Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 6 november 2021

Carnaval : Oorsprong van 'Vastelauved' en 'Carnaval'

"Vastelauved" en "Carnaval" ... twee begrippen die de meesten wel iets zeggen, maar waarvan vaak niet echt geweten is dat er een verschil bestaat tussen de twee. 
De geschiedenis van beide zal het ongetwijfeld iets duidelijker maken.

Het is al sedert het begin van de 10e eeuw dat er in de Nederlanden feesten georganiseerd werden in de vastenavondperiode.  Dit waren door de kloostergemeenschappen georganiseerde feesten ter gelegenheid van de overgang van winter naar lente.

Deze zogenaamde zottenfeesten (festum fatuorum, festum stultorum, festum hypodiaconorum), het ezelsfeest (festum asinorum) en het feest van de kinderbisschop (festum puerorum) waren eigenlijk gewoon eet- en drinkpartijen die zelfs verschillende dagen konden aanhouden. 

Het waren feesten te midden van ongekende overvloed, dewelke natuurlijk in groot contrast stonden met het aan het kloosterleven eigen simpele en godsvruchtige bestaan. 

De grauwe wintermaanden werden op die manier ingeruild voor de meer vruchtbare lentemaanden.

Waren dit dan ‘originele’ feesten met een puur katholieke oorsprong? 

Neen hoor, deze kerkelijke zottenfeesten hadden duidelijk de mosterd gehaald bij de nieuwjaarsvieringen uit de klassieke oudheid en  bevatten eveneens elementen uit de Germaans-Keltische vruchtbaarheidsrituelen. 

Het ‘omkeren van de bestaande orde’ bijvoorbeeld, en ‘het offeren van voedsel’.

Deze rituelen werden dus eigenlijk als ‘excuus’ of ‘uitleg’ aangehaald voor de bovengenoemde uitspattingen.

Als klassieke feesten kennen we onder andere de Kalendae, Saturnalia, Bacchanalia en Lupercalia
- De kalendae was in de Romeinse kalender de aanduiding voor de eerste dag van de maand. Uiteraard zien jullie meteen waar ons woord ‘kalender’ vandaan komt.

- De saturnalia was de Romeinse feestdag op de zonnewende van 21 december.

- De bacchanalia waren alle orgiën die georganiseerd werden in een heilig woud nabij Rome. Oorspronkelijk duurden deze feesten drie dagen per jaar, en waren ze uitsluitend voor vrouwen voorbehouden. Later werden ook mannen toegelaten en vonden de feesten vijf maal per maand plaats. Deze 'bijeenkomsten' werden gekenmerkt door dronkenschap, luidruchtige muziek, houten maskers en het dragen van schapen- en geitenvachten. 

- De Lupercalia, die steeds plaatsvonden in februari waren vruchtbaarheidsrituelen ter ere van Lupercus, de god van de vruchtbaarheid. 
Tijdens deze feesten deelden de mannen, verkleed in wolvenhuiden  (lupi) en andere offerdieren, slagen uit aan de vrouwen. Dit gebeurde met zogenaamde februa : riemen, gesneden uit vellen van offerdieren (meestal geiten). Het doel van dit ritueel was tweeledig: enerzijds het vruchtbaar maken van de vrouwen door hen te slaan met een 'levensroede' en anderzijds ook het bestraffen en reinigen van alle zonden en nalatigheden uit het voorbije jaar. 
Trouwens : het is ook uit dit gewelddadig ritueel dat de maand februari haar naam kreeg : de reinigings- of vruchtbaarheidsmaand.

Al deze feesten, waarbij vermommingen, rolverwisselingen en uitspattingen allerhande centraal stonden, hadden zich door de uitbreiding van het Romeinse Rijk over heel Gallië verspreid.

Andere typische kenmerken van de Nieuwjaars- en vruchtbaarheidsfeesten uit het begin van de 5e  eeuw die we tegenwoordig nog steeds kennen, zijn onder andere 

- ‘het bedelen met nieuwjaarswensen’ (vandaar onze ‘liefste meter, liefste peter’ met nieuwjaar),
- ’het vermommen als vrouw’ (onze ‘voil janet’), 
- ‘het geven van geschenken’ (we hebben voor iedereen wel wat in petto) en  
- 'het belachelijk maken van het hoogste gezag' (tja, daar hebben we tegenwoordig geen bepaalde dag voor nodig, dat doen we dagelijks zeker?).

Deze klassieke feesten waren in de middeleeuwen vooral in de streken van het Oost-Romeinse Rijk de grote inspiratiebron. 
In het Westen daarentegen was er meer invloed van de Germaans-Keltische tradities

De Germanen en de Kelten voerden hun vruchtbaarheidsrituelen logischerwijs uit bij het ontwaken van de natuur en alles speelde zich natuurlijk ook af in de natuur. Het waren dus het platteland en de bossen die tijdens deze overgangsperiode van winter naar zomer omgetoverd werden tot ‘feestzone’. 

De rituelen werden uitgevoerd door geheime Germaanse mannenbonden en waren een uitbeelding van de dode voorvaderen die offergaven gingen afhalen. In ruil voor de offers gaven ze vruchtbaarheid aan de bevolking en ze maakten van het moment gebruik om wetsovertreders te straffen.  

Ook deze rituelen gingen gepaard met geraas, ketelmuziek, drinkgelagen en zelfs een zeker 'steelrecht' wanneer het niet duidelijk was hoe en waar de offers zich bevonden. 
Door middel van het grote kabaal wilden ze de winterdemonen verjagen, die ze trouwens ook zelf gingen uitbeelden. 
Verkleed in goede geesten (de voorouders) en kwade geesten (de demonen) speelde men dan, gewapend met roosters, ketels, vorken, potten en pannen, hun strijd na.

Dat deze Germaans-Keltische gebruiken beschouwd worden als dé voorlopers van de eigenlijke Vastenavondvieringen is natuurlijk vooral het gevolg van enkele natuurgebruiken die later ook opduiken in heel wat laatmiddeleeuwse feesten die beschouwd worden als Vastenavond vieringen.

Tot zover de oorspronkelijke invloeden, nu terug nu naar de kerkelijke zottenfeesten.
 
- Als eerste waren er ‘de feesten van de ‘koorknapen’. 

Zij verkozen, meestal op de dag van de onnozele kinderen (28 december), een kinderbisschop (in kloosters een kinderabt). 
Soms gebeurde dat dit al op Sinterklaas (6 december), en de ‘heerschappij’ van de verkozene heerste in dat geval dan tot de dag van de onnozele kinderen (28 december). 

De verkiezing van deze spotbisschoppen kreeg zelfs een officieel tintje, want de verkozene kreeg een heuse mijter op het hoofd gezet en werd ook een staf in handen geduwd. 
Hij mocht zich dus 'tooien' met de uiterlijke kenmerken van een echte bisschop, al werden aan de mijter ook belletjes gehangen en eindigde de staf op een zotskolf (een stok met een kop op). 
Dat laatste doet jullie misschien onmiddellijk ook al denken aan de prinsenscepter die we tegenwoordig nog steeds kennen. 

De ‘bisschop’ gedroeg zich ook als een werkelijke bisschop wanneer hij de gebeden voorlas, wanneer hij werd bewierookt en wanneer hij zijn aanhang zegende. Daarenboven stelde hij ook een eigen kerkelijke hofhouding aan, bezat hij een eigen zangmeester en kon hij rekenen op de hulp van een ‘kapelaan’. 

Omdat er toch een nog groter onderscheid moest bestaan tussen ‘the real thing’ en dit schertsvertoon, verving men de wierook door brandende schoenzolen. Het wijwater werd urine, en de teksten werden voorgedragen in een onverstaanbaar brabbellatijn. De liederen tot slot werden gezongen met een overdreven hoge stem.

- Dit kinderfeest werd al snel overgenomen in alle rangen van de Kerk en was in de 13e en 14e eeuw reeds alom verspreid, wat echter niet door iedereen geapprecieerd werd. 

Zo wou de aartsbisschop van Salzburg in 1274 het feest volledig laten verbannen uit de kerken en de kloosters. Wat verboden is, wordt echter aantrekkelijk en ondanks de dreigingen bleef het feest dus toch bestaan.  Meer nog, men ging zelfs nog een stapje verder.  
Zo kwam het dat de bisschop omgekeerd op een ezel gezet werd en zo, met het hoofd naar de staart, de kerk rondgereden werd. 
Het altaar werd versierd met dierlijke uitwerpselen, die als hosties werden gezegend.

Heel lang mocht het zo echter allemaal niet blijven duren. 

In 1435 bepaalde een besluit van het Concilie van Bazel dat al deze schertsende en belachelijke vertoningen uit de kerken dienden te verdwijnen. Het besluit werd officieel gemaakt toen Frankrijk dit in 1438 in enkele kerkelijke wetten omzette.
 
Maar … verboden en dus aantrekkelijk … en zo kwam het dat tien jaar later, in 1445, bleek dat deze traditie nog steeds bestond en zelfs bijna niets aan populariteit had ingeboet. 
De faculteit theologie in Parijs schreef daarom een gepeperde protestbrief aan de bisschoppen en de kanunniken. Ze klaagden hierin de toestanden aan die nog steeds in menige kloostergemeenschap voorkwamen. 
“Priesters droegen maskers tijdens de eucharistieviering terwijl geestelijken dansten in het koor, verkleed als vrouwen, koppelaars en muzikanten. 
In plaats van psalmen werden liederen met schunnige teksten gezongen. 
Op het altaar vervingen zwarte pudding en vette worsten brood en wijn. 
Na de viering traden de feestvierders naar buiten en met wagens en karren werden processies nagebootst waarbij de geestelijken zich provocerend tot het publiek richtten. 
Men zong smerige liederen en vertoonde obscene gedragingen als naaktdansen”.
Klagen staat vrij natuurlijk, maar het was uiteraard allemaal maar een druppel op een hete plaat , men was nu immers juist goed ‘gelanceerd’. 

Het is vanaf de 14e eeuw dat deze kerkelijke zottenfeesten ook een meer wereldlijk karakter gingen vertonen en dus ook meer en meer naar de straat trokken.
De stadsbewoners, geïnspireerd door de tradities onder de plaatselijke scholieren, benutten maar al te graag het gebeuren om in aangepaste vormen mee te doen. Het werd dus op deze manier ook een ‘feest van het volk’.

Ook Aalst kende sinds de 15e eeuw het ‘Vastenavond vieren’

Het vastenavondfeest was dus een straatfeest geworden, een gelegenheid om verkleed en gemaskerd door de straten te kunnen dolen, de wereld even op zijn kop te zetten, ‘kafeiken in, kafeiken oit’ te gaan en ‘malkander te verwoiten en in malkanders zakken te schoiten”.  

Hoewel men doorheen de geschiedenis verschillende malen getracht heeft om Vastenavond, en (jammer dat het bestaat) ook het vastenavondgeweld, te laten verdwijnen, werd het feest in ‘ons Oilsjt’ steeds in ere gehouden. 
Van de organisatie van stoeten was echter (nog lang) geen sprake. 

De oudst gekende georganiseerde viering in Aalst vond plaats in 1432

Sinds dat jaar speelden de "ghesellen vander stede", "vander straten" of "van ghenouchtte" tijdens de vastenavonddagen toneel op verschillende podia in de stad. Deze spelen werden gesteund door de stedelijke overheid.
De gezelschappen waren samengesteld uit jongeren van de vijf wijken van de stad, eigenlijk de vijf straten die samenkomen op de Grote Markt: de Zoutstraat, de Nieuwstraat, de Kattestraat, de Molenstraat en de Pontstraat.

Op Vastenavond werd op de Grote Markt ook een steekspel georganiseerd. 
Het gebeuren werd 'in vele stede gepublieert ende uutgheroupen' en er kwam dus wel wat volk op af, waaronder ook een heel pak niet-Aalstenaars.

Zo'n middeleeuwse steekspelen kwamen in de Vastenavondperiode wel meer voor en waren eigenlijk een uitbeelding van het gevecht tussen de winter en de zomer.
Dat gebeurde uiteraard bij het begin van de lente, de overgangsperiode tussen beide seizoenen waarin het eigenlijk al te warm was voor de winter, maar nog te koud voor de zomer.

In de kerkelijke versie werd dit dan ‘de strijd tussen Vastenavond en de eigenlijke periode van vasten’.

Een geslaagd steekspel zou, door de grote aandacht die het gebeuren kreeg, het aanzien van de stad en haar burgerij verhogen en dus werd er heel veel moeite gedaan om alles zo vlot en aantrekkelijk mogelijk te maken.

Klinkt allemaal heel serieus, maar het evolueerde allemaal ook al snel naar wat ludiekere evenementen.

Naast de serieuze steekspelen werden na verloop van tijd immers ook spotvormen daarvan gehouden tijdens de stedelijke Vastenavond viering. 
Men bestreed elkaar op houten paarden, sleeën, schaatsen of boten, …
De gebruikelijke wapentuigen werden vervangen door vislijnen, palen, stokken of hooivorken als lans, en de schilden en helmen werden gemaakt van stro of riet.

Ook in de kunst werd het steekspel trouwens gebruikt als onderwerp.
Het bekendste voorbeeld hiervan is het schilderij 'De strijd tussen de vasten en Vastenavond' van Pieter Breugel (1559). Daarop is te zien dat een verdeelde dorpsgemeenschap enerzijds wel nog Vastenavond aan het vieren is, terwijl de de anderen de vasten reeds volgen. 

Er wordt trouwens met heel wat beelden gewerkt om het allemaal duidelijk te maken. 

Zo is er bijvoorbeeld een vetzak op een bierton of wijnvat te zien die met een – met vlees - vol geprikte spies uithaalt naar een magere, als non geklede vrouw. Deze laatste gebruikt dan op haar beurt een met vissen belegde broodplank als verdedigingswapen. 

‘Vastenavond’ wordt als aanvoerder naar voor geduwd door een groep dorpelingen, beladen met eten (ham, eieren, pannenkoeken en wafels).
‘De Vasten’ wordt daarentegen aangemoedigd door magere, sobere figuren met stokvissen, krakelingen en broodjes als vastenmaal.

Van de kunst naar de toneelspelers.

In 1435 "speelden in de esbattementen te vastelavonde de ghesellen van der strate van den stede omme den besten prijs". 
De stad schonk vijf kannen (ongeveer 4,5 liter) wijn als beloning voor het beste toneelstuk. 
Uiteraard dien ik niet te vernoemen dat men al heel wat achterovergeslagen had, vooraleer men de prijs al dan niet had gewonnen.

De toneelspelende jongerenverenigingen waren trouwens ‘erfgenamen’ van de Germaans-Keltische gezelschappen die in vorige eeuwen tijdens lentefeesten op het platteland heel wat amok maakten.
Het overvloedig gebruik van drank zorgde immers voor een beneveling van de hersenen, en dan is ‘ambras’ natuurlijk nooit ver weg. 

Naarmate deze ‘erfenis’ zich ook binnen de stadsmuren meer en meer ging voordoen, groeide bij de stadsoversten de schrik dat deze traditie wel eens een grote bedreiging zou kunnen worden voor de goede orde en de ordehandhaving  indien hier niet snel zou worden ingegrepen. 
Daarom probeerde het gezag de traditionele vastenavondrituelen wat in goede banen te leiden.

Men probeerde heel voorzichtig om de losse organisatievorm van de vieringen te vervangen door de oprichting van wijkverenigingen te stimuleren. 
Deze wijkgezelschappen werden trouwens, als zij aan bepaalde rechten en plichten voldeden, als rederijkerskamer erkend. 
Van een ‘ gevaarlijke bende’ wou men de 'losse bende' jongeren dus omvormen tot ‘dragers van de middeleeuwse stedelijke cultuur en burgermoraal’.

Het plezier werd een feit voor de hele bevolking, van hoog tot laag van rijk tot arm. 

Het opvallendste kenmerk van deze vieringen was 'de omgekeerde wereld' waarbij de bestaande orde tijdelijk op zijn kop gezet werd.

Men toonde eigenlijk hoe het niet meer zou mogen zijn na deze periode. 
Er werden spotheerschappijen ingesteld met een volledige hiërarchie, er werd schijnrecht gesproken, men vermomde zich, er was een stoet of een schijnprocessie waarbij deelnemers zich losbandig gedroegen, er werden al dan niet geparodieerde steekspelen georganiseerd, toneelstukken werden uitgevoerd, absurde toespraken uitgesproken en er werden schunnige gedichten gezongen.
En …‘uiteraard’ ging dit alles ook gepaard met overvloedig drank- en voedselverbruik.

Het kerkelijke element was dus nog zeker niet verdwenen, maar we zien wel dat de burgerij het feest overneemt en nog enkel burgers - vaak kinderen van notabelen - als kinderbisschop verkiezen. 
De kinderbisschop evolueert steeds meer tot heer, vorst, koning of keizer en de stedelijke vastenavondviering komt steeds meer op eigen poten te staan, zonder inmenging van de kerk.

Op 6 december 1474 kozen de leerlingen van "de queec schole" in de Kattestraat hun bisschop. Hij werd op een ezel naar de schoolkapel geleid waar hij een schertsmis opdroeg. 
Vervolgens reed hij door de stad, waarbij hij de toeschouwers geschenken gaf. 
De school kreeg voor de organisatie van het feest twee kannen wijn van de stedelijke overheid "up Sinte-Niclaeusdach, als de scholieren van deser stede huer feeste hielden van haren bisschop".

Gelijkaardige taferelen kende men ook bijvoorbeeld in Gent, in Tielt, Oudenaarde, Deinze en Rijsel. 

Het kerkelijke zottenfeest met later de verkiezing van een kinderbisschop op 11 november (Sint-Maarten), 6 december (Sint-Nikolaas) of 28 december (Dag van de onnozele kinderen) die geschenken uitdeelt, is meteen ook een antwoord op de vraag naar de herkomst van het feest van Sint-Maarten of Sint-Nikolaas. Deze feesten dragen alle kenmerken van de stedelijke vastenavondviering.
Het geven van geschenken bijvoorbeeld gaat terug op de offergaven uit de Germaans Keltische lenterituelen.

In de loop van de 16e en 17e eeuw verdwenen de georganiseerde vastenavondvieringen stilletjesaan terug uit het straatbeeld. 
De kerk nam steeds meer aanstoot aan de uitspattingen waarmee het volksfeest gepaard ging, hoewel zij dus eigenlijk zelf aan de oorsprong hiervan lagen, en legden beperkingen en verboden op. 

In Aalst verscheen de eerste verbodsbepaling in 1635

Het was verboden "te maecken, stroyen ofte singhen schimpachtige pasquillen, balaeden, refreynen ofte liedekens". 
Op 9 februari 1637 werden zelfs "vermommerijen ende mascaraden met trommelen" verboden.

In 1643 steunde de stad voor de laatste maal het volkstoneel op vastenavond. 
De rederijkerskamers Barbaristen en Catharinisten, de erfgenamen van de oude wijkverenigingen, ontvingen een vergoeding voor "het spelen van seker actien op den vastenavond, waerdeuren beledt is gheweest vele ongeregeltheden".


De begrippen ‘Carnaval’ en ‘Vastelauved’ worden tegenwoordig door mekaar gebruikt, maar het moet duidelijk zijn : ‘Carnaval’ is géén synoniem van ‘Vastenavond’. 

Het woord ‘Carnaval’, dat vandaag de dag trouwens steeds meer gebruikt wordt dan ‘vastenavond’ zou in Italië ontstaan zijn als benaming voor het feest dat gevierd werd tijdens de vastenavonddagen. 
Op die manier wou men het verschil aanduiden tussen het spontane en intieme feest van vastenavond en het grootschaligere, georganiseerde en gecommercialiseerde van carnaval.  

Hoewel het begrip ‘carnaval’ dus eigenlijk al ontstond in de 10e eeuw is het woord zelf veel recenter. 

‘Carnaval’ wordt in de Nederlandse taal pas op in 1673, in het tijdschrift 'Hollandse Mercurius' gebruikt. 
In Aalst verschijnt het woord zelfs pas in 1797 en dat in de in het Frans gestelde vastenavondverordening onder het Franse Bewind. De verordening heeft het over “les jours de cette année destinés au divertissement, et connus sous le nom de Carnaval…".

Voor de hele geschiedenis : 


Voor andere carnavalsartikels (keizer, prinsen, personen, verenigingen, winkels, ...) :  Carnaval


Bronnen
 
- 'van oeveraal een betjen' ...  gaande van persoonlijk archief (oude spreekbeurten, ...), tot artikeltjes in de lokale pers (veel te veel en te gedefragmenteerd om op te noemen).
- gesprekken met 'kenners'
- MadeInAalst

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.