Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

donderdag 31 oktober 2019

Het kerkhof - Pesjonkelen

“Op 1 november herdenken we nog meer dan ooit alle mensen van wie we afscheid moesten nemen. 

Tijdens de ‘coronajaren’ (2020-2021) moesten heel wat Aalstenaars een overleden dierbare een laatste groet brengen via een laptop, zonder knuffels of samenzijn”
Om toch wat troost en hoop te bieden, ondersteunde de stad Aalst toen de actie van Reveil (die toen al enkele edities achter de rug had). 
Enerzijds riep de stad haar inwoners op om een laatste ‘sm-mis-je’ te versturen 'naar de overkant. 
Anderzijds werd op 1 november tussen 17 en 18 uur op de stedelijke begraafplaats van Aalst een ingetogen herdenkingsmoment georganiseerd met tekst en muziek.”

“Wat zou je sturen als je nog één sms’je kon zenden naar een overleden geliefde? Welke brief wil je nog naar de overkant sturen?" 

De stad en de Academie voor Podiumkunsten organiseerden op 1 november, van 17 tot 18 uur, een ingetogen herdenkingsmoment op de stedelijke begraafplaats van Aalst (Kerkhoflaan). Er werden teksten voorgelezen en stukjes muziek gespeeld. Iedereen was vrij om dit moment bij te wonen. Voor de eerste honderd aanwezigen stond er een windlichtje klaar om tijdens de herdenking bij te houden en daarna op een graf te plaatsen. De begraafplaats werd voor de gelegenheid ook sfeervol uitgelicht.

2022 : ‘Reveil’ is in Aalst ondertussen aan z’n vijfde editie toe. Op 1 november zetten zo’n 140 Vlaamse steden en gemeenten hun schouders onder een nationaal herdenkingsmoment van overleden dierbaren. Ook in Aalst vindt er een sfeervol bezinningsmoment plaats op de stedelijke begraafplaats. Om 17 uur brengen de leerlingen Woord van de Academie voor Podiumkunsten er troostende teksten over afscheid en rouw, onder leiding van lerares Karin Straetmans. De voordrachten worden afgewisseld met liederen van drie Aalsterse koren.


Het verhaal van de Aalsterse kerkoven, begin ik bij de 'aflaten'. 
Een aflaat is in het katholieke geloof een vermindering van een tijdelijke straf.

Iemand die “300 dagen aflaat” verkreeg moest dus na zijn of haar overlijden 300 dagen minder in het vagevuur doorbrengen.

Deze aflaten kon men op verschillende manieren bekomen of verdienen, waarvan één van de bekendste zeker via het zogenaamde “pesjonkelen” of “persjoenkelen” was.

Pesjonkelen ('Oilsjters es toch een schoein tool, newoor) is: in een kerk of kapel binnengaan en 5 onze vaders, 5 wees gegroeten en 5 glorie zij de vaders bidden, daarna buitengaan en al biddend rond het gebouw stappen.
Daarna terug binnengaan, de gebeden herhalen, buitengaan en al biddend rondgaan, terug binnen, enz., enz., enz..

De inflatie in aflaten begon in de 13de eeuw, nadat de zogenaamde 'Toties Quotie's of 'Portiuncula-aflaten' op de markt kwamen. Kon je voordien maar één aflaat per keer verwerven, de Portiuncula-aflaat kon men telkens opnieuw krijgen. De oorsprong hiervan is te vinden in Portiuncula in de buurt van Assisi. In 1208 werd daar de 6de eeuwse kapel gerestaureerd door Franciscus van Assisi en in de 17de eeuw werd de barokke basiliek omheen gebouwd. De Portiuncula-aflaat (een volle aflaat) kon men daar, en later ook elders, telkens opnieuw verdienen door kerkbezoek en gebed op 1 of 2 augustus. 

Het woord ‘Portiuncula’ (veel te ingewikkeld) werd in onze streek al gauw herleid tot ‘Pesjonkeln’. 
Pesjonkelen kreeg ook een ietwat aangepaste uitleg : op Allerheiligen en Allerzielen een bezoek brengen aan de kerk en het kerkhof om daar de voorgeschreven gebeden ten gunste van de overledenen te verrichten.
Het pesjonkelen is de laatste jaren door allerlei omstandigheden geleidelijk verdwenen, maar het blijft wel opvallend hoeveel bezoekers een kerkhof heeft tijdens de dagen van Allerheiligen en Allerzielen, terwijl het er tijdens de rest van het jaar relatief kalm is.

Aan het begin van de 16de eeuw hebben de paters karmelieten een kerkhof op een terrein vlakbij de stadswal voorzien. Een begraafplaats binnen de kloostermuren was toendertijd erg gegeerd bij de stedelingen, en dat was in Aalst natuurlijk niet anders. 
De gelovigen lieten zich toen maar al te graag in het karmelietenklooster begraven. De orde moest uiteindelijk zelfs een eigen grafdelver in loondienst nemen om alles in goede banen te kunnen leiden.

Vanuit de nabijgelegen Sint-Martinuskerk protesteerde men hier toen heel heftig tegen, omdat hun eigen kerkhof op die manier natuurlijk veel inkomsten verloor. Zij verplichtten de karmelieten toen om bij elke teraardebestelling een compensatie te betalen, wat geleid heeft tot verschillende rechtszaken.

Het kerkhof van de karmelieten bleef dienst doen tot het einde van de 18de eeuw.
In de periode tussen 1726 en 1790 vonden er jaarlijks zo’n negentig begravingen plaats.
Het kerkhof zelf werd nooit uitgegraven door de archeologen, en het bevindt zich dus nog steeds onder het huidige huizenblok tussen de Boterstraat en de Korte Nieuwstraat.

Bij de opgravingen werden wel een vierhonderdtal skeletten gevonden. Dit waren mensen die werden begraven in de kerk zelf, in de pandgang en in het pandhof van het klooster.
In de pandhof werden opvallend veel jonge kinderen teruggevonden, die hier mogelijks kostenloos ter aarde konden worden besteld.
Wat verder nog opvalt, is de oriëntering van de graven.
Alle niet-priesters lagen namelijk met hun hoofd naar Westelijke richting, zodat ze de komst van Christus bij het laatste oordeel goed zouden kunnen aanschouwen.

In het graf van één van de eerste priors vonden archeologen ook een metalen zegelstempel. Het zegel dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, en werd waarschijnlijk meegegeven in het graf. Het draagt de beeltenis van een Madonna met kind, de patroonheilige van de orde. Diezelfde heilige staat ook op een 17de-eeuwse zilveren ring, die is teruggevonden in de grafgrond van de kerk. 

In 1784 kwam er een beslissing van Jozef II en in juli van dat jaar werd een definitief einde gemaakt aan het begraven in en rond de kerken en kloosters van de stad. Er werd ook bevolen om nieuwe kerkhoven aan te leggen. 

Daar waar voorheen de begravingen plaatsvonden op het parochiaal kerkhof rond de Sint Martinuskerk, werd er in 1784 dus een nieuw stedelijk kerkhof buiten de stadskern aangelegd. Deze lag op de Dendermondsesteenweg, buiten de Kattestraatpoort. In de volksmond werd het kerkhof ook wel eens het Jennemiekeskerkhof genoemd, naar de bijnaam van de overledene die er voor het eerst werd bijgezet.
Dit kerkhof bleef men gebruiken tot in 1867, tot het ogenblik dat het nieuwe (en huidige)
kerkhof aan de Hoezekouter (Kerkhoflaan) in gebruik wordt genomen.

Het eigendomsrecht van het Jennemiekeskerkhof lag aan de basis van een twist omtrent het eigendomsrecht. Het stadsbestuurde beweerde dat zij eigenaar waren, maar de kerkfabriek beweerde natuurlijk het zelfde.
Een hele resem bezwaren en verwijten volgden … en in 1872 wordt beslist dat het eigendom naar de kerkfabriek van de H. Martinus gaat.
Het terrein wordt ook vrijwel onmiddellijk na de ingebruikname van het nieuwe kerkhof omgevormd tot grasland.
Uiteindelijk komt men tot de constatatie dat de voormalige begraafplaats wellicht zelfs niet eens geruimd is geweest. Archeologen gaan er dus van uit dat de nog aanwezige menselijke resten een goede bewaring zullen kennen.

Het eens heel bescheiden industriestadje Aalst kende in de negentiende eeuw een heel snelle bevolkingstoename en groeide van een agrarische gemeenschap uit tot een waar centrum van de textielindustrie. De stedelijke begraafplaats is eigenlijk altijd te klein geweest om die enorme groei op te kunnen vangen.

Na de gevechten in en rond Aalst op 26 en 27 september 1914 werden er op verschillende plaatsen in de stad Duitse gesneuvelden begraven.

Tussen 6 september en 28 december 1914 werden 28 Duitse soldaten op het stedelijk kerkhof begraven.  Daaronder ook een aantal die in de Drie Sleutelstraat en de Hertstraat waren ontgraven.

De Duitse bezetter liet een gedenkteken plaatsen op het kerkhof ter ere van de aldaar begraven Duitse soldaten. 
Dit monument was klaar eind november 1916.
Het stadsbestuur kreeg op 13 december dan ook het bevel om voltallig aanwezig te zijn op de plechtige inhuldiging op 16 december.
Uiteindelijk zouden er 285 Duitse soldaten begraven gelegen hebben op het ereperk in Aalst.

In 1955 werd beslist vier “Sammelfriedhöfe” (verzamelkerkhoven) aan te leggen te Hooglede, Langemark, Menen en Vladslo, en dit onder toezicht van de in 1919 ontstane Duitse dienst voor oorlogsbegraafplaatsen “Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge”.

De Duitse gesneuvelden werden in de loop van 1956 dan ook allen overgebracht van Aalst naar het militaire kerkhof van Vladslo.
Vooraan links op de begraafplaats bevindt zich een perk met 48 graven van gesneuvelde Belgische militairen en politiek gevangenen uit de tweede wereldhoorlog.
In hetzelfde perk als de Belgische slachtoffers liggen ook 5 Britten en 1 Australiër die eveneens sneuvelden tijdens WOII.
Heel opmerkelijk is dat hun grafstenen van hetzelfde type zijn als die van de Belgen, en niet zoals de bekende witte stenen zerken op andere militaire kerkhoven. Hun graven staan bij de Commonwealth War Graves Commission geregistreerd onder 'Aalst Communal Cemetery'.

Laten we even verder wandelen op het kerkhof.

Aan de ingang vinden we het sobere graf van Louis Paul BOON (1912-1979).

Dat ‘vies vuil ventje’, zoals ze hem in Aalst wel eens plachten te noemen, heeft een plaats naast de grote drie literatoren uit Nederland, W.F. Hermans, G. Reve en H. Mulish.

Boon was verankerd aan zijn stad en haar geschiedenis. Hij doorbrak taboes en durfde zijn dromen uitschrijven. Boontje verklaarde ooit “dat hij zich jarenlang had vastgebeten in een pastoor (Priester Daens) en dat hij nu over seks zou schrijven”.

Voor Louis Paul Boon was op de eerste plaats komen helemaal niet belangrijk. Hij wou nooit echt op het voorplan staan, maar hij mag dus wel toevallig vooraan op het kerkhof rusten.

Leo de BETHUNE behoorde tot de Aalsterse tak van een bekende familie. Hij was een conservatieve katholiek. In 1894 werd hij bij de verkiezingen verslagen door priester Adolf Daens. Hij schakelde echter de pauselijke nuntius en koning Leopold II in, zodat Daens zich in Rome moest verantwoorden. De paus haalde zijn handen af van deze zaak, en ze werd door de curie behandeld. Dat was een kleine overwinning voor de christen democraten.

Niet bekend, maar wel heel speciaal : het graf van Piotto LEEMBERGER. Piotto was een zigeuner. Op zijn graf zien we een woonwagen en twee egels. Deze twee symbolen zijn gemakkelijk te verklaren. De woonwagen behoeft geen verdere uitleg. Verder zijn sommige volkeren verlekkerd op egelvlees, dat ze in klei roosteren.

De HOSPITAALZUSTERS van Aalst liggen begraven tussen de mensen van Aalst. Deze zusters hebben een heel belangrijke rol gespeeld in het dienden van de lokale gemeenschap.

De familie VANDERSMISSEN was een respectabele familie van textielbaronnen. Zoon Gustave maakte de familie te schande: hij stortte zich, ondanks het verzet van de familie, in een passioneel huwelijk met Alice Renaud, die hij in een danszaal ontmoette.

Deze dame nam het niet zo nauw met de echtelijke trouw.

De spanningen tussen man en vrouw kenden een dramatische afloop. In de nacht van 3 op 4 februari 1886 schoot Vandersmissen zijn revolver af op Renaud. Dertien dagen later zou zij aan de verwondingen bezwijken. De moord en het daaropvolgend proces beroerden maandenlang de publieke opinie. Begin juni 1886 veroordeelde het assisenhof van Brabant Vandersmissen tot 15 jaar gevangenis.

Na een paar jaar kwam hij echter vrij onder de wet Lejeune. De Wet-Lejeune is de Belgische wet over de voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden. Ze is genoemd naar minister van Justitie Jules Le Jeune die de eerste versie, van 31 mei 1888, met brio verdedigde voor het Parlement. Met de voorwaardelijke invrijheidstelling had de minister van Justitie een middel om gedetineerden die zich goed gedroegen en die zich op een geslaagde manier zouden kunnen re-integreren, vrij te laten. Eigenlijk een staaltje van klassenjustitie dus : een arbeider zou er in die tijd zeker niet zo goedkoop van afgekomen zijn.

Het graf van de familie JELIE (eigenlijk Jolie), eigenaars van drie ‘filatures’, is een gemetste kelder met nissen voor 48 personen. Er zijn maar liefst zes personen nodig om de ingang vrij te kunnen maken bij een begrafenis.

Johannes COLINET studeerde taalkunde in Leuven en werd er ook professor. Hij schreef ook een grammatica van het Aalsterse dialect.

We bevinden ons achteraan op de begraafplaats. Er staat een afgietsel van een Keltisch kruis met een blauwvoet, ontworpen door Joe English. Vele Vlaamse soldaten van de eerste wereldoorlog rusten in een dergelijk graf. Er worden hier ook een paar stèles bewaard die anders na hun verwijdering zouden verdwijnen.

Politieagent Luc SCHAMP werd in 1992 afgemaakt bij een overval op de Colruyt in Aalst. In 2007 ontstond er veel ophef in Aalst toen zijn moordenaar Guy Oste vroeg om voorwaardelijk vrij te komen.

Gustaaf PAPE (1857-1920), een landmeter, werd in Aalst beschouwd als de nieuwe Mozart. De stad betaalde zijn muzikale opleiding. Hij schreef verdienstelijke liederboeken en organiseerde zangavonden.

Dokter BAUWENS studeerde af met de hoogste onderscheiding. Hij was een vooraanstaand wetenschapper die het medisch jargon in begrijpelijk Nederlands kon verwoorden. Hij was ook Vlaamsvoelend. Dokter Bauwens was altijd in het zwart gekleed en droeg een buishoed.

Pieter DE BRUYNE (1931-1982) was een binnenhuisarchitect die betaalbare designmeubels ontwierp, het ‘ sociale meubel’. Een paar van zijn ideeën, wit als kleur in de keuken, een kookeiland, werden door anderen verzilverd. Hij was ook bezeten door de Egyptische kunst. In het Designmuseum te Gent vindt u werk van Pieter De Bruyne.

De grootste vliegtuigramp ooit in ons land vond plaats in Berg, vlakbij Zaventem, op 15 februari 1961. Bij het tragische ongeval kwam de Aalsterse airhostess Jacqueline ROMBAUT om het leven. Aan boord bevond zich de volledige ploeg ijsschaatsers van de Verenigde Staten. De Amerikanen moesten een volledig nieuw team bouwen.

Priester Adolf DAENS (1839-1907). Deze grote man was christelijk geïnspireerd en sterk sociaal bewogen.

Als priester beriep hij zich op de waarden van het evangelie en de encycliek Rerum Novarum. Vandaag zouden we het geloof in de naastenliefde misschien iets te wollig vinden.

Adolf Daens werd verkozen voor de Christelijke Volkspartij. Als democraat ijverde hij voor het algemeen enkelvoudig stemrecht en de proportionele vertegenwoordiging. In Aalst hadden 14000 van de 22000 inwoners honger, vooral arbeiders. Hij was geen socialist. Die vond hij antigodsdienstig.

Daens was een overtuigd Vlaming. Hij ijverde voor Nederlandstalig middelbaar onderwijs en was voor de vernederlandsing van de universiteit van Gent.

Daens werd “gekloot” (sorry voor deze uitdrukking) door de conservatieve katholieken. Op zijn sterfbed moest hij een brief tekenen dat hij alleen verantwoordelijk was voor de mistoestanden in de kerk. Hij werd begraven tijdens een vroege kerkdienst, op het kerkhof waren gezangen en toespraken niet toegelaten. Er mocht wel gebeden worden. “Het Onze Vader heeft nooit zo luid geklonken.”, zegden ze in Aalst. Zijn grafmonument werd opgetrokken met giften van gewone mensen van het ‘werkende volk’.

Op 9 november 1985 werd de Delhaize van Aalst overvallen door de bende van Nijvel. Deze gewelddadige overval heeft een groot impact gehad in Aalst.

Een opeenstapeling van blunders: het was bekend dat rond het sluitingsuur een groot risico bestond, er was maar één warenhuis meer open. Et werd één ongewapende patrouille op afgestuurd. Het nationale alarm werd gegeven door een ambulance.

De nabestaanden hebben 15 jaar op een vergoeding moeten wachten.

Op het perk van de burgerslachtoffers van de eerste wereldoorlog vinden we kruisen die elders werden verwijderd. Een mooi initiatief van het stadsbestuur.

Valerius DE SAEDELEER (1862-1941), een artistiek verhaal, een grote liefde. Hij werkte overdag op de fabriek en volgde ’s avonds academie in Gent. Hij brak met zijn familie en leefde van de arbeid van zijn vrouw Clementine Limpens. Toen hij als schilder in de Leiestreek doorbrak kon hij het eerste geld dat hij zelf verdiende als kunstschilder niet meer aan zijn grote liefde schenken, zijn ‘Clemke’ was net overleden.

Jozef VAN OVERSTRAETEN (1896-1986) is een bekende naam. Hij was voorzitter van de VAB/VTB. Hoewel hij zich niet te verwijten had, kreeg hij problemen op het einde van de tweede wereldoorlog. Hij werd gezocht door de bende van Louis ‘Pistool’ De Wilde. Omdat hij niet thuis was, vermoordde de bende Herman De Vos.

Etienne de BETHUNE-SULLY liet zich op 59(!)-jarige leeftijd adopteren door mademoiselle de Sully om zijn adellijke titel terug te krijgen.

Pierre CORNELIS (-DE SAEDELEER) was schepen van ravitaillering tijdens de tweede wereldoorlog. Hij werd thuis doodgeschoten, zijn laatste woorden waren: “Dat heb ik niet verdiend”. Op het graf prijkt een ontroerend dodenmasker.

Albert LIENART werd heel jong minister. Hij was voorstander van de doodstraf.

Het graf van William OSBORNE (+1944). Hij kreeg amper 4 uur opleiding als piloot en kwam in de problemen boven Aalst.

We besluiten de funeraire wandeling aan het graf van onze geliefde Keizer KAMIEL SERGANT, die in 2021 jammer genoeg overleed. Op 01/11/2021 lag zijn grafzerk bezaaid met bloemen. Dit toont duidelijk aan hoe geliefd deze man was in het Aalsterse. 


Op 16 mei 2022 startten werken op de stedelijke begraafplaats van Aalst. Een 700-tal grafkelders werden geruimd..

In een eerste fase werd een groot perceel ontknekeld om plaats te maken voor een gemeenschappelijk graf waarin de stoffelijke resten van de geruimde graven zouden terechtkomen. Daarna werden een 700-tal grafkelders geruimd. Dit betekent concreet dat het bovengrondse grafteken werd weggenomen én ook alle menselijke resten verwijderd werden. Die menselijke resten werden dan in een gemeenschappelijk graf begraven. 
De werken werden uitgevoerd door een gespecialiseerde firma en werden onttrokken aan de ogen van het publiek.

Eind juli bleek echter dat een rij met een tiental andere graven, waarvan de concessie wel nog liep, ook in de afgebakende werfzone zaten. Ook die grafzerken bevonden zich achter een groot zwart zeil en enkele getroffen nabestaanden reageerden geschokt. 
Toen ze naar het kerkhof gingen, waren de graven immers niet meer te vinden. 
De stad excuseerde zich voor het misverstand en beloofde de grafzerken binnen de twee weken weer toegankelijk te maken.

Op 23 oktober 2022 werd een nieuwe gedenkplaat voor ereburgers onthuld aan de ingang van de begraafplaats. Aanleiding was het overlijden van Kamiel Sergeant die nog niet vermeld stond op het plakkaatje. 

Op de nieuwe gedenkplaat staan de namen van Louis Paul Boon, Kamiel Sergeant, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Alfred Kelders en E.H. Michaël Ghijs. Allemaal ereburgers van de stad Aalst die hier begraven liggen..  

Vandaag onthullen we een nieuwe gedenkplaat met vermelding van onze overleden ereburgers omdat wij vorig jaar ook Kamiel Sergeant zijn verloren. Ook met Keizer Kamiel hebben we, als Aalstenaars, een goede band en we dragen veel goede herinneringen met ons mee”, zei schepen Caroline De Meerleer bij de plechtige inhuldiging.

Volgens burgemeester Christoph D’Haese zijn ereburgers belangrijk voor een lokale gemeenschap: “Ze zijn een maatschappelijk baken en bieden voor velen een historische houvast. Met deze gedenkplaat willen we de bijzondere herinneringen aan Kamiel en alle ereburgers levendig houden. Zolang we niet vergeten, gaat er niks verloren.”

Aan het graf van de ereburgers is nu ook een bordje met een QR-code gezet: “Op die manier komen de bezoekers aan het graf meer te weten over de persoon en zijn verdienste voor de stad”.

Heel wat bekende maar vooral ook onbekende Aalstenaars dus, en daar kwamen / komen er tijdens de covid periode jammer genoeg nog een heel deel bij :-( 

Wisten jullie trouwens dat de pijkenheer (tegenwoordig bij het kaarten is dat de schoppen heer) zijn oorsprong vond op het kerkhof? De pijkenheer (of hondenslager) kent zijn oorsprong in de Middeleeuwen toen een stedelijk beambte met een kodde (of ander wapen) onbeheerde honden (dood) moest slaan. De pijkenheer werd ook wel eens de 'zwisj' genoemd. In die laatste functie moest hij dan wel geen honden weren, maar moest hij tussenkomen indien orde en tucht het in een kerkgebouw of een kerkhof het te wensen overlieten. De 'suisse' werd zo genoemd omdat hij, net als het betroffen land, de neutraliteit moest garanderen. Hij stond in voor de orde, rust en stilte in de kerk en bij de geldinzamelingen ging hij voor om een weg te banen.

Ook in de Aalsterse deelgemeenten bevinden zich natuurlijk kerkhoven. Hierbij de adressen : 

Aalst (Begraafplaats + Natuurbegraafplaats) : Kerkhoflaan (Leo de Béthunelaan), Aalst    
Baardegem : Houwelgat, Baardegem
Erembodegem (Deels parkbegraafplaats) : Melkweg, Erembodegem
Gijzegem : Meerstraat, Gijzegem
Herdersem (Deels parkbegraafplaats) : Kouterbaan, Herdersem
Hofstade (Deels parkbegraafplaats) : Bergweg, Hofstade
Meldert : Langeweg, Meldert
Meldert rond kerk (geen nieuwe graven meer) : Kerk, Meldert
Moorsel (Deels parkbegraafplaats) : Beugemstraat, Moorsel
Nieuwerkerken : Patrick Lanckmanstraat, Nieuwerkerken



Bronnen

Grafzerkje.Be
aalst.be>infofiche
Geneanet.org
foto graf Kamiel Sergant : DRA Facebookpagina
ethymologisch woordenboek. 

Sint Martinuskerk : meridiaanlijn - middaglijn

In het begin van de 19e eeuw dienden de middaglijnen of meridianen om een standaardtijd voor het hele grondgebied van België te regelen.

Elke stad of gemeente waar een trein vertrok moest wettelijk beschikken over een meridiaan want er was een uniforme tijd nodig om de uurroosters op te kunnen stellen. Deze werden in Belgie in 1832 ingevoerd.

In de Sint-Martinuskerk ligt de geelkoperen middaglijn of meridiaan in de vorm van een koperen strip in de witzwarte marmertegels en kruist het dwarsschip diagonaal.
De totale lengte bedraagt 34 meter.

De meridiaanlijn, nog steeds de originele versie trouwens, werd door Lambert Adolphe Jacques Quetelet (astronoom, meteoroloog, statisticus °1796-+1874) en Jezuiet Johannes Thyssens berekend. De plaatsing van de 3 mm dikke middaglijn werd vermoedelijk op 25 augustus 1938 door J.J. Leveau uitgevoerd.

De koperen strip start in de buurt van het zuidelijke tochtportaal en loopt tot in het noordelijke dwarsschip. Door de plaatsing van een groot vierkanten altaar is een deel van de meridiaanlijn echter bedekt. De ronde opening of oculus, waarlangs de zonnestralen de kerk binnenkomen, is te zien in de rechterbenedenhoek van het zuidelijke brandglasraam.

De oorspronkelijke opening ter hoogte van het tweeede onderste vensterpaneel, op zo’n 11,5 m hoogte, werd in 1912 vernieuwd. Door dat er momenteel geen lichtafschermend omhulsel rond de oculus is aangebracht, is het zonsbeeld op de tegelvloer niet meer zo scherp afgelijnd, in het bijzonder wanneer de zon eerder laag aan de hemel staat.

Aan het begin van de astronomische zomer valt het zonsbeeld op zo’n 5,5 m van de zuidelijke muur, bij de lente- en herfstevening op zo’n 13 m en in de winter theoretisch tot op het einde.
Kort na de middag, wanneer de zon door een oculus (gaatje) in het Sint Maartenglasraam (volksvenster) valt, geeft dit een lichtstraal op de koperen lat.
Dit betekent 12 uur ’s middags zonneuur (dus niet exact 12 uur op je horloge!).

De astronoom Adolphe Quetelet vervaardigde deze meridiaanlijn op vraag van de overheid (naar Koninklijk Besluit van februari 1836).
Quetelet was een Belgisch astronoom, wiskundige, statisticus en socioloog die als één van de eersten de statistische methoden in de sociale wetenschappen toepaste.
Hij ontving een doctoraat in de wiskunde in 1819 en kort daarna wist hij de hoogwaardigheidsbekleders en donateurs te overtuigen om een sterrenwacht te bouwen in Brussel. Hij werd er de eerste directeur. De sterrenwacht zou later verhuizen naar Ukkel en werd herdoopt tot de Koninklijke Sterrenwacht van Belgie. 

Hij verrichte pionierswerk in de studie van de meteoren, en werd ook bekend als bedenker van de Body Mass Index (BMI), die nog steeds gebruikt wordt om iemands ideaal gewicht weer te geven in verhouding tot de lichaamslengte.
In 1836 gaf hij dan de leiding aan het project van de regering om met behulp van meridiaanlijnen te komen tot een meer geordende tijdsrekening.

De lijn werd aangelegd als deel van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridiaanlijnen op verschillende plaatsen in het land. Quetelet legde er uiteindelijk tien aan.


De overheid wilde met dit project de variaties in de tijdsopgave op verschillende plekken in het land harmoniseren.

De verschillende steden en dorpen gebruiken op dat ogenblik namelijk allemaal een eigen tijdsbepaling, wat al gevolg had dat het uur tussen verschillende plekken in België tot soms wel tot 25 minuten kon verschillen.

De meridiaanlijnen van Quetelet maakten het heel gemakkelijk om het moment van de zonnemiddag voor die plek af te lezen, en zo via berekening of vergelijking in concordantietabellen het middelbare uur op deze plek en in andere steden precies te weten komen.

Het was de uitbouw van het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) die de harmonisering plots heel dringend en belangrijk maakte. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden ... Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten, en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.

Om die reden gebood de overheid Quetelet om eerst de steden van het spoornetwerk aan te pakken. Na onder meer Brussel, Mechelen, Brugge, Gent, en Oostende was in 1839 ook Aalst aan de beurt.

Onze Ajuinenstad was daarmee de laatste die een meridiaanlijn kreeg.


De locatie werd niet zomaar gekozen. De Sint Martinuskerk is goed georiënteerd, en de vloer is lang genoeg om een zuidlijn van enkele tientallen meters te kunnen herbergen. Het gebouw is trouwens doorgaans redelijk duister, waardoor de lichtvlek van het oculus makkelijk zichtbaar is.

Ook de publieke toegankelijkheid was belangrijk voor Quetelet, maar dat bleek niet echt een succesvol idee geweest te zijn omdat de kerken toen de neiging hadden om hun poorten op de middag te sluiten .. net op het ogenblik dus waarop het feestje zou beginnen.

Over de precieze details van deze aanleg schreef Quetelet weinig neer. Hij had ondertussen een routine ontwikkeld, en ook de overheid moest geen gedetailleerde beschrijving meer krijgen van de uitvoering van de werken, zoals bij de eerste meridiaanlijn in Brussel bijvoorbeeld wel het geval was.

Een zekere M. de Staercke (plaatselijk contactpersoon van Quetelet) nam in Aalst de voorbereidende werken en praktische uitvoering voor zijn rekening.

In 1839 kwam Quetelet het tracé van de meridiaanlijn schetsen. Het oculus was ondertussen reeds aangebracht door de Aalsterse uurwerkmaker Antoon Sacré. Tegelijk met de installatie van de meridiaanlijn werden ook vier klokken geplaatst. Zodoende konden deze onmiddellijk afgesteld worden om het exacte, aan de hand van de meridiaanlijn bepaalde, uur weergeven.

Al enkele jaren na de aanleg van de meridiaanlijn werd het hele systeem eigenlijk overbodig. Treinbestuurders namen toen immers een klok mee op de trein en de telegraaf maakte het vanaf 1840 ook mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen. De meridiaanlijn raakte dus buiten gebruik.

Het is dus niet meer om het exacte uur te kennen (we hebben ondertussen allemaal een uurwerk of smartphone om het juiste uur te kennen, en de treinen rijden inmiddels ook ... euh ... allemaal op tijd) maar wel om de schoonheid van dit werk te leren appreciëren.


Je moet dus op een zonnige dag zeker eens binnengaan in de kerk om een glimp op te vangen van dit lichtspektakel dat welgeteld 6 seconden duurt.  



Bronnen :

Bestor.be
De Erfgoedkrant 1,6 (2013)
Quetelet Adolphe, Corresspondance mathématique et physique (1839)
Les méridiennes de Quetelet – L’astronomie 33 (2010)
statbel.fgov.be
absolutefacts.nl
famousbelgians.net

Dokter Herman Le Compte

Herman Le Compte... wie kent de flamboyante arts niet ... de arts die iedereen ging overleven en nogal voor wat commotie zorgde door zijn uitspraken.

Herman was een Vlaams arts. En wat belangrijker is voor deze blog : hij is geboren in Aalst op 26 april 1929.


Herman liep humaniora aan het Sint-Jozefscollege in Aalst, geleid door de paters jezuïeten. In latere interviews keek hij trouwens steeds met waardering en veel respect terug op de intellectuele en culturele vorming die hij aan dit college genoot.


In de jaren vijftig werkte hij als arts in Congo. De bantoestam noemde hem "munganga mandefo": "de tovenaar met zijn baard".

Hij specialiseerde zich in de geriatrie en de gerontologie.

Tijdens de jaren zeventig werd hij vooral bekend om zijn werken en theorieën over ouderdom, en hierbij was het vooral zijn eerste Wet van Le Compte die van belang zou zijn: "De veroudering gaat sneller naarmate de tekorten groter en talrijker zijn."


In augustus 1970 verklaarde Le Compte dat zijn patiënten door elke dag vitamine C te slikken een hoge leeftijd zouden kunnen bereiken. Hijzelf volgde deze kuur ook en deed toen de beroemde uitspraak: "Misschien word ik wel duizend jaar!" Deze zin deed in Vlaanderen heel wat stof opwaaien. Omdat zijn therapie erin bestond om zijn patiënten te genezen door het toedienen van grote dosissen vitaminen werd hij ook wel eens de vitaminedokter genoemd.   

Het ging ver, heel ver. In 1972 werd hij vanwege zijn controversiële theorieën en uitspraken zelfs geschorst door de Orde van geneesheren, die hij altijd 'de horde' noemde.


De Orde schorste hem levenslang wegens ongeoorloofde publiciteit en smaad. De levenslange schorsing werd pas op 26 december 1975 van kracht, maar Le Compte negeerde dit en bleef zijn beroep verder zetten. Hierom werd hij op 16 februari 1976 gearresteerd. 


Gedurende vele jaren schreef de dokter ook medische artikels in het huis-aan-huis-weekblad de Streekkrant onder de titel "Gezond en gelukkig". 
Le Compte bleef decennialang rechtszaken aanspannen tegen de Orde der Geneesheren. 

Pas twintig jaar later werd hij (deels) in het gelijk gesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg en kon hij zijn beroep weer legaal uitoefenen. 


Omwille van zijn vaak tegenstrijdige theorieën en zijn vaak ludieke optreden op de tv werd hij weleens beschouwd als de "John Massis van de geneeskunde". 

Le Compte heeft vele boeken geschreven, waaronder De toekomst van het ouder worden (samen met Cyril Northcote Parkinson).


De dokter was gehuwd met kunstenares Begga D'Haese (ook een 'Oilsjtenes'), zus van beeldhouwer Roel D'Haese uit Geraardsbergen. Waarschijnlijk was het deze connectie die de steeds zieker wordende Louis Paul Boon tegen het eind van zijn leven ter behandeling bij Herman Le Compte bracht. 

Le Compte had tien kinderen, waaronder één Congolees adoptiekind.
In 1999 ging hij na een zware malariaaanval definitief met pensioen.

Op 3 januari 2008 stierf dr. Le Compte in Knokke op 78-jarige leeftijd aan een hartkwaal ... de duizend jaar zou hij dus niet halen.

Chris Van den Durpel maakte een typetje van hem in het televisieprogramma 'De drie wijzen'. Dit typetje werd met de nodige hilariteit ontvangen, en toen Le Compte te gast was in 'Schalkse Ruiters' was zijn stopwoord 'A jàààààà' een tijd lang een catchphrase. De uitzending werd zo memorabel dat hij een week later zelfs mocht terugkeren als gast.


Hierbij een filmpje waarbij de imitatie Herman de echte ontmoet tijdens een interview met Margriet (populair praatprogramma begin jaren '90). Voor alle duidelijkheid, de eerst geïnterviewde is Chris ...

Bronnen

Herman Le Compte, dokter zonder vrees (Gopher.nl)
Interview met dr Le Compte, Humo 12/8/2003
Interview met Adriaan Le Compte, zoon van, Humo 18-24 april 2008
HLN
Wikipedia
Filmpje : Margriet VRT 1991 (via YouTube)
Filmpje met foto's van de dokter

Kasteel De Rozerie

Kasteel de Rozerie ligt in de onmiddellijke omgeving van Aalst, aan de Brusselsesteenweg 79.


In de dendervallei en het land van Aalst lagen vroeger veel grote en kleine kastelen. 
Spijtig genoeg hebben de meeste van deze pareltjes de tand des tijds niet doorstaan. 
Echter wel de Rozerie, dat nog steeds in prachtige staat terug te vinden is.

Wanneer we het domein betreden, komen we eerst langs de statige en uitnodigende toegangspoort. 


Als we de toegangslaan verder oprijden, verschijnt aan het einde van de bomendreef een netjes onderhouden en statig gebouw met daarnaast een kapel. 
Het Kasteel de Rozerie, in volle glorie.


Kasteel de Rozerie (vroeger Château les Roseraies) werd rond 1852 opgetrokken op de plaats van een oude hofstede. De hofstede behoorde toe aan het Kasteel van Overhamme, een van de belangrijkste kastelen in Aalst, dat omwald was en een ophaalbrug had. Dat grote kasteel werd echter afgebroken na de oorlog in 1948.


Het was Cornelis Eliaert (1801-1854), grootindustrieel en eigenaar van het Kasteel van Overhamme, die dit mooie gebouw dat later ‘de Rozerie’ gedoopt werd, liet optrekken.

In 1865 ontwierp de gekende architect Jean Bethune het plan van  'la chapelle de la Sainte-Croix, annexe du château’. Naar de wensen van de kasteelvrouw Joséphine Eliaert werd het gebouw opgetrokken in rode Boomse baksteen ‘parce que les autres bâtiments de la ferme sont en briques de cette couleur et qu’il ne serait pas convenable de faire la chapelle avec une qualité moindre… .’


Op de stichtingssteen, in de oostgevel van de kapel, prijken de namen van de eigenaars, hun kinderen en de ontwerper.
Naast enkele unieke beeldjes, bevindt zich in de kapel een fraai houten doksaaltje, uitgewerkt als een zwaluwnest, dat verbonden is met de bovenverdieping van het kasteel. Vanuit de Eliaertzaal boven kun je nog steeds in de kapel kijken.

In juni 1889 kwam het landgoed in handen van Felix Bethune (Aalst, 1857-1901). Felix was de zoon van baron Paul-Vaery Bethune (Kortrijk 1830 - Aalst 1901), stichter van de Aalsterse tak de Béthune. 

In datzelfde jaar werd de kapel voorzien van acht prachtig gekleurde glasramen, eveneens naar een tekening van Jean Bethune. Maar liefst veertien vakmensen werkten hieraan. op de meeste ramen zijn heiligen afgebeeld.

De kapel deed in de loop der jaren dienst voor gewone godsdienstbelevingen, mislezen, kerkelijke feestvieringen, maar ook voor doopsels en uitvaartplechtigheden van de familie, met bijhorende recepties en buffetten.


In 1917, tijdens de 1ste wereldoorlog, heeft Kasteel de Rozerie onderkomen geboden aan de (voor de Duitsers gevluchte) Zusters van Liefde van Wervik. De laatste zusters verlieten la Roseraie op 1 mei 1919.


Niet veel later werd in het kasteel een ‘pensionat de jeunes filles’ ondergebracht en werd er privaat onderwijs gegeven door het echtpaar M. Butaeye-Coussaert, Cutseau Marguerite en nog twee andere onderwijzeressen. 
Toen niet veel later meneer Butaeye stierf, verhuisde zijn weduwe echter naar Spa. Dat was in 1921.

Na de dood van zijn moeder in 1937 kwam Etienne de Bethune- de Potter d’indoye (Aalst, 1899- Brussel,1978), zoon van Felix, het kasteel bewonen.

Etienne de Bethune – de Potter kon zijn afstamming van Maximilien de Bethune bewijzen. Die was minister van Financiën geweest van de Franse koning Henri VI (1533-1610), en werd geadeld tot hertog van Sully. 
Zo kon Etienne zich in 1953 laten adopteren door een zekere Mademoiselle Gabriëlle de Sully, en verwierf hij de naam de Bethune-de Sully. Eén van de feestzalen draagt trouwens nog altijd zijn naam.

In tussentijd, we spreken over de periode 1/10/1940-27/2/1941 herbergde het kasteel tijdens Wereldoorlog II de Duitse Feldpost 34314. De Feldpost (ofte veldpost) was de postbedeling van de militairen die buiten de kazernes verbleven omdat ze waren ingezet voor oefening, mobilisatie of daadwerkelijke aanwezigheid op het slagveld. 

Andere bezettingsposten waren ingekwartierd op andere belangrijke plaatsen als het Kasteel van Overhamme, het Capucienenklooster …

Voor de geïnteresseerden : een volledige lijst van de Feldposten is HIER terug te vinden.

La Roseraie bleef tot in 1980 in bezit van de erfgenamen van Etienne de Bethune-de Sully. 

Daarna werd het landgoed verkocht aan de bvba Algeprom. De zaakvoerder, Yvo Lefèvre, zou er voor korte tijd zijn intrek nemen.

In 1984 werd het kasteel in het vredegerecht aan de Graanmarkt van Aalst openbaar verkocht. De nieuwe eigenaars, dokter Vanfleteren en zijn echtgenote, vormden er samen met hun zoon Bart het domein om naar feestzaal (annex restaurant), steeds  met het nodige respect voor de originele aard van het gebouw en de omgeving. 


Met dank aan de voortreffelijke kookkunsten van Bart, het vriendelijke onthaal en de betrokken service van gastvrouw Rebecca, werd de zaak al gauw een begrip in de wereld van feesten en seminaries.

De pittoreske kapel werd gebruikt door gasten die er hun trouwritueel in wensen te bezegelen of diende ook voor andere feestgelegenheden en het decor van de feestzaal in het kasteel was werkelijk adembenemend..



En hoe het nu eigenlijk zit met de rozen ? 

Wel, zevenendertig jaar nadat het kasteel gebouwd werd, kwam het in handen van Baron Felix Bethune-Maertens de Noorthout (Aalst 1857-1901), die een verwoed rozenkweker was. De naam “Château les Roseraies” zou door hem bedacht zijn. Veel rozen staan er tegenwoordig jammer genoeg niet meer op het domein.

Het kasteel diende dus de voorbije jaren als restaurant, maar ook in 1921 moest men natuurlijk eten. Hierbij een voorbeeld van een menukaart uit dat jaar :


Dat er gekookt werd op hoog niveau mag bewezen zijn door het feit dat chef Bart Vanfleteren zelfs tot viermaal toe voor de koning mocht koken. 

In augustus 2022 kwam echter heel jammer nieuws.  Donkere wolken kwamen over het kasteel drijven en “met veel pijn in het hart”, heeft de eigenaar beslist om er per 1 januari 2023 mee te stoppen. 


Na 38 jaar van succes en nadat men zowel de corona-epidemie en de stijgende energieprijzen een hand boven het hoofd kon houden, werd de genadeslag gegeven door ‘waanzinnige ventilatienormen’ en de torenhoge kosten daaraan verbonden.
De sluiting heeft dus niets te maken met een gebrek aan werk (de agenda voor 2023 zou al vol gestaan hebben), maar wel met de oneerlijke strijd tegen de administratie, waarbij de financiële reserves meer dan ooit in het oog moeten gehouden worden. 

De nieuwe ventilatienormen en de daaraan verbonden kosten zouden in de tienduizenden euro’s lopen. Een aangepaste installatie zou heel moeilijk te verwezenlijken zijn doordat het gebouw geklasseerd is als waardevol erfgoed en men er dus ook niet zomaar mag boren en kloppen waar en hoe men wil. 

De verwarmingskosten zouden in de winter wel eens kunnen oplopen tot 600 € … per dag (!), in de zomer zou men eenzelfde bedrag moeten neerleggen voor de werking van de airco. 
Zonnepanelen plaatsen mag ook al niet omwille van de eerder genoemde klassering van het gebouw.

Heel veel koppels hebben ongetwijfeld heel mooie herinneringen aan dit kasteel, en zullen ongetwijfeld met weemoed terugdenken aan die éne speciale avond in hun leven. 
Jammer genoeg is het dus 'schluss', en sluiten de deuren definitief bij aanvang van 2023.
 

Bronnen

kasteelderozerie.be/geschiedenis-2/
FaceBookpagina 'De Rozerie'
Foto's via 'De Rozerie' website en FaceBookpagina