Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label CARNAVAL. Alle posts tonen
Posts tonen met het label CARNAVAL. Alle posts tonen

donderdag 8 februari 2024

CARNAVAL

Wereldwijd beroemd … of berucht …  ?

Men denkt ervan wat men wil maar de beleving van carnaval betekent voor een echte Aalstenaar heel veel. 
Van de maandenlange voorbereidingen, fondsenwervingen, zware laatste arbeidsdagen tot dé zondagsstoet, die dan ’s maandags nog eens overgedaan wordt. De ajuinworp, de Gilles, ‘het cafeeken in, cafeeken oit’ op maandagavond, de prins, de keizer, de carnavalsliedjes, de foor, de voil janetten, de verbranding en nog zo veel meer ...

Velen denken dat dit alles gaat over een eeuwenoude traditie, maar dat is eigenlijk helemaal niet waar. 

De viering van Carnaval zelf heeft een veel oudere oorsprong, maar de stoet ? 
Neen hoor, die werd pas in 1923 voor de eerste maal georganiseerd in Aalst. 
De verbranding, de Gilles, den ajuinworp ? 
Niks Middeleeuws aan! 

GESCHIEDENIS VAN CARNAVAL / VASTELAUVED

Ik zet alles eventjes op een rijtje, van het alleroudste begin tot de afgelasting van ‘onze’ stoet in 2021, het 'Kafeekescarnaval' in 2022, de herneming van de viering - mits wat aanpassingen - in 2023.



AANLOOP NAAR CARNAVAL







CARNAVALSZONDAG






CARNAVALSMAANDAG 






CARNAVALSDINSDAG




ASSEWOENSDAG



ORGANISATIES


PERSONEN

    - Chris Vinck

MUZIEK

    - De Kamillekes

WINKELS



Eigenlijk bijna alles kan en mag tijdens de carnavalsdagen, maar het is wel ...





Bronnen

Aalsters Accent 8/1/1985
De Voorpost 9/8/1985
Het Nieuwsblad 4/12/2001 – 22/10/2015
Persregiodender.be 13/1/2020 
HLN 15/1/2019 - 3/6/2019 – 3/7/2919 – 16/2/2020 – 29/9/2016
GVA 28/1/2008
De Morgen 9/1/2014
Radio2.be/oost-vlaanderen 16/1/2019
Beelaert, Wim, and Romain Van Eenoo. Vijf Eeuwen Vastenavond In De Carnavalstad Aalst : 1432-1940. 1999.
lokale pers zoals vermeld in de artikels
immatrerieelerfgoed.be
toyota-forklifts.be/over-toyota/nieuws/carnaval-aalst/
De Standaard 14/9/2007
aalstcarnaval.be

zaterdag 6 november 2021

Carnaval : Vieringen in de 21ste eeuw

Eind 2001 werd beslist dat het Stedelijk Feestcomité het beheer en de coördinatie van de carnavalswerkhallen aan de Hoge Vesten voortaan voor haar rekening zou nemen. Deze beslissing werd genomen doordat 'de Werkgroep Carnavalswerkhallen' opgedoekt werd
Dat jaar vierden "De Aalsterse Gilles" hun dertigste verjaardag.

Ter gelegenheid van de 75ste stoet verscheen in 2003 volgend nominetje van het Feestcomité. 

Nadat Nicole Ringoir het 18 jaar volhield als voorzitter van het Feestcomité, volgde een woelige periode.
Zij kon eigenlijk reeds in 2007 haar afscheid aankondigen, maar de twee tegenkandidaten, Pierre van Acker en Dolf Ottoey trokken zich al voor de stemming terug, waardoor ‘ons Nicolleken’ nog wat kon/mocht/moest blijven.

”Hoera, het is een meisje”, klonk het op een mooie zondagochtend in januari in het Onthaalcomplex aan het Keizersplein. Pal aan de Keizerspoort, met in de achtergrond de vele foorkramen, zag de nieuwe Aalsterse mascotte Charlotje het levenslicht.
De levensgrote ajuin in de kleuren van de stad Aalst is een ontwerp van Gert Schatteman, die ook lid is van het feestcomité. ”We wilden voor de tachtigste stoet iets speciaals doen. We hebben een werkgroep opgericht die ideeën mocht spuien. Behalve de bouw van een mascotte is ook de nieuwe versiering aan het Aalsterse station het resultaat van deze brainstormingsessie.

Charlotje staat terecht symbool voor Aalst en zal dan ook voorop lopen in de zondagsstoet”, vertelt Gert Schatteman, die ook gebombardeerd werd tot peter. Meter is Ria Van Landuyt, die de leiding had over de werkgroep.
Burgemeester Ilse Uyttersprot was suikertante en mocht onmiddellijk de portefeuille opentrekken om de suikerbonen te betalen. 

Deze eer komt een beetje onverwacht, maar ik ben zeer blij dat ik deze belangrijke taak mag vervullen voor ons nieuw kindje. Nu moeten we nog een Chinese vrijwilliger aanduiden die zondag vijf uur lang door de binnenstad wil stappen met Charlotje op zijn hoofd", opende Ilse Uyttersprot de jacht. 

De aanwezigen op het geboortefeest van Charlotje deden instinctief één pas achteruit.

"De stiksters en ververs hebben weken werk gestopt in de mascotte en de stationsversiering. Het is dus niet de bedoeling om deze mooie kunstwerken alleen dit jaar te gebruiken. De ontwerpen zijn zo goed gelukt dat de Aalstenaars nog jaren plezier zullen hebben aan Charlotje en het aangeklede station", aldus nog Nicole Ringoir.

In 2013 werd Christophe Troch (beter gekend als ‘de Floeren’) aangesteld als voorzitter, maar na 2 jaar hield deze het voor bekeken. 

"De stoet is altijd een beetje anarchie, maar het is goed dat we die anarchie een beetje begeleiden”, werd een belangrijke uitspraak naar aanleiding van het steeds maar later wordende aankomstuur van de stoet. 
Om een vlotte doorstroming te bevorderen, schafte de stad de limiet voor het aantal ingeschreven groepen af. "De stad maakte immers goede afspraken met de groepen die in het officieel gedeelte meestappen. Zij zullen zich compacter opstellen en kortere optredens geven." 
Om tijd te winnen worden groepen niet aangekondigd op de Grote Markt, maar ze gaan er in voortgaande beweging en aansluitend over. Tot slot worden op het traject controleposten met sluizen geplaatst om groepen die zich niet aan de regels houden uit de stoet te weren. Christophe haakte af omwille van familiale redenen.

De opvolger van Christophe, Kenneth Van Lierde, hield het na een jaar al voor bekeken. 
Het was een publiek geheim dat hij deze beslissing nam uit onvrede over het Stadsbestuur, dat inging tegen het Feestcomité en aan ‘vriendjespolitiek’ zou doen. Het spreekwoordelijke ‘druppeltje’ was het feit dat in dat jaar de carnavalsgroep van de broer van onze burgemeester ('’t Reigert') werd aangeduid om voor de pop te zorgen tijdens de popverbranding. 
Het werd een welles-nietes spelletje maar voorzitter Kenneth besloot om een verontwaardigde brief te schrijven naar het stadsbestuur. De stad gaf toe en het ontwerpen van de pop werd toegekend aan ‘Beschomt’, maar er was iets gebroken. 

Binnen de politieke partijen werd het duidelijk dat de structuur van het Feestcomité veranderd moest worden, waarbij een apolitiek Feestcomité werd geopperd. 
Kenneth gaf er de brui aan en Dirk Verleysen, beter bekend onder zijn ‘koosnaampje’ ‘de sjampetter’ was de enige kandidaat om hem op te volgen, waarna hij gekozen werd tot de nieuwe voorzitter. Hij wou in de eerste plaats zorgen voor een vlotte doorstart van het comité en dit om continuïteit binnen het comité te kunnen garanderen. .
Hij maakte in 2022 plaats voor Wendy Wauters. 

In oktober 2015 verscheen het nieuws dat Open VLD op de eerstvolgende gemeenteraad een voorstel zou indienen om een einde te maken aan de politieke samenstelling van de adviesraad Feestcomité.

Het huidige Feestcomité, de raad die de stad advies verleent over evenementen als carnaval, is samengesteld op basis van de heersende politieke machtsverhoudingen. "Dit verhindert de onafhankelijke werking van het adviesorgaan", zo stelde Jean-Jacques De Gucht. 

"De samenstelling van het Feestcomité maakt dat de aanbevelingen steeds op maat zijn van de meerderheid. Enkel door een politiek neutrale samenstelling in te voeren, garanderen we dat aan de huidige meerderheid kritische aanbevelingen kunnen worden gedaan. 
Een bijkomende bekommernis is dat de samenstelling nu maakt dat de werking van het Feestcomité te wensen overlaat", klinkt het. 

"De jeugdraad, de economische raad, ... die hebben allemaal geen politieke samenstelling meer", gaat gemeenteraadslid Bart Van den Neste  verder. "En zo hoort het ook: een adviesraad moet in alle onafhankelijkheid dossiers onderzoeken en objectieve adviezen afleveren. De regels veranderen, kan pas vanaf volgende legislatuur, maar men kan nu al een intentieverklaring tekenen."

Het bleef eventjes stil omtrent dit voorstel maar begin 2019 werd er gefluisterd dat het stadsbestuur toch van plan zou zijn om het Feestcomité van 43 naar 21 leden terug te brengen en los te koppelen van de politiek. Men zou daarmee het Feestcomité willen hervormen en aanvullen met experten. 
De leden van het Feestcomité dreigden hierop uit protest te staken met carnaval, maar dit kon vermeden worden. 
Voormalig schepen van feestelijkheden, Ilse Uyttersprot beweerde dat er nog niets beslist was, en benadrukte het enorme werk dat het comité steeds verzet heeft. 

Het feestcomité lag onder vuur, en dat was natuurlijk een geldige reden om ook hen uit te beelden tijdens de stoet. De groep “’t Beste Van De Stoet” speelde handig in op de situatie met zijn wagen, die een apenkooi met apen, dierenverzorgers, apennootjes en bananen uitbeeldde. 
Het feestcomité was immers een bedreigde soort geworden. Wat in het Aalsters dan weer als “bedroigd soert” klinkt. 
Het is trouwens net omdat zij een losse groep zijn, dat ze zo goed op de actualiteit kunnen inspelen, want in tegenstelling tot de officiële groepen beginnen zij pas na Nieuwjaar aan hun wagens. Een mooi voorbeeldje dus van de “peper en het zout” van de stoet

Uiteindelijk kwam in juli 2019 het nieuws dat er geen inkrimping zou komen van het Feestcomité, maar dat ze wel meer beroep zouden doen op experts bij het nemen van bepaalde beslissingen. Dat zouden mensen zijn die meer expertise hebben in bijvoorbeeld ‘affiches’.

Wel werd geopperd dat het wel eens mogelijk zou zijn dat de naam ‘Feestcomité’ zou verdwijnen. 

Eind 2019 kwam er opnieuw 'riezje en krakiejl', ditmaal met UNESCO.

2019 … het jaar dat AKV ‘De Vismooil’n’ een sabbatjaar zouden nemen en enkele roze Joden meenamen in de stoet om dit te accentueren ... geen slechte bedoelingen (uiteraard), maar toch bleek dit in het verkeerde keelgat te zijn geschoten.

Alles escalleerde heel snel, en UNESCO dreigde om Aalst van de lijst te halen. 
Uiteindelijk werd door Aalst zelf beslist om niet te wachten op een beslissing van UNESCO, en het was burgemeester D'Haese die via de media op zondag 1 december 2019 liet weten dat Aalst de erkenning van 'Aalst Carnaval als immatrieel erfgoed' zou terug geven aan de UNESCO.
De burgemeester verklaarde : "Wij houden de eer aan onszelf, en nemen afstand van de UNESCO-erkenning...", "Wij zijn geen antisemieten of racisten" ...

De gehele wereldpers was tijdens de stoet van 2020 dus aanwezig ... om de paar carnavalisten die zich toch nog in Jood hadden verkleed uitgebreid in beeld te kunnen brengen. 

Ondertussen zitten we natuurlijk terug bij die andere problemen ... de problemen van het Feestcomité. De naam 'Feestcomité' zou dus verdwijnen, was reeds geopperd. Er zou een soort 'raad van specialisten' komen, was reeds gezegd. 
Van dit alles was echter nog niets te merken in 2020, het jaar trouwens dat het Feestcomité zijn 100ste verjaardag vierde. 
In de stadsfeestzaal werd er op 15 februari een drink georganiseerd en voorzitter Dirk Verleysen verkondigde met trots dat er zonder carnavalisten en zonder groepen, simpelweg geen carnaval bestaat. 

Zonder het Feestcomité was er geen carnaval geweest hoe we het nu kennen, was er nog steeds een kostuumwedstrijd in plaats van een prinsenverkiezing, was er nog steeds een stoet met groepen van buiten Aalst en hadden we nooit een Driekoningenfeest, een ajuinenworp en een popverbranding gekend! Feestcomité, bedankt, 100 keer bedankt!”, waarop enkele ‘monumenten’ uit de geschiedenis, zoals Enrico Le Clair en Nicole Ringoir, in de bloemetjes werden gezet.

Burgemeester Christoph D’Haese bevestigde via een videoboodschap dat er het afgelopen jaar heel wat onduidelijkheid bestond over de toekomst van het Feestcomité, maar bevestigde ‘we gaan er nog wat jaren bijdoen’. Hij kon er op deze avond niet bijzijn omdat hij aanwezig was op de première van de musical ‘Daens’

Werner Kinoo, die reeds 2 maal prins van Aalst was, maar die eerder dat jaar naast de overwinning greep, zou in de toekomst misschien wel voor wat extra vuur gaan zorgen als het nieuwe lid van het Feestcomité. Hij was reeds eerder actief in de adviesraad maar werd nu ook effectief lid.

Later in 2020, de coronacrisis was toen in volle gang, liet het Aalsterse Feestcomité weten dat men ideeën in verband met het afgelaste carnaval 2021 zeker wil mee bekijken. 
Zij melden dat ze zelf ook bezig zijn met het uitwerken van alternatieven, en willen ook andere meningen meenemen naar de adviesraad.

Op 29/9/2020 verklaarde ex-prins Frank Van Rymenant op zijn FaceBookpagina dat het Feestcomité ontbonden zou zijn. Er kwamen heel wat reacties van ongeloof over dit bericht en het werd ook door de burgemeester afgedaan als een ‘kwakkel’. 
Waar rook is, is vuur ? 
Of toch een kwakkel van jewelste ? 
Het zou jammer zijn na 100 jaar …
Wordt dus ongetwijfeld vervolgd …

Wat niet onmiddellijk een vervolg zou kennen, zou de stoet zijn.
Er werd namelijk definitief beslist om de stoet en evenementen af te gelasten voor zeker een jaar. Geen eetfestijnen dus, geen prinsenkiezing, geen driekoningenfeest, ... 

Natuurlijk erg, maar de Aalstenaar legt er zich bij neer. 
Ondertussen kenden we al opnieuw een bijna jaarlijks terugkomende 'affichediscussie'. 
Nu niet over de kwaliteit of originaliteit ervan, wel over het feit dat de burgemeester de initiatiefnemer (de Bjein Treizen) verbood om aan de onthulling ervan een persconferentie te linken. 
Logische beslissing, maar Aalst zou Aalst niet zijn, mocht ook dit feit niet geweldig opgeblazen worden. 

Wel positief nieuws is dat de Aalstenaar toch creatief weet om te springen met de hele corona-situatie. Zo werd er door 'de zieke Zjieratten-Twiekierenniet' een wandelzoektocht georganiseerd met de klinkende naam 'Op maroede in ons oigen dialect langs 't stoettraject'. Het werd een wandeling van ongeveer 8 km langs dewelke de deelnemers een 20 tal vragen moeten oplossen.

Ook werd er al een nieuwe uitgave van het 'Gele boekske' van de Draeckenieren verdeeld, ditmaal digitaal en volledig gratis. 
En gezien ook de popverbranding natuurlijk niet kan doorgaan werd er een online evenement op poten gezet waar je tijdens de 'virtuele verbranding' je eigen pop kan laten branden. Daarvoor werd door 'de Zwisjelmoizen' een zelfbouwpakket gelanceerd.
én ... door de carnavalsradio's wordt een hele zondagnamiddagshow in mekaar gestoken met speciale gasten, interviews en natuurlijk muziek ... 

Tijdens de zomer van 2021 kwam dan het verlossende nieuws : Carnaval 2022 zou mogen doorgaan. Heel voorzichtig hernam het werk in de carnavalshallen. Even voorzichtig werden opnieuw enkele activiteiten georganiseerd en bijgewoond. Uiteindelijk werd beslist om het toch niet te laten doorgaan, wegens de nog te grote dreiging van het covid-virus.

Ook in 2022 ging het feestje 'officieel' echter niet door. Ik schrijf 'officieel', want dank zij het privé initiatief van enkele Aalstenaars werd een heus 'kaffeikeskarnaval' gevierd. 
Een niet officiële stoet, een niet officiële prinsj Sjalen, een niet officiële ajuinenworp, een niet-officiële voil Janettenstoet en afgesloten door een niet-officiële popverbranding zorgden voor een heel mooi volksfeest in aanwezigheid van een 25 000-tal enthousiastelingen.

In augustus 2022 werd beslist om de verkiezingen voor het carnavalsjaar 2023 te laten doorgaan. Dit keer zou de aanloop naar carnaval plaatsvinden op 8 oktober. Volgens de burgemeester zou men dan een eventuele heropflakkering van de covid-epidemie tijdens de winter kunnen counteren. 

De verkiezingen vonden dit jaar ook voor de eerste keer in open lucht plaats. Het ging immers allemaal door op de Grote Markt.  
Openlucht in oktober = minder risico voor ziekteverspreiding.
Op de Grote Markt = meer nabijheid van Horeca (die wat steun kunnen gebruiken na de laatste moeilijke jaren).

'De Flora', waar de verkiezingen al een tijdje doorgingen, was sedert dit jaar trouwens geen optie meer voor de verkiezingen.  Lavera, die het de laatste jaren nog mogelijk had gemaakt om er toch nog een verkiezing te kunnen houden, meldde immers dat het definitief gedaan was met het gebouw, dat ondertussen al met de grond is gelijkgemaakt.


Voor de hele geschiedenis van 'vastelauved' en 'carnaval' : 


Voor andere carnavalsartikels :  Carnaval

Bronnen 
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst

Carnaval : Vieringen in de 2e helft van de 20ste eeuw

Jaar na jaar werd de stoet langer: in 1950 waren er al drieënnegentig groepen, waaronder slechts vier Aalsterse (de Jacquetten, de Exentrieken, Kunst en Vermaak en de Ware Gilles). De roep om maatregelen klonk steeds luider. Aalst besefte dat het gebrek aan eigen kwaliteitsvolle groepen de toekomst van carnaval ondermijnde

In 1952 scheef apotheker Marcel De Bisschop een originaliteitsprijs uit. De Aalsterse groep met de meest spitsvondige spot kreeg tweeduizend frank. Henri Van de Perre, penningmeester van het feestcomité, spoorde de Aalstenaars aan groepen te vormen en deel te nemen aan de stoet om carnaval een door en door Aalsters karakter te geven.

Het feestcomité dacht er al in 1951 aan in Aalst een prins carnaval aan te stellen: een feestleider aan wie voor de duur van de festiviteiten het symbolische burgemeesterschap zou worden verleend. 

Ter gelegenheid van de vijfentwintigste officiële stoet, stelde het feestcomité in 1953 de eerste prins aan. Dat was Robert Renoncourt, voorzitter van de Exentrieken. De man kreeg de titel Kakalaki I, omdat hij in zijn stoffenhandel kakistoffen steevast als kakalaki-stoffen bestempelde. 

Nog een belangrijke nieuwkomer in de stoet van 1953 was het Ros Balatum. Dit Aalsterse reuzenpaard werd gebouwd als een knipoog naar het Dendermondse Ros Beiaard, dat van onder het stof werd gehaald naar aanleiding van de vijfhonderdste verjaardag van het gemeentehuis.
Het Ros moest de oude rivaliteit tussen Aalstenaars en Dendermondenaren de nodige luister bijzetten. Balatum verwijst naar de onverslijtbare vloerbekleding waaruit het paard werd gemaakt. 
Het dier werd gebouwd door carnavalsgroep De Lustige Pombiers (Philippe Cammu, Gaston Cuvelier, Gustaaf De Bruecker, Frans De Donder, Georges De Schrijver, Felicien De Vulder, Maurice Lievens, Frans en Roger Van der Schueren, Gaston Van Miegem en Emiel Van Royen).
In 2005 werd het Ros Balatum voor zevenduizend euro gerenoveerd door Pieter Van der Maelen.

Nog in 1953 kreeg het Feestcomité meteen kritiek op de beslissing van een prins carnaval aan te stellen. 
De kritiek kwam vooral van gekende carnavalisten, zoals Pierre De Winter, net omdat deze prins werd aangesteld zonder enige inspraak van het Aalsterse volk. 
Het Feestcomité gaf toe, maar wou de Prinsenverkiezing niet zelf organiseren. De organisatie in 1954 werd daardoor in handen genomen door Gustaaf De Stobbeleir en de Verbond der Vaderlandslievende Verenigingen.
Het feestje was in zaal Madelon op de Grote Markt. 

Frans De Boitselier, die het opnam tegen ajuinboer Albert Verbestel, werd de eerste verkozen Aalsterse prins. Het Feestcomité zou de verkozen Prins wel erkennen als de officiële Prins Carnaval van Aalst.

In 1955 steeg het aantal Aalsterse groepen naar 17, maar de kwaliteit was niet hoogstaand. Hierdoor besliste het Feestcomité in 1957 om strenger te controleren en groepen die niet voldoen te weren uit de stoet.

Ondertussen hadden de Aalsterse groepen zich verenigd in de 'Vereniging der Aalsterse Komische Groepen'. Deze vereniging overhandigde meteen aan het Feestcomité hun 12-puntenprogramma voor meer inspraak en een betere samenwerking en een vlottere communicatie tussen de organisatoren en carnavalsgroepen. Het Feestcomité gaf niet veel gehoor aan de vereniging, die een stille dood stierf.

De Aalsterse groepen verenigden zich opnieuw in 1968. Ditmaal in het Aalsters Karnaval Verbond. De groep eiste van het Feestcomité om een stoet te organiseren die enkel uit Aalsterse groepen bestond. Het Feestcomité ging hier meteen op in, de stoet van 1969 telde 22 Aalsterse groepen en 12 fanfares. Voortaan zou de stoet exclusief Aalsters zijn.

In 1959 richtte voorzitter Gilbert Claus een speciale 'Werkgroep voor carnaval' op, om nieuwe initiatieven toe te voegen aan de traditie van carnaval. 

Onder zijn leiding besloot het feestcomité in 1960 het carnaval grondig te vernieuwen. In de kelder van het Schepenhuis werd als start van de feestperiode een driekoningenfeest georganiseerd. 
Een andere nieuwigheid was de ajuinworp, voor de aanvang van de maandagstoet die in 1957 voor de eerste keer werd ingericht. 
Tot slot werd op dinsdagavond een grootse slotapotheose georganiseerd: met de popverbranding werd carnaval symbolisch verbrand.

De eerste vastenavondpoppen werden van stro gemaakt door Pierre De Winter, handelaar in carnavalsartikelen. Vanaf de jaren zestig werd de pop gebouwd door onder andere Gustaaf D'Hondt en Hendrik De Neve, werklieden van de stad Aalst. Voor de aankleding van de pop gebruikten ze materiaal van 'Winterken', die daarvoor werd betaald met bakken bier.
Aan het einde van de jaren tachtig werd de pop gedurende een drietal jaren ontworpen door Jo Beeckman. Sinds de jaren negentig wordt er een wedstrijd uitgeschreven onder de carnavalsgroepen. De winnende groep maakt de pop en wordt hiervoor vergoed door het stadsbestuur.

In 1961 werd de organisatie van de prinsenverkiezing overgenomen door het feestcomité. De wedstrijd veranderde hierdoor van een kostuumwedstrijd naar een wedstrijd waarbij de spraakvaardigheid belangrijker werd. Karel De Naeyer werd in 1961 uitgeroepen tot prins en kreeg gezelschap van Anny Van der Poorten, de enige ooit verkozen textielprinses van Aalst. Tussen 1962 en 1979 werd zij opgevolgd door een bloemenfee.
Jean-Paul De Boitselier en Kamiel Sergant maakten van de prinsenverkiezing een typisch Aalsterse avond. Het spotten met de lokale politici en het zingen van carnavalsliedjes in het Aalsters dialect zijn sinds de jaren zestig vaste ingrediënten van een geslaagd optreden.

Het ongenoegen over het groot aantal niet-Aalsterse en buitenlandse groepen bleef groeien. Toch groeide ook het Aalsterse karakter van de stoet omdat jaar na jaar meer Aalsterse groepen, die plaatselijke mistoestanden hekelden, in de cavalcade meeliepen. In 1965 kwam al bijna de helft van de deelnemende groepen uit eigen stad.
De opmars van de Aalsterse groepen kreeg een flinke duw in de rug door de oprichting van het Aalsters Karnaval Verbond (AKV) in 1968. 
Eens te meer was Marcel De Bisschopde drijvende kracht. Het AKV verdedigde de belangen van de Aalsterse carnavalsgroepen en eiste dat het feestcomité ervoor zou kiezen een stoet te realiseren met enkel Aalsterse groepen.
Aan deze laatste eis werd vrijwel onmiddellijk tegemoet gekomen: de stoet van 1969 telde 22 Aalsterse groepen en 12 fanfares. De stad koos voor een unieke Aalsterse stoet, pittig en attractief, maar bovenal met een eigen karakter. 

Het concept bleek succesvol. In 1970 schreven acht nieuwe Aalsterse groepen zich in, vrijwel allemaal met een zelfgebouwde praalwagen.

Aan de vooravond van de 42ste stoet brak paniek uit in de werkhallen in de Schoolstraat. De wagen van de Kaloeterkabassen vatte vuur en werd voor een groot deel vernietigd. In een geest van solidariteit schoten de Aalsterse carnavalsgroepen hun onfortuinlijke collega's ter hulp. Met man en macht werd de wagen 's nachts heropgebouwd. De volgende dag waren de Kaloeterkabassen paraat. Met een draak als praalwagen trokken ze door de stad.

Toen Kamiel Sergant in 1970 voorzitter van het AKV werd, was het tekort aan werkplaatsen voor de groepen het belangrijkste probleem. Door de sluiting van de stadswerkhallen in de Schoolstraat dreigden de groepen op straat te staan. Na protestacties van de carnavalisten werden leegstaande fabriekshallen aan de Hertshage ter beschikking gesteld van de dakloze verenigingen. In 1979 namen ze hun intrek in de oude Couverturehallen in de Weggevoerdenstraat. 

Op 17 juni 1971 werd in Aalst een nieuwe gillesvereniging opgericht: "De Aalsterse Gilles". Bij hun eerste deelname in 1972 aan de stoet telt de groep 19 gilles en 13 muzikanten. Een jaar later liepen reeds 28 gilles, 18 muzikanten, 6 appelsiendragers en 1 ceremoniemeester mee. In 1974 dansen "De Aalsterse Gilles" hun eerste "bezemdans". 
Bij de organisatie van de vijftigste officiële carnavalstoet in 1978 werd van gerenommeerd carnavalist en voorzitter van "De Aalsterse Gilles" Gustaaf De Stobbeleir een reus meegedragen.

Frans Wauters, de voorzitter van het F.C. deelde eind jaren ’70 de mening van Kamiel Sergant, voorzitter van het AKV, die zei dat Aalsterse groepen eigenlijk niks te zoeken hadden in stoeten van andere steden omdat ze al meer dan genoeg subsidies kregen van de stad. In 1978 werd het de Aalsterse groepen zelfs volledig verboden om nog deel te nemen aan stoeten buiten Aalst.

Marcel De Bisschop, schepen van Feestelijkheden, was het echter niet eens met Kamiel Sergant en de nieuwe regel van het Feestcomité. Marcel zette het Feestcomité hierbij onder druk om deze regel opnieuw te schrappen, wat tot een conflict leidde met Kamiel Sergant. Het Feestcomité zwichtte voor de druk van Marcel De Bisschop, wat o.a. tot het ontslag leidde van Kamiel Sergant bij het AKV.

Marcel De Bisschop zei later in een dagblad dat dankzij de PVV de Aalsterse groepen hun vrijheid terug gekregen hadden. Frans Wauters voelde zich echter verraden door Marcel en zei later dat hij tijdens zijn voorzitterschap nooit op steun van Marcel had kunnen rekenen. Frans Wauters kreeg openlijk steun van zijn partijgenoten Gracienne Van Nieuwenborgh en Roger D'Hondt, maar hij voelde zich niet meer gesteund door de rest van het schepencollege.

De eerste die het klassieke stramien van de prinsenverkiezingen doorbrak was Robert 'Bob' Van den Berghe, die in 1975 prins werd. Om zeker te zijn van voldoende steun werkte hij een hele campagne uit en verzekerde hij zich op de verkiezingsavond van de stemmen van de carnavalisten uit omliggende steden en gemeenten. Ondanks zijn minder geslaagde playbackshow haalde hij de titel binnen, ten nadele van de favoriet François Van Oost. De verliezende partij ging niet akkoord met de uitslag. De vuisten werden gebald en een uur lang dreunde het boegeroep door de Keizershallen. Het weekblad De Voorpost kroonde de nieuwe prins carnaval tot prins Ambras I.

Een nieuw jammer feit stak de kop op, en dat reeds vanaf eind jaren ’60.
De voil Janet dreigde uit het straatbeeld te verdwijnen. In 1976 liepen er amper nog voil jeanetten rond tijdens de carnavalsdagen. Heel wat oudere carnavalisten betreurden dit en verweten de jonge generatie meer oog te hebben voor nieuwe mooie kostuums dan voor de traditie. "Iedereen wil liever mooi gekleed zijn, verwijten is er haast niet meer bij, het is allemaal zo vulgair zeggen ze. Ze nemen zichzelf te veel au sérieux, ze voelen zich ver boven het gewone volk verheven en halen de neus op voor het volkse feest dat carnaval is".

Toch slaagde het feestcomité er in de voil jeanet nieuw leven in te blazen. In de loop van de jaren tachtig steeg de populariteit van de Aalsterse carnavalsfiguur opnieuw. 

In 1985 voerde het Feestcomité in en rond Aalst een promotiecampagne met een autobus. Het Feestcomité schafte hiervoor een oude legerbus aan, wat goedkoper uitkwam dan 40 aanplakborden.
Het Feestcomité stond zelf in voor het vervoer en promootte zo de Aalsterse activiteiten in de deelgemeenten en verschillende andere gemeenten. Ook de verkoop van carnavalsattributen gebeurde in de promotiebus.
De bus kwam echter al meteen in het nieuws met een ongeval; een paar weken na de ingebruikname botste de bus op de gevel van een huis.

In 1986 stelden de Gilles nieuwe zelfgemaakte hoeden en nieuwe gouden maskers voor

De populariteit van de Voil Janet kreeg een serieuze deuk. Na exhibitionistische obsceniteiten en grove incidenten met slachtafval in de stoet van 1991 schreef Het Nieuwsblad verontwaardigd: "Een Aalsterse voil jeanet is haar hele geschiedenis lang steeds een wat stekelig, maar steeds goedaardig personage geweest en niet het prototype van platte vulgariteit".

Het stadsbestuur en het feestcomité beloofden maatregelen en zetten acties op het getouw ter promotie van de "proeper voil jeanet". De figuur werd het logo van Aalst Carnaval en de leuze "Me moi giënen ambras, want ik ben een voil jeanet mei klas" raakte snel ingeburgerd.
Tegen het midden van de jaren negentig was de figuur uitgegroeid tot het symbool van Aalst Carnaval. De gedroogde haring in een vogelkooi, de lampekappen, de vellen frakken, de kapotte netkousen en de nepborsten zijn de attributen bij uitstek voor de Aalsterse prinsessen-voor-één-dag.

Na nieuwe klachten over onveilige werkomstandigheden in de werkhallen aan de Couverture, loste het stadsbestuur in 1995 ook dat probleem definitief op. Aan de Hoge Vesten werden nieuwe en goed uitgeruste carnavalswerkhallen gebouwd.


Voor de hele geschiedenis : 


Voor andere carnavalsartikels :  Carnaval


Bronnen 
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst

Carnaval : Vieringen in de 1e helft van de 20ste eeuw

Wanneer de Winterfoor voor de allereerste keer werd georganiseerd is onduidelijk. Zeker is wel dat deze in de 19e eeuw al bestond. De organisatie van de foor was toen volledig in handen van het stadsbestuur. Haar voornaamste drijfveren werden verwoord op de gemeenteraadszitting van 1 oktober 1900, toen de organisatie door sommige raadsleden in vraag werd gesteld.
De Winterfoor zorgde voor verteer in de stad en was hierdoor voordelig “aan de algemeenheid der burgerij”. 
Vooral de opbrengst van de verpachting van de standplaatsen was voor de stad een belangrijke bron van inkomsten, iets wat trouwens nu ook nog steeds het geval is. 
Bovendien bleek de Winterfoor dé manier om aan het volk tijdens de vastenavonddagen deftig vermaak te kunnen bieden.
Tijdens de eerste edities duurde de kermis van veertien dagen voor vastenavond tot de eerste zondag van de vasten. 
Vanaf 1900 werd deze periode ingekort tot zes dagen. 
Op vastenavond moesten alle barakken om middernacht sluiten.

De kermis stond opgesteld op de Grote Markt en de Hopmarkt en genoot bij de stadsbevolking heel wat bijval. De voornaamste attracties waren een stoom-carrousel, een hippodroom, een paardenmolen, theaters en verschillende kramen met lekkernijen. 
Voor De Denderbode was het succes van de foor een bewijs dat de armoede in Aalst rond 1900 niet zo groot was als doorgaans gedacht. 
Aalst wordt als eene stad aanzien waar de werklieden meestal in nood verkeeren. Zoo, zoo, kom eens kijken en ge zult kunnen bestatigen hoe zeer onze werkersbevolking in nood verkeert. Denkt ge dan dat de foorkramers niet weten wat ze doen?… Ze komen alle jaren terug en moesten ze slechte zaken maken ze zouden zich wel wachten naar Aalst te komen”. 

In 1902 werd in Aalst de 'Onpartijdige Middenstandsbond' opgericht. 
Die had, net als de organisaties in Herentals, Antwerpen, Binche en Luik, als voornaamste doel het organiseren van activiteiten die mogelijke klanten naar de stad zouden lokken, maar van een écht georganiseerde cavalcade was nog steeds geen sprake.

Omdat het succes van de carnavalsvieringen in andere steden via de media natuurlijk ook tot Aalst doordrong, werd de vraag naar een eigen carnavalviering steeds groter, zowel door de liberale, de daensistische en de katholieke bewegingen.

De Dendergalm schreef "Dergelijke uitstappen brengen altijd volk te been en wij herhalen daarom wat we vroeger zegden: indien de stad de inrichting van de karnavalfeesten wou behartigen, een oproep doen tot al de maatschappijen zonder onderscheid van partij of gezindheid en daaraan de noodige openbaarheid geven, van alle kanten zou er volk naar Aalst stroomen en de vastenavond zou er niet min deftig op voorbijgaan. Is dat bijvoorbeeld niet het geval te Binche, en sedert een drietal jaren te Charleroi? Van uren in den omtrek stroomt het volk daarheen, bezondere treinen moeten ingericht worden en den toeloop is er grooter als met de kermis tot groot genoegen en voordeel der neringdoende burgerij".

Het stadsbestuur bleef echter stil …
 
Enkele jaren later stelde De Werkman de onmogelijkheid om een eigen carnaval in te richten aan de kaak. Volgens de Christendemocraten was dit gebrek aan enthousiasme een rechtstreeks gevolg van een slecht financieel beleid waardoor er "geen groote premiën konden gegeven worden" aan carnavalgroepen. Hierdoor mistte men de geweldige kans "om de Stad te doen overstroomen van vreemdelingen".

De vraag was in elk geval heel duidelijk.
Men wou een onpartijdige carnavalviering, wat een tegenstelling zou zijn tot bijna alle initiatieven in het verleden, die steeds een politiek tintje hadden. 
Ook wou men dat de stad hierin het voortouw zou nemen, ook op financieel gebied. 
Een dergelijk initiatief zou heel wat volk naar de stad lokken, wat enkel maar voordelig zou zijn voor zowel de stad als de handelaars en herbergiers. Verder zou het carnaval steeds verder naar een hoger niveau getild worden.

Het werd de gewoonte dat verschillenden politieke partijen tijdens de vastenavonddagen een "uitstap met muziek" organiseerden. De liberale Oude Garde of Les Vrais Amis Constants was de eerste muziekvereniging die van haar jaarlijks uitstapje op vastenavond een traditie maakte. 

In 1906 beschreef De Dendergalm het initiatief als "een optocht met honderden en nog honderden gemaskerden" die in een "bonten, vroolijken stoet, dansend en zingend tot het avond werd" de stad doorkruiste.

De cavalcades uit de andere steden konden het stadsbestuur misschien niet overtuigen, ze hadden in elk geval ook in onze stad al een ‘speciaal’ verenigingsleven laten ontstaan met onder meer ‘De Rogghékes’ (later ‘de Vereenigde Bulten’) als oudste groep van Aalst. 

Naar hun voorbeeld volgden ook nog onder meer ‘Kunst en Vermaak’ (1908) en ‘Aalst-Attracties’ (1910). 
Zij legden zich toe op een bepaald thema, vervaardigden daarvoor bepaalde kostuums en namen deel aan verschillende carnavalstoeten in het land.

Tegen 1910 manifesteerde de liberale muziekmaatschappij zich als de vastenavondvereniging bij uitstek. Op zaterdag zette de harmonie de feestelijkheden in. Gedurende de volgende dagen vonden in de Zonnestraat verschillende bals plaats. Op vastenavond ging de muziekmaatschappij een tweede maal uit.
Het liberale initiatief kreeg navolging bij de Christendemocraten. Zowel in 1912 als 1913 maakte de daensistische fanfare Tot Heil des Volks haar rondgang door de stad. Vertrek- en eindpunt was het lokaal Volksverheffing.
Ook de katholieken lieten zich in deze niet onbetuigd. In 1912 ging de katholieke Jonge Garde of Al Groeiend Bloeiend op dezelfde dag en hetzelfde uur als de daensisten de straat op voor een carnavaleske optocht.

De Aalstenaars trokken tijdens de carnavalsdagen zelf de stad in. 

Rond de eeuwwisseling vormden de Varkensmarkt, de Werf, de Molenstraat, de Grote Markt, de Lange Zoutstraat en de Hoogstraat (tegenwoordig de Louis D'Haeseleerstraat) een grote uitgaansbuurt vol cafés, herbergen, danszalen en café-chantants. 
Volksliedjes en carnavalshits wisselden elkaar af en de optredende straatzangers, begeleid door een orkestje, zorgden altijd voor een vrolijke noot. De twee bekendste Aalsterse straatzangers waren Servatius 'Vaasken' De Witte en Victor 'Sigaret' Van der Haegen.

In de meeste danszalen werd muziek gemaakt met een mechanisch orgel. Voor de betere burgerij werden gemaskerde bals georganiseerd. 
Het bekendste katholieke bal vond jaarlijks plaats in zaal In de Graanmarkt bij Karel Penneman. De liberalen organiseerden hun bal bij Jozef Singelyn, in zaal Concordia in de Schoolstraat (Bert Van Hoorickstraat).
Tegen 1912 hadden ook de Aalsterse socialisten, traditioneel tegenstanders van vastenavond, hun afkeer overwonnen. Ze organiseerden in 1912 niet minder dan drie vastenavondbals in het Volkshuis aan de Saskaai.

De Vereenigde Bulten was ondertussen al een begrip in verschillende Vlaamse en Waalse carnavalsteden. 
De groep droeg opvallende karikaturale pierrotkostuums waarbij vooral de buik en boezem geaccentueerd werden, vandaar ook de naam. De groep beschikte over een trommel- en trompetterskorps en werd steeds vergezeld door twee reuzen.
De Vereenigde Bulten hadden echter ook andere kostuums. Zo namen ze in 1909 deel aan de cavalcade van Schaarbeek als 'Les Nègres Alliés'.
In 1912 telden ze minstens zestig leden, waaronder heel wat vrouwen en kinderen.   
In 1913 kaapten ze als Vrije Bulten de eerste prijs weg in de carnavalstoet van Namur, ‘de vrije volksboeren’ behaalde een eerste plaats in Schaarbeek.

In 1913 werd de kermisperiode nog wat ingekort. De “Groote Winterfoor te Aalst ter gelegenheid van Carnaval” werd beperkt tot vier dagen (zondag, maandag en vastenavonddinsdag en de zondag nadien).

In datzelfde jaar kende Aalst trouwens een ‘redelijk’ aantal groepen, waaronder de reeds genoemde‘de Vrije Volksboeren’, die dat jaar de hoofdprijs hadden weggekaapt in Schaarbeek. 
Verder waren er ook ‘De Barons-Boeren’,  ‘De Vrije Volksboeren’, ‘de Plezierige Bébés’, ‘De Hollandsche Boeren en Boerinnen’ en ‘De Lustige Boeren en Boerinnen’ … veel boeren en boerinnen dus …

Het was Aalst-Voorwaarts, de meest actieve afdeling van de Middenstandsbond, die in 1913 in samenwerking met enkele Aalsterse carnavalgroepen en met goedkeuring van het stadsbestuur een eerste échte cavalcade inrichtte. 
Gezien de stoet niet in de carnavalperiode plaatsvond maar wel op 8 juni, werd het initiatief ‘Zomercavalcade’ gedoopt.
Zomercavalcade, en niet zomercarnaval, want sommige stemmen verwijzen in 2021 naar deze periode om een uitgestelde carnaval te kunnen verrechtvaardigen. 
Carnaval hangt echter af van de periode, en dus kàn en màg dit eigenlijk niet tijdens de zomermaanden gevierd worden.

Deze bewuste stoet was was uniek omdat dit de eerste 20-eeuwse carnavalstoet was. 
Ook was het de eerste keer dat een dergelijk initiatief samen met enkele carnavalgroepen werd genomen, hoewel we het dus geen ‘carnavalsstoet’ konden noemen. 
Aan deze cavalcade namen trouwens ook enkele "vreemde maatschappijen" deel uit nabije dorpen en steden.

De Zomercavalcade werd afgesloten met een concert op de kiosk van de Grote Markt.

Vastenavond en haar Winterfoor waren rond de eeuwwisseling niet de grootste openbare feestelijkheden in Aalst. De zomerse Kermisfeesten waren zonder meer belangrijker. Ook in de pers genoten deze meer aandacht. Van weken tevoren werden allerhande activiteiten en programma’s gepubliceerd. 
Achteraf verschenen uitvoerige verslagen waaruit duidelijk moest blijken dat Vastenavond de vergelijking met de Kermisfeesten niet kon doorstaan.

De inperking van de kermisperiode tijdens de carnavaldagen werd eigenlijk ingegeven door de vrees dat de Aalsterse bevolking reeds in februari al het spaargeld zou opmaken tijdens de Winterfoor. 
Hierdoor zou die foor “de Kermisfeesten doen mislukken” en schade toebrengen aan herbergiers en neringdoeners.

De vastenavonddagen waren - en bleven - echter wél populair en de Winterfoor werd jaar na jaar steeds opnieuw een succes.
De organisatie van de Winterfoor was dus reeds lang voor de organisatie van de eerste officiële carnavalstoet (1923) de enige officiële carnavalactiviteit. 

De laatste Winterfoor voor de Eerste Wereldoorlog was trouwens op dat moment de grootste ooit. Niet minder dan veertig attracties stonden verspreid op de Grote Markt, de Hopmarkt en de Graanmarkt.

In navolging van Aalst-Voorwaarts werd op 19 februari 1920 de Stedelijke Commissie der Openbare Feestelijkheden opgericht, al waren de toenmalige leden officieus reeds actief op de Sint-Maartensfoor van 9 november 1919.

Bij de oprichting bestond dit 'Feestcomité' aanvankelijk uit een kerncomité van drie personen: Alfred Kelders, Felix De Loose en Gustaaf De Stobbeleir. 

In eerste instantie stonden enkel Aalst-Kermis, de 21 juli-viering en de Sint-Maartensfeesten op de agenda van het Feestcomité, maar één van de eerste officiële taken werd het organiseren van een bloemenstoet. 

Om de Aalsterse middenstand een dienst te bewijzen, wou men toen ook al vlug overgaan tot de organisatie van een heuse carnavalstoet. 

Al gauw werd het drukker en drukker en het kerncomité werd uitgebreid met partijafgevaardigden van de verschillende politieke partijen die deel uitmaakten van de stadscoalitie. 
Het eerste feestcomité stond zo onder voorzitterschap van de schepen van Openbare Werken Valery De Valckeneer. 
Alfred Kelders werd feestdirecteur, Felix De Loose secretaris en Gustaaf De Stobbeleir schatbewaarder.

Geïnspireerd door het carnaval in Binche besliste de stad Aalst om in 1922 van start te gaan met de plannen voor een grote carnavalsviering in 1923. 
Vastenavond werd in Aalst reeds langer gevierd, maar de festiviteiten errond werden tot dan toe niet officieel door de stad georganiseerd. Het was toen letterlijk ‘cafeeken in, cafeeken oit’. 
Onder leiding van Alfred Kelders wou men absoluut de organisatie van het Aalsters carnaval verder uitbouwen tot ‘iets groots’.

In januari 1923 maakten het Studiecomité van Openbare Feestelijkheden een lijst bekend met de verenigingen voor de eerste carnavalstoet van 11 februari. 

Feestdirecteur Alfred Kelders, secretaris Felix De Loose, schatbewaarder Gustaaf De Stobbeleir en leden Kamiel Guns, Florent Vinck, Jozef Chevalier, Hector Cornand, Triphon De Smet, Achiel De Stobbeleir, Domien Gijsens, Mauritz Schouppe, Kamiel Van Den Bossche, Emiel Van Lierde en Gustaaf Van Nuffel kregen echter onverwachts tegenwind van burgemeester De Hert en enkele gemeenteraadsleden.

Wat was er gebeurd? 

Er zou tijdens de carnavalsstoet voor 5 000 Frank prijzengeld uitgereikt worden. De burgemeester was echter niet aanwezig op de vergadering waarop dit beslist was en protesteerde hevig tegen deze beslissing. 

Schepen De Windt, die wel aanwezig was op die bewuste vergadering,  en dus ook wist van deze beslissing, had deze persoonlijk in naam van het schepencollege goedgekeurd. 
De procedures werden dus niet gevolgd, en de burgemeester verklaarde het idee van het prijzengeld voorlopig nietig. 
Nadat de voorgestelde premies goedgekeurd werden door de afdeling ‘Financiën’ van de stad, werd het voorstel alsnog goedgekeurd op 23 januari 1923.
Het was gemeenteraadslid Lode De Smet die zijn nek uitgestoken had voor deze beslissing. Op de gemeenteraad overtuigde hij immers alle aanwezigen met zijn verklaring 

Door ieder jaar de organisatie te verbeteren en aan te passen, door telkens nieuwe en frisse ideeën naar voor te brengen, door publiciteit te maken en door het bevorderen van het gebruik van de tram en de ijzeren weg zal de cavalcade een bron van inkomsten zijn voor de Stad Aalst en voor alle Aalstenaars". 

Financieel was dus alles in orde en organisatorisch verliep ook alles gesmeerd zodat op zondag 11 februari 1923 de eerste door de stad georganiseerde stoet door de straten van Aalst kon trekken.

De stoet telde 27 groepen.
Het aantal toeschouwers was niet enorm, maar het plezier was des te groot en wat belangrijker was, het zou het begin zijn van een traditie die tot op heden door gaat.

In 1924 werd de succesformule van het vorige jaar herhaald.

Er waren evenveel groepen aanwezig en de stoet werd verdeeld in ‘blokken’, echter nog niet volgens het systeem A klein, A midden, A groot, B klein, B midden, B groot en C klein, C midden en C groot, zoals nu het geval is ...

Er waren ook drie groepen van buiten de stad te bewonderen : één uit Brussel, één uit Wetteren en één uit het Waalse Blaton. Het organisatiecomité had graag meer vreemde verenigingen aangetrokken, maar om financiële redenen ("de overdrevenheid van hunne eischen") was dit niet haalbaar. 

De stoet werd verdeeld in delen van acht groepen, waartussen telkens een van de Aalsterse muziekmaatschappijen voor de nodige feestmuziek zorgde. 
Achteraan reden de reclamewagens. 
Uit de deelname van de muziekverenigingen kunnen we afleiden dat de stoet niet door iedereen werd aanvaard. 
De maatschappij Kunst en Vermaak, het muziek van de christelijke arbeidersbeweging weigerde mee te stappen. "Onze Christene werklieden zijn tegen alle gemaskerde feesten", verduidelijkte Het Volk deze beslissing. 
De katholieke muzieken 'Al Groeiend Bloeiend' en 'Willen is Kunnen', het liberale 'Les vrais amis constants' en het daensistische 'Tot Heil des Volks' liepen wel mee. Ook fanfares uit Hekelgem, Herdersem en Erembodegem vonden hun weg naar de Aalsterse carnavalstoet.

Hoewel het stadsbestuur en de organisatoren wel eens van mening verschilden en de organisatie van Aalst Carnaval meer dan eens op de helling werd gezet, werd ook in 1925 en 1926 een stoet georganiseerd. 
De cavalcade van 22 februari 1925 telde 33 groepen, waarvan twee van buiten het Aalsterse. 
In 1926 namen 37 groepen namen aan de stoet deel. 
Voor het eerst werden speciale trams ingelegd om inwoners van omliggende gemeenten naar Aalst te brengen. Hoeveel toeschouwers er waren, is onmogelijk in te schatten, maar het waren er meerdere duizenden. 
Het feestcomité, dat hoopte dat alle problemen nu van de baan zouden zijn, bleef ambitieus. Het beloofde voor de vijfde editie nieuwe ideeën uit te werken en meer energie te steken in het lokken van toeschouwers.
Vooral Alfred Kelders bleek de drijvende kracht in het Feestcomité. Hij bezocht verschillende carnavalsverenigingen in België om er contacten te leggen en afspraken te maken.

Vanaf 1926 werd een handelsbeurs georganiseerd die, samen met de winterfoor, de belangrijkste bron van inkomsten zou worden om carnaval te kunnen financieren en de toelage van de stad te kunnen optrekken.
De jaarlijkse cavalcade was voor het feestcomité immers geen grote bron van inkomsten. Het was daarentegen eerder de belangrijkste uitgavenbron, waarvoor de opbrengsten van de andere activiteiten van het comité werden aangewend. 

In december 1926 richtte het feestcomité zich tot de Aalsterse groepen met de vraag een Aalsterse carnavalsfiguur te creëren, "een kostuumtype", naar het voorbeeld van de Gilles van Binche. 

Door 'Eendracht veel Vermaak', een Aalsterse carnavalvereniging die 1923 werd opgericht en in 1924 voor het eerst aan de cavalcade deelnam, nam de oproep ter harte en verscheen in de stoet van 1927 als "De Gilles van Binche". Ze waren verkleed naar het evenbeeld van hun Waalse collega’s, al droegen ze in de beginjaren papieren hoeden. 

Ook de in 1924 opgerichte groep "De Slecht Gekleedde" gaf immers gehoor aan de vraag van het feestcomité. Zij verkleedden zich in "Ajuingilles" en namen zo van 1927 tot 1933 deel aan de Aalsterse cavalcade.
Hun kostuum was net als dat van "De Gilles van Binche" afgeleid van de Waalse groep, hoewel ze meer aandacht besteedden aan hun Aalsterse afkomst. Het kostuum was bezet met rode en zwarte leeuwen, met sterren en met een groot wapenschild van Aalst en was afgewerkt met rood en witte banden. Als hoofddeksel droegen ze een muts in Ajuinvorm, sinds 1929 versierd met een rode en witte pluim. 
De jongens droegen een broek, de meisjes een rok. Deze figuur sloeg aan bij de organisatoren. Op de officiële affiches die de cavalcade aankondigden, zowel die van 1927 als die van 1934, stonden de "Ajuingilles" afgebeeld. De "Ajuingilles" namen sinds 1929 onder de naam "Vermaak na Arbeid" aan de cavalcade deel. In 1939 werden ze laatst vermeld met als thema "Verkeerspalen".

In het interbellum waren er in Aalst twee Aalsterse gillesverenigingen actief. Dit is opvallend daar de gilles een typische Waalse carnavalfiguur is. Het voorkomen van de Gilles in Aalst was een gevolg van de politiek van het feestcomité dat bij de organisatie van de eerste stoeten werkte naar het voorbeeld van andere steden, waaronder Binche.

In 1927 werd op vraag van het feestcomité een reuzenpaar vervaardigd. De koppen van het koppel werden ontworpen door Jan Mulder en geboetseerd door Gustaaf Van der Meersch, tegen een vergoeding van 6000 frank. Beide kunstenaars waren verbonden aan de stedelijke kunstacademie. De kledij werd vervaardigd door de meisjes van het weeshuis. 
De reuzen hadden geen officiële naam. Al snel werden ze door de volksmond Polydoor en Polydora genoemd, naar de figuren die op het einde van de negentiende eeuw meegedragen werden in de liberale stoeten. De poppen waren beiden vier meter hoog. 
Elke pop werden gedragen door twee personen, die elkaar regelmatig afwisselden. In de loop van de volgende jaren werden nog meer reuzen meegedragen.

Sinds 1927 werd de stoet geopend door een trommelkorps, dat voor deze taak door het feestcomité werd opgericht. "Het feestcomiteit zorgt voor de kledij, ge werkt mede aan het opluisteren van den stoet en voor loon, de dankbaarheid van het feestcomiteit en van het Aalstersch publiek", meldde De Volksstem. Het korps droeg kostuums in de stadskleuren en stond onder leiding van Tamboer-Majoor Jozef Callebout.

Sedert dat jaar leken ook de problemen met het stadsbestuur van de baan. Nu de cavalcade haar succes had bewezen, waren alle partijen van het opzet overtuigd. De toelage van het stadsbestuur aan het feestcomité werd in deze nieuwe positieve sfeer in verschillende fasen opgetrokken: van 4000 frank in 1927 naar 8000 frank in 1928 

In 1929 opende het programma van de stoet met het opschrift "Groote Kavalkade en ommegang der Aalstersche Reuzen en Familie". Vermoedelijk werd het reuzenpaar vanaf 1929 vergezeld door twee kinderfiguren, een jongen en een meisje.

Toen de Aalsterse ‘Gilles de Binche’ in 1930 al meer dan vijftig leden telde, werd de vereniging herdoopt in "De Ware Gilles". Gefinancierd door de vele optredens buiten de stad, konden de Gilles in deze periode hun papieren hoeden vervangen door de typische hoofddeksels met struisvogelveren. Stichter-voorzitter van de vereniging was August De Man. In tegenstelling tot de Gilles de Binche, traden De Ware Gilles ook op buiten de stadsmuren. Vijfendertig jaar lang was deze vereniging actief tot, bij gebrek aan jonge krachten en financiële middelen, de vereniging begin 1971 werd ontbonden.

In 1930 werd tijdens de stoet een danswedstrijd ingericht. De deelnemende groepen dienden op de Botermarkt, de Houtmarkt en het Vredeplein een vooraf ingestudeerde dans uit te voeren die, om de stoet niet te stremmen, maximum tien minuten mocht duren. Omdat het initiatief de stoet vertraagde, kreeg het in de cavalcade van 1931 geen vervolg.

De toelage van de stad bedroeg 30.000 frank in 1931 (en 35.000 in 1936). 
In 1930, toen het comité van het stadsbestuur 30.000 steun kreeg, bedroegen de uitgaven al circa 50.000 frank. In 1938 waren ze opgelopen tot boven de 80.000 frank.

Alfons Bastiaens, voorzitter in 1932, opperde : 

"Een negental jaren geleden trokken enkele stedelijke groepen en een paar vreemde door de straten, en laat ons zeggen, de menigte die er naar stond te kijken was niet groot. Dat was 't nederige begin van de grote Aalsterse Kavalkade, die nu reeds enkele jaren duizenden vreemdelingen naar de stad lokt." 

Een jaar later werd alle bescheidenheid opzij gezet: ‘Aalst heeft Binche ver overtroffen. En wat de kavalkade betreft en wat de volkstoeloop betreft, meer nog: onze stad staat aan de spits van al de steden van ons land waar karnaval wordt gevierd, Aalst heeft zelfs zijn naam van Karnavalstad buiten de grenzen bevestigd’. 

Het aantal deelnemende groepen steeg langzaamaan  In 1932 liepen er al meer dan 60 groepen mee  
Dat jaar werd de Aalsterse reuzenfamilie uitgebreid met twee nieuwe poppen, met name Majoor Cans en de Kat. 

Het wijkcomité van de Karmelieten bouwde de reus Majoor Cans, naar Petrus Jacobus Cans (1791-1858), de leider van de Aalsterse Burgerwacht tijdens de revolutiedagen van 1830. De pop werd gebouwd door Oscar en Camiel Rogghé, leden van de Vereenigde Bulten en zonen van Hippoliet Rogghé die in 1889 de creatie van de Polydoorkensfamilie en het liberale Ros Beiaard op zich nam. 

De Kat werd gemaakt door Maatschappij De Kat, het comité van de wijk rond het Vredeplein. De vereniging hoopte door de deelname van De Kat, het symbool van de wijk, meer aandacht te krijgen voor de Kattenkermis, het jaarlijkse wijkfeest dat in 1929 dreigde teloor te gaan.

In een poging de talrijke bezoekers langer in de stad te houden, werd op vastenavondzondag omstreeks 18.00u een lichtstoet georganiseerd. Het initiatief, dat financieel gesteund werd door de foorkramers, zorgde voor een unieke sfeer in de binnenstad. Begeleid door de reuzen trokken leden van de twee Aalsterse verenigingen van Gilles met fakkels door de straten. Op de hoeken van de straten zorgde Bengaals vuur voor een feeëriek schouwspel. De stoet beleefde haar hoogtepunt op de Grote Markt, waar de Aalsterse Gilles een rondedans deden en een vuurwerk de festiviteiten afsloot. Het initiatief werd in 1933 herhaald.

Wat wel opviel, en heel jammer was, was het kleine aandeel van de Aalsterse carnavalsverenigingen in de carnavalsstoeten.

Ondanks de moeilijke economische en politieke situatie bleven alle partijen achter het carnaval staan. Ook toen in 1933 de socialist Alfred Nichels burgemeester werd, kwamen er geen problemen.

De verhoging van de financiële steun van het stadsbestuur was nodig door de jaarlijkse stijging van het aantal deelnemende groepen. Daar deze ieder jaar betere voorwaarden wensten, diende het feestcomité nieuwe inkomstenbronnen aan te boren. 

Om de concurrentie met andere carnavalsteden aan te kunnen, vernieuwde het feestcomité haar werking. Er werd meer aandacht besteed aan het maken van publiciteit. Jaar na jaar steeg het aantal kijklustigen.

In 1933, tijdens de tiende carnavalsstoet, reed voor het eerst sinds de Eerste Wereldoorlog weer een Ros Beiaard door de stad. Het dier was eigendom van de Ros Beiaardvrienden uit Sint-Gillis Dendermonde en werd één van de blikvangers van het Aalsterse carnaval tijdens de jaren dertig … maar … tijdens deze stoet waren er slechts 17 groepen afkomstig uit de stad. 

De Aalsterse groepen uit de eerste stoeten waren dan vaak nog gelegenheidsgroepen die werden gevormd door leden van allerhande verenigingen en organisaties. 
Hierbij waren er zowel middenstandsorganisaties en wijkcomités als sportclubs en toneelverenigingen en de meesten namen deel onder hun eigen naam. 
Diegenen die zich toch manifesteerden als echte carnavalsverenigingen noemden zich naar het thema dat ze uitbeeldden: de Lustige Boeren, de Slecht Gekleeden, de Gangsters. 
Later kregen ze dan wel namen bleven bestaan, los van het thema van een bepaald jaar : de Onvermoeibaren, de Gesdoikers,… 
De meeste groepen bestonden toen uit enerzijds verkleden én anderzijds ook muzikanten die de groep begeleidden.

Om het Aalsterse karakter van het carnaval te verhogen, schreef het Stedelijk Studiecomité voor Openbare Feesten, met de geldelijke steun van de V.T.B., in 1933 een liedjeswedstrijd uit. Jaar na jaar was het aandeel vreemde groepen in de Aalsterse cavalcade immers toegenomen. 

De wedstrijd bestond uit twee delen. In oktober bekroonde men de beste liedjestekst die tegen december op muziek werd gezet. Het winnende lied werd vereerd met de titel 'officieel carnavallied'. De jury stond onder voorzitterschap van Marnix Gijsen. In 1933 won "Het Aalstersch Karnavallied" van dichter Willem Gijssels. De auteur ontving hiervoor 500 frank. Enkele componisten kregen de opdracht het stuk op muziek met een "inslaande, niet al te lastige doch ook niet banale wijze, in de toon die het onderwerp vereist". De jury kreeg vijfendertig inzendingen toegestuurd, maar was van mening dat geen enkele voldeed. De liedjeswedstrijd werd in de volgende jaren niet meer georganiseerd.

In 1938 telde de stoet maar liefst 89 groepen.

Tijdens WOII werden er – logischerwijs - geen carnavalsstoeten georganiseerd. 
Verkleden en maskers dragen was verboden. De danszalen waren wel open en ook de winterfoor vond plaats, maar vanzelfsprekend was er van een carnavaleske sfeer weinig te merken. 

Eens de oorlogsjaren voorbij werd de draad met het verleden weer opgenomen, maar ezien de nasleep van de oorlog bleven de maskers verboden. 

Op zondag 3 maart 1946 zou de eerste naoorlogse carnavalsstoet plaatsvinden, maar de slechte weersomstandigheden maakten het onmogelijk om de stad door te trekken. 
De stoet werd uitgesteld en een weekje later kon dan toch de 18e officiële carnavalsstoet door de stad trekken. 

Onder de negenenvijftig groepen die in 1946 meeliepen in de stoet, waren er amper negen Aalsterse verenigingen. 

In 1947 werd het maskeren opnieuw toegelaten. In die tijd was de meest opvallende carnavalsfiguur de domino: bijna iedereen droeg een zwart pak, een zwart masker en een puntige zwarte kap over het hoofd. Wie zich verkleedde in domino bleef dus volstrekt onherkenbaar.
Dat maakte het elkaar verwijten, nog steeds een kenmerk van vastenavond, een stuk gemakkelijker. Mensen die bij elkaar hoorden, brachten op de zwarte kostuums kentekens aan om elkaar terug te vinden in de massa identiek verkleden. De domino's maakten van het straatcarnaval tot in de jaren zestig een indrukwekkend maar kleurloos gebeuren.

Voor de hele geschiedenis : 


Voor andere carnavalsartikels :  Carnaval


Bronnen 
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst

Carnaval : Vieringen in de 19e eeuw

Hoewel het er niet goed uitzag aan het eind van de 18e eeuw bleef het feest ondanks de vele beperkende maatregelen wel bestaan. 
Tussen 1801 en 1809 werden jaarlijks nieuwe verordeningen uitgevaardigd waarbij onder duidelijk omschreven voorwaarden opnieuw wat meer kon en mocht. 

Het al zingend en lawijt makend rondlopen in de straten van de stad bleef het meest tastbare kenmerk van de viering, maar het straatcarnaval verhuisde ook een deeltje naar binnen. 
Zo werden in de verschillende herbergen van de stad in het begin van de 19e eeuw verkleedpartijen en bals georganiseerd. Een verordening uit 1803 gaf ook de uitdrukkelijke toestemming tot het organiseren van "publieke ballen, feesten ende andere eerlycke vreugdebedrijven".

De eerste Noord-Europese stad die naar Italiaans model carnaval organiseerde was de Duitse stad Keulen.
Daar werd in 1823 voor het eerst een grote carnavalsstoet ingericht. 
Het waren de Franse soldaten die ook Noord-Italië hadden bezet en tot 1814 in de Rijnstad verbleven, die in Keulen het carnaval nieuw leven inbliezen.

Dat leidde onder meer tot het gebruik van de verkiezing van ‘Held Karneval’, (nadien aangeduid als ‘Prins’), en ‘Prinzessin Venetia’, twee namen die duidelijk duidden op de link met Venetië. 

Al ging het initiatief uit van enkele notabelen, het vieren van carnaval gebeurde door mensen uit werkelijk alle lagen van de bevolking, zoals dat trouwens nu ook nog steeds het geval is. 
Het elitaire karakter van het feest uit de Venetië werd op de achtergrond gedrukt, Keulen zou geen kopie worden van Venetië, en dat werd heel duidelijk door het verkleden. 
Hoewel de personages uit de commedia dell’arte ook in Duitsland populair leken, kwamen er toch tal van nieuwe figuren bij. 
Prins Carnaval kreeg een narrenmuts met pluim op het hoofd (naar voorbeeld van een Pruisische soldatenmuts) en hij werd omringd door vrouwelijke figuren in militair kostuum, de zogenaamde ‘Tanzmariechen’ (ook later bij ons bekend geworden als de 'Dansmariekes') ... 

Deze vrouwelijke figuren vonden hun oorsprong in de Pruisische marketentsters. Dat waren de vrouwen die de soldaten op tocht volgden en hen voorzagen van voedsel, drank en vertier. 

Beide nieuwe carnavalfiguren waren eigenlijk parodieën op ‘das Militär’. 
Het militaire karakter van de sinds 1814 aanwezige protestantse Pruisische troepen waarmee de Keulenaren het moeilijk konden vinden, werd op die manier schertsend en op een ludieke manier uitgebeeld.

Het Keulse carnaval genoot al snel heel wat bijval en verspreidde zich via het Rijngebied naar Limburg. Al in 1825 had Koblenz zijn georganiseerd carnaval. In 1826 volgde Bonn, in 1829 Aachen en Düsseldorf, in 1833 Münster. De volgende ‘Karnevalshochburg’ was Mainz in 1838. 
In 1840 bereikte de Rijnse carnavalsviering via Maastricht Nederlands Limburg en in 1842 was Venlo aan de beurt.

In Frankrijk speelde Nice een uiterst belangrijke rol. Daar werd, eveneens naar het voorbeeld van Noord-Italië, sinds 1830 door de notabelen van de stad een nogal elitair carnaval georganiseerd. 
Het hoogtepunt van de viering werd de ‘corso’, een carnavalstoet waarbij de rijk gekostumeerde stedelijke adel in koetsen en wagens door de straten van de stad en het paleis van de hertog defileerden. 

Of het er in de stoet altijd even ‘deftig’ aan toeging? Neen hoor!
Al snel werd het gooien met allerlei voorwerpen hét kenmerk van het Niceaans carnaval. Tussen de inzittenden van de verschillende wagens vonden ware gevechten plaats. 
Als munitie gebruikten ze bloemen en snoepgoed (bijvoorbeeld suikerbonen), de voorlopers van de welgekende 'confetti'. 

’s Avonds waren er dan ‘bals masqués’ in het hertogelijk paleis en het theater van de stad. 

Ook de straat werd naar dit voorbeeld het toneel van carnavaleske veldslagen

Hier was het de lokale bevolking die de strijd aanging met de toeristen en die, naar het voorbeeld van de stedelijke adel, begon te gooien met voorwerpen. 
Deze lagere klassen gebruikten natuurlijk geen bloemen, snoepgoed en sigaren maar wel bonen, bloem, eierschalen gevuld met roet, kikkererwten en houtzaagsel. 

De meest gebruikte munitie werd plaasteren confetti, de ‘suikerbonen’ van het gewone volk. 
In 1892 verscheen in Nice de een goedkopere papieren confetti. 

Het mondaine carnaval van Nice beleefde haar hoogtepunt in de periode 1860-1870. 
Na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 kwam de organisatie in handen van een feestcomité en sindsdien vormde een optocht van wagens en carnavalgroepen de hoofdattractie van het feest.

In België werden na de Belgische revolutie in 1830 alle festiviteiten tijdens de vastenavonddagen opnieuw verboden
Pas toen de perikelen tussen Noord en Zuid volledig opgelost waren, vormden het plezier en het vertier geen bedreigingen meer voor het nieuwe bewind en kon vastenavond opnieuw plaatsvinden.

In 1845 werden er in de herbergen van de stad opnieuw vastenavondbals georganiseerd en in 1847 liepen er opnieuw gemaskerden in de straten van de stad. 

In 1851 meldde de Denderbode dat men "in geen tien jaeren" zo veel gemaskerden gezien had, maar toch kon men nog niet echt van een uitbundige grootschalige viering spreken.
"Eenige maskers, eenige vechtpartijtjes, tamelijk gedronken uytzet, zietdaer geheel ’t spel van den Vastenavond. Het is de moeite niet weerd er van te spreken". 

Waar de verkleden vroeger met veel lawaai door de straten liepen, werd het actieterrein in de 19e eeuw naar de cafés verplaatst. 
Iedereen zijn zaligheid geven was een gebruik dat heel lang typisch voor het vastenavondfeest zou blijven. In de meeste gevallen gebeurde dit met heel wat humor.
Het verwijten raakte ingeburgerd en de politie maakt duidelijk dat er tijdens de vastenavonddagen weinig of geen zware criminaliteit was. 
Scheldpartijen die lokaal in vechtpartijen veranderden, waren dan wel schering en inslag.

Vanaf het midden van de 19e eeuw publiceerde het stadsbestuur jaarlijks in de kranten wanneer het maskeren en vermommen werd toegelaten. "Ter gelegenheyd der vastenavonddagen is er door 't gemeentebestuur oorlof gegeven zich hier te verkleeden op zondag, maendag en dynsdag", zo schreef de Denderbode in 1850.

Uit het negentiende-eeuwse Aalst zijn geen carnavaleske spotprenten bekend.
Het is echter wel waarschijnlijk dat deze op grote schaal verspreid werden tijdens de politieke propagandastoeten. 
Vooral de strijd tussen katholieken en liberalen maakte dat beide partijen met elkaar gingen wedijveren bij het organiseren van politieke propagandastoeten tijdens de carnavalsdagen. 

De in Aalst in 1851 opgerichte ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’ had de bedoeling had handel en nijverheid te stimuleren en dit door haar drievoudige opdracht: de inwoners van de stad vermaak te bieden, de belangen van de herbergiers en andere neringdoeners te behartigen en de stad meer uitstraling te geven.

Op Groot Vastenavond, zondag 9 maart 1851, trok in Aalst de eerste Aalsterse vastenavondstoet door de straten. 
"Den pleziertrein vertrekkende naar San Francisco en de goudmijnen van Californië" bestond uit een stoomrijtuig en enkele praalwagens. 
"Het vertrek naar Californië verbeeldende met eene improviserende rookende lokomotief aen ’t hoofd, heeft deze vertooning hertelijk doen lachen".

Voor het eerst sinds de zeventiende eeuw werd in de stad op de openbare weg een vastenavondactiviteit bewust georganiseerd. 
De organisatie was in handen van de pas opgerichte ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’, een middenstandsorganisatie met als doelstellingen de inwoners van de stad vermaak te bieden, de belangen der herbergiers en andere neringdoende personen te behartigen en de stad meer uitstraling te geven.

In 1858 organiseerde de ‘Commissie der vermakelijkheden van den karnaval’, wellicht de opvolger van de ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’ uit 1851 en 1852, een liefdadigheids-ommegang. Volgens de liberale krant 'Het Verbond van Aalst', die de carnavalstoet gunstig gezind was, verbeeldde de maskerade onder meer "de modeziekte der Crinoline en de engelschdolheid, twee plagen, vooral de eerste, die heden heerschend zijn, en niet zelden tot de belachelykste toneelen aanleiding geven". 
Voor het eerst werd in een carnavalstoet de spot gedreven met de actualiteit, iets wat pas vele jaren later zou uitgroeien tot het handelsmerk van het Aalsters carnaval.
Aalst was bij de eerste Vlaamse steden die een stoet organiseerden. 

De door de katholieken opgezette 'Buitengewone Kavalkade' op carnavalszondag werd het sein voor de liberalen om een week later iets op poten te zetten. 
De 'stoet der Bokkenrijders', zoals de katholieke stoet werd genoemd, werd vier maal georganiseerd (1867, 1868, 1869 en 1872). Zeker tweemaal deed ook een liberale cortège een rondgang door de stad (1867 en 1868).
Wanneer ook Daensisten en Socialisten op het politieke toneel verschenen, kwam ook het straatcarnaval onder de invloed van de politieke rivaliteit.

Wellicht hadden de volgende factoren op de organisatie van de stoet een invloed:

Onderzoek uit Gent toont aan dat reeds in 1807 'Den Toer' door de straten van de Arteveldestad trok. In Antwerpen reed in 1813 op vastenavonddinsdag een enkele wagen door de stad met de uitbeelding van het Vat der IJdelheid. 
Toch mogen we de Aalsterse cavalcades van 1851 en 1858 bij de oudste bekende in Vlaanderen rekenen
Menen organiseerde in 1856 een ‘Carneval de Menin-mi-carême’. Tienen en Maaseik volgden in 1865, Hasselt en Blankenberge in 1885 en Herenthout in 1893. Aangezien er op het vlak van carnaval in Vlaanderen te weinig historisch onderzoek werd verricht kunnen we oudere stoeten in deze of andere steden niet uitsluiten.

- De volkse Gentse carnavalstoeten moeten ook Aalst bekend geweest zijn en de Franssprekende stedelijke burgerij was ook zeker op de hoogte van de internationaal bekende carnavalstoeten in Nice en Keulen. 

Het waren zeker de stoeten van Nice die jaarlijks op de aanwezigheid konden rekenen van Belgische toeristen en overwinteraars. En uiteraard bracht de (Brusselse) pers met alle plezier verslag uit van dit Franse en Duitse carnavalsvertier. 

Sinds 1850 opende de industrialisering en de uitbreiding van het spoorwegennet de weg naar de Duitse industriegebieden in het Rijnland en het Ruhrgebied. Alles kwam ook letterlijk 'dichterbij' en het was dan ook langs deze weg dat er contacten ontstonden met het Rijnse carnaval, waardoor de interesse van de Aalsterse burgerij en neringdoeners werd gewekt. 
De woordkeuze ‘Vastenavondtreyn’ is dan ook niet echt een toeval te noemen. In Keulen noemde men de carnavalstoeten immers "geordneten Zuges am Fastnachtmontag" of "Fastnachtzuges". 
Bovendien speelde ook bij het Keulse carnaval het commerciële aspect een belangrijke rol. 
Een belangrijk motief voor het organiseren van het feest was dat "der reichsstädtischen Tradition zum guten Teile mit der wirtschaftlichen zusammenfiel".

- Het is wellicht niet toevallig dat net in de economisch gunstige periode 1850-1860 de eerste initiatieven inzake de organisatie van carnaval werden genomen. 
De Aalsterse handelsklasse beleefde een onvergelijkbare groeiperiode. 
Kenmerkend voor het heersende optimisme in onze stad was het feest dat op 6 juli 1856 ter gelegenheid van de inhuldiging van de spoorlijn Brussel-Aalst-Gent gehouden werd, en waarvoor de stad 25.000 frank uittrok, ongeveer 10 % van de totale stadsbegroting! 

In dezelfde lijn meldde het stadsverslag in 1857 trots: "De toestand is in het jaar 1857 uitermate gunstig geweest. Onze fabrieken zijn zonder onderbreking uiterst bedrijvig geweest en de werkman heeft een loonsverhoging bekomen." De economische hausse zou tot het midden van de jaren ’70 blijven duren.

- Aalst werd tot 1871 geregeerd door de liberalen. Zij stonden achter elk initiatief dat de handel in de stad bevorderde en steunden dan ook heel enthousiast de inrichting van de carnavalstoeten. Ook de toekenning van subsidies is hiervan het levende bewijs. Naast de liberalen waren trouwens ook de katholieken  in deze periode niet tegen de vastenavondstoeten gekant. Er was eindelijk een raakpuntje gevonden tussen de verschillende politieke meningen. 

De Denderbode vroeg in 1851 wel initiatieven als de carnavaltrein in het vervolg op zondag voor Aswoensdag te organiseren en de politieke wil om vastenavond in een georganiseerde vorm te gieten, was duidelijk aanwezig. Ook een middenstandsverbond zonder duidelijk politiek profiel dat zich wou inzetten hiervoor kon dan ook op de steun van de twee grote families rekenen.

Er werden meer en meer bals en danspartijen georganiseerd. 
Later oefenden ook café-chantants en zaken met een dansorgel een grote aantrekkingskracht uit op de carnavalisten. 
Dansorgels trouwens die toen reeds melodietjes van 'hedendaagse' carnavalskrakers speelden, zij het dan in instrumentale versie uiteraard.

"Honderden gemaskerden van allen ouderdom ziet men van in de valavond naar de kwartieren trekken waer zich de danszalen bevinden", zo schreef De Denderbode in 1882.

Organisatoren van deze feestelijkheden waren vooral eigenaars van cafés en danszalen. De deelnemers waren de bezoekers van deze gelegenheden, in grote mate de arbeidersbevolking. Wanneer ook verenigingen activiteiten gingen organiseren, waren de deelnemers vooral bekenden - soms kregen enkel leden toegang - van de vereniging. 
Al snel ontstond er een gescheiden feestviering: in bepaalde wijken kwamen arbeiders langs, andere ontvingen daarentegen vooral (of enkel) feestvierders uit de betere klasse.

De liberale burgerij organiseerde haar belangrijkste dansfeesten 'Au Comte d'Egmont' op de Grote Markt en in 'Het Concert' op het Keizersplein. 
De katholieke burgerij kwam samen in de 'Cercle Catholique' op de Grote Markt en het 'Casino' in de Vlaanderenstraat. 
De arbeidersbevolking zocht andere oorden op en vertoefde in populaire danszalen als 'A la Salle de Danse' in de Hoogstraat of 'A la Nouvelle Corbeille' op de Varkensmarkt.

Vanaf 1851 werden de vieringen ‘Cavalcades’ genoemd, maar ze waren nog helemaal niet georganiseerd door het stadsbestuur. 
Dat veranderde rond de eeuwwisseling wanneer zowel in Vlaamse als in Waalse steden zowel officiële als niet-officiële organisaties in de weer waren om deze jaarlijkse cavalcades te organiseren. Deze organisaties hadden als doel om zoveel mogelijk bezoekers naar hun stad te halen, om de plaatselijke handel te steunen en dit ging gepaard met stoeten en optochten.

De pionier in Vlaanderen was Herentals, waar sinds 1893 jaarlijks een cavalcade ingericht werd. 
Twee jaar later volgde Antwerpen.
In Wallonië was het Binche dat een plaatselijke carnaval organiseerde in 1899. En in 1901 volgde Luik.
Een jaar later was Charleroi aan de beurt en in 1910 kreeg ook Halle zijn eigen cavalcade.

'De Borse van Amsterdam' blijkt trouwens ook nog een rol gespeeld te hebben in de ontwikkeling van carnaval als ‘zottenfeest’.
Dit gebouw uit 1630 werd onder meer gebruikt door de rederijkerskamer De Barbaristen. In de negentiende eeuw was dit de uitvalsbasis van de Aalsterse katholieken.
In 1868 beschreef De Denderbode een opmerkelijk voorval met in de hoofdrol een groep "importante liberale damen van eersten rang, die van herberg tot herberg liepen om de mensen te intrigueren en zottigheden te zeggen". 
Aan een katholieke herberg gekomen kregen ze enkele emmers water over het hoofd gekieperd, en "gelijk natte kiekens" moesten ze op de vlucht slaan.

De pleisterplaats van de liberale carnavalisten was 'De Graaf van Egmont'.

Uit processen-verbaal en oude kranten blijkt dat er zich tijdens de vastenavonddagen wel degelijk groepen verkleden in de straten bevonden. 
Het gebeurde toen ook al niet zo vaak dat individuen het vastenavondvertier opzochten. Vaak ging men de nacht tegemoet in groep of in zogenaamde vastenavondcompagnies
Deze geïmproviseerde carnavalgroepen waren groepen van mensen die samen van café naar danszaal trokken. De compagnies werden veelal gevormd door werklieden uit eenzelfde fabriek of wijk. Zij werkten samen aan kostuums, zodat ieder van de groep er ongeveer gelijk uitzag of legden een cent opzij teneinde kostuums te kunnen kopen of huren. 
Enkel door te sparen kon men de arbeidersfestiviteiten rijmen met de hachelijke sociaal-economische situatie die er heerste.
Sommige arbeidersgezinnen dienden zo maandenlang te sparen voor een mooi kostuum, al dan niet met leuke bijpassende hoed.

In 1887 vernoemde De Denderbode werkmeisjes die 30 tot 60 frank aan een "karnavalsploenje" hadden besteed. Een jaar eerder al stond dezelfde krant al even verbaasd bij het zien van zoveel arbeidersvreugde "ondanks de armoede die hier, zoo men zegt, ten gevolge van de crisis heerst". 
De krant, die de katholieke meerderheid van de stad steunde, besloot dan ook dat "de drei vastenavonddagen (…) bewezen dat wij geenen slechten tijd beleven, of wel dat het armoede-lijden hier zeer overdreven is".

De Rogghékes was een groep rond de liberale familie Rogghé, drijvende krachten achter de muziekmaatschappij 'Les Vrais Amis Constants' of 'De Oude Garde'. 
Voor de liberale cavalcade van 1889 maakten Hippoliet Rogghé, eigenaar van de 'A la Boîte de Carton' in de Zonnestraat en zijn zonen Oscar, Adolf en Kamiel een Ros Beiaard en drie reuzen: Polydoor, Polydora en Polydorken.

Hoe beter de economische situatie werd, hoe kleurrijker natuurlijk ook de verkleedkledij kon zijjn. Op het einde van de negentiende eeuw bestond er reeds een goeddraaiende handel in carnavalartikelen. In 1892 leverde een gespecialiseerde ondernemer enkel voor de vastenavonddagen van dat jaar ongeveer 122 nieuwe "vastenavondploenjes". De aard van de pakken verschilde van jaar tot jaar.
In 1890 was de 'Voil Jeanet' trouwens het populairst.

Zeker is dat het nog voor het einde van de negentiende eeuw was. Een advertentie in De Denderbode vermeldt de vastenavondkermis reeds in 1897. De organisatie van de foor was in handen van het stadsbestuur.


Bronnen 
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst