stond vroeger zo’n exemplaar.

De nerven van het blad vertrekken in waaiervorm uit de kloof in het midden en bij het afvallen verdroogt het groene blad tot een taai, geelkleurig waaiertje.
Het is dan ook daarom dat de ginkgo ook bekend staat als ‘waaierboom’. 
De boom draagt noten, die de indruk geven vruchten te zijn; het zijn echter zaden. Ze gelijken op witte pruimen, zijn zeer olierijk en worden in Japan als lekkernij geëten, na eerst geroosterd te' zijn. Vandaar ook een andere benaming : de Japanse noteboom. 

Ginkgo-achtigen hebben over de ganse wereld bestaan in talrijke soorten. Afdrukken van hun bladeren worden ook in de mergelstreek van België aangetroffen. 
In China wordt deze plant door de bevolking vereerd en speciaal aangeplant. Van China is hij naar Japan overgebracht en langs daar als parkboom naar Europa en Amerika. 
Het landhuis werd samen met zijn omgeving beschermd in 1962 en het gebouw heeft reeds een mooie restauratie achter de rug, hoewel het heden ten dage toch opnieuw een likje verf (en wat meer!) zou kunnen gebruiken.

Toen de Rechtbank van Koophandel en het Vredegerecht verdwenen waren, begin jaren ’70, was er een optie om er de administratie van financiën in onder te brengen. 
De zittingzaal zou ingericht worden door de Handelskamer. 
Architect Van Herreweghe stelde heel vlug een dossier samen en onderhandelingen werden aangeknoopt met de ‘Kommissie van Monumentenzorg’. Zij gaven planindicaties en de architect werkte verder af. 

Schepen De Neve stelde op zijn beurt een ingenieur aan die, na heel wat strubbelingen en aanmaningen, ook zijn plannen indiende. 
Deze werden ontvangen door de ‘Kommissie van Monumentenzorg’ in juni 1974, maar ook daar bleef het dossier een tijdje liggen. Gelukkig werd het dak in 1965 nog hersteld waardoor het gebouw in elk geval beschermd was tegen regen en wind. 

In 1974 sprak zelfs de pers over de erbarmelijke toestand van het gebouw. 
In De Voorpost stond te lezen : “De toestand waarin het hotel van Langenhove zich nu bevindt, is de stad Aalst onwaardig. Het zit zo dat het mooie patriciërshuis met zijn ruime plaatsen wel eens een stapelplaats van ongebruikte en resterende voorwerpen zou kunnen worden”. 

Er werd al lang gesproken over een restauratie, maar het leek er maar niet van te komen. 

Reeds in 1972 werd er een ontwerp gemaakt, pas in 1976 was er een toekenning van enkele dringende werken en werd de kostprijs van een restauratie geschat op 16 miljoen frank. Er kwam dat jaar ook een aanbesteding van de werken. 
Het was op 1 april 1978 dat de werken dan eindelijk aanvatten, maar al gauw stootte men op een aantal gebreken. Extra kosten dus, en meteen ook extra tijd om de werken te kunnen voltooien. 
Vanaf 1 juni 1979 kon de aannemer immers maar heel sporadisch doorwerken, gezien voor elke extra aanpassing diende gewacht te worden op de goedkeuring. 
Eind 1981 konden de werken opnieuw volop plaatsvinden. 

Oorspronkelijk was ook de tuinaanleg van het gebouw langs de binnenkoer van het stadhuis opgenomen in het dossier, maar omwille van besparingen werd deze aanleg (met fontein en vijver) niet uitgevoerd. 

Dat het gebouw een stapelplaats zou worden van allerlei rommel, zo ver kwam het uiteindelijk net niet, en na een grondige restauratie werd het in 1983 in gebruik genomen door de Stadsontvangerij en het departement van Financiën. 

De ontvangerij (Kapellestraat 14) was toen te bereiken via twee ingangen. De hoofdingang bevond zich in de Kapellestraat, maar men kon het gebouw ook betreden langs de achterkant.
In de hal werden toen enkele fraaie drukpersen geïnstalleerd. 
Wat verderop werd de aandacht getrokken door een sobere gevelwand, versierd met een beeld van de heilige Antonius, uit het voormalige klooster van de zwarte zusters. 
 
Op het gelijkvloers bevonden zich onder andere de ontvangerij, het bureel van de stadsontvanger met secretariaat en archief, de kofferkamer en de dienst boekhouding, alsook een printerlokaal voor de computerterminal.
Op de eerste verdieping vestigden zich onder andere het kabinet van de schepen van financiën, de aankoopdienst, de dienst belastingen, het bureel van de directie van financiën en nog een printerlokaal.
De zolder werd ingericht als één grote ruimte en was bestemd voor de Juridische dienst.
 
Er volgden heel wat verhuizen bij de stadsdiensten. Zo werden de burelen van de dienst bevolking in 1984 overgebracht van de Kattestraat naar de rechtervleugel van het binnenplein van het stadhuis. 
Volksgezondheid nam zijn intrek in de lokalen van de vroegere ontvangerij, linkervleugel binnenplein stadhuis. 

En daar bleef het niet bij. Gezien ook deze stadsdiensten in de zomer van 2015 opnieuw een nieuw onderkomen kregen in het nieuwe stadhuis (Werf 8-9) kwamen de gebouwen opnieuw jammer genoeg leeg te staan.

Ondertussen is het trouwens zo dat het hele gebouw in de Zwarte Zusterstraat beschermd is. 
Op 14/09/2009 werd immers ook de herenwoning beschermd als vastgesteld bouwkundig erfgoed. 

Op donderdag 18 mei 2017 vond de openbare verkoop plaats van Aalsters stadspatrimonium dat samen minstens 5,5 miljoen euro waard is. Op het Te Koop-lijstje stonden het kasteel Terlinden, de gebouwen van de Zwarte Zusters, Huis De Bolle, Hotel Van Langenhove en het vroegere gebouw van de personeelsdienst van de stad.

"Via de privé zullen die gebouwen gerenoveerd worden. Ook dat is stadsvernieuwing", zei burgemeester D'Haese toen.

Het verkoopskaartje van het hotel Van Langenhove vermeldde volgende info : 

- bouwjaar 1771
- oppervlakte met tuindeel : 946 m2
- instelprijs : 950 000 Euro
- opgelet : werken in de tuin gebeuren steeds in samenspraak met Onroerend Erfgoed, nadat er een inrichtingsplan is opgemaakt voor de volledige achterkoer (in het kader van masterplan Pupillen)

Om 15 uur startte de verkoop. Of de Burgemeester geen tijd meer had of eerder teleurgesteld was, is niet zeker, maar hij bleef niet aanwezig voor deze - reeds tweede - verkoopspoging. 
Deze werd geleid door Notariskantoor Pascale Van den Bossche van Aalst. 

Net als op de eerste verkoopsdag werden eerst alle verkoopsvoorwaarden en pandvoorwaarden overlopen. Er werd informatie gegeven en gezien er geen verdere vragen waren, ging men onmiddellijk over tot de effectieve verkoop. 
Het werd echter muisstil in de zaal en er werden geen boden op het pand uitgebracht. Zowel de Notaris als Schepen Ann Van Den Steen probeerden het volk alsnog aan te sporen om toch te kopen maar er kwam geen reactie op. 
Herhaaldelijk werd er vermeld dat dit de enige kans was om dit pand te kopen want er zou geen nieuwe zitdag meer komen ... maar helaas ... De verkoop werd afgesloten zonder dat er maar iemand een poging had gedaan om een bod uit te brengen.

Wat zijn de vooruitzichten nu in verband met dit gebouw? Is het nu helemaal verloren? 

Neen!
 
De twee panden (het gebouw van de Zwarte Zusters én het hotel van Langenhove) zijn opgenomen in het masterplan van de Pupillensite. 

De bibliotheek - Utopia - maakt reeds deel uit van deze site, maar enkel de hoek werd verbouwd.
Gezien echter de gehele site een masterplan heeft en verbouwd/vernieuwd/gerenoveerd zal worden, en aangezien deze twee panden niet verkocht zijn, worden ook zij hierin ondergebracht en zullen ze ook een nieuwe bestemming krijgen.

Maar hoe ziet het er nu allemaal uit? Wat zijn de mogelijkheden? 

Dit is een beschrijving (+ tekening) van hoe het zou kunnen worden ...

Het voormalig klooster Zwarte Zusterstraat en Hotel van Langenhove herbergen een hotel en een nieuwe feestzaal. De vroegere parking is omgetoverd tot een weelderige groene tuin, dewelke een ideaal kader vormt voor recepties, trouwfeesten of congressen.
Als de tuin niet is afgehuurd, zien we er alle leeftijden samen genieten van het groene kader


'Zou kunnen ...', Inderdaad, want gezien het om oude gebouwen gaat, moet men natuurlijk ook rekening houden met de grondplannen van 'toen'.  De gebouwen en het plein karakteriseren zich door heel onregelmatige vormen, waardoor het een hele opgave zal worden om hier 'iets deftigs' van te maken.
Nu, we gaan niet wanhopen, want wat men enkele meters verder heeft gemaakt van Utopia, is gewoonweg prachtig! 

De tweede binnenplaats bevindt zich eigenlijk wat ongelukkig middenin de binnenplaatsen van de Pupillensite en het Stadhuis. 
Ze heeft deze geen duidelijke vorm, de grenzen zijn onregelmatig en het doet eigenlijk meer denken aan een ‘ingang’ dan aan een statische ruimte. 
Eigenlijk houdt het 4 verschillende ruimtes bij elkaar: de Pupillen, het Stadhuis en de potentiële verbinding naar de Peperstraat en de Graanmarkt. 

In deze binnenplaats bevinden zich twee gebouwen. 

Het eerste is een twee verdiepingen tellende driehoekige hal met drie soortgelijke gevels.
Dit gebouw kan bijvoorbeeld perfect worden gebruikt als een overdekte markt, die samen met de openluchtmarkt op de Grote Markt zou kunnen dienst doen. 

Op de bovenste verdieping is ruimte zat voor een restaurant. Het gebouw kan dan eventueel ook verhuurd worden als een cateringruimte in relatie met de trouwzaal die in zijn huidige locatie zal blijven. 

Het tweede gebouw is een slanke vijfhoekige uitzichttoren. Deze is 25 meter hoog en het zal moeilijk zijn om daar een specifieke functie aan toe te kennen. 
Eigenlijk is het een ‘follieken’, dat bijvoorbeeld gebruikt kan worden als panoramapunt, om de stad te overzien, om er vuurwerk te lanceren, om een bruidsboeket naar beneden te gooien,… 

Op feestelijke gelegenheden, zoals belangrijke bruiloften, sportevenementen of zelfs tijdens carnaval zouden de twee gebouwen, de trouwzaal en de binnenplaats zelf, een feestelijk geheel kunnen vormen. 

De bestaande gebouwen rond het plein zijn allemaal onderhouden. Hun goede staat vraagt slechts enkele kleine aanpassingen om nieuwe functies te kunnen verwelkomen. 

Het gebouw op de Zwarte Zusterstraat nummer 10 zou trouwens een vier verdiepingen tellend hotel worden, waarvan de helft van de kamers op de straat gericht zal zijn, en de andere helft in richting van de binnenplaats zal wijzen. 

Ook het kleine aanvoegsel in het noorden kan eventueel een aansluitend restaurant worden, waarvan de helft onafhankelijk van het hotel zou kunnen bestaan. 

De andere gebouwen rond de binnenplaats zullen gewijd worden aan huisvesting in vorm van kleine stedelijke villa’s. Elke stedelijke villa, toegankelijk zowel vanaf de straat als vanuit de binnenplaats, herbergt tussen de 4 en 8 appartementen. 
Ten slotte wordt de westelijke parking geopend naar het noorden om de binnenplaats met de Peperstraat te verbinden.

Grootse plannen dus met dit prachtige gebouw dat reeds een mooie geschiedenis kende. 
Op naar een even mooie toekomst? 

Afwachten!


Bronnen

Inventaris.onroerenderfgoed.be object 131552
Archeonet.Vlaanderen
Het Land van Aalst, jaargang XIX, 1967 – nummer 5
Vlaamswoordenboek.be
Vlaamsbouwmeester.be/sites/default/files/open_call_project_submission_presentation_bundles/Baukuh%2C%20LIST.pdf
Vlaamsbouwmeester.be voor plan hoe het er zou kunnen uitzien
Chipka maart 2017
De Gazet van Aalst 17/08/1968 - 24/06:1983
Info Open Monumentendag 2016
Foto voorgevel via inventaris.onroerenderfgoed / foto genomen door Blondé, Anne op 27-04-2021
Alexandre van Langenhove de Bouvekercke : Une ancienne demeure alostoise et son histoire, in: Recueil de l'Office de généalogie et d'héraldique de Belgique, 1954.
Foto’s binnenkant : rebeccagheyssens.wordpress.com
De Voorpost 25/10/1974 - 09/01/1981 - 19/11/1976 - 16/11/1984
Dendrologie.be/nl/trees
D'Huyvetter C, De Longie B., Eeman M., met medewerking van Linters A.. 1978: 
Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Aalst, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 5n1 (A-G), Brussel - Gent.