Meer info over het de kleine verdoemenis : HIER klikken.
Het gebouw werd dus opgetrokken in 1897, door de familie Van Muylem.
Na zijn dood werd het gebouw door de erfgenamen verkocht aan Alexander Van Gysegem. Dit gebeurde op 08-10-1938.
Op 09-01-1976 kwam het kasteeltje in bezit van de familie De Clippel uit
Erembodegem.
Het hoofdgebouw met torentje is in de gebruikelijke villastijl van omstreeks 1900 opgetrokken: overwegend gele baksteen, met lagen rode baksteen en Art-Nouveau-elementen in de blinde bogen; gedeeltelijk natuurleien, grotendeels kunstleien. De voegen zijn rood en het houtwerk van ramen en dakgoot helgroen geschilderd.
Tussen deze gevel en het Art-Nouveau-gedeelte is een klein “Rubenspoortje” aangebracht, met ovale oculus. Het bijgebouw is opgetrokken in een vereenvoudigde neo-Vlaamse Renaissancestijl.
Ook in de ‘Oorlogskronieken der stad Aalst 1914-1918’
- Petrus Van Nuffel wordt het kasteeltje vernoemd. Hier een passage uit het boek, waar het kasteeltje een rol toebedeeld krijgt, in het 'schoon oud-Vlaamsch'.
Bezijden den Gentschensteenweg, ter wijk Siesegem, staat het buitengoed
van deurwaarder Van Muylem, een eigendom van ongeveer twee hectaren, met muren
rondomhenen, - een peiselijk nest, waar kunst en poëzij oekeren.
- Indien ge dit recht hebt, mijnheer, antwoordde de eigenaar, kan ik mij daar
niet tegen verzetten.
De luitenant uitte eene verontschuldiging voor den last, dien hij berokkenen moest : de oorlogs-noodzakelijkheid eischte het.
- Zijn er soldaten ten uwent ?
- Neen.
- Hebt gij wapens?
- Neen.
- Open deuren en vensters.
M. Van Muylem gehoorzaamde. Wanneer de woning doorloopen en doorzocht
was, gaf de overste bevel een verkenningspunt te maken langsheen de omheining,
met het hout, hetwelk in eene afhankelijkheid gevonden werd. De soldaten
zaagden de takken van de boomen, die het uitzicht op den steenweg belemmerden;
twee manschappen werden op de groote baan gesteld, twee aan den uitgang van het
kasteel, twee bleven in den verkenningspost en de overigen doorsnuffelden den
hof. Nadien sprak de officier:
- Ik verbied u, aan de soldaten bier of likeur te geven. Heden avond, ten 6 uur, ben ik terug.
- Hebt gij u van de soldaten te beklagen ?
- Neen, antwoordde M. Van Muylem.
- Het groot leger zal hier binnen eenige dagen voorbijtrekken. Alsdan moeten wij u verlaten. Intusschen zult ge nooit beter bewaakt, nooit veiliger geweest zijn.
Een weinig later legden zich zes soldaten in de voorkamer van het gedoen te
slapen. De overigen bleven op wacht.
De dag ging tenden.
Het werd een mooie zachte Septemberavond.
In den omtrek ademde alles vrome piëteit.
Alleen de schildwachten waakten. Edoch ook op den bewoner had de slaap geen
vat, en, ter legerstede uitgestrekt, in de lezing van een boek, verbeidde hij
den morgenstond.
M. Van Muylem had het voorgevoel van iets onheilvoorspellend.
Hij naderde.
Op den grond lag de soldaat, die, voor eenige uren, weende bij het herdenken van gade en kinderen, - het dijbeen doorschoten; de tanden vast op elkander gesloten; de blikken star open; het wezen doodsbleek
Men hief hem op.
- Was ist hier los ? Wat gebeurt hier ?
De soldaat gaf eenige woorden uitleg. Maar op dit oogenblik trad een Duitsch toe, die zijn post aan de poort verliet, en riep
- Der kerl hat sich selbst geschossen !
De officier deed de soldaat naderen. Deze kwam, en, de hand aan den pinhelm, vertelde hij, dat hij zeer wel gezien had wat er voorgevallen was: dat zijn wapenmakker eerst een schot in de lucht zond
en vervolgens het geweer op zich zelf richtte ... Hij had hem zien schieten; hij had het zéér goed gezien.
Daarna keerde zich de luitenant tot M. Van Muylem, en vroeg hem in de Duitsche taal:
- Waar is uw witten hond ?' Doe eens uw witten hond komen.
- Padruga !
De groote hazewind, zacht als fluweel en glinsterend van witheid, naderde met lichten en edelen tred; hij plaatste zich naast zijn meester en stak streelend den fijnen spitsen kop onder diens arm.
- Wat wilt ge van Padruga ?
Maar reeds had het beest de vleiende hand gelost; en de grond doorsnuffelend, begon het met de voorpooten te krabben. Een Duitscher, die Padruga, bereids eenige stonden te voren, had zien wroeten op de plaats waar den gekwetste gelegen had, duwde den hazewind weg en verwijdde met zijn zakmes de opening in den grond; hij stak er de hand in en bracht den kogel te voorschijn, die het been van den soldaat doorboord had. Hij gaf het projectiel aan den officier. Deze onderzocht het met argusoog en moest zich overtuigen, dat het nen kogel van een Duitsch geweer was. Hij richtte eenige woorden tot zijn manschappen en liet hen gaan. Vervolgens sprak hij tot M. Van Muylem, in de Fransche taal
Hij groette op krijgsmanier en vertrok met zijn rijwiel.
Den 8 September werd pak en zak gemaakt. Major Hildebrand was reeds tusschen
middernacht en 1 uur vertrokken; de andere officieren volgden tusschen 3 en 6
uur; de doctor en de veearts verlieten hun logement rond 6 uur; paarden en
ruiters trokken weg om 7 1/2 uur. Gedurende heel den morgen was het in de
Molenstraat en de Vaartstraat een onafgebroken optocht van Duitsche troepen;
tweemaal zag men een vliegtuig, hetwelk aan de soldaten teekens gaf. In den
namiddag keerde dezelfde horde in de stad weer, met 84 boeren, die van
vermoeinis neervielen; men zei dat deze ongelukkigen te Lebbeke voor de troepen
geplaatst waren. Een officier, bij name Baerth, van het 3e bataljon
reserve-infanterie, regiment 31, die goed Fransch sprak, eischte de haver en
het hooi op; hij moest ook brood en vleesch hebben voor zijn mannen en
beloofde, bloem te zullen geven in verwisseling met brood. Deze troepen namen
een Chineesch of Japaneesch ambassadeur, die in auto de stad doorreed,
gevangen. In den valavond hoorde men meer bijzonderheden over de inname van
Dendermonde: een Aalstenaar, die vandaar kwam, had in de puinen zeven verkoolde
lijken gezien, en in de smeulende straten veel honden en menigen plunderaar;
hij was een klein huisje binnengetrokken, hetwelk onaangeraakt bleef en waarin
hij een zieltogenden mensch vond; op de deur was met krijt geschreven: Gùte
Leute. De Duitsche kolonel Bervoets, die het afbranden van Dendermonde
bestuurde, had zes woningen aangeduid, die moesten gespaard worden. De Duitsche
chef, in de verwoeste stad begraven, zou een graaf von Fürstenberg zijn. Er
werd ook verzekerd, dat Amerika aan de Duitschers bevel gegeven had, hun
troepen binst de acht dagen uit België te trekken.
Het kasteel aan de Gentsesteenweg toont een invloed
van Art Nouveau en van Vlaamse neorenaissance.
Het gebouw werd dus opgetrokken in 1897, door de familie Van Muylem.
Willem Van Muylem (Aalst 1856-1938) was deurwaarder met ambtswoning in
de Nieuwstraat 31.
Het kasteeltje werd door hem opgericht op grond aangekocht op
12-12-1895. Na zijn dood werd het gebouw door de erfgenamen verkocht aan Alexander Van Gysegem. Dit gebeurde op 08-10-1938.
In de verkoopakte stond de eigendom vermeld als "Hof te
Siesegem".
In de jaren '50 werd het bewoond door de familie Haentjens.
In de kantlijn : Van Muylem is een naam uit het Middelnederlands en komt voort
van ‘mule’: muil, bek, snuit. Het werd gebruikt als bijnaam voor iemand met een
grote mond of voor een roddelaar.
Toepasselijk voor een deurwaarder ? 🤔
Tegenwoordig is het voormalige boerderijtje van het kasteel (dus niet het kasteel!) de woonst
van huidig burgemeester, Christoph D'Haese.
Tijdens de opnames van het programma 'Komen Eten', waaraan de burgervader in
2014 - glansrijk - deelnam, kon ook de rest van Vlaanderen een blik werpen op
het interieur van het gebouw.
De gebouwen zelf bestaan uit een allegaartje van neostijlen.
De gebouwen zelf bestaan uit een allegaartje van neostijlen.
Het hoofdgebouw met torentje is in de gebruikelijke villastijl van omstreeks 1900 opgetrokken: overwegend gele baksteen, met lagen rode baksteen en Art-Nouveau-elementen in de blinde bogen; gedeeltelijk natuurleien, grotendeels kunstleien. De voegen zijn rood en het houtwerk van ramen en dakgoot helgroen geschilderd.
Een gedeelte van de achtergevel is in neo-renaissencestijl
opgetrokken. Het is één bouwlaag hoog, met twee dakkapellen. Hierbij werd
gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal, o.a. in de twee kruisramen, de
dakkapellen, die van natuursteen zijn, en twee barokke medaillons.
Tussen deze gevel en het Art-Nouveau-gedeelte is een klein “Rubenspoortje” aangebracht, met ovale oculus. Het bijgebouw is opgetrokken in een vereenvoudigde neo-Vlaamse Renaissancestijl.
Het interieur bevat waardevolle elementen:
vermoedelijk werd er overvloedig gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal.
Het is met tuin, bijgebouwen en omgeving,
beschermd als monument en sinds 1981 ook als stadszicht.
Op het dak van
het kasteel verheft zich een toren, die de omliggende uitgestrekte vlakte
beheerscht, - gansch geschikt om te dienen als verkenningspost en verschansing.
De bewoner zat rustig in den tuin, wanneer men hem verwittigde, dat een Duitsche
patroelje binnen gekomen was. Hij ging zien en bevond zich voor een luitenant,
een onderofficier, een korporaal en acht soldaten. De officier groette en zei,
in de Fransche taal, dat hij het buitengoed kwam bezetten, ten einde aldaar een
post in te richten.
De luitenant uitte eene verontschuldiging voor den last, dien hij berokkenen moest : de oorlogs-noodzakelijkheid eischte het.
- Zijn er soldaten ten uwent ?
- Neen.
- Hebt gij wapens?
- Neen.
- Open deuren en vensters.
- Ik verbied u, aan de soldaten bier of likeur te geven. Heden avond, ten 6 uur, ben ik terug.
Hij vertrok en kwam s'avonds weer, Dan vertelde hij. De luitenant was in het
burgerlijk leven leeraar aan de Hoogeschool van Kiel; Duitschland had de oorlog
niet gewild; hij was hem door de omstandigheden opgedrongen; de krijg zou niet
lang duren; de Belgen hadden dapper hun plicht gekweten; feitelijk aanzag
Duitschland ons niet voor vijanden; er kon hoegenaamd geen spraak zijn van
aanhechting: de Congo, dat was wat anders ! wellicht zou men ons de kolonie
afkoopen. Ten slotte vroeg hij nog:
- Neen, antwoordde M. Van Muylem.
- Het groot leger zal hier binnen eenige dagen voorbijtrekken. Alsdan moeten wij u verlaten. Intusschen zult ge nooit beter bewaakt, nooit veiliger geweest zijn.
Tot morgen.
De dag ging tenden.
Het werd een mooie zachte Septemberavond.
In den omtrek ademde alles vrome piëteit.
De boomen werpen lange schaduwen in het geel-groen gers. In het peilloos
diep der oneindelijkheid doezelt alles weg in wuivende wazige allengerhand uitdunnende
nevels, in trillende deemstering. 't Zinkend zonnelicht spat nog eenige
druppelkens goud in den fluweelen blauwen mantel; en tusschen de gerren der
bosselkens spelen tallenkante klaarten van oranjegloed. Verre, stadswaarts,
jubelen, door het wijd, de preludes van den beiaard ....
M. Van Muylem zat op een hofbank, naast een lang perk van geurende violetten,
doorstippeld met heliotroop. Een soldaat kwam een fosfoortje vragen om zijn
pijp te doen branden. Hij nam neven den eigenaar plaats en keuvelde: dat hij
boomteelt-overste was in den omtrek van Hannover; dat hij hoopte dat de oorlog
niet lang zou duren. Na een poos sprak hij opnieuw, en zijn stem beefde; in
zijn blikken vol melancolie glinsterden tranen; hij tuurde strak in de verte,
in de stervende zonneschemering; en hij sprak van zijn vrouw, en hij weende om
zijn kinderen ....
De avond verdween met de omgeving in de maskerade van den nacht. De roode
boorden, die de ondergaande zon aan de wolken schilderde, zijn losgerocht en in
een andere wereld weggeslonken. Ommendom slaap alles bladstil, in
wervelschaduw. Alopeens valt een zware slag van klokkenbrons uit de steenen
monden des kerktorens van Nieuwerkerken, die rijzekens nog iets van z'n
stompheid laat zien.
De daggodin glom in volle luister aan de kim en verlichtte boomen,
bloemparken en struikgewas. De vergulde weerhanen van het kasteel schaaierden
met zilver-geel licht, vloeiend opaal.
Tusschen 4 en 5 uur weerklonken plotseling, onder het venster, twee
geweerschoten. Onmiddellijk daarna verscheen de hovenier op de stoep van het
kasteel, daar hij murmelde
- Een Duitsch heeft zich gezelfmoord. Dáár, op den grond, daár ligt hij ....
Hij naderde.
Op den grond lag de soldaat, die, voor eenige uren, weende bij het herdenken van gade en kinderen, - het dijbeen doorschoten; de tanden vast op elkander gesloten; de blikken star open; het wezen doodsbleek
Men hief hem op.
Al de soldaten waren bijeen en spraken onder elkander met gedempte stem.
Voorafgegaan van den onderofficier, die den revolver in de hand geklemd hield, doorstaken
ze met hun bajonetten struiken en heesters ... Hoopten zij den dader, den
plichtige te ontdekken ? .... Ongetwijfeld .... Zij vonden natuurlijk niets.
Alsdan werd een krijger uitgezonden, die weldra met den luitenant terugkwam:
De soldaat gaf eenige woorden uitleg. Maar op dit oogenblik trad een Duitsch toe, die zijn post aan de poort verliet, en riep
- Der kerl hat sich selbst geschossen !
De officier deed de soldaat naderen. Deze kwam, en, de hand aan den pinhelm, vertelde hij, dat hij zeer wel gezien had wat er voorgevallen was: dat zijn wapenmakker eerst een schot in de lucht zond
en vervolgens het geweer op zich zelf richtte ... Hij had hem zien schieten; hij had het zéér goed gezien.
Daarna keerde zich de luitenant tot M. Van Muylem, en vroeg hem in de Duitsche taal:
- Waar is uw witten hond ?' Doe eens uw witten hond komen.
- Padruga !
De groote hazewind, zacht als fluweel en glinsterend van witheid, naderde met lichten en edelen tred; hij plaatste zich naast zijn meester en stak streelend den fijnen spitsen kop onder diens arm.
- Wat wilt ge van Padruga ?
Maar reeds had het beest de vleiende hand gelost; en de grond doorsnuffelend, begon het met de voorpooten te krabben. Een Duitscher, die Padruga, bereids eenige stonden te voren, had zien wroeten op de plaats waar den gekwetste gelegen had, duwde den hazewind weg en verwijdde met zijn zakmes de opening in den grond; hij stak er de hand in en bracht den kogel te voorschijn, die het been van den soldaat doorboord had. Hij gaf het projectiel aan den officier. Deze onderzocht het met argusoog en moest zich overtuigen, dat het nen kogel van een Duitsch geweer was. Hij richtte eenige woorden tot zijn manschappen en liet hen gaan. Vervolgens sprak hij tot M. Van Muylem, in de Fransche taal
- Vous avez là une bien jolie bête, bien intelligente.
Later, wanneer het voorwendsel der franc-tireurs ter verontschuldiging
ingeroepen werd voor de jammerlijke maatregelen door de pinhelmen tegen
onschuldige lieden genomen, dàn eerst begreep de eigenaar aan welk groot gevaar
hij en de zijnen ontsnapt was; dàn besefte hij welke erkentenis hij den
schoonen hazewind, die den Duitschen kogel teruggevonden had, verschuldigd was.
Onze lezers zullen wellicht vragen wat er van Padruga gewerd, wanneer M. Van
Muylem, eenige dagen later,verplicht was zijn eigendom te verlaten ? Het
kasteel werd daarop deerlijk gehavend door kogels en bommen, en de inwoners
moesten het ontvluchten. Verscheidene weken nadien, wanneer het buitengoed door
de Duitschers verlaten was, lag er alles vernield. De hond was meegevoerd.
Godweet naar welk slagveld leidde hem zijn nieuwen meester" ... Of werd
hij wellicht door, een menschlievende ziel ingenomen ? ... Misschien is hij
dood ? ... 't Is niet geweten. Maar men denkt nog immer met weemoed aan de
edele trouwe Padruga ...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten