Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 6 november 2021

Carnaval : Vieringen in de 19e eeuw

Hoewel het er niet goed uitzag aan het eind van de 18e eeuw bleef het feest ondanks de vele beperkende maatregelen wel bestaan. 
Tussen 1801 en 1809 werden jaarlijks nieuwe verordeningen uitgevaardigd waarbij onder duidelijk omschreven voorwaarden opnieuw wat meer kon en mocht. 

Het al zingend en lawijt makend rondlopen in de straten van de stad bleef het meest tastbare kenmerk van de viering, maar het straatcarnaval verhuisde ook een deeltje naar binnen. 
Zo werden in de verschillende herbergen van de stad in het begin van de 19e eeuw verkleedpartijen en bals georganiseerd. Een verordening uit 1803 gaf ook de uitdrukkelijke toestemming tot het organiseren van "publieke ballen, feesten ende andere eerlycke vreugdebedrijven".

De eerste Noord-Europese stad die naar Italiaans model carnaval organiseerde was de Duitse stad Keulen.
Daar werd in 1823 voor het eerst een grote carnavalsstoet ingericht. 
Het waren de Franse soldaten die ook Noord-Italië hadden bezet en tot 1814 in de Rijnstad verbleven, die in Keulen het carnaval nieuw leven inbliezen.

Dat leidde onder meer tot het gebruik van de verkiezing van ‘Held Karneval’, (nadien aangeduid als ‘Prins’), en ‘Prinzessin Venetia’, twee namen die duidelijk duidden op de link met Venetië. 

Al ging het initiatief uit van enkele notabelen, het vieren van carnaval gebeurde door mensen uit werkelijk alle lagen van de bevolking, zoals dat trouwens nu ook nog steeds het geval is. 
Het elitaire karakter van het feest uit de Venetië werd op de achtergrond gedrukt, Keulen zou geen kopie worden van Venetië, en dat werd heel duidelijk door het verkleden. 
Hoewel de personages uit de commedia dell’arte ook in Duitsland populair leken, kwamen er toch tal van nieuwe figuren bij. 
Prins Carnaval kreeg een narrenmuts met pluim op het hoofd (naar voorbeeld van een Pruisische soldatenmuts) en hij werd omringd door vrouwelijke figuren in militair kostuum, de zogenaamde ‘Tanzmariechen’ (ook later bij ons bekend geworden als de 'Dansmariekes') ... 

Deze vrouwelijke figuren vonden hun oorsprong in de Pruisische marketentsters. Dat waren de vrouwen die de soldaten op tocht volgden en hen voorzagen van voedsel, drank en vertier. 

Beide nieuwe carnavalfiguren waren eigenlijk parodieën op ‘das Militär’. 
Het militaire karakter van de sinds 1814 aanwezige protestantse Pruisische troepen waarmee de Keulenaren het moeilijk konden vinden, werd op die manier schertsend en op een ludieke manier uitgebeeld.

Het Keulse carnaval genoot al snel heel wat bijval en verspreidde zich via het Rijngebied naar Limburg. Al in 1825 had Koblenz zijn georganiseerd carnaval. In 1826 volgde Bonn, in 1829 Aachen en Düsseldorf, in 1833 Münster. De volgende ‘Karnevalshochburg’ was Mainz in 1838. 
In 1840 bereikte de Rijnse carnavalsviering via Maastricht Nederlands Limburg en in 1842 was Venlo aan de beurt.

In Frankrijk speelde Nice een uiterst belangrijke rol. Daar werd, eveneens naar het voorbeeld van Noord-Italië, sinds 1830 door de notabelen van de stad een nogal elitair carnaval georganiseerd. 
Het hoogtepunt van de viering werd de ‘corso’, een carnavalstoet waarbij de rijk gekostumeerde stedelijke adel in koetsen en wagens door de straten van de stad en het paleis van de hertog defileerden. 

Of het er in de stoet altijd even ‘deftig’ aan toeging? Neen hoor!
Al snel werd het gooien met allerlei voorwerpen hét kenmerk van het Niceaans carnaval. Tussen de inzittenden van de verschillende wagens vonden ware gevechten plaats. 
Als munitie gebruikten ze bloemen en snoepgoed (bijvoorbeeld suikerbonen), de voorlopers van de welgekende 'confetti'. 

’s Avonds waren er dan ‘bals masqués’ in het hertogelijk paleis en het theater van de stad. 

Ook de straat werd naar dit voorbeeld het toneel van carnavaleske veldslagen

Hier was het de lokale bevolking die de strijd aanging met de toeristen en die, naar het voorbeeld van de stedelijke adel, begon te gooien met voorwerpen. 
Deze lagere klassen gebruikten natuurlijk geen bloemen, snoepgoed en sigaren maar wel bonen, bloem, eierschalen gevuld met roet, kikkererwten en houtzaagsel. 

De meest gebruikte munitie werd plaasteren confetti, de ‘suikerbonen’ van het gewone volk. 
In 1892 verscheen in Nice de een goedkopere papieren confetti. 

Het mondaine carnaval van Nice beleefde haar hoogtepunt in de periode 1860-1870. 
Na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 kwam de organisatie in handen van een feestcomité en sindsdien vormde een optocht van wagens en carnavalgroepen de hoofdattractie van het feest.

In België werden na de Belgische revolutie in 1830 alle festiviteiten tijdens de vastenavonddagen opnieuw verboden
Pas toen de perikelen tussen Noord en Zuid volledig opgelost waren, vormden het plezier en het vertier geen bedreigingen meer voor het nieuwe bewind en kon vastenavond opnieuw plaatsvinden.

In 1845 werden er in de herbergen van de stad opnieuw vastenavondbals georganiseerd en in 1847 liepen er opnieuw gemaskerden in de straten van de stad. 

In 1851 meldde de Denderbode dat men "in geen tien jaeren" zo veel gemaskerden gezien had, maar toch kon men nog niet echt van een uitbundige grootschalige viering spreken.
"Eenige maskers, eenige vechtpartijtjes, tamelijk gedronken uytzet, zietdaer geheel ’t spel van den Vastenavond. Het is de moeite niet weerd er van te spreken". 

Waar de verkleden vroeger met veel lawaai door de straten liepen, werd het actieterrein in de 19e eeuw naar de cafés verplaatst. 
Iedereen zijn zaligheid geven was een gebruik dat heel lang typisch voor het vastenavondfeest zou blijven. In de meeste gevallen gebeurde dit met heel wat humor.
Het verwijten raakte ingeburgerd en de politie maakt duidelijk dat er tijdens de vastenavonddagen weinig of geen zware criminaliteit was. 
Scheldpartijen die lokaal in vechtpartijen veranderden, waren dan wel schering en inslag.

Vanaf het midden van de 19e eeuw publiceerde het stadsbestuur jaarlijks in de kranten wanneer het maskeren en vermommen werd toegelaten. "Ter gelegenheyd der vastenavonddagen is er door 't gemeentebestuur oorlof gegeven zich hier te verkleeden op zondag, maendag en dynsdag", zo schreef de Denderbode in 1850.

Uit het negentiende-eeuwse Aalst zijn geen carnavaleske spotprenten bekend.
Het is echter wel waarschijnlijk dat deze op grote schaal verspreid werden tijdens de politieke propagandastoeten. 
Vooral de strijd tussen katholieken en liberalen maakte dat beide partijen met elkaar gingen wedijveren bij het organiseren van politieke propagandastoeten tijdens de carnavalsdagen. 

De in Aalst in 1851 opgerichte ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’ had de bedoeling had handel en nijverheid te stimuleren en dit door haar drievoudige opdracht: de inwoners van de stad vermaak te bieden, de belangen van de herbergiers en andere neringdoeners te behartigen en de stad meer uitstraling te geven.

Op Groot Vastenavond, zondag 9 maart 1851, trok in Aalst de eerste Aalsterse vastenavondstoet door de straten. 
"Den pleziertrein vertrekkende naar San Francisco en de goudmijnen van Californië" bestond uit een stoomrijtuig en enkele praalwagens. 
"Het vertrek naar Californië verbeeldende met eene improviserende rookende lokomotief aen ’t hoofd, heeft deze vertooning hertelijk doen lachen".

Voor het eerst sinds de zeventiende eeuw werd in de stad op de openbare weg een vastenavondactiviteit bewust georganiseerd. 
De organisatie was in handen van de pas opgerichte ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’, een middenstandsorganisatie met als doelstellingen de inwoners van de stad vermaak te bieden, de belangen der herbergiers en andere neringdoende personen te behartigen en de stad meer uitstraling te geven.

In 1858 organiseerde de ‘Commissie der vermakelijkheden van den karnaval’, wellicht de opvolger van de ‘Maetschappy voor de verlustigingen van den vastenavond’ uit 1851 en 1852, een liefdadigheids-ommegang. Volgens de liberale krant 'Het Verbond van Aalst', die de carnavalstoet gunstig gezind was, verbeeldde de maskerade onder meer "de modeziekte der Crinoline en de engelschdolheid, twee plagen, vooral de eerste, die heden heerschend zijn, en niet zelden tot de belachelykste toneelen aanleiding geven". 
Voor het eerst werd in een carnavalstoet de spot gedreven met de actualiteit, iets wat pas vele jaren later zou uitgroeien tot het handelsmerk van het Aalsters carnaval.
Aalst was bij de eerste Vlaamse steden die een stoet organiseerden. 

De door de katholieken opgezette 'Buitengewone Kavalkade' op carnavalszondag werd het sein voor de liberalen om een week later iets op poten te zetten. 
De 'stoet der Bokkenrijders', zoals de katholieke stoet werd genoemd, werd vier maal georganiseerd (1867, 1868, 1869 en 1872). Zeker tweemaal deed ook een liberale cortège een rondgang door de stad (1867 en 1868).
Wanneer ook Daensisten en Socialisten op het politieke toneel verschenen, kwam ook het straatcarnaval onder de invloed van de politieke rivaliteit.

Wellicht hadden de volgende factoren op de organisatie van de stoet een invloed:

Onderzoek uit Gent toont aan dat reeds in 1807 'Den Toer' door de straten van de Arteveldestad trok. In Antwerpen reed in 1813 op vastenavonddinsdag een enkele wagen door de stad met de uitbeelding van het Vat der IJdelheid. 
Toch mogen we de Aalsterse cavalcades van 1851 en 1858 bij de oudste bekende in Vlaanderen rekenen
Menen organiseerde in 1856 een ‘Carneval de Menin-mi-carême’. Tienen en Maaseik volgden in 1865, Hasselt en Blankenberge in 1885 en Herenthout in 1893. Aangezien er op het vlak van carnaval in Vlaanderen te weinig historisch onderzoek werd verricht kunnen we oudere stoeten in deze of andere steden niet uitsluiten.

- De volkse Gentse carnavalstoeten moeten ook Aalst bekend geweest zijn en de Franssprekende stedelijke burgerij was ook zeker op de hoogte van de internationaal bekende carnavalstoeten in Nice en Keulen. 

Het waren zeker de stoeten van Nice die jaarlijks op de aanwezigheid konden rekenen van Belgische toeristen en overwinteraars. En uiteraard bracht de (Brusselse) pers met alle plezier verslag uit van dit Franse en Duitse carnavalsvertier. 

Sinds 1850 opende de industrialisering en de uitbreiding van het spoorwegennet de weg naar de Duitse industriegebieden in het Rijnland en het Ruhrgebied. Alles kwam ook letterlijk 'dichterbij' en het was dan ook langs deze weg dat er contacten ontstonden met het Rijnse carnaval, waardoor de interesse van de Aalsterse burgerij en neringdoeners werd gewekt. 
De woordkeuze ‘Vastenavondtreyn’ is dan ook niet echt een toeval te noemen. In Keulen noemde men de carnavalstoeten immers "geordneten Zuges am Fastnachtmontag" of "Fastnachtzuges". 
Bovendien speelde ook bij het Keulse carnaval het commerciële aspect een belangrijke rol. 
Een belangrijk motief voor het organiseren van het feest was dat "der reichsstädtischen Tradition zum guten Teile mit der wirtschaftlichen zusammenfiel".

- Het is wellicht niet toevallig dat net in de economisch gunstige periode 1850-1860 de eerste initiatieven inzake de organisatie van carnaval werden genomen. 
De Aalsterse handelsklasse beleefde een onvergelijkbare groeiperiode. 
Kenmerkend voor het heersende optimisme in onze stad was het feest dat op 6 juli 1856 ter gelegenheid van de inhuldiging van de spoorlijn Brussel-Aalst-Gent gehouden werd, en waarvoor de stad 25.000 frank uittrok, ongeveer 10 % van de totale stadsbegroting! 

In dezelfde lijn meldde het stadsverslag in 1857 trots: "De toestand is in het jaar 1857 uitermate gunstig geweest. Onze fabrieken zijn zonder onderbreking uiterst bedrijvig geweest en de werkman heeft een loonsverhoging bekomen." De economische hausse zou tot het midden van de jaren ’70 blijven duren.

- Aalst werd tot 1871 geregeerd door de liberalen. Zij stonden achter elk initiatief dat de handel in de stad bevorderde en steunden dan ook heel enthousiast de inrichting van de carnavalstoeten. Ook de toekenning van subsidies is hiervan het levende bewijs. Naast de liberalen waren trouwens ook de katholieken  in deze periode niet tegen de vastenavondstoeten gekant. Er was eindelijk een raakpuntje gevonden tussen de verschillende politieke meningen. 

De Denderbode vroeg in 1851 wel initiatieven als de carnavaltrein in het vervolg op zondag voor Aswoensdag te organiseren en de politieke wil om vastenavond in een georganiseerde vorm te gieten, was duidelijk aanwezig. Ook een middenstandsverbond zonder duidelijk politiek profiel dat zich wou inzetten hiervoor kon dan ook op de steun van de twee grote families rekenen.

Er werden meer en meer bals en danspartijen georganiseerd. 
Later oefenden ook café-chantants en zaken met een dansorgel een grote aantrekkingskracht uit op de carnavalisten. 
Dansorgels trouwens die toen reeds melodietjes van 'hedendaagse' carnavalskrakers speelden, zij het dan in instrumentale versie uiteraard.

"Honderden gemaskerden van allen ouderdom ziet men van in de valavond naar de kwartieren trekken waer zich de danszalen bevinden", zo schreef De Denderbode in 1882.

Organisatoren van deze feestelijkheden waren vooral eigenaars van cafés en danszalen. De deelnemers waren de bezoekers van deze gelegenheden, in grote mate de arbeidersbevolking. Wanneer ook verenigingen activiteiten gingen organiseren, waren de deelnemers vooral bekenden - soms kregen enkel leden toegang - van de vereniging. 
Al snel ontstond er een gescheiden feestviering: in bepaalde wijken kwamen arbeiders langs, andere ontvingen daarentegen vooral (of enkel) feestvierders uit de betere klasse.

De liberale burgerij organiseerde haar belangrijkste dansfeesten 'Au Comte d'Egmont' op de Grote Markt en in 'Het Concert' op het Keizersplein. 
De katholieke burgerij kwam samen in de 'Cercle Catholique' op de Grote Markt en het 'Casino' in de Vlaanderenstraat. 
De arbeidersbevolking zocht andere oorden op en vertoefde in populaire danszalen als 'A la Salle de Danse' in de Hoogstraat of 'A la Nouvelle Corbeille' op de Varkensmarkt.

Vanaf 1851 werden de vieringen ‘Cavalcades’ genoemd, maar ze waren nog helemaal niet georganiseerd door het stadsbestuur. 
Dat veranderde rond de eeuwwisseling wanneer zowel in Vlaamse als in Waalse steden zowel officiële als niet-officiële organisaties in de weer waren om deze jaarlijkse cavalcades te organiseren. Deze organisaties hadden als doel om zoveel mogelijk bezoekers naar hun stad te halen, om de plaatselijke handel te steunen en dit ging gepaard met stoeten en optochten.

De pionier in Vlaanderen was Herentals, waar sinds 1893 jaarlijks een cavalcade ingericht werd. 
Twee jaar later volgde Antwerpen.
In Wallonië was het Binche dat een plaatselijke carnaval organiseerde in 1899. En in 1901 volgde Luik.
Een jaar later was Charleroi aan de beurt en in 1910 kreeg ook Halle zijn eigen cavalcade.

'De Borse van Amsterdam' blijkt trouwens ook nog een rol gespeeld te hebben in de ontwikkeling van carnaval als ‘zottenfeest’.
Dit gebouw uit 1630 werd onder meer gebruikt door de rederijkerskamer De Barbaristen. In de negentiende eeuw was dit de uitvalsbasis van de Aalsterse katholieken.
In 1868 beschreef De Denderbode een opmerkelijk voorval met in de hoofdrol een groep "importante liberale damen van eersten rang, die van herberg tot herberg liepen om de mensen te intrigueren en zottigheden te zeggen". 
Aan een katholieke herberg gekomen kregen ze enkele emmers water over het hoofd gekieperd, en "gelijk natte kiekens" moesten ze op de vlucht slaan.

De pleisterplaats van de liberale carnavalisten was 'De Graaf van Egmont'.

Uit processen-verbaal en oude kranten blijkt dat er zich tijdens de vastenavonddagen wel degelijk groepen verkleden in de straten bevonden. 
Het gebeurde toen ook al niet zo vaak dat individuen het vastenavondvertier opzochten. Vaak ging men de nacht tegemoet in groep of in zogenaamde vastenavondcompagnies
Deze geïmproviseerde carnavalgroepen waren groepen van mensen die samen van café naar danszaal trokken. De compagnies werden veelal gevormd door werklieden uit eenzelfde fabriek of wijk. Zij werkten samen aan kostuums, zodat ieder van de groep er ongeveer gelijk uitzag of legden een cent opzij teneinde kostuums te kunnen kopen of huren. 
Enkel door te sparen kon men de arbeidersfestiviteiten rijmen met de hachelijke sociaal-economische situatie die er heerste.
Sommige arbeidersgezinnen dienden zo maandenlang te sparen voor een mooi kostuum, al dan niet met leuke bijpassende hoed.

In 1887 vernoemde De Denderbode werkmeisjes die 30 tot 60 frank aan een "karnavalsploenje" hadden besteed. Een jaar eerder al stond dezelfde krant al even verbaasd bij het zien van zoveel arbeidersvreugde "ondanks de armoede die hier, zoo men zegt, ten gevolge van de crisis heerst". 
De krant, die de katholieke meerderheid van de stad steunde, besloot dan ook dat "de drei vastenavonddagen (…) bewezen dat wij geenen slechten tijd beleven, of wel dat het armoede-lijden hier zeer overdreven is".

De Rogghékes was een groep rond de liberale familie Rogghé, drijvende krachten achter de muziekmaatschappij 'Les Vrais Amis Constants' of 'De Oude Garde'. 
Voor de liberale cavalcade van 1889 maakten Hippoliet Rogghé, eigenaar van de 'A la Boîte de Carton' in de Zonnestraat en zijn zonen Oscar, Adolf en Kamiel een Ros Beiaard en drie reuzen: Polydoor, Polydora en Polydorken.

Hoe beter de economische situatie werd, hoe kleurrijker natuurlijk ook de verkleedkledij kon zijjn. Op het einde van de negentiende eeuw bestond er reeds een goeddraaiende handel in carnavalartikelen. In 1892 leverde een gespecialiseerde ondernemer enkel voor de vastenavonddagen van dat jaar ongeveer 122 nieuwe "vastenavondploenjes". De aard van de pakken verschilde van jaar tot jaar.
In 1890 was de 'Voil Jeanet' trouwens het populairst.

Zeker is dat het nog voor het einde van de negentiende eeuw was. Een advertentie in De Denderbode vermeldt de vastenavondkermis reeds in 1897. De organisatie van de foor was in handen van het stadsbestuur.


Bronnen 
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst

Geen opmerkingen:

Een reactie posten