Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 24 augustus 2019

De Clarissen

In september 2009 verlieten de laatste vier zusters Arme Klaren hun slotklooster aan de Sint-Annalaan. 

De Clarissen - buitenkant klooster - gedeelte van de kerk in1980
foto Schollaert A.

Hier een luchtfoto van de St Annalaan, waarop toch te zien is dat het hier over een tamelijk groot gebouw ging. Moet ergens eind jaren '80, begin jaren '90 zijn. 


Met het vertrek van zusters Francoise, Clarisse, Agnes en Pia werd een punt gezet achter een meer dan 150-jarige aanwezigheid van de zusters Arme Klaren Clarissen in Aalst.
Ze verhuisden naar het klooster aan het Sint-Elisabethplein in Gent.

Het klooster kreeg hierdoor ook een nieuwe bestemming.

Een aantal liefdadigheidsorganisaties kregen er onderdak. Het klooster werd echter nog een laatste keer opengesteld tijdens de erfgoeddagen alvorens de verbouwingen begonnen.


De Clarissen betrokken hun klooster aan de Sint-Annalaan in 1932. Het klooster bestond uit 2 delen: een buitenklooster en een binnenklooster. Er waren dan logischerwijs ook twee soorten zusters: buitenzusters en binnenzusters.

Bij hun intrede konden zusters kiezen tot welke groep ze wilden behoren. De buitenzusters stonden nog in - weliswaar miniem - contact met de buitenwereld (bijvoorbeeld voor ontvangst van bezoekers), terwijl de binnenzusters er een nog meer afgezonderd leven op nahielden.

Het onderscheid tussen beide delen was ook duidelijk zichtbaar aan de vloer: tegels voor het buitenklooster (op de foto links) en planken voor het binnenklooster (op de foto rechts).


Eten deden de zusters in een heel sobere refter, uiteraard zonder enige aankleding of versiering. Gewoon : tafels, stoelen en muren ...


De zusters mochten slechts heel beperkt bezoek ontvangen. Dit kon in een speciaal daarvoor ingerichte ontvangstruimte. De zusters en de bezoekers werden strikt van elkaar gescheiden. Tot voor de hervormingen na het Tweede Vaticaans Concilie gebeurde dit zelfs door middel van traliewerk.
Eventuele geschenken en giften moesten dan ook door middel van een speciaal systeem (een speciale draaideur) worden doorgegeven (te zien op de foto rechts)


In 1891 verscheen de encycliek Rerum Novarum. Zij die destijds door de maatschappij aan de rand werden gedrukt, en bij de zusters hun nood kwamen klaren en opbeuring zoeken, hebben nu hun bonden en optochten, 1 mei en Rerum Novarum (op Hemelvaartsdag).
De bezoekers van de kapel en het klooster zijn vooral mensen die lijden onder allerlei kwalen en de zusters om gebed komen vragen.
Van trouwlustigen nemen ze graag eieren aan en in ruil daarvoor bidden ze om zon op hun trouwdag.  Later zou blijken dat er zelfs altijd voor goed weer gebeden wordt … als er maar eieren zijn.

In het geval dat er een man het gebouw zou moeten betreden (biechtvader, aalmoezenier, onderhoud, leveringen, …) was er een speciale 'mannenalarmbel' voorzien. Als die te horen was, wisten de zusters dat ze in hun kamers moesten blijven tot het alarm werd opgeheven, en de 'kust weer veilig was'. Hier een foto van het bewuste 'alarm'


De kamertjes waren heel sober en zonder enige luxe. Ze waren gelegen in lange gangen. De kamers waren heel sober doordat de meubels tot een minimum beperkt werden, en er geen persoonlijke bezittingen (zoals foto's, …) aanwezig mochten zijn.  Hier een foto van de gang met de kamertjes.


De zusters konden via een intern belsysteem worden opgeroepen. Het belsysteem werkte met een soort morsetekens, (lange en korte piepen). Elke zuster had een eigen code, waardoor meteen duidelijk was wie werd opgeroepen. 


Een belangrijke bezigheid van de zusters was het maken van hosties. Zo had men
de hostie-bakkerij, en de hostie drogerij.


Het bed van de zusters had een bijzondere vormgeving van het hoofdeinde dat ervoor moest zorgen dat de zusters ook tijdens het slapen niet konden worden afgeleid. Vergelijk dit een beetje met de oogkleppen van een paard, waardoor enkel rechtdoor kan worden gekeken.


In een aparte gebedsruimte vonden de gebeden plaats en vierden de zusters de eucharistie. De klapdeurtjes zorgden voor een verbinding met de kapel. Zo konden de zusters de mis volgen zonder het slot te moeten verlaten.


Gebeden werd er natuurlijk op ongemakkelijke bankjes.


De buiten- en binnentuin lagen er naar het einde toe ook wat troosteloos bij. Door hun hoge leeftijd konden de zusters de tuinen maar moeilijk onderhouden.
Hier een fotootje van de binnentuin.

De algemene leiding lag in handen van moeder overste. Alle toestemmingen moesten via haar gaan. Hier een foto van haar bureel … in de dezelfde lijn als de aankleding van het hele gebouw, … heel heel minimalistisch en simpel.


In het klooster is anno 2019 een wijkgezondheidscentrum met huisartsen, verpleegsters en kiné, en maatschappelijk medewerker maar men kan er ook terecht voor advies ivm meer bewegen en gezonde voeding. Daarnaast is ook Karavanserai gevestigd in het gebouw. Karavanserai is een uniek samenwoningsproject voor studenten en jonge vluchtelingen in Aalst.


In een deel van het vroegere klooster hebben ze een moderne en aangename woonentiteit gebouwd met 11 studio’s en een extra gemeenschappelijke leefruimte. De studio’s worden verhuurd aan jonge vluchtelingen en studenten of andere jonge mensen die bereid zijn om voor deze  groep jongeren iets te betekenen.

Hier geef ik nog even de geschiedenis mee van de Clarissen in België : 


Ermentrudis, een Keulse jonkvrouw, die als begijn te Brugge leeft, sticht nog tijdens het leven van de H.Clara een clarissenklooster in deze stad. In 1260 krijgt ze van paus Alexander IV de toelating om na Brugge nog tien andere clarissenkloosters op te richten in Vlaanderen, Frankrijk en Duitsland. Zo ontstaan in onze streken Langemarkt, Ieper, Gentbrugge, Werken dat verhuist naar Petegem en St. Omaars. Van deze kloosters is Petegem, ook Beaulieu genoemd, veruit het meest bekende.
Tot op vandaag zijn nog enkele resten te bezichtigen: het gastenkwartier met klein rondeel, het kapelaansgebouw en het poorthuis.

In 1345 wordt vanuit Keulen en Neuss een clarissenklooster gesticht te Brussel. Dit clarissenklooster heeft grote invloed binnen de religieuze wereld en de burgerij van de stad. Tot op vandaag bestaan nog het kerkgebouw en de gebouwen van bakkerij en brouwerij. In 2000 waren de restauratiewerken, door de stad Brussel ondernomen, voltooid en worden algemeen betiteld als de mooist geslaagde renovatie van de stad. Alleen het interieur van het kerkgebouw, in 1989 volledig door brand verwoest, is nog aan restauratie toe.

Vóór 1263 volgen deze kloosters de Regel van paus Innocentius IV die hij in 1247 aan de H. Clara oplegt. De Regel, die de H.Clara zelf schrijft, wordt door Innocentius IV pas goedgekeurd in 1253. Zo ontstaat er een zeer complexe situatie. De ongeveer 130 kloosters, die na de dood van Clara haar leven navolgen, onderhouden of de Regel van Innocentius IV of de Regel van de H.Clara.

Om aan deze juridische onduidelijkheid een einde te maken schrijft paus Urbanus IV in 1263 een nieuwe Regel voor de clarissen.. In zijn Regel schrapt hij echter de meest fundamentele peilers van de clarissenspiritualiteit nl. het verbod bezit te hebben buiten de omheining van het klooster en de curia pastoralis van de clarissen door de minderbroeders. Dit brengt mee dat, niettegenstaande het aandringen van opeenvolgende pausen om de Regel van Urbanus IV aan te nemen, heel wat clarissenkloosters de Regel van de H.Clara blijven onderhouden.

Dit is de sleutel tot de twee verschillende ‘soorten’ clarissen. De Arme Klaren onderhouden de Regel van Clara (of Eerste regel) en de Rijke Klaren, de Regel van Urbanus (of Tweede Regel), die hen toelaat te leven van hun bezittingen. Deze eerste kloosters zijn in onze streken blijven bestaan tot aan de afschaffing van keizer Jozef II , einde XVIII eeuw. De clarissenkloosters die vanaf de XVde eeuw in Vlaanderen ontstaan zijn geen stichtingen meer vanuit de groep van Ermertrudis.
Nu ontstaan ze door vrome juffrouwen, die gesteund worden door de plaatselijke minderbroeders en financieel geholpen door adellijke personen. Zo komt in 1455 Antwerpen tot stand, in 1494 Hoogstraten, in 1501 Mechelen en in 1513 Leuven.

Allen worden door de respectievelijke pauselijke stichtingsbullen verplicht voor de vorming aan te leunen bij het clarissenklooster van Trier (Urbanisten). Maar onder de invloed van de plaatselijke minderbroeders-observanten, die de oorspronkelijke Regel van Franciscus zijn toegedaan, aanvaarden Antwerpen en Mechelen de Regel van de H.Clara, Hoogstraten en Leuven, integendeel blijven die van Urbanus getrouw!

Al deze kloosters verdwijnen tijdens de Franse Revolutie. Maar het ranke kapelgebouw van het Mechelse klooster verrijst nog langs de Melaan tussen de gebouwen van het Scheppersinstituut. De ruïnes van het Leuvense klooster liggen gedeeltelijk onder het Ladeuzeplein en werden nog eens blootgelegd bij het uitgraven van de ondergrondse parking in 1988.

Onder het impuls van zr. Coleta Boëllet komt in dezelfde eeuw binnen de clarissenorde in Bourgondië een opvallende terugkeer naar de Regel van Clara tot stand. Door de tegenpaus van Avignon, Benedictus XIII, aangesteld tot hervormster van de clarissenorde, sticht zij vele nieuwe kloosters, o.a. ook te Gent in 1442. Om aan het naleven van de Regel van de H.Clara een juridisch statuut te geven ontwerpt zr. Coleta Constituties, die door paus Eugenius IV in 1434 zijn goedgekeurd. In 1447 sterft zr. Coleta te Gent. Na haar dood zet haar clarissenklooster van Gent de geplande stichtingen verder waaronder in 1479 te Brugge. Veel later komt in 1628 ook Doornik tot stand. De clarissenkloosters van deze observantie worden voortaan "Clarissen-Coletinen" genoemd. Zr. Coleta wordt pas in 1807 heilig verklaard.

In een volgende periode worden heel wat kloosters van Grauwzusters, die tot de Reguliere Tertiarissen van de Franciscaanse Orde behoren, door minderbroeders-recoletten hervormd tot clarissenkloosters. Slechts twee ervan hebben hun sporen in de geschiedenis nagelaten. In 1631 ontstaat vanuit de Grauwzusters te Geraardsbergen een Rijke Klaren klooster, dat spoedig naar Gent verhuist en waarvan de gebouwen na de Franse Revolutie aangekocht zijn door de minderbroeders-franciscanen.

Het ander bekend gebleven klooster is dat van Brussel. In 1501 treden de Grauwzusters toe tot de clarissentak van de Coletinen. Een Bulle van paus Alexander VI bevestigt deze overgang. Maar het is vooral door het intreden van het nichtje Anna van de grote Vondel dat dit klooster zijn bekendheid verwerft. Vondel had een grote affiniteit met de tedere, sterke en aanlokkelijke figuur van Clara en schreef een gedichten-cyclus voor zijn nicht claris.

Het begint met de "Lofzang op S.Clara" gevolgd door de "Lofzang van S. Agnes" en eindigt met een lovende verwijzing naar S.Franciscus en S. Clara in de "Maagdenpalm voor Margarite Kuilis". Ook zijn epos over Johannes de Doper draagt hij in 1672 op aan zijn nichtje, zuster Anna.
Het Brusselse Coletinen klooster wordt na de Franse Revolutie herhaaldelijk verkocht tot het in 2002 aan een zekere renovatie toe is. Verscholen achter het Alhambra aan het Brouckèreplein krijgt het eindelijk de nodige aandacht vanwege de stedenbouwcommissie. Pronkstuk van het klooster is een brandglasraam en verder zijn er nog de bepleisterde dwarsbalken en de witte draagstenen tot op heden bewaard gebleven.

Na de onafhankelijkheid van België in 1830 kent de tak van de clarissen-coletinen in Vlaanderen een grote bloei. Twee coletinen kloosters, Brugge en Gent, wisten door het stichten van een kleuterschooltje clandestien te overleven tijdens de woelige perioden van de Oostenrijkse, Franse en Nederlandse overheersing.

De kloostergemeenschap van de clarissen te Aalst werd gesticht in 1856 (en de zusters van Aalst sloten in 2007 aan bij de gemeenschap te Gent)

Bronnen:

clarissen.be
info tijdens erfgoeddag 2009
eigen foto's
luchtfoto madeinAalst

Kasteel Ter Muylem - Gentsesteenweg 380

In 1895-1897 werd het kasteeltje Van Muylem opgericht op de plaats waar voorheen de leprozerij van Aalst gelegen was. In het begin heette dit ‘nieuwe’ kasteelje het "Hof te Siesegem".


Sommigen vermelden dit kasteeltje ook m als ‘het kasteeltje der kleine verdoemenis’, maar dit bevond zich aan de Paddenhoek. 
Meer info over het de kleine verdoemenis : HIER klikken.

Het kasteel aan de Gentsesteenweg toont een invloed van Art Nouveau en van Vlaamse neorenaissance. 

Het gebouw werd dus opgetrokken in 1897, door de familie Van Muylem.

Willem Van Muylem (Aalst 1856-1938) was deurwaarder met ambtswoning in de Nieuwstraat 31.
Het kasteeltje werd door hem opgericht op grond aangekocht op 12-12-1895.
Na zijn dood werd het gebouw door de erfgenamen verkocht aan Alexander Van Gysegem. Dit gebeurde op 08-10-1938.

In de verkoopakte stond de eigendom vermeld als "Hof te Siesegem".
In de jaren '50 werd het bewoond door de familie Haentjens.

In de kantlijn : Van Muylem is een naam uit het Middelnederlands en komt voort van ‘mule’: muil, bek, snuit. Het werd gebruikt als bijnaam voor iemand met een grote mond of voor een roddelaar.  

Toepasselijk voor een deurwaarder ? 🤔 


Op 09-01-1976 kwam het kasteeltje in bezit van de familie De Clippel uit Erembodegem.

Tegenwoordig is het voormalige boerderijtje van het kasteel (dus niet het kasteel!) de woonst van huidig burgemeester, Christoph D'Haese.
Tijdens de opnames van het programma 'Komen Eten', waaraan de burgervader in 2014 - glansrijk - deelnam, kon ook de rest van Vlaanderen een blik werpen op het interieur van het gebouw. 

De gebouwen zelf bestaan uit een allegaartje van neostijlen.

Het hoofdgebouw met torentje is in de gebruikelijke villastijl van omstreeks 1900 opgetrokken: overwegend gele baksteen, met lagen rode baksteen en Art-Nouveau-elementen in de blinde bogen; gedeeltelijk natuurleien, grotendeels kunstleien. De voegen zijn rood en het houtwerk van ramen en dakgoot helgroen geschilderd.

Een gedeelte van de achtergevel is in neo-renaissencestijl opgetrokken. Het is één bouwlaag hoog, met twee dakkapellen. Hierbij werd gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal, o.a. in de twee kruisramen, de dakkapellen, die van natuursteen zijn, en twee barokke medaillons.

Tussen deze gevel en het Art-Nouveau-gedeelte is een klein “Rubenspoortje” aangebracht, met ovale oculus. Het bijgebouw is opgetrokken in een vereenvoudigde neo-Vlaamse Renaissancestijl.

Het interieur bevat waardevolle elementen: vermoedelijk werd er overvloedig gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal.

Het is met tuin, bijgebouwen en omgeving, beschermd als monument en sinds 1981 ook als stadszicht.


Ook in de ‘Oorlogskronieken der stad Aalst 1914-1918’ - Petrus Van Nuffel wordt het kasteeltje vernoemd.
  Hier een passage uit het boek, waar het kasteeltje een rol toebedeeld krijgt, in het 'schoon oud-Vlaamsch'.

Bezijden den Gentschensteenweg, ter wijk Siesegem, staat het buitengoed van deurwaarder Van Muylem, een eigendom van ongeveer twee hectaren, met muren rondomhenen, - een peiselijk nest, waar kunst en poëzij oekeren. 
Op het dak van het kasteel verheft zich een toren, die de omliggende uitgestrekte vlakte beheerscht, - gansch geschikt om te dienen als verkenningspost en verschansing. 

De bewoner zat rustig in den tuin, wanneer men hem verwittigde, dat een Duitsche patroelje binnen gekomen was. Hij ging zien en bevond zich voor een luitenant, een onderofficier, een korporaal en acht soldaten. De officier groette en zei, in de Fransche taal, dat hij het buitengoed kwam bezetten, ten einde aldaar een post in te richten. 

- Indien ge dit recht hebt, mijnheer, antwoordde de eigenaar, kan ik mij daar niet tegen verzetten.
De luitenant uitte eene verontschuldiging voor den last, dien hij berokkenen moest : de oorlogs-noodzakelijkheid eischte het.
- Zijn er soldaten ten uwent ?
- Neen.
- Hebt gij wapens?
- Neen.
- Open deuren en vensters. 


M. Van Muylem gehoorzaamde. Wanneer de woning doorloopen en doorzocht was, gaf de overste bevel een verkenningspunt te maken langsheen de omheining, met het hout, hetwelk in eene afhankelijkheid gevonden werd. De soldaten zaagden de takken van de boomen, die het uitzicht op den steenweg belemmerden; twee manschappen werden op de groote baan gesteld, twee aan den uitgang van het kasteel, twee bleven in den verkenningspost en de overigen doorsnuffelden den hof. Nadien sprak de officier: 

- Ik verbied u, aan de soldaten bier of likeur te geven. Heden avond, ten 6 uur, ben ik terug.
Hij vertrok en kwam s'avonds weer, Dan vertelde hij. De luitenant was in het burgerlijk leven leeraar aan de Hoogeschool van Kiel; Duitschland had de oorlog niet gewild; hij was hem door de omstandigheden opgedrongen; de krijg zou niet lang duren; de Belgen hadden dapper hun plicht gekweten; feitelijk aanzag Duitschland ons niet voor vijanden; er kon hoegenaamd geen spraak zijn van aanhechting: de Congo, dat was wat anders ! wellicht zou men ons de kolonie afkoopen. Ten slotte vroeg hij nog: 

- Hebt gij u van de soldaten te beklagen ?
- Neen, antwoordde M. Van Muylem.
- Het groot leger zal hier binnen eenige dagen voorbijtrekken. Alsdan moeten wij u verlaten. Intusschen zult ge nooit beter bewaakt, nooit veiliger geweest zijn.

Tot morgen. 

Een weinig later legden zich zes soldaten in de voorkamer van het gedoen te slapen. De overigen bleven op wacht.
De dag ging tenden.
Het werd een mooie zachte Septemberavond.
In den omtrek ademde alles vrome piëteit.


De boomen werpen lange schaduwen in het geel-groen gers. In het peilloos diep der oneindelijkheid doezelt alles weg in wuivende wazige allengerhand uitdunnende nevels, in trillende deemstering. 't Zinkend zonnelicht spat nog eenige druppelkens goud in den fluweelen blauwen mantel; en tusschen de gerren der bosselkens spelen tallenkante klaarten van oranjegloed. Verre, stadswaarts, jubelen, door het wijd, de preludes van den beiaard .... 

M. Van Muylem zat op een hofbank, naast een lang perk van geurende violetten, doorstippeld met heliotroop. Een soldaat kwam een fosfoortje vragen om zijn pijp te doen branden. Hij nam neven den eigenaar plaats en keuvelde: dat hij boomteelt-overste was in den omtrek van Hannover; dat hij hoopte dat de oorlog niet lang zou duren. Na een poos sprak hij opnieuw, en zijn stem beefde; in zijn blikken vol melancolie glinsterden tranen; hij tuurde strak in de verte, in de stervende zonneschemering; en hij sprak van zijn vrouw, en hij weende om zijn kinderen ....
De avond verdween met de omgeving in de maskerade van den nacht. De roode boorden, die de ondergaande zon aan de wolken schilderde, zijn losgerocht en in een andere wereld weggeslonken. Ommendom slaap alles bladstil, in wervelschaduw. Alopeens valt een zware slag van klokkenbrons uit de steenen monden des kerktorens van Nieuwerkerken, die rijzekens nog iets van z'n stompheid laat zien. 

Alleen de schildwachten waakten. Edoch ook op den bewoner had de slaap geen vat, en, ter legerstede uitgestrekt, in de lezing van een boek, verbeidde hij den morgenstond.

De daggodin glom in volle luister aan de kim en verlichtte boomen, bloemparken en struikgewas. De vergulde weerhanen van het kasteel schaaierden met zilver-geel licht, vloeiend opaal. 

Tusschen 4 en 5 uur weerklonken plotseling, onder het venster, twee geweerschoten. Onmiddellijk daarna verscheen de hovenier op de stoep van het kasteel, daar hij murmelde 

- Een Duitsch heeft zich gezelfmoord. Dáár, op den grond, daár ligt hij .... 

M. Van Muylem had het voorgevoel van iets onheilvoorspellend.
Hij naderde.
Op den grond lag de soldaat, die, voor eenige uren, weende bij het herdenken van gade en kinderen, - het dijbeen doorschoten; de tanden vast op elkander gesloten; de blikken star open; het wezen doodsbleek
Men hief hem op.

Al de soldaten waren bijeen en spraken onder elkander met gedempte stem. Voorafgegaan van den onderofficier, die den revolver in de hand geklemd hield, doorstaken ze met hun bajonetten struiken en heesters ... Hoopten zij den dader, den plichtige te ontdekken ? .... Ongetwijfeld .... Zij vonden natuurlijk niets. Alsdan werd een krijger uitgezonden, die weldra met den luitenant terugkwam: 

- Was ist hier los ? Wat gebeurt hier ?
De soldaat gaf eenige woorden uitleg. Maar op dit oogenblik trad een Duitsch toe, die zijn post aan de poort verliet, en riep
- Der kerl hat sich selbst geschossen !
De officier deed de soldaat naderen. Deze kwam, en, de hand aan den pinhelm, vertelde hij, dat hij zeer wel gezien had wat er voorgevallen was: dat zijn wapenmakker eerst een schot in de lucht zond
en vervolgens het geweer op zich zelf richtte ... Hij had hem zien schieten; hij had het zéér goed gezien.
Daarna keerde zich de luitenant tot M. Van Muylem, en vroeg hem in de Duitsche taal:
- Waar is uw witten hond ?' Doe eens uw witten hond komen.
- Padruga !
De groote hazewind, zacht als fluweel en glinsterend van witheid, naderde met lichten en edelen tred; hij plaatste zich naast zijn meester en stak streelend den fijnen spitsen kop onder diens arm.
- Wat wilt ge van Padruga ?
Maar reeds had het beest de vleiende hand gelost; en de grond doorsnuffelend, begon het met de voorpooten te krabben. Een Duitscher, die Padruga, bereids eenige stonden te voren, had zien wroeten op de plaats waar den gekwetste gelegen had, duwde den hazewind weg en verwijdde met zijn zakmes de opening in den grond; hij stak er de hand in en bracht den kogel te voorschijn, die het been van den soldaat doorboord had. Hij gaf het projectiel aan den officier. Deze onderzocht het met argusoog en moest zich overtuigen, dat het nen kogel van een Duitsch geweer was. Hij richtte eenige woorden tot zijn manschappen en liet hen gaan. Vervolgens sprak hij tot M. Van Muylem, in de Fransche taal
- Vous avez là une bien jolie bête, bien intelligente. 

Hij groette op krijgsmanier en vertrok met zijn rijwiel.
Later, wanneer het voorwendsel der franc-tireurs ter verontschuldiging ingeroepen werd voor de jammerlijke maatregelen door de pinhelmen tegen onschuldige lieden genomen, dàn eerst begreep de eigenaar aan welk groot gevaar hij en de zijnen ontsnapt was; dàn besefte hij welke erkentenis hij den schoonen hazewind, die den Duitschen kogel teruggevonden had, verschuldigd was. Onze lezers zullen wellicht vragen wat er van Padruga gewerd, wanneer M. Van Muylem, eenige dagen later,verplicht was zijn eigendom te verlaten ? Het kasteel werd daarop deerlijk gehavend door kogels en bommen, en de inwoners moesten het ontvluchten. Verscheidene weken nadien, wanneer het buitengoed door de Duitschers verlaten was, lag er alles vernield. De hond was meegevoerd. Godweet naar welk slagveld leidde hem zijn nieuwen meester" ... Of werd hij wellicht door, een menschlievende ziel ingenomen ? ... Misschien is hij dood ? ... 't Is niet geweten. Maar men denkt nog immer met weemoed aan de edele trouwe Padruga ... 

Den 8 September werd pak en zak gemaakt. Major Hildebrand was reeds tusschen middernacht en 1 uur vertrokken; de andere officieren volgden tusschen 3 en 6 uur; de doctor en de veearts verlieten hun logement rond 6 uur; paarden en ruiters trokken weg om 7 1/2 uur. Gedurende heel den morgen was het in de Molenstraat en de Vaartstraat een onafgebroken optocht van Duitsche troepen; tweemaal zag men een vliegtuig, hetwelk aan de soldaten teekens gaf. In den namiddag keerde dezelfde horde in de stad weer, met 84 boeren, die van vermoeinis neervielen; men zei dat deze ongelukkigen te Lebbeke voor de troepen geplaatst waren. Een officier, bij name Baerth, van het 3e bataljon reserve-infanterie, regiment 31, die goed Fransch sprak, eischte de haver en het hooi op; hij moest ook brood en vleesch hebben voor zijn mannen en beloofde, bloem te zullen geven in verwisseling met brood. Deze troepen namen een Chineesch of Japaneesch ambassadeur, die in auto de stad doorreed, gevangen. In den valavond hoorde men meer bijzonderheden over de inname van Dendermonde: een Aalstenaar, die vandaar kwam, had in de puinen zeven verkoolde lijken gezien, en in de smeulende straten veel honden en menigen plunderaar; hij was een klein huisje binnengetrokken, hetwelk onaangeraakt bleef en waarin hij een zieltogenden mensch vond; op de deur was met krijt geschreven: Gùte Leute. De Duitsche kolonel Bervoets, die het afbranden van Dendermonde bestuurde, had zes woningen aangeduid, die moesten gespaard worden. De Duitsche chef, in de verwoeste stad begraven, zou een graaf von Fürstenberg zijn. Er werd ook verzekerd, dat Amerika aan de Duitschers bevel gegeven had, hun troepen binst de acht dagen uit België te trekken.

Ambachten : Hopplukkers

Dat hop reeds eeuwen een belangrijk produkt voor Aalst was, getuigt de aankoop van een Rubens schilderij in 1624 door de hop- en graanhandelaars voor hun gildenkapel in de St. Martinuskerk. Deze handelaars, samen met die uit de streek van Poperinge, verkochten de hop aan alle brouwerijen van België. Dat waren er na de tweede wereldoorlog toch nog altijd een 800-tal, ieder dorp had wel zijn brouwerij, en in Aalst waren er toendertijd zelfs drie. 

Het kweken van de hop gebeurde in de Faluintjes, een streek tussen Moorsel en Asse- Ternat.

Net zoals de seizoenarbeiders die voor de bietenoogst naar Frankrijk gingen, waren er ook tot zelfs van Aalst die gingen helpen om de hop binnen te halen. 
Eerst werden de hopranken van de palen (grote ingeteerde stammen van dennenbomen - ook gebruikt als elektriciteitspalen) en spandraden getrokken, op de karren geladen en naar de boerderij vervoerd.

Daar werden door ganse families de hopbellen van de ranken geplukt en in de enorme hopzakken gestopt. Wanneer die vol waren, wogen ze nog niet zo zwaar als een zak cement. De plukkers zagen na enkele uren tijd geel van het stuifmeel en kleefden alsof ze in een vat met honing gevallen waren, en dan zwijgen we nog eerbiedwaardig over de geur ... Die hing nog gedurende verschillende dagen in hun poriëen, wat wel een ideaal iddel was tegen muggen en motten, maar misschien iets minder interessant was voor de partner en de huisgenoten.

Eenmaal per jaar was het in de Kluyskensstraat gedurende een week een drukte van jewelste.
Dat was begin september wanneer de hopboeren hun geplukte hop naar één van de hopmagazijnen in Aalst brachten, ook naar die van de Coninck en van Felix Callebaut. 

Van ’s morgens vroeg kwamen ze met hun metershoog geladen hopkarren getrokken door twee Brabanders de straat ingereden.

De 3 tot 4 meter lange jutezakken met het embleem van de eigenaar erop werden gewoon op de straat af gegooid en weg waren ze om de volgende lading op te halen. Tegen de middag lag de ganse straat bedolven onder de zakken waarop de kinderen lachend en roepend van de ene zak op de andere sprongen en zich lieten vallen alsof het pluimenmatrassen waren. 

Wanneer ze naar huis gingen, roken ze samen met de ganse straat naar de typische geur van hop.

De hopzakken werden met behulp van pikhaken het magazijn ingetrokken, werden gewogen en werden vandaar met behulp van een katrol naar het tweede verdiep gebracht waar zich de eestkamers bevonden.

Hier werden de zakken uitgegoten op de “rookvloeren”. ’s Avonds werd dan het verdiep eronder, in de zogenaamde solferkamers, in zwarte gietijzeren potten de stukken zwavel, verpakt in donkerblauw papier, aangestoken om met de rook de hop te drogen en te ontsmetten. ‘s Nachts moest er regelmatig gecontroleerd worden of de zwavel niet gedoofd was. Die gietijzeren potten werden bij de Aalstenaars ook gebruikt als frietketel. 

Nadat de hop gedroogd was, ging die naar de pers waar ze in balen van 50 kg geperst werden, klaar voor verkoop en vervoer naar het goederenstation op de Hoge Vesten. 

Door de concurrentie uit andere landen zoals Duitsland, Slovakije en in Engeland de streek van Wales is het kweken van hop in Aalst buiten enkele boeren uit Moorsel en Meldert totaal verdwenen .

Een van de grote boosdoeners is echter ook de firma Stella (Interbrew), die de meeste pilsbrouwerijen zoals Safir opgekocht heeft en zo tegen de meest interessante prijzen kon kopen.
Hetzelfde wat ze gedaan heeft met de mouterij De Wolf-Cosijns.

Nu is Aalst van een brouwerstad met zijn eigen bieren een doodgewone klant van massaprodukten geworden.
… En dan wordt er nog niet gesproken van de biergist die we anders rechtstreeks in de brouwerij gingen halen.
… Of van de smakelijke hoppescheuten, die vroeger bij de boeren weggegooid werden en nu bijna onbetaalbaar geworden zijn.

Er waren twee rivaliserende hopmaatschappijen, met name: "Mij. St. Rochus" (de oudste) en ‘Mij. De Acht Merken"

Deze laatste waren vertegenwoordigd door 8 firma's :
- Cumont-De Clercq
- Wed. De Wolf- Cosijns en zonen
- De Wolf- Soetens
- Hyacinthe Le Clercq
- J.B. Lievens- V.D.Bossche
- P.Moens- De Coninck
- J.Meert- Eeckhout
- A.Verbrugghen- Moens

 In de andere groep vindt men namen als F. Callebaut; De Schaepdrijver; H.Eeman; Camu; Spruyt; Van Audenhove; Fache ; C. Verlinde en nog anderen

Vele van deze namen worden nog altijd met respect vernoemd maar er is slechts weinig geweten over de nakomelingen. 

In de maand september moet gedurende vele jaren de lucht in Aalst overwoekerd geweest zijn door de duizenden kilo's hop die de boeren naar de hopmagazijnen brachten. 



Hieronder enkele foto's van de laatst bewaard gebleven hopmagazijnen (ondertussen ook al 'verleden tijd')

Hophandel "Groene Belle Monopole" van Gustaaf De Coninck - Frans Van Den Bossche.
Esplanade nr. 8, afgebroken eind van de jaren 50 voor appartementsgebouwen. 

De Wolf - Cosijns langs de kant van de Arbeidstraat.

Hopmagazijn van Maurice Fache in de Koophandelstraat nr. 8, 
de huidige Majoor Claserstraat.

A & M Fache hadden ook nog een hopmagazijn in de Walstraat, 
op de hoek met de Hoge Vesten.

Ambachten: Beenhouwers, in een Oilsjterse bienaveroi

Over de geschiedenis van de beenhouwers in Aalst kunnen jullie HIER meer te weten komen.
Wat er echter juist allemaal te vinden was in de 'Oilsjterse bienaveroi' vinden jullie in deze tekst terug. Uiteraard was en is er veel meer terug te vinden, maar ik beperk me hier tot de 'sappigste' en meest 'Aalsterse' woordenschat …

- een snibbe    
 (= een sneetje)

 - roei’n endj    
 (= hespeworst)
- trippen          
(g'hetj witte trippen, zwerte trippen, loeiktrippen)                                         
past op : loeiktrippen zen gien cervela’s !
- cervela (of sossisoon de Boulogne) :
Uit De Volksstem 23/12/1910 blijkt duidelijk dat ‘cervelas’ hetzelfde zijn als ‘saucissons de Boulogne’. Dit meldt paardenslachter Jean De Smet. Niet te verwarren dus met de looktrippen !
- neir :                                                
 (= uier).
Den ooijr van een koei, mor ten gezujen en in schellekes gesneen. Gebakken me e peernoeig op es da foinen bik !
- hosjlek :        (oeik : horschelek, hosjflek of oisjlek).   Lek komt van ‘lak’-gelatine.
(= Geperste varkenskop)

Uit Denderbode 18/10/1896 : Men kent het verhaal van de machine waar aan den eenen kant levende verkens in gingen, om er aan de andere zijde weer uit te komen in den vorm van ham, worst, hoofvlak, enz
Uit Voorpost 4/7/1980 : Een goei schelle hosjvlek meh een kled mostord op, ik zeg dat hem da goe lotj smaoken. (‘…vlek’ van het Vlaamse hoofdvlak, o.a. Gent, Kadzand … Dat zou dan weer komen van hoofdlak).

- gereigeld      
(= spek)
e zwozzeken    (= het zwaard van spek) 
- teitevoo 
(= tortue, kalfskop in tomattesaas)
- pansjkes :     

1. Kipkap, zeer fijn gehakt afval van varkensvlees, mindere kwaliteit dan hosjlek (boerenkop); hier zijn geen tong of varkenswangen in verwerkt, maar wel ‘zwoerd’ (zwozze), longen en andere      ingewanden.
Het Oilsjters woord voor ‘darmen’ is trouwens ‘pansjeroi’
Dit werd ook opgewarmd gegeten en was vaak het enige vlees dat het proletariaat zich kon veroorloven. Een snede liet men ook gewoon smelten op een portie frieten.

Uit De Volksstem 9/9/1906 : … teilen penskens, kastrokken gekapt en kransen saucissen (alle van de Vrijdag gemaakt en wel voorzien van Meat Préserve – een bederfwerend zout) komen uit manden, korven en pakken, die men op de karren en onder het kraam verborgen had (voor de keurding der stadsveearts).

Uit De Werkman 9/8/1912 : Hoe kan men in een huisgezin, met een  loon van 3 frank dags, de beste stukken vleesch gaan kopen? Wij weten maar al te goed wat de Werklieden zich kunnen aanschaffen. Het is paardenvleesch, penskens en stukken afval. 

Uit Recht en Vrijheid 1/1/1928 : Er zullen er onder onze bevolking nog wel zijn die de dddagen van ajuinsaus en penskens hebben beleefd in een der gestichten (Godshuizen), edoch met het opkomend socialisme zijn ook de tijden veranderd, heeft de ajuinsaus plaatsgemaakt voor lekkere groenten en depenskens voor een goed stuk vleesch. 

Uit De Aalsterse Spuiter, juni 1947 : In de café Central, een twintigtal pompiers, … konden hun buikje vol penskens eten en vol Export gieten …

Uit het carnavalsliedje 'Raldega', 1968 van Hector Rombout en J.P. De Boitselier : De bienhavers koepen derde keis, want wie fretj er na nog perefileis. Panskes en gekapt van 't veirken, doorop moe ne mensj na gon op weirken.

Uit De Voorpost 4/7/1980 : ùk Rappeleir meh nog in den toyd dat er in de gebieren mensen woren die ba den bienhaaver achter eh koort kilo panskes ginken ‘ver heer kat’. Imda ze niet dieften zeggen da ze zeer da zelf gralek geren edjen.  

Pansjkes werden echter niet enkel in de beenhouwerij teruggevonden. Ook in de huizenbouw kwam deze benaming wel eens te pas :



2. Granitovloer, gegoten vloer of tegels (ook trappen, pompsteen, …) van kleine            samengeperste marmerstukjes (mozaïek) : nen hosjflekke vloer.   Veelal gelegd door ingeweken Italianen in dienst van de plaatselijke ondernemers. Wordt ook wel een ‘pansjkesvloer’ of (als ‘m rood is) ne ‘salamivloer’ genoemd.


Bronnen :

Geschiedenis der stad Aalst, voorgegeaan van eene historische schets, volume 2 (Frans De Potter)        
Cursus ‘Oilsjters’ aan het CVO Keizerlijk Plein, gegeven door J. Louies en J. De Pauw