Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

vrijdag 18 december 2020

Postkoetsen in Aalst

'De koetsier poetst de postkoets met koetspoets'.
'De poetsier poetst de postkoets met de postkoetspoets'.
'De postkoetskoetsier poetst de postkoets met postkoetspoets op een postkoetspoetsdoek'.

En … lukt het nog wat? De tong nog niet in de knoop gedraaid? 

Het blijft een leuke, maar achter deze tongbreker zit eigenlijk ook een hele geschiedenis verborgen. Een geschiedenis die zowel belangrijk is voor zowel het reizigersvervoer als voor de posterijen
 
Goed geraden ... Het gaat over de postkoets!


De postkoets, ook bekend als ‘‘diligence’’, vervoerde in de 17de, 18de en 19de eeuw immers zowel reizigers als post over korte en langere afstanden. 

In een postkoets waren, net zoals in de treinen tegenwoordig, vaak mensen aanwezig die mekaar niet kenden, wat vaak de passagiers na hun lange reis nogal eens ideeën gaf om het reisverhaal met een korreltje zout na te vertellen. 
Met de nodige omschrijvingen, beschrijvingen, overdrijvingen en karikaturen ... want het wàs een gebeuren, dat reizen met de koets …

Het is tegenwoordig een vervoersmiddel geworden dat tot de verbeelding spreekt en in menig (cowboy-) verhaal, of het nu getekend of verfilmd is, voorkomt. 
Er hangt bijna altijd een zweem van nostalgie omheen, hoewel op die manier reizen in werkelijkheid bijlange niet zo romantisch was. 
De ritten waren lang, bijzonder oncomfortabel en rustpauzes waren eerder zeldzaam. 

Aangezien een postkoets een door paarden getrokken rijtuig is, diende men op lange reizen natuurlijk ook tussenstops te voorzien om de paarden te kunnen wisselen en/of de reizigers wat te laten rusten.

De term 'postkoets' verwijst eigenlijk niet naar een type koets (‘om post te vervoeren’), maar wel naar de rustposten die men aandeed tijdens de reis. 
Men ging als het ware van ‘post’ naar ‘post’. 
De naam ‘‘diligence’’ vond zoals de naam al een beetje kan doen vermoeden zijn oorsprong in Frankrijk en werd vooral gebruikt op het vasteland van Europa.

Het grote verschil tussen een ‘‘diligence’’ en een ‘postkoets’ was dat de zogeheten ‘diligence’ een betere vering dan een gewone postkoets. 
Nog een verschil met de postkoetsen in andere regio’s was dat de ‘diligence’ doorgaans wel alle bagage van de passagiers kon vervoeren, terwijl bijvoorbeeld de Britse ‘stagecoach’ of de kleinere koets dat niet kon.
De overgebleven koffers moesten dan ook vaak via een extra wagen mee of dienden de reis zelfs af te leggen via een ander vervoersmiddel (vaak per boot - binnenschip).

In Nederland en België kenden we voornamelijk de comfortabelere ‘diligence’s, maar de woorden postkoets en ‘diligence’ zijn eigenlijk synoniemen geworden en worden dan ook door elkaar heen gebruikt. Dat laatste geldt echtter niet voor het Engels, want een Britse stagecoach zal nooit ‘diligence’ worden genoemd. 
In de Verenigde Staten dan wordt het woord ‘diligence’ ook wel gebruikt naast ‘stagecoach’.

Postkoetsen reden op gezette tijden van A naar B
Onderweg deden ze één of meer stopplaatsen aan, die meestal wisselstations of posthaltes werden genoemd. 
Buiten het feit dat hier de post werd afgeleverd, konden reizigers bij deze haltes meestal uitstappen als plaats van bestemming of overstapplaats.
Vaak kon men hier ook wat eten en drinken, soms kon men zelfs de nacht doorbrengen. 
Dat gold trouwens ook voor de bemanning van de koets, al moest die ondertussen natuurlijk ook de paarden verzorgen en/of wisselen.

Volgens een fout opgevatte berichtgeving zou de geschiedenis van de postkoets eigenlijk al begonnen zijn in 1489.
De koeriersfamilie Von Thurn und Taxis kreeg toen van de Duitse keizer Maximiliaan I een contract voor het bezorgen van de post door grote delen van Europa. 
Maar … dat contract had meer te maken met het bezorgen van post en niet over ht feit of dat dan met koetsen of andere middelen diende te gebeurden. Koetsen waren in die tijd helemaal nog niet gebruikelijk waardoor het niet logisch zou zijn dat deze al massaal zouden ingezet worden door een koeriersdienst. 
De post werd toen bezorgd met bodes die zicht te voet, per paard of met karren verplaatsten, maar van het concept dat zowel post als reizigers in hetzelfde rijtuig vervoerd worden was er dus nog helemaal geen sprake, laat staan van een netwerk van wisselstations.

In de 15e eeuw vonden er verschillende vernieuwingen plaats die het reizen per wagen populairder maakten.
In Frankrijk vond men de ‘chariot branlant’ uit, oftewel de ‘verlengde wagen’. 
Men verbond het onderstel toen niet langer met leren banden aan het passagierscompartiment maar wel met kettingen. Deze kettingen zorgden er dan voor dat het voertuig soepeler kon voortbewegen doordat het zware compartiment niet langer direct op het draaiende onderstel steunde. 

Tegelijkertijd pasten Hongaarse koetsenbouwers nog meer nieuwe snufjes toe op de koetsen.
Nog geen automatische ruitenwissers, … en voor cruise control zouden we ook nog enkele jaren moeten wachten. 
Maar ze werden bijvoorbeeld wel lichter gemaakt. 
En ze kregen ze een meer getroomlijnde vorm waardoor het mogelijk werd om met meerdere personen samen te reizen, men minder paarden diende te gebruiken en het belangrijkste: men ook veel sneller was. 
De Hongaarse koetsen raakten zo populair dat de naam van het Hongaarse stadje Kocs, op de route tussen Boedapest en Wenen, in gebruik genomen werd voor de koets (> coach) door heel Europa. 
In het wapenschild van de stad is dan ook een koets opgenomen. 


Gedurende heel lange tijd bleef de lichte Hongaarse koets het populairst. Er werden weinig grote aanpassingen gedaan, maar het reizen zelf werd wel nog wat comfortabeler gemaakt, ook al dank zij de beter onderhouden wegen.

Pas in het begin van de 17de eeuw ontstond het idee van een soort van lijndiensten met huurkoetsen in te voeren. Dit zou dan gelden als één van de eerste vormen van ons openbaar vervoer. 
Het begon allemaal bescheiden met vrij korte afstanden binnen de stad zelf of tussen niet heel ver van mekaar gelegen plaatsen … Hiervoor moest men op voorhand wel een plaats bespreken en de koets reed pas als er genoeg passagiers waren. Vergelijk het een beetje met onze huidige belbussen.

In 1634 opende Londen als eerste haltes bij Maypole en op de Strand waar ingespannen koetsen op reizigers wachtten als taxi’s.  Reserveren was niet nodig.
Hierna stapte men in steeds meer Europese steden over van ritten op aanvraag naar geregelde diensten met vastgestelde tijden. Waarschijnlijk was het ook hier Londen dat de spits afbeet in 1637. 
De lijndienst gold hierna voor zowel koetstaxi’s als voor andere huurkoetsen waarvoor wel nog een reservatie werd gevraagd.

In 1640 was het tenslotte toch nog de firma Von Thurn und Taxis die in Duitsland toestemming kreeg voor het starten van een échte lijndienst tussen Hildesheim en Bremen met een huurkoets die ook post vervoerde. 
Hier zien we een schilderij waarop het moment te zien is waarop de koets geladen wordt en ook de postiljons zich klaar maken voor vertrek. 


Vanaf 1675 kwamen er steeds meer lijnkoetsen tussen plaatsen onderling en soms zelfs tussen steden in verschillende landen. Hiermee was het idee van de postkoets als reismogelijkheid definitief gelanceerd.

De lijndiensten van de post werden uitgebreid en ook Aalst had zo zijn stopplaatsen. 
De oude posterij in Aalst, waar de postkoets van paarden verwisselde, stond in 1719 halverwege de Nieuwstraat, recht over het Keyzerstraatje (naast de C&A). 
Over het Keyzerstraatje is HIER meer te lezen. 

Het beheer van de posterij lag bij de heer Judocus Sterck en zijn vrouw Isabella Ely, die beiden behoorden tot families die gedurende tweehonderd jaar ‘diligence’s en vrachtkoetsen bezaten. 
In de oude posterij stonden in het begin van de 18e eeuw regelmatig 10 paarden op stal. 

Tussen 1768 en 1789 was het Maria Theresia Sterck die ‘posthouderigge’ was. 

In de 17de en 18de eeuw werd meestal gebruikt gemaakt van een grote, maar enigszins lompe, reis-Berline als koets voor alle langere afstanden. 
Aanvankelijk rustte de kast van dit rijtuig op twee ferme leren riemen die op houten blokken waren bevestigd en werd de hele zaak getrokken door zeven paarden. 
Dit voertuig deed ook vaak dienst als postkoets en werd beschouwd als het meest stabiele en veiligste type koets.  Aangezien de riemen een stuk sneller braken op hobbelige landwegen, was de berline een uitkomst voor vervoer buiten de stad. Afgezien daarvan was het een volledig gesloten rijtuig en daardoor ook goed bestand tegen de verschillende weersomstandigheden.

In de 19de eeuw veranderde de Berline echter. Omdat rijtuigen inmiddels veel steviger gebouwd waren, was er nog maar één langboom nodig, waardoor hij een stuk lichter en eleganter werd. 

Uiteindelijk was het de ‘diligence’ tussen Parijs en Lyons die als eerste werd voorzien van echte vering.
De nieuwe vering én de ontwikkeling van de nieuwe wegen zorgden er voor dat reizen met dit voertuig beduidend minder schokkerig en dus comfortabeler werd, en dat was zeker voor een langeafstandsreizigers een geweldige verbetering. 
De ledematen van de reizigers, voornamelijk de ruggen dan, stelden het erg op prijs.

Vaak wordt beweerd dat de koetsen juist vóór de industriële revolutie gebruikt werden en in het begin van de eeuw al snel werd weggedrukt door de trein. Het tegendeel is echter waar. 
De 19de eeuw betekende juist dé gouden eeuw van de koets, zij het de eerste helft wat meer dan de tweede. Binnen dat kader reed ook de ‘diligence’ nu veel vaker en bovendien sneller dan ooit tevoren.

Dat kwam niet alleen door een beter wegdek maar ook door echnische verbeteringen aan de koets. Tussen 1800 en 1830 beleefde het rijtuig vele verbeteringen op het gebied van vering, ophanging en koetsbouw en mede dank zij betere fokprogramma’s verkreeg men ook sterkere paarden.

Aalst, de Denderstreek en trekpaarden zijn trouwens eeuwenlang ontegensprekelijk met elkaar verbonden. 
De fokkerij van een echt Belgisch raspaard dateert uit het begin van de 17de eeuw. 
Toen in 1615 de eerste postkoetsen in gebruik genomen werden, had men uiteraard zeer energieke en sterke paarden nodig die de lange reizen fysiek aan kondlen. 
Rond 1770 creëerde Karel Van Lotharingen hengstendepots in onder andere Aalst, teneinde het type trekpaard te verbeteren naar het toen meer gevraagde landbouwpaard. Hiervoor importeerde hij hengsten van verschillende rassen, maar het resultaat werd een ontgoocheling. De depots werden allemaal opgedoekt, met uitzondering van Aalst, waar omstreeks 1775 nog een twintigtal Shires werden ingevoerd van bij de Engelse fokker Bakewell. Deze paarden bleken excellente fokhengsten en werden de verre voorouders van het Belgische trekpaard.

Bij aanvang van de 19de eeuw nam het gebruik van de ‘diligence’ een enorme vlucht die, net als zovele andere initiatieven, begint bij Napoleon Bonaparte
Nadat deze zichzelf tot keizer had uitgeroepen, zorgde hij immers uit strategische belang voor de bouw en het herstel van het wegennet op het Europese vasteland. 
Vanuit Parijs legde hij wegen aan naar allerlei steden in Frankrijk, België en Nederland. En vanuit Duitsland ging het helemaal richting Zuid-Italië, waartoe achttien wegen in de Alpen geschikt werden gemaakt voor rijtuigen.

Alles bij elkaar kwam er zo’n 30.000 km weg beschikbaar. 
Dit gebeurde trouwens door gebruik van een nieuw type wegdek dat rond 1764 was bedacht door de fransman Pierre-Marie-Jérôme Trésaguet (1716 – 1796) en als een voorloper van asfalt mag beschouwd worden.  Goeie kwaliteit, dat is zeker!

Napoleon was de eerste maar ook andere heersers in Europa volgden zijn voorbeeld en gingen wegen aanleggen naar zijn voorbeeld. Nieuwe technieken werden ontwikkeld en materialen werden verbeterd tot op het ogenblik dat de Schotse uitvinder John MacAdam in 1834 een nog beter produkt ontwikkelde dan dat van Trésaguet, het zogeheten macadam
Dat was de eerste echte variant van asfalt en door de ontwikkeling ervan was het aanleggen van wegen nog slechts ‘een peuleschil’.

Er kwam ook een sterk groeiende behoefte aan en interresse in het maken van reizen, zowel voor het plezier als voor zaken.

Zo ontstonden de ‘postkoetsen’ (mail coaches) die post en – in eerste instantie - slechts enkele passagiers vervoerden en volgens een strak schema zo snel reisden als wegen en paarden toelieten. Er werd weinig gestopt en de ritten waren vaak gevaarlijk (door struikrovers, gevaarlijke situaties onderweg en ook al door de vermoeidheid bij het personeel en de dieren).
Overvallen waren geen rariteit, zeker als je weet dat er soms enorme sommen geld werden vervoerd op deze manier.

Postkoetsen in de zin van ‘diligence’s behoorden toen vooral tot particuliere ondernemingen die zoveel mogelijk reizigers meenamen en minder nauw op de tijd letten. Rustpauzes werden ingelast als er nood aan was, en er werd voldoende tijd uitgetrokken om paarden, personeel en reizigers te voorzien van eten, drinken en verzorging.
 
- De Grote ‘diligence’ was het meest gangbare type en bood ruimte aan 14 tot 17 passagiers. Het rijtuig bestond uit drie afzonderlijke compartimenten die allen gesloten waren. 
De coupé aan voorzijde, het interieur in het midden en de rotonde aan de achterkant. Boven op het dak bevond zich de imperiaal. Daar zaten meestal nog twee tot zes mensen voorop in een cabriolet met inklapbare kap en er werd veel bagage stevig op verankerd. Het geheel werd afgedekt met een zeil. 


- De Kleine ‘diligence’ was vergelijkbaar met de grote, maar had geen middengedeelte.

- De Postkoets bestond uit een gesloten coupé aan de voorzijde, een gesloten interieur in het midden en een cabriolet met kap aan de achterzijde. Op het interieur was een wat kleinere imperiaal voor bagage. Zoals reeds eerder vermeld worden de namen postkoets en ‘diligence’ ondertussen door mekaar gebruikt.

- De Kleine postkoets dan had een interieur in de vorm van een coupé voor 3 personen, een bergruimte onder de zitplaats van de koetsier en achterin de kast. Soms was er ook een cabriolet achter het interieur, zoals bij de gewone postkoets.

De plaatsen voor de passagiers werden toegewezen in volgorde van beste naar slechtste plaatsen. 
Dat was binnen van voor naar achter en daarna de plaatsen buiten. 
Alle plaatsen hadden hetzelfde prijsticketje, behalve die in de coupé, die waren iets duurder.

Het rijtuig werd doorgaans getrokken door 6 paarden en de koetsier zat aan de voorkant op een hoge bok. De ‘diligence’ reed dag en nacht door en stopte alleen voor verse paarden en maaltijden. Hij haalde gemiddelden van zo’n 9 tot 10 km/u. 
De paarden die men voor de ‘diligence’ gebruikten waren speciaal gefokte Normandische paarden. Een sterk ras van tuigpaarden dat neigde naar een klein type trekpaard.
Omdat de ‘diligence’ zo groot was en de paarden zo sterk, had men wel eens de neiging de koets te overladen met mensen en bagage. Zo zijn er meldingen waarin sprake was van meer dan dertig passagiers!

‘Diligence’s hadden niet altijd een koetsier. Soms werden ze ook bestuurd door een zogeheten conducteur en door één of twee postiljons die op de paarden reden. De conducteur had zijn plaats op het imperiaal. Hij was verantwoordelijk voor het comfort van de reizigers en de veiligheid van de bagage. 
In het geval er vijf of meer paarden waren, mende hij ook de achterste twee paarden, terwijl de postiljon(s) (die doorgaans de dieren aan de linkerkant bereden) voor de overige paarden zorgden.

In de ‘nieuwen Aelsterschen almanach’ van 1785 staat te lezen dat ‘de diligentie van Brussel naar Parys vertrekt al over ander dag. Van den 1 april te beginnen tot den 1 october. Men betaelt voor elk hoofd 63 fransche livres, enop deze begrepen het onderhoud en het slaepen van Valencyn tot Parys 70 livres Fransch geld. De selve diligentiee is ook dienstig voor degene die maer en moeten naer Bergen, Valency, Cameryck, Perone en Roye’. 

Vanaf 1784  reed er met alle mailcoaches ook een bewapende postiljon mee die toezicht hield op een vlotte, veilige en tijdige aflevering van de poststukken. Hij had hiervoor een perfect lopende chronometer in een metalen doos mee waardoor hij de tijd in de gaten kon houden en waardoor hij kon trachten wat bij te sturen mocht het allemaal wat uit de hand lopen. 


Als de postkoets te laat binnen kwam, werd de postiljon zwaar beboet. Daardoor kon het wel eens gebeuren dat men bij een wisselstation de voor die plaats bestemde post gewoon op de grond kieperde en de nieuwe post mee griste uit handen van de postmeester. Op die manier moest de koets niet stoppen en werd er geen tijd verloren.  

De poststukken werden vervoerd in een kist die aan de buitenkant van de koets hing. Er was voor- of achteraan de koets een  bankje voorzien voor de guard en hij kon vanop deze positie de omgeving nauwlettend in de gaten houden en meteen reageren op struikrovers of andere aanvallers van de koets.
Meestal werd de functie vervuld door oud-militairen. 


Om de koets tegen overvallers te beschermen beschikte hij over een donderbus (een handvuurwapen dat geschikt was om een tegenstander op korte afstand te 'neutraliseren'), twee pistolen en een hartsvanger (een kort, dik snijzwaard, of dikke sabel). 
Omdat het wel eens gebeurde dat deze ‘bewakers’ voor het plezier hun donderbus afvuurden, kwam er in 1811 een wet waarin het afvuren van donderbussen zonder reden werd verboden. 
Een beetje knallen mocht dus niet meer, en dus blies de postiljon dan maar op de (post-) hoorn om de reis wat op te vrolijken voor de passagiers. Maar dat was natuurlijk ook niet de bedoeling … 

De hoorn werd door de komst van tram en trein vervangen door toeters, bellen en claxons, maar bleef wel verder bestaan in de logo's van de verschillende postdiensten (hoewel de laatste jaren de hoorn nog slechts met wat verbeelding terug te vinden is). 

Vergelijk het logo van de Belgische posterijen vroeger, met een duidelijke hoorn : 


... en het logo tegenwoordig, waar je al eens moet zoeken om de hoorn nog te vinden : 


Maar terug nu naar het serieuze werk. 
In één van zijn werken beschreef Sylvain van der Gucht een nachtelijke gewapende overval op een postkoets aan de Gentse Steenweg in Westrem. De koets was toen van Brussel naar Gent onderweg met maar liefst 1 200 000 frank, een voor die tijd enorm hoog bedrag. Men had het geld verborgen in lijnwaden zakken, en de koets werd voorafgegaan door een koetsier en vijf personen. Een enorme buit dus.

Afgezien van dit alles werd van de bewaker ook verwacht dat hij noodreparaties uit kon voeren. Hiervoor was een kist met gereedschappen en reserveonderdelen aan boord. Hij moet hiervoor in de leer zijn geweest bij een wagenmaker zodat hij zeker de eerste herstellingen aankon. Bij grotere pech onderweg (of een ‘pert totale’) diende hij de post persoonlijk verder te brengen op één van de paarden.  
Een ‘uitdagende job met veel afwisseling en verantwoordelijkheid’ dus, zoals men tegenwoordig in de vacatures zou vermelden.

Van het uurrooster dat de brave man presteerde, zouden de huidige vakbonden natuurlijk rechtveren, want zo’n bewaker had bijna constant dienst. Hij was een geliefd persoon langs reisroutes omdat hij altijd de laatste nieuwe nieuwtjes (en roddels) meebracht, en de mensen en officiële instanties wilden ook hun horloges graag gelijk zetten met de zijne, de 'officiële tijd'. 

Vooral de uitbouw van het lijndienst en het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) maakten de harmonisering van ‘de tijd’ heel dringend en belangrijk. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden ... Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten, en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.


Om die reden gebood de overheid een zekere Quetelet om eerst de steden van het spoornetwerk aan te pakken en hen te voorzien van een duidelijke, niet betwistbare tijdsindicatie. Dat werd ... de zon!
Na onder meer Brussel, Mechelen, Brugge, Gent, en Oostende was in 1839 ook Aalst aan de beurt.
Ja hoor, ook Aalst kreeg een eigen meridiaanlijn. Waar deze zich bevindt?
In de St Martinuskerk en je kan er HIER alles over lezen. 

Het gebeurde ook wel eens dat de koets zo vol zat dat er geen enkele plaats meer vrij was. 
De conducteur vroeg dan om heel traag (voetstaps) tot de volgende halte te reizen. Eén van de reizigers zou daar misschien afstappen, en dan zou er een plaats vrij komen. 
'k Zie het ons nog niet onmiddellijk doen, .... naast de bus meelopen tot de volgende halte om te zien of er daar misschien iemand afstapt.

Het was toen trouwens de gewoonte dat men achteraf betaalde, maar omdat sommigen dit wel eens ‘vergaten’ te doen, werd er een nieuwe reglementering voorzien dat de reizigers op voorhand verplichtte om te betalen. Vergellijkbaar natuurlijk met ons ‘ticketje’ van de trein. 

Langs de reisroutes waren er verschillende wisselstations of posthaltes gevestigd. Deze stonden ook onder verschillende andere namen bekend zoals ‘uitspanning’, ‘aanspanning’ of ‘relais’. 
Een wat groter type kende men als herberg.
Over het ontstaan van herbergen en cafés is HIER meer te lezen. 

Als de herbergen de vele reizigers op de Vlaamse wegen op een ietwat fatsoenlijke manier wilden ontvangen moesten natuurlijk verschillende voorzieningen aanwezig zijn. 
Zo moesten er bijvoorbeeld afspanningen of paardestallen zijn om de paarden van de reizigers, of van de postkoets, weer op krachten te laten komen.  En daarnaast moest de reiziger zelf ook weer op krachten kunnen komen en moest de herbergier dus een maaltijd kunnen voorzien. 
En ten slotte mochten ook bedden niet ontbreken.

Men kan deze herbergen helemaal niet vergelijken met hedendaagse overnachtingplaatsen. Zo waren grotere herbergen voorzien van twee keukens, een vijftal kamers en acht à negen bedden. Voor de rest van de herbergen lag het gemiddelde aantal bedden rond de vier à vijf. 

In Aalst waren de bekendste afspanningen of pleisterplaatsen ‘De Prince van Luyck’ en ‘De Snoeck’ aan de Ponstraatpoort, ‘De Coornbloem’ en ‘De Lys' achter de St Martinuskerk, het ‘hotel d’Autriche’ op de Keizerlijke Plaats, ‘de Posthoorn’ aan de Gentse Steenweg, ‘De Plavander’ (waar tegenwoordig de St Jozefkerk staat) en ‘De Keyser’ aan de Dendermondse Steenweg, ‘Het hotel des pays Bas’, ‘De oude coninck van Spanjen’ en ‘de dry coningen’ aan de Veemarkt (Hopmarkt), ‘Het Houten Handt’ en ‘De Meyboom’ aan de Zoutstraatpoort..

De Borse van Amsterdam’ is daar ook één van. Het is een 17e eeuws gebouw aan de Grote Markt met een renaissance onderbouw en zuilengalerij. De naam verwijst naar een stopplaats voor postkoetsen tussen Rijssel (Lille) en Amsterdam.


Over de Borse van Amsterdam is HIER meer te vinden. 

De wisseling van de paarden op deze haltes is misschien het best te vergelijken met een negentiende-eeuwse variant van de pitstop in de Formule 1.
Om toch maar zo weinig mogelijk tijd te verliezen ten gunste van de postbezorging, stonden de nieuwe paarden al opgetuigd klaar voor de aankomst van de ‘diligence’, terwijl ook de koetsier van de aanstormende postkoets zijn dieren al gereed hield. 
Bij aankomst vond er dan een razendsnelle wisseling van paarden op straat plaats, waarna de postkoets er weer vandoor ging. Ondertussen konden ook de postzakken worden verwisseld of kon een passagier die op het wisselstation in kwestie moest zijn zich met bagage en al uit het rijtuig haasten.


Maar moest het altijd zo vliegen? 

Neen hoor, er waren ook rustigere uitspanningen waar de paarden op het gemak werden gewisseld of uitgespannen om te rusten. 
Dat gebeurde vaak in een overdekte ruimte, omdat dit karwei echt niet aangenaam is in de regen of de kou. 
Om dat mogelijk te maken zonder rijtuigen of wagens te hoeven keren, hadden uitspanningen vaak ook een grote overdekte, poortachtige doorgang. 

Veel postkoetsen reden wel meteen door, maar gelegenheid om te drinken, eten of overnachten moest er natuurlijk wel zijn voor diegenen die hier een stop wensten in te lassen, of voor wie dit het ‘eindstation’ was. 
En er waren natuurlijk ook de particuliere postkoetsen die minder haast hadden, en op die manier ook wat konden verpozen tijdens hun lange reis.
Een reis naar bijvoorbeeld Parijs duurde drie dagen in de zomer, in de winter waren dat er vier. 

De verversing van paarden gebeurde iedere 15 tot 25 km, afhankelijk natuurlijk van bepaalde factoren, zoals de staat van de weg, de zwaarte van de koets en de beschikbaarheid van wisselstations langs de route.

Eenvoudige uitspanningen hadden doorgaans een café waarin reizigers een tijdje konden verpozen terwijl hun paarden konden uitrusten of werden gewisseld. 

Tot in het begin van de 19de eeuw bestonden de grotere wisselposten of herbergen uit een grote binnenplaats met daaromheen stallen en koetshuizen. Het runnen van een wisselstation vroeg om het nodige personeel zoals stalknechten, koetsiers, keukenpersoneel en dienstmeisjes. Zij sliepen op de zolders boven de koetshuizen. 

In het hoofdgebouw bevond zich een gelagkamer waar werd gegeten en gedronken en reizigers hun verhalen konden uitwisselden. Ook was er een gemeenschappelijke ruimte waar een aantal reizigers kon overnachten.
Daarnaast werd de herberg bevolkt door een bont en druk gezelschap van volwassenen, kinderen, honden en katten.

 

Vaak kon men van toepassing zijnde ambachtslieden als smeden, hoefsmeden, wagenmakers of timmerlieden en soms ook wegwerkers in de buurt van het wisselstation vinden. Niet zelden werden er producten of diensten verhandeld op de binnenplaats. 

In 1818 reden in Aalst nog 32 ‘diligence’s en ondertussen ook enkele vrachtwagens van de post. 
De ‘diligence’ die de reizigers vervoerde was geelgeverfd en was eigendom van Jan Baptist Bidar (van de afspanning ‘de dry koningen’) en Ignatius Ely (van de afspanning ‘de lelie’. 
Die reed toen alle dagen vanaf 4 uur ’s morgens, de ene dag naar Brussel, de dag erna naar Gent. 

Veel mensen reisden lange tijd liever met een postkoets dan met die trein omdat die, ongelooflijk maar waar, nóg oncomfortabeler was. 
Dat zou pas na 1840 geleidelijk aan bijtrekken … Over de stiptheid zullen we hier maar eventjes zwijgen …

Naar gelang van tijd nam het aantal reizigers toe en werden zij ook meer ervaren in het reizen. 
Dat maakte hen natuurlijk ook kieskeuriger voor wat betreft de keuze van de herberg. De kwaliteit van de herbergen en de stopplaatsen werden onderling vergeleken … 
Google en Tripadvisor bestonden nog niet, maar er kwamen wel reviews over de kwaliteit, de groote, de sfeer en de gezelligheid, en uiteindelijk verkozen ze dan die met de beste naam. 
De herbergiers moesten daardoor natuurlijk ook vaak harder hun best doen om het reizigers naar de zin te maken. 
Zo kwamen er bijvoorbeeld steeds meer aparte slaapkamers voor reizigers op een bovenverdieping. Uiteindelijk ontstond er zelfs een heel nieuw type herberg dat later bekend werd onder de naam hotel.

Ook de handel kon er maar goed bij varen. Dat bewijst het feit dat, nadat de gemeenteraden van Wieze en Herdersem op 16 maart 1904 aan de “Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen” de toelating gevraagd (en gekregen) hadden om een postkoets te bekomen, er op geregelde tijdstippen een postkoets vertrok vanuit Aalst Centrum, over Herdersem, naar Wieze. 
Voor de handelaars een heel belangrijke reis want zelfs bijvoorbeeld de lokale kwakzalver in Wieze stemde zijn consulatie uren af op de aankomst van de postkoets.


  … en Baron Bethune ijverde in 1904 in de kamer voor een eigen postkantoor te Wieze, nu de postkoets er toch passeerde... 


In 1907 was het dan zo ver ...


De 'malle post' (geen 'gekke post' maar 'mail post') werd een begrip ... ook in Aalst.
Hierbij een afbeelding van de koets uit 1910 met twee grote vensters, gefotografeerd voor het postkantoor op de Hopmarkt. Deze behoorde toe aan De Rijcke en Strickx.
 

Natuurlijk was kwestie van veiligheid jammer genoeg niet alles in de hand te houden. Het ging dan ook soms wel eens mis.
Zo sloegen in oktober 1913 de paarden van de postkoets voor het stadhuis op hol. Ene Hector Michiels kon de dieren intomen en kon zo erger voorkomen. Een op hol geslagen paard is immers geen lolletje ...

De postkoets was ook de plaats van het volgend verhaaltje dat verscheen in de Gazet van Aalst. 

‘Zjangsken’ die naar de keuring moest voor het leger, zag dat helemaal niet zitten. Hij zocht naar uitvluchten en dacht dat als hij zich als blinde zou laten uitschijnen, hij zeker niet naar het leger zou moeten vertrekken.
Zo gezegd zo gedaan, hij hield zich bij de dokter helemaal ‘blind’ en kreeg dan ook ‘vrijstelling wegens medische redenen’. 
‘Zjangsken’ was blij, vertrok fluitend bij de dokter en ging recht naar ‘Cinema Central’ in de Lange Ridderstraat. De zaal werd verduisterd en de film begon. 
‘Zjangsken’ genoot er van tot op het ogenblik dat de film eindigde en de zaal dus opnieuw baadde in het licht. 
Aan zijn zijde zat … de dokter die hem onderzocht had (en wellicht al een vermoeden had van het ‘karottentrekkersgehalte’ van ‘Zjangsken’).
Zonder verpinken tastte ‘Zjangsken’ voor zich uit en vroeg ‘Kunt U mij zeggen of ik hier wel op de Postkoets zit voor Wieze?’. 
Zes weken later kreeg hij zijn brief en mocht optrekken naar het klein kasteelken. 

Zoals al eens eerder aangehaald, wordt vaak gezegd dat de opkomst van de industrie in de 19e eeuw en meer bepaald de trein de ondergang van de postkoets betekende, maar klopt dat in veel gevallen niet. De trein was inderdaad een grote vorm van concurrentie op bepaalde trajecten en dan met name voor echte postvervoerders, maar dat was zeker niet overal het geval.

Treinen konden immers alleen maar rijden tussen plaatsen met een station en bovendien was het aanleggen van rails een heel kostbare en tijdrovende kwestie.  De hele 19de eeuw en ook in de 20ste eeuw nog is men rails blijven aanleggen maar nog bleven bepaalde regio’s onbereikbaar.

Zo bleven er voor postkoetsen nog lange tijd de volgende functies over:

- Het vervoer van passagiers en post van en naar het dichtstbijzijnde station. Dat kon in veel gevallen ook worden gedaan door huurkoetsen, privékoetsen of omnibussen en in een latere periode door trams. Het ging hier dan voornamelijk over kortere routes. Er waren nog lang plaatsen die zo ver van een station aflagen dat er wel degelijk een postkoets met bijbehorende tussenstops nodig was om er te komen.

- Het vervoer van passagiers en post op trajecten waar de trein helemaal niet in de buurt kwam of waar een directe verbinding met de postkoets wel degelijk sneller en gemakkelijker was dan eentje waar de trein bij was betrokken.
 
- Het vervoer van passagiers en post op trajecten die gedeeltelijk werden afgedekt door een spoorlijn, bij welke gelegenheid de postkoets op een treinonderstel werd gehesen en zo een stuk met de trein meereisde. Er bestond een speciale takel om postkoetsen op en af de trein te hijsen.
 
Sommige lijndiensten werden ook aangehouden vanwege hun populaire tussenstops. Reizigers hoefden niet de hele rit mee te gaan, maar wilden soms ook wel bij een iets minder belangrijke plaats in-, uit- of overstappen.

In 1933 lezen we in ‘De Koornbloem’ : “We staan niet vijandig tegenover de machine als dusdanig, maar we staan vijandig tegenover de roekeloos op de spits gedreven techniseering van de nijverheid, en we staan angstig en beklemd tegenover de nadeelige gevolgen die er uit voorspruiten voor miljoenen onder ons. Want niet enkel de arbeiders, maar ook de bedienden stellen zich iederen dag opnieuw de vraag : zal ik morgen mijn plaats niet moeten ruimen voor de machine”? 

Met de uitvinding van de stoommachine ging het er evenzoo toe. De spoorweg verdrong de postkoets en vele menschen zagen hun handel ten onder gaan. Maar het rijzen werd dermate vergemakkelijkt dat het aantal menschen die ‘eens in de wereld wilden rondkijken’ vertienvoudigd, neen verhonderdvoudigd werd. Voor honderd menschen die door de afschaffing van de postkoets waren broodloos gevallen, vonden duizend menschen in den loop der eerstvolgende jaren in de uitbating der spoorwegen een nieuw en beter bestaan”. 

Uiteindelijk werden de postkoetsen toch verdrongen. De paardentram, de electrische tram en de treinverbindingen deden hen de das om. 

In de jaren '50 werden nog koetsen gebruikt voor begrafenissen of rondritten van belangrijke personen (zoals prins carnaval). 
Toen kon men tijdens kermissen bijvoorbeeld ook een toertje rond de kerktoren maken en tegenwoordig kan je nog steed ritten met een koets maken in steden zoals Brugge, waar ze nog steeds een belangrijke toeristische trekpleister zijn. 
Hier bijvoorbeeld bij een rouwstoet van een begrafenis in de jaren '50 in Aalst.


En … dankzij (onder andere) de postkoets is Aalst ook bekend tot in Antwerpen, U weet wel : de stad aan de andere kant van de parking !
Er bestaat immers een kroeg ‘In de stad Aalst’ in de Carnotstraat in de Antwerpse stationsbuurt.
De jonge uitbater Dylan (25 in 2020) kan er honderduit vertellen over cafégevechten, dieven die zich op het wc verstoppen en de ingang voor paarden. 
Paarden, ja.
Tot in het begin van de twintigste eeuw kwamen de postkoetsen uit Aalst daar immers aan. 
De Aalstenaars die in Antwerpen werkten, kwamen dan daar hun post halen. 
Het houten interieur is trouwens nog origineel zoals toen. Zo kan bijvoorbeeld het raam vooraan helemaal openen van beneden tot boven. Dat diende ‘toen’ om het paard van de postkoets lost te maken en langs daar binnen te laten om het eten te geven. 
Een paard in een café, dat was echter geen zicht (‘in de gang’ is eigenlijk al op het randje). 
Dat brave beest moest immers ook zijn behoeftes doen en … dan is uw dorst wel over natuurlijk. 
Dus hadden ze een rolluik om het paard te scheiden van de rest van het café. 
Dat houten rolluik is er nog steeds.

Zo zien jullie maar hoe belangrijk de postkoets in vroegere tijden heel belangrijk was, en niet enkel in stripverhalen van Lucky Luke


Wat me er trouwens doet aan denken … Wisten jullie dat er ook aan Lucky Luke een Aalsters kantje zit ? 
Daarover kunnen jullie HIER meer lezen.


Bronnen

vice.com 26/02/2019
de-pikkeling.be
historamarond1900.nl
De Denderbode 20/03/1904 – 2/1/1913
De Volksstem 16/03/1907 – 26/10/1913 – 3/1/1915
De Koornbloem 19/11/1933
Von Thurn ... geschilderd door Ferdinand Messerschmitt in 1880, via spiegel.de
De Voorpost 28/6/1975
Foto rouwstoet via MadeInAalst
Paardenwissel ... geschilderd door Charles Cooper Henderson ca 1830 via rkd.nl
De landelijke boerentaveerne ... getekend door William Hogarth in 1747 via historamarond1900.nl
La Diligence ... geschilderd door Harry Eliott via en.expertissim.com
Playmobil.es/diligencia/70013.html
De Gazet van Aalst 20/01/1968 – 4/10/1969
Joseph Jobé – 'Van koetsen en karossen.' De Haan, Haarlem, 1977. 
Michael Wright – 'Reizen en vervoer. Wie weet het? Reeks'. Reader’s Digest, Amsterdam 2006
geriwalton.com/’diligence’-coac/
legendsofamerica.com/we-deadwoodstage/
Wikipedia 
Wikipedia UK

donderdag 10 december 2020

AALST EN DE DEELGEMEENTEN

Terwijl België al enkele fusies achter de rug had, was het op 1 januari 1977 ook de beurt aan Aalst.
 
Over Aalst zelf  staat op deze blog natuurlijk al heel veel te lezen. 
HIER vinden jullie meer info over het wapenschild, de leuze en de vlag. 

Aalst telt 8 deelgemeenten.  Klik op de namen om meer info over deze deelgemeenten te bekomen. 
 
 

Het vastleggen of wijzigen van de gemeentegrenzen was volgens de Belgische Grondwet enkel voorbehouden aan de wetgevende macht. Enkel het parlement kon via een wet gemeenten creëren, samenvoegen of grenzen wijzigen. Tot een systematische fusie kwam het pas na de Eenheidswet van 1961.
De bevoegdheid om gemeenten op te heffen werd voor een periode van tien jaar aan de uitvoerende macht toevertrouwd. Gemeenten mochten door de regering samengevoegd worden omwille van  financiële, geografische, taalkundige, economische, sociale of culturele overwegingen maar het parlement diende deze wetsontwerpen wel nog goed te keuren.

Deze nieuwe werkwijze betekende een grote vereenvoudiging voor fusies en grenswijzigingen. In 1964 en in 1969-1970 werden zo reeds een 300-tal gemeenten opgeheven. 

Het aantal Belgische gemeenten liep terug van 2663 in 1961 tot 2586 in 1965, 2359 in 1971 en ten slotte 596 in 1977 en 589 in 1983.

De fusiereeksen vóór 1976 waren alles bij elkaar bescheiden in aantal en en er kwam weinig tegenstand. 
Dat lag helemaal anders bij de fusies die op 1 januari 1977 in werking traden. 

Daarbij werd het aantal Belgische gemeenten van 2359 tot 596 gereduceerd. 
De fusie werd op relatief korte tijd doorgedrukt en ging in tegen de wens van veel gemeenten en dit leidde op bepaalde plaatsen dan ook tot hevig verzet tegen de plannen.

Reeds voor 1970 had men ingezien dat men op grote schaal zou moeten gaan fusioneren om de gemeentes bestuurskrachtiger te maken en ze over voldoende middelen te laten beschikken om een volwaardig lokaal beleid te kunnen voeren. 
Het voornemen voor omvangrijker fusies was opgenomen in de regeringsverklaring van de regering G. Eyskens V (1968-1972), een coalitie van christendemocraten en socialisten. Onder de minister van binnenlandse zaken in deze regering, Lucien Harmegnies, kwam een nieuwe procedure voor de fusies tot stand in de wet van 23 juli 1971 betreffende de samenvoeging van gemeenten en de wijziging van hun grenzen.

De wet legde het initiatief voor fusies bij de uitvoerende macht (de regering), die de fusieplannen moest laten bekrachtigen door een wet in het parlement. De fusies werden voorbereid door plannen van de administratie binnenlandse zaken en de uiteindelijke beslissingen moesten genomen worden door minister en regering.

Echt schot in de zaak kwam er pas onder de regering Tindemans I (1974-1977), een coalitie van christendemocraten en liberalen, met als minister van binnenlandse zaken Joseph Michel.

De grootschalige fusies maakten opnieuw deel uit van het regeerakkoord en minister Michel hanteerde bovendien een strikt tijdsschema, zodat de hele operatie rond moest zijn voor de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1976 en in werking kunnen treden bij het aantreden van de nieuw samengestelde gemeenteraden op 1 januari 1977. 
De inspraakprocedures en debatten waren daardoor relatief kort. 
Het Koninklijk Besluit van 17 september 1975 legde de fusies vast en na felle debatten bekrachtigde het parlement de fusies met de wetten van 23 en 30 december 1975.

De procedure bevestigde dat fusies mogelijk waren op basis van geografische, economische, sociale, culturele of financiële redenen. 

Het resultaat van de fusie was inderdaad een drastische vermindering van het aantal gemeenten en een opmerkelijke schaalvergroting, maar toch ook enkele ‘rariteiten’.

Zo bleven ook na de fusie enkele kleinere gemeenten zonder duidelijke reden bestaan (bijvoorbeeld Borsbeek, Hove, Lendelede, Lint, Niel, Olne, Oud-Turnhout of Terhulpen). 
En eeen aantal regionale steden werden min of meer met hun natuurlijke randgemeenten gefuseerd (bijvoorbeeld Aalst, Gent, Roeselare, Mechelen), terwijl dat bij andere niet gebeurde, zonder dat daar ooit een officiële reden voor is opgegeven (bijvoorbeeld Turnhout, dat met geen enkele gemeente fuseerde en Kortrijk, dat niet met zijn randgemeenten Kuurne, Harelbeke of Zwevegem fuseerde).

In totaal ontsnapten er van de 2359 gemeenten die in 1976 bestonden slechts 92 aan een fusie, onder meer de 19 tweetalige gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een aantal faciliteitengemeenten die wegens de taalregeling niet konden fuseren (o.a. Mesen, Ronse, Herstappe, Vloesberg). 
Het gemiddelde aantal inwoners per gemeente steeg op 1 januari 1977 van 4136 naar 16.565, de gemiddelde oppervlakte van 13 naar 52 km².

De schaalvergroting van de fusies van 1977 heeft ertoe bijgedragen dat de gemeenten in België een belangrijk bestuursniveau konden blijven, met een efficiënter sociaal, economisch en ruimtelijk beleid.

Verdere fusies kwamen er nog in 1983 en in 2019 maar deze hadden geen impact op onze stad.

Met de 5e staatshervorming in 2001 werden de provincie- en de gemeentewet trouwens 
regionale bevoegdheden en konden vanaf 2001 fusies van gemeenten geregeld worden door de gewesten.

Sinds de laatste 'fusiegolf' in 2019 bedraagt het totaal aantal gemeenten in België momenteel 581:

- 300 in het Vlaams Gewest 
- 262 in het Waals Gewest 
- 19 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 


Bronnen

Lijst van Belgische gemeenten naar besstuurlijke indeling
Lijst van voormalige Belgische gemeenten
Wikipedia

woensdag 9 december 2020

De Gilles ... een overzicht

In de periode na de eerste wereldoorlog waren er in Aalst maar liefst twee Aalsterse gillesverenigingen actief, wat eigenlijk een heel opvallend feit was daar ‘de gilles’ van oorsprong een typische Waalse carnavalfiguur was. 


De Gilles zijn immers folkloristische personages die eigenlijk enkel naar buiten komen op vastenavond (de dag voor aswoensdag). Ze zijn vooral gekend in centraal Henegouwen, in Binche, maar ondertussen heeft ook Aalst dus ook ‘zijn’ Gilles. 
In Aalst blijven ze trouwens niet binnen ... ze lopen mee tijdens zowel de zondag- als de maandagstoet, en op maandag houden ze hun bezemdans op de Grote Markt. Een spektakel dat zeker de moeite waard is om te gaan bekijken.

Het verschijnen van de Gilles in onze stad was een rechtstreeks gevolg van de ideeën van het feestcomité dat tijdens de organisatie van de eerste stoeten werkte naar het voorbeeld van andere steden, waaronder Binche.

Aalst kende in het verleden zowel de ‘Ware Gilles’ (tot 1971)  als de ‘’Ajuingilles’(tot 1933), en tegenwoordig nog steeds ‘De Aalsterse Gilles’ maar … 

wie of wat zijn dat nu eigenlijk … de Gilles? 

De Gilles komen eigenlijk uit de periode dat Amerika ontdekt werd. Het waren de Spanjaarden die specerijen, culturele activiteiten en klederdrachten 'van ginderachter' importeerden en zo kwam ook het typische pak met Inca- en Aztekeninvloeden bij ons terecht.  De Spaanse verrovering van Mexico was trouwens een zeer belangrijk onderdeel van de Spaanse kolonisatie in Amerika. De komst van de Spanjaarden betekenden meteen het einde van het Azteekse rijk. 
Hier een tekening van enkele Azteekse krijgers ... 


Hoe kwamen de Gilles nu eigenlijk bij ons terecht ? 

Ter gelegenheid van de huldiging van Keizer Karel en zijn zoon Philips in 1549, werd door Maria van Hongarije (de zus van keizer Karel) een groot feest georganiseerd, met optochten, steekspelen en tornooien. Dit vond plaats in haar paleizen in Binche en Mariemont. 
Zij was sedert 1531 regentes van de Nederlanden en ‘Dame de Binche’en verbleef in het kasteel van de Graven van Henegouwen, dat ze volledig had laten  herinrichten en versieren. 
Tijdens de feesten waren er ook presentaties (neen, nog niet via PowerPoint) over de grootste en mooiste overwinningen van de keizer, waartoe natuurlijk het legendarische keizerrijk van de Incas en de Azteken behoorde dat onder voogdijschap van de koning van Spanje terecht gekomen was.

Spaanse solddaten werden omgetoverd naar rode Inca’s met hun veelkleurige tatoeages en hoofddeksels versierd met pluimen, en ze dansten zich de ziel uit hun lijf. 
Het mag hierdoor duidelijk zijn dat de indianen en Inca’s de échte de voorlopers waren van ‘de Gilles’ zoals we ze tegenwoordig nog steeds kennen.

De ‘Gille’ zou zijn naam trouwens gekregen hebben door een figurant, de genaamde ‘Gil’ van een zogenaamde Incagroep. Gil was toen trouwens een wijd verspreide Spaanse voornaam. 
De brave man viel zo hard op door zijn enthousiasme in de stoet dat zijn naam zou verder blijven leven …

Een tweede versie vertelt dat Keizer Karel en zoon Filips naar Brussel kwamen ter gelegenheid van de traditionele Ommegang. Voor die gelegenheid had men ook Indianen uit Peru laten overkomen, en hun verschijning inspireerde ook andere steden, waaronder Binche.


Ze bootsten de Inca’s en Azteken na en de rest is geschiedenis.

En een derde theorie omtrent de oorsprong van de Gilles, ligt in de ‘Ballets Sauvages’. Aan de Franse hoven werd in de 15e en 16e eeuw vaak een bal gehouden waarbij zwart gemaakte mannen, die werden voorzien van linten en veren op het hoofd en belletjes om de enkels, optraden. 
Tegenwoordig zou het omwille van de uitbeelding van 'racisme' niet meer kunnen natuurlijk, maar het zou wel eens aan de oorsprong kunnen gelegen hebben van de ‘Gille’.

De Gilles mogen dan wel onlosmakelijk verbonden zijn aan Binche, een Aalsterse karnaval zonder Gilles is natuurlijk ook ondenkbaar geworden. 

De Gille is in de loop van de tijd, net zoals praktisch alle andere dingen,  natuurlijk ook geëvolueerd. 
In het begin haddden ze bijvoorbeeld geen hoed van struisvogel-, maar wel van maraboeveren
Het diertje stamt uit het geslacht van de ooievaars.  De hoed was toen ongeveer 50 centimeter hoog.

Eind 1800 kwamen de struisvogelveren op de proppen, alsook enkele juwelen die aan de hoed gehangen werden.  
De veren bleven, de juwelen verdwenen. 
Als offer aan de zonnegod werden noten, appels, kastanjes en ….  ajuinen gegooid. Appelsienen waren toen nog veel te duur.  Later, in de 19e eeuw werden dat dan uiteindelijk toch de appelsienen, en ook dat is iets wat we tot op vandaag de dag nog steeds kennen. 
Hier een afbeelding van een groep Gilles uit 1877.


Goed, we weten nu van waar de Gilles en enkele van hun gebruiken komen.  Laten we nu eventjes inzoomen op hun prachtige kostuums

De Gilles zijn te herkennen aan hun driekleurig pak, steeds met gebochelde borst en rug.  Het geheel is prachtig versierd met kant en kraag en op het hoofd dragen ze een hoed met struisvogelveren. 

Met zijn klompen stampt de Gille de grond aan als symbool voor het vruchtbaar maken van de grond.
De kadans wordt in hoofdzaak gegeven door de trommel, bijgestaan door verschillende blaasinstrumenten. Het ritme is door de eeuwen heen eigenlijjk nooit veranderd. De melodietjes zijn nog steeds de originele muziek van tijdens het bezoek van Keizer Karel. 
De speciale pas met gebogen been, de zogenaamde ‘stomping dance’, vindt zijn oorsprong bij heel veel rituelen met betrekking op de vruchtbaarheid van de bodem. 


De bellen op het kostuum verwijzen naar de voorwerpen die de primitieve volkeren ter hoogte van de nieren droegen.  Met het geklingel van de bellen probeert de Gille alle slechte invloeden (boze geesten, heksen, …), die een vruchtbaar jaar in de weg kunnen staan, weg te jagen. 
De nieren waren trouwens heel belangrijk want de gezondheid en conditie werden (en worden) beschadigd door het niet tijdig afdrijven van afvalstoffen. 
Chanca piedra’ of ‘steenbreker’, afkomstig uit Peru is trouwens een uitstekend middel om onze nieren te zuiveren en de gezondheid ervan te stimuleren. Deze plant was reeds bij de Inca’s bekend en heeft sterk vochtafdrijvende eigenschappen. Steenbreker zorgt ook voor een gezonde bloeddruk en activeert onze leverfunctie. 
De bellen staan echter ook symbool voor de zon en de aankomende zomer, waarbij verwezen wordt naar de lentefeesten van vroeger.

De versieringen op het kostuum verwijzen naar de kleurrijke tatoeages van de Indianen.
In Aalst zijn dat :
- 80 bloemen die verwijzen naar de stad Aalst als bloemenstad
- 18 leeuwen
- 18 keizerlijke kroontjes
- Het schild van Iwein van Aalst
- 3 emblemen met de afbeeldingen van het standbeeld van Dirk Martens, het Belfort en het Wapenschild van Aalst.


De Gille draagt een mandje mee, gevuld met sinaasappelen om uit te delen aan het publiek. De sinaasappelen dienen als offer aan de Zonnegod Helios. De sinaasappelen vervangen het brood, het fruit en het varken dat vroeger als offer voor de vastendagen gegeven werd. 
In Aalst wordt op maandag tijdens de Gillesdans ook steeds een beroep gedaan op de burgemeester, de prins en de voorzitter van het feestcomité om hen een beetje te helpen. Naast sinaasappelen gooien ze dan trouwens ook kleine bezempjes in het publiek, een heel gegeerd item, waar nogal wat gegrabbel en gevloek komt bij kijken. 

De enorme bult die de Gille op de rug en de borst draagt is symbool voor de misvorming en de lelijkheid van de heksen en ‘andere rare verschijnselen’ van de primitieve volkeren.

De prachtige hoed is ongetwijfeld hetgeen het meest aanspreekt bij het zien van de Gille. Op deze hoed zitten tussen de 250 en 300 struisvogelpluimen die de weelderige haartooi van de Indiaanse volkeren nabootst.

Aanvankelijk droegen de Gilles in Aalst geen masker, terwijl dat in Binche wel steeds het geval geweest is. De laatste jaren is het ondertussen niet meer weg te denken. In Aalst wordt het masker gedragen tijdens de bezemdans op carnavalsmaandag, een schitterende voorstelling trouwens die je zeker eens moet gezien hebben. 
Het masker werkt het individualisme weg. De Gilles vormen immers één geheel, waarbij de ene niet te onderscheiden is van de andere.  

De dans moet de stad trouwens beschermen tegen de kwade invloeden van buitenaf.
 
Het begon in Aalst allemaal met het organiseren van de carnavalsstoet, dus eigenlijk in een nog niet zo overdreven ver verleden. Er waren toen twee verenigingen die als ‘Gilles’ door het leven gingen. In 1971 ontstond dan de versie die we tegenwoordig nog steeds in onze straten mogen verwelkomen en bewonderen, 'de Aalsterse Gilles'. 

Lees alles over 'De Ware Gilles' en 'De Ajuingilles' HIER
Lees alles over 'De Aalsterse Gilles' HIER



Bronnen :

aalstersegilles.be (oude en nieuwe website)
foto Ajuingilles collectie A.Van Schuylenbergh
foto Ware Gilles collectie Van Goethem
Facebook De Aalsterse Gilles
Facebook De Glazen Toren
De Voorpost speciale carnavalsuitgave van 1980
Brochure van de Gilles uit 1985
De Voorpost 4/1/1974 – 11/2/1983 – 27/1/1978
Het Nieuwsblad 30/8/2001 – 10/02/2012

De Gilles .... De Ware Gilles en de Ajuingilles

In DIT ARTIKEL ging het reeds over het ontstaan van de Gilles en ook over de kledij. 

Er werd daar ook al vermeld dat de geschiedenis van de Gilles in Aalst begon met twee verenigingen. Zowel 'De Ware Gilles' als 'De Ajuingilles' waren gedurende meerdere jaren te zien in onze stad en daarbuiten. 
Sedert 1971 kennen we 'De Aalsterse Gilles' die vandaag de dag nog steeds aanwezig zijn in binnen- en buitenland. 
 


De Ware Gilles

In 1923 werd in Aalst voor het eerst een echt georganiseerde carnavalstoet ingericht, en het was ook in dat jaar dat ene Gust De Man in het toenmalig genaamde “Houten Dorp”, samen met familieleden en vrienden een carnavalsvereniging stichtte onder de naam “Door eendracht Veel Vermaak”. 

Er was toen nog helemaal geen sprake van ‘Gilles’, hoewel deze groep er enkele jaren later zou voor zorgen dat er ook in onze stad een groep van deze 'rare figuren' te zien zou zijn.
 
In 1923 was hun onderwerp in de stoet ‘Aalsterse boeren en boerinnen’, in 1924 ‘Pachters en pachteressen’ en in 1925 ‘Oude vrolijke dorpelingen’. 
Verkleed als oude mannen en vrouwen, en begeleid door accordeonmuziek, dansten zij toen doorheen de stad. 
Sedert het begin van hun bestaan oogstten zij een overweldigend succes. In 1925 behaalden zij op 26 uitstappen maar liefst 25 keer de eerste prijs.
In 1926 gingen ze op stap als ‘Pachters en pachteressen op hun zondags’

In december 1926 richtte het feestcomité zich tot de Aalsterse groepen met de vraag een nieuwe Aalsterse carnavalsfiguur te creëren. 
Het moest in elk geval "een kostuumtype" worden naar het voorbeeld van de Gilles de Binche, en die vraag werd enthousiast beantwoord door ‘Door Eendracht veel Vermaak’ en ‘de Slecht Gekleeden’

Met het intussen vergaarde prijzengeld en de toen reeds bestaande interesse voor het uitbeelden van de gille, werd in 1927 besloten om de “Gilles van Binche” uit te beelden.. 
Ze waren gekleed naar het evenbeeld van hun Waalse collega’s, al droegen ze in de beginjaren papieren hoeden. 
Het resultaat mocht zeker gezien worden tijdens de optochten van 1927 en 1929, en in 1930, toen de vereniging reeds meer dan 50 leden telde, werd uiteindelijk besloten om de vereniging “De Ware Gilles” op te richten.

In Binche werden in 1932 tien pluimenhoeden aangekocht. De overige werden uit papier gemaakt. Maurice Meersman, toenmalige secretaris en kleermaker binnen de vereniging zorgde voor het vervaardigen van de kostuums. 
Ook werd een fanfare samengesteld en onder leiding van muzikant Frans De Bruyn kon, de uit Binche meegenomen, gillesmuziek aangeleerd worden.

Het jaar 1936 was voor Aalst een jaar zonder de Gilles in de stoet. De leden protesteerden immers omwille van het feit dat een hen beloofde premie van 100 frank niet werd toegekend door het Feeestcomité. Ze stapten dus niet mee in de officiële stoet, maar deden op carnavalsmaandag wel een toertje doorheen de stad, op eigen initiatief weliswaar. 
Alles werd bijgelegd en de Gilles konden opnieuw jaarlijks hun opwachting maken in de stoet.

Gust De Man werd in 1948 voor zijn inspanningen beloond en werd verkozen tot lid van het stedelijk feestcomité.

Tot ongeveer 1953 waren de “Ware Gilles” één van de weinige Aalsterse carnavalsverenigingen die op  jaarlijkse basis de stoet vervoegden. 
Naast de Aalsterse carnavalsstoet dook de vereniging ook op buiten Aalst. Het behaalde prijzengeld werd gebruikt om op regelmatige basis nieuwe hoeden aan te kopen en de oude te kuisen.


1953 betekende trouwens meteen de 30ste verjaardag van de groep, en dat moest gevierd worden uiteraard. Burgemeester De Bunne en het schepencollege stonden in voor een feestelijke ontvangst in de feestzaal van het stadhuis. August De Man mocht als voorzitter van de groep ook een ‘plaket van de stad’ ontvangen.
  
Dank zij de financiering van de optredens buiten de stad, konden de gilles hun papieren hoeden verder vervangen door de hoofddeksels met struisvogelveren, die tegenwoordig nog steeds worden gedragen. 

Bij gebrek aan jonge krachten werd in 1971 besloten de werkzaamheden stop te zetten en de hoeden en kostuums te verkopen. 

Het was onder impuls van Volksvertegenwoordiger en schepen van cultuur, Bert Van Hoorick dat er werd overgegaan tot de oprichting van een nieuwe groepering van gilles.
Zo werden 'de Ware Gilles' de voorlopers van 'de Aalsterse Gilles' die nu nog steeds door onze straten paradeert.


De Ajuingilles van 1927 tot 1933

Onder voorzitterschap van René Boelens werd in 1924 de vereniging “De Slecht Gekleeden” opgericht. In 1925 beelden zij ‘Clowns’ uit en tijdens de optocht van 1926 voerde de 35 man sterke vereniging ‘De Lustige Schaarslijpers’ op.
Het was meteen een succes. In hun eerste stoet (clowns) haalden ze de tweede plaats en een jaartje later werden ze derde.

In december 1926 richtte het feestcomité zich tot de Aalsterse groepen met de vraag een nieuwe Aalsterse carnavalsfiguur te creëren. Die vraag werd enthousiast beantwoord door ‘Door Eendracht veel Vermaak’ en ‘de Slecht Gekleeden’.  ‘Door Eendracht veel Vermaak’ ontpopte zich tot de ‘Ware Gilles’ (zie hierboven) en ‘de Slecht Gekleeden’ gingen vanaf 1927 verder als ‘De Ajuingilles’.

Gekleed in een lijnwaden kostuum, bekleed met rode en zwarte leeuwen en sterren alsook het wapenschild van Aalst op de linkerborst, wierpen zij ajuinen uit. 
Deze ajuinen werden in ronde, bolvormige rieten manden meegedragen. De kraag uit rode stof was afgewerkt met een witte band en aan de mouwen en broekspijpen werden eveneens de Aalsterse witte en rode kleuren gebruikt.
Ook de schoenen waren rood.


Daar waar het in bijvoorbeeld Binche ten strengste verboden is aan vrouwen om lid te worden, was dat in Aalst niet het geval.
In tegenstelling met de huidige gilles, waar iedereen een broek draagt, droegen de vrouwelijke leden toen wel een lange rok. 

Ook door de ajuingilles werden in dit jaar geen pluimen gedragen. Ze droegen toen een ajuinvormige muts die uitliep op een punt.

Het volgende jaar (1928) werd de vereniging herdoopt naar “Vermaak na arbeid”, maar het onderwerp bleef wel ‘de ajuingilles’.  De muts werd toen getooid met een witte en rode pluim en de kraag was afwisselend vervaardigd uit rode en witte banden en gevlochten strengen werden er aan vastgemaakt. Het schoeisel werd in beide kleuren gelakt.

Ook zij liepen mee in verschillende andere steden. 

De vereniging prijkte meermaals op carnavalsaffiches en de populaire ‘Ajuingilles’ stapten voor het laatst op tijdens de cavalcade van 1933


Meer over de geschiedenis van de Gilles en een beschrijving van het kostuum : HIER
Meer over 'de Aalsterse Gilles' : HIER


Bronnen :

aalstersegilles.be (oude en nieuwe website)
foto Ajuingilles collectie A.Van Schuylenbergh
foto Ware Gilles collectie Van Goethem
Facebook De Aalsterse Gilles
Facebook De Glazen Toren
De Voorpost speciale carnavalsuitgave van 1980
Brochure van de Gilles uit 1985
De Voorpost 4/1/1974 – 11/2/1983 – 27/1/1978
Het Nieuwsblad 30/8/2001 – 10/02/2012

De Gilles ... De Aalsterse Gilles

In DIT artikel konden jullie al de geschiedenis lezen van de Gilles in het algemeen, alsook een uitleg vinden over het kostuum en de attributen. 

In DIT artikel werden de twee eerste Aalsterse Gillesgroepen, 'De Ware Gilles' en 'De Ajuingilles' besproken. 

Deze twee groepen stopten hun activiteiten en in 1971 werd 'de Aalsterse Gilles' gevormd zoals we deze tegenwoordig nog steeds kennen.
In 2021 werd de groep officieel 'Koninklijke Maatschappij'.


Toen in 1971 werd beslist om de Ware Gilles te ontbinden, was het onder leiding van toenmalig Volksvertegenwoordiger en schepen van cultuur Bert Van Hoorick dat er op 17 juni 1971 een nieuwe vereniging werd opgericht onder de naam ‘De Aalsterse Gilles’. Hij vond – terecht  dat deze mooie traditie niet mocht verloren gaan en stampte samen met oud-schepen Gustaaf De Stobbeleir een nieuwe ‘Gilles’-ploeg uit de grond.

De paperassen waren dus in orde op 17 juni 1971 en het eerste bestuur kon worden samengesteld. Dit bestond uit voorzitter Gustaaf De Stobbeleir, secretaris Joseph De Man, penningmeester Sylveer Aerssens, materiaalmeester Omer Sunaert en als gewone bestuursleden Els Ponnet, Rosa Van Gyseghem en Eric Roelandt.

Het lokaal werd ‘café ‘Bristol’ op de Grote Markt en het bestuur wendde zich onmiddellijk tot de bevolking van Aalst om financiële steun te verkrijgen.
De nieuwe vereniging wierp zich op als een culturele en folkloristische vereniging die oude tradities in ere wenste te houden, maar voor het onderhoud van en de aanschaf van nieuwe hoeden en kostuums waren natuurlijk ook ‘centjes’ nodig.

Op 9 september kregen de ‘nieuwe’ Gilles de dans aangeleerd terwijl voor het carnaval van 1972 te Binche een contract werd afgesloten voor de huur van hoeden en kostuums.
Tevens werden een postkaart met het Belfort en een gillespopje in volledige outfit te koop aangeboden.

In keurig uitgedoste kostuums en met weelderige pluimen hoeden op, waarvan 1/3 met witte pluimen, werd met 19 Gilles en 13 muzikanten deelgenomen aan de 44ste cavalcade. Onder het enthousiaste applaus van de menigte vergaten onze Gilles al gauw de enorme inspanningen die zij op korte tijd hadden geleverd en genoten van het wederoptreden van deze speciale groep. 

Hier een foto uit de stoet van 1972 met links Gustaaf De Stobbeleir, in het midden 'Gille' Sylveer Aerssens en rechts Joseph De Man.
 

Na dit eerste succesrijk optreden werd de werking van de vereniging veilig gesteld door de statuten welke voor zowel Gilles als muzikanten van kracht waren. Bert Van Hoorick en Gust De Man werden vereerd met het ere-voorzitterschap.

In het jaar 1973 groeide de vereniging uit tot 28 Gilles, 18 muzikanten, 6 appelsiendragers en 1 ceremoniemeester. Van dan af aan droegen de muzikanten ook een klein hoedje, getooid met struisveren en voerden de dansers voor de eerste maal de bezemdans op met hun rijsbos ofte heksenbezem. 
Hier een foto uit 2016 op dewelke de hoedjes van de muzikanten duidelijk te zien zijn.
  

1973 betekende ook de uitgifte van een 'linjeken', naar analogie van de andere carnavalsgroepen. 


Ook werd het Aalsters Gilleslied aan de wereld voorgesteld. Dit lied werd geschreven door Odilon Mortier die met zijn orkest al heel wat grote namen mocht begeleiden, en er vanaf dit jaar ook de Gilles van Aalst mocht aan toevoegen. 
Over Odilon is HIER meer te lezen.
Geniet nog even mee van het lied ...


Naar aanleiding van de Dirk Martensfeesten (500 jaar ‘Zwette Maan’), waarbij ook in september werd opgetreden, werd een postkaart aangeboden waarop de ‘Zwette Maan’ met enkele Gilles staat afgebeeld.

Tijdens de voorbereidende carnavalsactiviteiten van 1974 werd op het ‘Driekoningenfeest’ en de ‘Prinsenverkiezing’ voor het eerst de bezemdans gebracht. 
Dit gebeurde in een uitgangskledij bestaande uit een mantel in de Aalsterse driekleur. Daarbij werd een rode strik gedragen op een wit hemd en zwarte broek. Een rood-witte prinsenmuts getooid met fazantenpluimen maakte de outfit volledig. 
Ter gelegenheid van de 46ste carnavalsoptocht droegen de Gilles hoeden getooid met struisveren in de Aalsterse kleuren
Op caranavalsmaandag hielden ze hun bezemdans opnieuw, maar dan wel in Gilleskostuum. Ruim 400 kleine bezempjes werden het publiek in gemikt, en op het ogenblik dat alles verdeeld is, stopten de muziek en de dans.
Eind augustus werd er ook voor de eerste maal deelgenomen aan de ‘Aalsterse Avond’ onder leiding van Keizer Kamiel.

In het vooruitzicht van carnaval 1975 werd er voor de laatste maal een prentkaart uitgegeven. Op deze kaart werd de voltallige groep afgebeeld. Ook een zelfklever en medaille werden verkocht.
Dat jaar stapten 35 Gilles mee op.   
Nieuw waren de veelkleurige linten die de mandjes sierden en de samenwerking met de Prinsencaemere van Aalst waarmee ze de week na carnaval een bezoek brachten aan de rustoorden in het Aalsterse.

Onder het voorzitterschap van Gustaaf De Stobbeleir werd er een nieuw bestuur opgericht met Rony De Bruyn als secretaris/groepsleider en Yvette De Prez als penningmeester.

In het kader van het 5-jarig bestaan in 1976 organiseerden de Gilles hun eerste ‘Gillesnacht’ in café ‘Bistro’ op de Grote Markt. De eerste brochure welke rond de jaarwisseling werd verspreid gaf een overzicht van de gillesvereniging te Aalst en ze vroegen ook meteen om meer financiële steun. Een nieuwe medaille werd daarom aan de man gebracht. 


Tevens gingen dat jaar de eerste publieke repetities of ‘vooroptochten’ door. Deze vooroptochten gaan tegenwoordig ook nog steeds door, en mogen ook wel rekenen op enige interesse van de Aalsterse bevolking.  De Gilles doen deze tocht in gewone kledij, en in plaats van een verenhoed dragen ze een eigen, carnavalesk exemplaar.

In 1977 drong de vernieuwing van de uitgangskledij zich op. Om dit te realiseren was er uiteraard geld nodig en opnieuw werd er van deur tot deur verkocht. Zelfklevers en medailles werden aangeboden, maar de blikvanger was de nieuwe fonoplaat met tekst en muziek van Harry Pinky met als titel ‘De Gilles, de Gilles van Aalst brengen vreugd en plezier’.


Op het B-kantje stond 'Aalsterse Gilles nr 1-2-3-4-5, een potpourri (medley)

In 1978 ging de 50ste stoet door onder het goedkeurende oog van het vorstenpaar. 

Drie weken voordien, tijdens de prinsenverkiezing, bracht de vereniging in de Keizershallen een spetterende show over de historiek van de Gilles in Aalst. 
Voor deze show werden niet minder dan 70 kostuums, maskers, hoeden en instrumenten vervaardigd en zowel de toeschouwers, pers, het stedelijk feestcomité en het stadsbestuur loofden deze unieke opvoering. 
Gezien heel de geschiedenis belicht werd kwamen natuurlijk de primitieven, de inca’s, Azteken, Keizer Karel en de heksen aan bod. 
Deze laatsten moesten op bevel van een ceremoniemeester immers de grond vegen om als het ware de boze machten tot stof weg te vegen. 


De week voor carnaval werd voorzitter Gustaaf gehuldigd als medestichter van de eerste georganiseerde carnavalstoet in 1923.  
Een medaille met de beeltenis van de voorzitter werd uitgegeven en het stedelijk feestcomité stelde die avond Gustaaf aan als ‘strafhouder’ van de Aalsterse stoet. 
Bovenop dat alles werd er dat jaar ook een heuse reus gebouwd, een ‘reuze’ Gustaaf, die vanaf dan de Gilles zal vergezellen in de stoet. 'Reus Gustaaf' zou tussen 1978 en 2006 meelopen in de stoet.

 

Het reuzenlichaam was daarna echter volledig versleten en de vereniging gaf er de voorkeur aan om hun kostuums 'op en top' te houden. 
In 2011 werd het hoofd van De Stobbeleir wel hersteld, dus misschien zal hij ooit toch opnieuw zijn plaats vinden tusen de dansende Gilles? 

Het was echter niet enkel Gustaaf die werd geëerd, neen ook muzikantenchef Georges Schollaert werd voor zijn 50ste deelname aan de Aalsterse stoet in de huldiging betrokken.

Tijdens de stoet liepen de Gilles voor één keertje niet helemaal vooraan maar kregen ze het nummer 22 toebedeeld. Dit nummer was voorbehouden voor de groep die de rechtstreekse TV uitzending moest openen. 
Tijdens de receptie één week na de 50ste stoet werd een grote gillespop aan het vorstenpaar overhandigd.

In 1979 kreeg De Aalsterse Gilles een extra subsidie van de stad Aalst. Het departement ‘cultuur’ voorzag in een bedrag van 50.000 Belgische franken en het stedelijk feestcomité gaf de Gilles de kans om nieuwe inkomsten aan te boren met de introductie van het ‘Lentecontact’ en later ook op de ‘Jaarbeurs’ waar de vereniging een verbruikersstand uitbaatte.
In de gillesbrochure verscheen een artikel van Keizer Kamiel onder de titel: ‘Weir doen voesj’ en in dezelfde uitgave dankte voorzitter Gustaaf De Stobbeleir voor het groot geschenk, namelijk ‘zijn’ Reus Gustaaf.

Voorts werden er plannen gesmeed om een eigen outfit te ontwerpen. Maar liefst 101 kostuums en 32 gilles en muzikantenhoedjes werden er dat jaar vervaardigd. 

In 1980 werd ook een nieuwe versie van de bezemdans gebracht, en in die periode deden ze ook nog een rondedans op zondag- en op maandagavond.
Vanaf toen droegen ze trouwens een zonderling goudkleurig masker dat eerst uit kunststof werd vervaardigd.

Eén jaar later zou dit masker wegens de hoge slijtagegevoeligheid vervangen worden door een lederen variant.  
Een fonoplaat, met tekst en zang door Odilon Mortier, met als titel ‘Dansende Gilles op de markt, trots van alle ajuinen’ werd uitgebracht en verkocht.

In 1981 vierden De Aalsterse Gilles hun 10-jarig bestaan
Een 4-kleurenfolder werd uitgegeven in de ons omringende landen en een jubileummedaille diende dit heuglijke jaar te herdenken. Aangezien de uitvoering van deze medaille niet conform het ontwerp was, werd deze uiteindelijk niet uitgegeven. 

Er werd dat jaar aan de bezemdans ook opnieuw een bezemworp toegevoegd, wat het spektakel voor het massaal opgekomen publiek nog aantrekkelijker maakte. Zoals de naam al laat vermoeden worden er tijdens deze worp kleine bezempjes uitgeworpen. Deze kleine gelukbrengende bezempjes, die door de vereniging zélf worden vervaardigd, zijn sedertdien fel begeerde souvenirs. Zij worden enkel op maandagnamiddag tijdens Aalst carnaval te grabbel gegooid.

In 1982 werden er te Binche nogmaals 7 gilleshoeden aangekocht. Dit bracht het aantal hoeden van de vereniging op 39! 
Enkele trommelaars kwamen na een oproep via de media de vereniging versterken. maar het echte nieuws dat jaar was dat voorzitter Gustaaf De Stobbeleir zich terugtrok en later dat jaar opgevolgd werd door Urbain Dhaese.

Voor het eerst werd er ook buiten Aalst opgetreden. 
Het ‘testoptreden’ vond plaats te Beernem ter gelegenheid van de ‘Berenfeesten’. Dit optreden op zondag 13 juni bestond uit een optocht met medewerking van een 15-tal folkloregroepen, waaronder natuurlijk onze Aalsterse Gilles, maar ook Alkuone, de Steltenlopers van Namen en nog enkele andere volksdansgroepen.

De 55ste stoet in 1983 werd een ‘rotoptocht’! 
Het stedelijk feestcomité plaatste de Aalsterse Gilles toen helemaal achteraan in de stoet en ze kwamen ruim 20 minuten later dan de net voor hen gestarte groep op de Grote Markt aan.
Natuurlijk was er geen kat meer die nog naar hen omkeek, en ze kregen daarenboven ook nog een boete van 10.000 Belgische franken ... Allien in Oilsjt, inderdaad. 
De Gilles vroegen zich dan ook publiekelijk af ‘Wat hebben wij misdaan om zo behandeld te worden?’
Enkele maanden later zou Minister Marc Galle en de CSC De Rank het vermelde bedrag bijpassen.

De weken die daarop volgden, voerden de Gilles besprekingen met het College van Burgemeester en Schepenen en met het stedelijk feestcomité om betere voorwaarden te bekomen. Deze gesprekken resulteerden in een apart contract voor hun deelname aan Aalst Carnaval ... Ze zouden terug vooraan lopen en het tempo van de stoet aangeven ...


Op initiatief van het Belgisch Consulaat te Kaapstad, Zuid-Afrika, werden er in 1982 één en in 1983 twee Aalsterse Gilles uitgenodigd om hun medewerking te verlenen aan de activiteiten georganiseerd door de ‘Community Chest’. In 1982 werden ze vertegenwoordigd door Guy Van Malderen die in 1983 nogmaals de reis zou overdoen, samen met zijn broer Eric.
De opbrengst van deze evenementen ging naar de minder bedeelden van de Kaapse regio. 

1983 werd het jaar van de definitieve doorbraak van de optredens buiten Aalst. Zo werd er opgetreden te Clermont-Ferrand (F), Bagneux (F) en Sint-Niklaas. Een kleine delegatie nam zelfs deel aan het carnaval van Gabrovo te Bulgarije.

De eerste belangrijke uitstap van De Aalsterse Gilles vond plaats in mei 1983. Met een 90-tal leden werd toen naar Clermont Ferrand gereisd om er deel te nemen aan ‘Clermont-Ferrand en Fête’ met maar liefst 120 groepen!
De Aalsterse Gilles ontvingen er als enige deelnemende groep aan de cavalcade de ere-medaille van de stad.

Daags na hun terugkomst uit Frankrijk reisde een delegatie van vier Gilles naar Gabrovo te Bulgarije, ondertussen ook gekend als onze ‘zusterstad’. 
Op initiatief van wijlen burgemeester en schepen Marcel De Bisschop werden ze daar uitgenodigd om aanwezig te zijn op de ‘Septième Biénnale Internationale de l’Humour et de la Satire dans les Arts’. 

Buiten de afvaardiging van De Aalsterse Gilles was er ook een delegatie van het Aalsters stadsbestuur bestaande uit Marcel De Bisschop, Remi Van Vaerenbergh, Anny De Maght en haar echtgenoot Fons. Deze uitstap werd voor de gillesdelegatie een avontuurlijke maar vermoeiende onderneming. 

In 1984 traden ze op in Middelburg (NL) en ook tijdens de Gentse Feesten in eigen land waren ze paraat.
Het toenmalige Amylum steunde De Aalsterse Gilles en schonk 50.000 Belgische frank. 

De ‘Gentse Fiesten’ waren begin de jaren tachtig aan een heropleving toe. De Aalsterse Gilles werd uitgenodigd om zowel aan de openingsstoet als een de taptoe daags nadien deel te nemen, maar ze hadden blijkbaar echt geen geluk met hun optredens in België, want opnieuw zorgde het weer voor heel wat miserie. Tijdens de stoet dienden de Gilles herhaaldelijk hun hoed af te nemen en ’s anderendaags, tijdens de taptoe, waren zowel wind als regen opnieuw spelbreker.
Ondanks de ongunstige weersomstandigheden werd het optreden opnieuw een groot succes. De pers vermeldde o.a. ‘De Aalsterse Gilles stalen de show.’ 

Net voor de stoet van 1985 werden er opnieuw 6 hoeden aangekocht, ze telden er op dat ogenblik 45 en waren toen, na ‘Les Récaslcitrans’ te Binche, de grootste gillesgroep van ons land. Althans wat het aantal betrof.
Enkele dagen voor het Aalsterse carnaval overleed oud- en ere-voorzitter Gustaaf De Stobbeleir. Met toestemming van zijn familie stapte ‘Reus Gustaaf’ toch mee op in de stoet.

De uitstappen gingen door en door ... De Gilles werden overal bekend en gewaardeerd. 
Een belangrijke uitstap in de geschiedenis van de vereniging zou plaatshebben in augustus 1985. Toen trokken De Aalsterse Gilles naar Debrecen in Hongarije, om er deel te nemen aan de 16de ‘Viragkarneval’ of bloemencorso. 

Eerst werd er opgetreden in het cultureel centrum van Debrecen. Daags nadien namen de Gilles deel aan de ‘Viragkarneval’. Meer dan 250.000 belangstellenden langsheen het parcours vergaapten zich aan het spektakel en grabbelden gretig naar de voor hen zo zeldzame sinaasappels. Het werd een overdonderend succes.

Het daaropvolgende jaar werd er met man en macht gewerkt aan de vernieuwing van een twaalftal gilleshoeden. Maar liefst 250 tot 300 werkuren zijn er nodig om één hoed van een volwassen Gille te kunnen vervaardigen. 

Voor het eerst werd er ook opgetreden in Duitsland. Het was de stad Essen die werd bezocht tijdens de ‘Sport- und Musik Schau’. Tevens waren onze Gilles ook te gast in het Franse Amiens voor de jaarlijkse cavalcade.

Op 14 februari 1988 trokken De Aalsterse Gilles met 28 nieuwe, eigengemaakte gilleshoeden door de Aalsterse straten. 

De Duitse stad Düsseldorf vierde overigens dat jaar het 700-jarig bestaan van de stad en De Aalstenaars mochten er onze eer gaan verdedigen tijdens de befaamde ‘Rosenmontagszug’. 
Zij moesten hun optreden op maandag in onze eigen Ajuinenstad dus eens een jaartje laten voorbijgaan. 

Na het harde labeur om de hoeden te vernieuwen, was het in 1989 dan de beurt aan de kostuums zelf. 

Voor alle motieven werden matrijzen ontworpen. 
Lijnwaad, nylon, vilt, goudgallon en kant werden aangekocht en bij ambachtelijk schoenmaker Prosper Baele werden de tienduizenden vilten motieven uitgestansd. 
Vrouwelijke medewerksters en sympathisanten sloegen de handen in mekaar en begonnen te stikken en naaien alsof hun leven er van af hing. 
Honderden meters lijnwaad en vilt werden versneden tot maar liefst 110 kostuums
Duizenden meters nylonplissé werden omgetoverd tot 110 kragen en nog veel meer manchetten werden verwerkt. 
Eén kostuum vergde ongeveer 40 intensieve werkuren. 
Het werd een race tegen de klok maar reeds enkele weken voor carnaval 1990 waren alle kostuums afgewerkt en konden ze aan de pers worden voorgesteld.

In het jaar 1990 verlieten De Aalsterse Gilles vijf keer de stad om deel te nemen aan optochten, stoeten en parades. Zo bezochten ze Wandsworth (Verenigd Koninkrijk) tijdens de ‘Easter Parade’, Deurne (Nederland) met de ‘Bevrijdingsfeesten’, Saint Quentin (Frankrijk) met ‘Les Fêtes des Bouffon, nogmaals Hongarije met het ‘Viragkarneval’ te Debrecen en tenslotte Bagneux (Frankrijk) met ‘Les Fêtes des Vendanges’.

In 1991 mocht de vereniging 20 kaarsjes uitblazen
Een medaille werd uitgegeven en op vrijdag 25 januari namen de Gilles deel aan het ‘Europees carnavalweekend’. 
Dat jaar waren er ook opnieuw enkel optredens in Nederland. Te Dordrecht met een straatparade in het centrum van de stad, te Meppel naar aanleiding van ‘Donderdag Meppeldag’ en in Zutphen voor de ‘September Feestweek’.

1992 werd een minder prettig jaar. 
De vilt, die in de nieuwe kostumering zat verwerkt, bleek jammer genoeg van zeer slechte kwaliteit te zijn en diende te worden vervangen, wat naast een financiële opdoffer ook nog eens voor extra véél werk zorgde.
Het jaar daarop ging er daarenboven slechts één optreden door, namelijk te Nederland tijdens ‘Jeugd Olympiade Valkenswaard’, waardoor het budget natuurlijk wat in de knoop geraakte. 
Gelukkig waren er in de loop van 1994 opnieuw 3 uitstappen vermeld in de agenda. Het ging deze keer om de ‘Folklorefeesten’ te Middelburg, de ‘Internationale Zomerfeesten’ te Nijmegen en de ‘Uitmarkt’ te Amsterdam.

In 1996 mocht de vereniging alweer vieren! 
De Aalsterse Gilles bestond toen al 25 jaar en in de feestzaal van het stadhuis ging een feestzitting door. De aanwezigen ontvingen een herinneringsmedaille overhandigd en enkele verdienstelijke sponsors en medewerkers kregen het ‘gillesbeeldje’ toegekend. 
Paul Van Der Cruycen en Rony De Bruyn werden in de bloemetjes gezet voor 25 jaar onvermoeibare inzet voor de vereniging. Beiden kregen een groot tinnen bord met hun silhouet in verwerkt en ook Frans Wauters en Urbain D’Haese kregen het door Stefan Roels ontworpen beeldje .
Op carnavalmaandag werden zo’n 350 bezempjes te grabbel gegooid en er waren ook 25 gillespoppen te winnen.

Ruim 2 maandan later traden de Gilles op tijdens de Aalsterse ‘Topdag’. De groep hield de hele dag een actie onder het motto ‘Solidair Oilsjt’. De opbrengst van de verkoop van gillespoppetjes, zijne 100.000 Belgische frank werd een week later overgemaakt aan de vzw ’t Nest, een vereniging die instaat voor de opvang van kinderen.

In het jaar van de 70ste carnavalstoet van Aalst trokken De Aalsterse Gilles nogmaals naar Debrecen voor het traditionele ‘Viragkarneval’ en de ‘Bierfeesten’. Net voor de rondreis naar Hongarije vond er nog een optreden plaats te Aalten, Nederland, tijdens de ‘25ste Volksfeesten’ te Haaksbergen naar aanleiding van de ‘Meimarkt’ en te Velp ter gelegenheid van de ‘Velleper donderdag’.
Ondervoorzitter Marleen Meert ontving het tinnen bord voor 25 jaar medewerking

De Aalsterse Gilles vierden in 2001 hun 30-jarig bestaan. Een pin, medaille en een jubileumbeeldje werden te koop aangeboden
Op zaterdag 16 juni ging daarenboven ook nog de ‘Dag van De Aalsterse Gilles’ door, met verschillende optredens in de namiddag.

In augustus 2001 hoorde men het in Keulen donderen. 
Allez, niet in Keulen, maar eigenlijk in het naburige … derp d, inderdaad. 
Het waren immers De Aalsterse Gilles die op donderdag 30 augustus 2001 een deeltje zouden zijn van de 35ste ‘Reuzenommegang’ 

Op die dag ging immers de middeleeuwse Katuit door de kermisvierende straten van het stadscentrum. De Gruete Mannen 'Indiaan', 'Mars' en 'Goliath' nodigden uit op hun feest. In Dendermonde genieten deze reuzen een bijna evenwaardig statuut als het Ros Beiaard zelf. Voor hen wordt de stoet gebouwd en komen de duizenden op straat.
Met de aanwezigheid van de jarige Aalsterse Gilles herinnede Katuit dat jaar aan de folkloristische strijd tussen de twee Dendersteden.

Terwijl de ‘Draeckenieren’ bij aankomst van De Aalsterse Gilles op de Markt van Dendermonde hun tranen al welig lieten vloeien (misschien zelfs een tikkeltje overdreven), verdachten de Dendermondenaren de Ajuinen er ondertussen van hun ‘Katuit’ toch wat te hebben gesaboteerd aangezien de stoet wat vertraging had opgelopen. 
Tja, wat wil je, een Aalsterse groep uitnodigen om een evenement te openen in Dendermonde … Da’s vragen om miserie natuurlijk.

De miserie werd wel wat verlicht door het feit dat de Oilsjteneers maar liefst 25 000 appelsienen meegebracht hadden voor de ongeveer 20 000 toeschouwers, en neen, daar scheelde niets mee. 
Bezie het als een geschenkje van de sympathieke geburen.


In 2004 vond te Veghel, nabij Eindhoven, voor de eerste maal het ‘Slokdarmfestival’ plaats. De meeste activiteiten stonden er in het teken van eten en drinken, vandaar de naam van dit festival. Het prachtige weer en de nieuwsgierigheid naar dit nieuw cultureel evenement bracht heel wat volk op de been. Onze Gilles dienden zelfs één per één tussen de toeschouwers te dansen!

In 2005 kreeg Rony De Bruyn af te rekenen met een flinke dosis pech. Vlak voor het Aalsterse carnaval werd hij gegrepen door een wagen aan de drukke rotonde ‘Den Haring’. Hij hield er een stevig gekneusd en pijnlijk been aan over, op zich niet zo heel erg, maar het werd wel de eerste keer in 34 jaar tijd dat hij niet deelnam aan de carnavalstoet.

Gelukkig vielen er in 2005 ook positieve punten te onthouden. Zo vond er een prachtig optreden plaats in het heuvelachtige Wiltz in het Groot-Hertogdom Luxemburg naar aanleiding van het ‘Génzefest’. De zomerse temperaturen in combinatie met een aantal pittige hellingen vormden een euh ... 'ideale mix' voor de 'luchtige' kostuums. Het publiek genoot echter met volle teugen van het optreden en die voldoening maakt het telkens weer waard om die zware pakken en hoeden opnieuw uit de kast te halen.

Enkele maanden later mocht De Aalsterse Gilles alweer uitrukken. Deze keer werden ze ontvangen in het Nederlandse Middelburg die hun jaarlijkse ‘Braderie’ vierden met deze keer als thema ‘Platteland in de stad’. 
Bij het aankleden bleek echter dat door een logistiek foutje de kragen niet meegenomen waren.
Die waren onmisbaar en dienden dus met spoed uit Aalst te worden overgebracht. Daar de vereniging niet over een helikopter, vliegtuig of telegeleide projectielen beschikt, bood Pascal Buyens zich aan om met de wagen naar Aalst te rijden en deze zo snel als mogelijk te bezorgen. 
Met enige vertraging kon het optreden alsnog doorgaan … maar … achteraf bleek ook dat de bezempjes, die tijdens de bezemworp te grabbel worden gegooid, eveneens in Aalst waren achtergebleven! 
De inwoners van Middelburg hebben dan ook een unieke bezemdans met sinaasappelworp te zien gekregen. Iets wat later nooit meer is voorgevallen.

Na het Aalsterse carnaval in 2006 begon De Aalsterse Gilles aan haar 35ste jubileumjaar. 
Toch zal dat jaar de geschiedenis in gaan als het laatste jaar waarin ‘Reus Gustaaf’ in de stoet te bewonderen was. Omwille van de hoge restauratiekosten aan de rieten mand en de toentertijd bestaande logistieke problemen om de ‘Reus’ te stockeren, werd er besloten om ‘Reus Gustaaf’ definitief te ontmantelen.
Aan het eind van het 35-jarig jubileumjaar trok voorzitter Urbain D’Haese zich terug als voorzitter met  bestuursleden Martine Renard, Paul Van Der Cruycen en René De Nys in zijn zog.

Een nieuwe bestuursploeg werd aangesteld waarbij ook resoluut voor de ‘verjonging’ gekozen werd
Het nieuwe bestuur bestond uit Oscar Abbeloos, Marleen Meert, Rony De Bruyn (voorzitter), Nicole De Cuyper, Pascal Buyens en Bruno Temmerman (secretaris), Chris Lanckman, Kathleen Van Nuffel, Eric Van Malderen, Jean-Pierre De Wolf en Vincent Laurent.

Het jaar 2007 kondigde zich onheilspellend aan. De Aalsterse Gilles diende voor het eerst in vele jaren immers een nieuw onderkomen te zoeken. Ze werden genoodzaakt om kostumering, hoeden, trommels… onder te brengen in enkele garageboxen ter hoogte van de Parklaan in afwachting van ‘iets beters’. Daar de struisveren hoeden echter heel gevoelig zijn aan stockage in een te koele ruimte, mocht deze situatie niet te lang aanhouden. 
Er werden dat jaar geen uitstappen gepland en ook enkele bestuursleden hielden het voor bekeken. 

Hoe somber de toekomst er voor de vereniging ook mocht uitgezien hebben, hoe beloftevol 2008 begon. Er werd een nieuwe, verwarmde, locatie aangetroffen in de buurt waar ooit De Ware Gilles opereerde. Een meer symbolische plaats kon De Aalsterse Gilles zich niet indenken. 
Er kwam ook een kleurige optocht op 31 augustus te Blankenberge waar ze er als ambassadeur van de stad Aalst mochten deelnemen aan de ‘Bloemencorso’ onder het thema ‘Corso à la carte’.
Aalst werd daar al enkele jaren vertegenwoordigd door AKV De Lodderoeigen. 

Midden november 2008 werd afscheid genomen van Rony De Bruyn. Hij was niet alleen de leider van een traditierijke vereniging, maar ook een geliefd persoon bij heel wat Aalstenaars.
Hij was secretaris sinds 1975 en had de algemene leiding in handen. De stoet in 2009 stond dan ook in het teken van dit overlijden. 
De hoed en het portret van Rony werden meegedragen door enkele leden van de groep.


Na de 'speciale stoet' ontvingen De Aalsterse Gilles later dat jaar ook een opmerkelijke uitnodiging. Eyeworks Film & TV Drama was voor Eén druk bezig met de verfilming van ‘Het goddelijke monster’, gebaseerd op het werk van Tom Lanoye.

Ze werden in eerste instantie door het productiehuis gecontacteerd omdat ze een gilleskostuum wilden gebruiken, maar uiteindelijk beleefden vier leden een uniek avontuur, waarbij ze hun uiterste best deden om acteur Johan Van Assche op een zo comfortabel mogelijke manier zijn rol te helpen spelen. Hij vond het onbegrijpelijk hoe de Gilles er in slagen om te bewegen, laat staan te dansen tijdens de stoet. Het gilleskostuum en de hoed waren naar zijn zeggen de meest intensieve en intense kledij die hij in z’n carrière al gedragen heeft.

Na een ijskoude carnaval van 2010 die zal onthouden worden als één van de gladste ooit,  kreeg de stad Aalst midden november fantastisch nieuws (hoewel men daar later nog wel over zou discutteren) ! 

In het Keniaanse Naïrobi besliste de UNESCO om het Aalsterse carnaval toe te voegen aan de lijst van Cultureel Immaterieel Werelderfgoed.  

Naar aanleiding van deze heuglijke gebeurtenis werd er in allerijl werk gemaakt van een heus volksfeest, hetwelk doorging op 26 november 2010 op de Grote Markt te Aalst en waar natuurlijk ook De Aalsterse Gilles van de partij waren. 
De barre weersomstandigheden maakten het jammer genoeg onmogelijk om de typische hoeden te dragen en voorts was er bij groep maar weinig begrip voor de syndicalisten van de Aalsterse brandweer die het optreden kwamen verstoren.
Ondertussen weet natuurlijk iedereen al dat de UNESCO-‘eer’ in 2020 mooi teruggestuurd werd naar de UNESCO authoriteiten, na een discussie over racisme en zelfs nazisme.
(over deze 'toestanden' is HIER meer te lezen)

2011 was in vele opzichten opnieuw een feestelijk jaar. Men vierde het 40-jarig bestaan op zondag onder begeleiding van een delegatie van het vendelkorps van Vredon.  

Maar het bleef niet bij de groep zelf. 
Onder andere bij AKV SchiefRechtOever wisten ze dat er een feestelijk jaar aangebroken was voor de Aalsterse Gilles en zo kwam het dat op maandag de beide verenigingen samen de stoet liepen.
Maar liefst 130 'Schiève' en ‘echte’ Gilles werden toen gevolgd door prachtige praalwagens met gillesfiguren. 
Het werd een uniek moment in de geschiedenis van de vereniging, … een eerbetoon dat daarenboven ook in muziek omgezet werd in het lied ‘Marie-Gilles’  
Geniet nog even mee : 


Amper twee weken later namen de Gilles deel aan het carnval in Menen.  Een hele logistieke uitdaging, welke succesvol afgerond werd. 
Tijdens de academische zitting ter gelegenheid van de viering van het 40-jarig bestaan van de vereniging ontvingen de leden een herdenkingsmedaille. 

In 2012 brachten ze een pin uit met het Belfort, een dansende gilles en een lachend wapenschild van de stad.

Het ontwerp was van Dennis De wolf, die al meerdere tekeningen gemaakt heeft voor het Aalsterse carnaval en in 20116 ook de prinsentitel in de wacht sleepte. De pins waren te verkrijgen met een zwarte en witte achtergrond.

In 2013 beslisten de Aalsterse Gilles, naar aanleiding van de zaak Geloeif Mè Goed, om over te schakelen naar een vzw.  
Zij mochten dat jaar ook de vastenavondpop maken. Het ontwerp werd getekend door André Van Schuylenbergh.
Er werd ook beslist om alle kostuums geleidelijk te vernieuwen.  

In 2014 kwam er al een nieuwe broek, en dat jaar maakte een Gilles ook deel uit van het nieuwe carnavalsdecor aan het stadhuis. Drie figuren, Kamiel Sergant, een Gilles en een Voil Jeanet, verschijnen elk uur op de gevel van het stadhuis in dit nieuwe decor. 
Ook in Brussel werden de toeristen verast op een portie ‘Gilles’ want Manneken Pis werd gehuld in de typische kledij. 


In 2017 werd een natte carnaval.  De bezemdans ging wel door maar de Gilles hadden niet de kans de pracht van hun kostuums en hoeden te tonen onder 'het regenfrakske'.
Later dat jaar traden ze, toen wel droog, op tijdens het Oilsjters Zangpalois van de Prinsencaemere.
Ook dat werd een memorabele avond. Hier enkele sfeerbeelden : 


In 2018 bracht men opnieuw enkele pins uit. 


2020 betekende een samenwerking met ‘Ravazjol’, die voor hen een Cocktail en een mocktail ontwikkelden.

Hier een filmpje gemaakt door CarnavalAalstKoentje tijdens de bezemdans van 2020. 


Tijdens de stoet was ook een als Gilles vermomde 'indringer' op te merken. Het bleek prinsj Dennis te zijn, die zowel tijdens de stoet zelf als na de bezemdans het beste van zichzelf gaf.


In 2021 viert de vereniging, die mee instaat voor het behoud van erfgoed en folklore, haar 50-jarig bestaan
Het was de bedoeling om tijdens de stoet de nieuwe goudkleurige ajuintjes mee te dragen op de hoeden.  Ze wilden ook de traditie van vroeger in ere herstellen door terug 1/3 witte hoeden te laten zien tijdens de optocht. En ook de verticaal gestreepte hoeden komen terug om het erfgoed te bewaren.

Nog in 2020 diende men ook afscheid te nemen van oud-voorzitter Urbain D’Haese. Hij overleed op 17/12.

Het werd dus allemaal een beetje een domper. De stoet in Aalst mocht door de coronamaatregelen niet doorgaan tijdens hun jubileumjaar, maar ... niet getreurd.

Om dit jubileumjaar in de verf te zetten, plande de vereniging wel allerhande andere activiteiten waaronder de lancering van het "Gouden Gilleske.”
Dat is een goudkleurig bier met een toets van ... appelsien natuurlijk.
Met kennis en liefde exclusief gebrouwen voor de De Aalsterse Gilles door brouwerij De Glazen Toren.

Naast het aankopen van pins of deelnemen aan het jaarlijkse eetfestijn van de vereniging kan men natuurlijk ook steunen door het aanschaffen van de speciale carnavalswijn die elk jaar op de markt komt. De innerlijke mens moet immers ook versterkt worden. 
Hierbij de editie uit 2017 ...

Op 18 oktober 2021 werd de organisatie officieel 'Koninklijke Maatschappij', iets wat door de corona-omstandigheden een beetje in de vergeethoek raakte. 

Op 20 maart 2022 waren de Gilles (en met uitbreiding vele Aalsterse carnavalisten) in rouw. Een groep Gilles uit Strépy (Wallonië) werd immers het slachtoffer van een zware aanrijding. 6 Mensen overleefden het ongeval niet, een tiental carnavalisten raakte levensgevaarlijk gewond. 
Het ongeval gebeurde heel vroeg in de ochtend gezien de plaatselijke folklore wil dat alle leden individueel afgehaald worden door de dus steeds groter wordende groep. Op het ogenblik van de aanrijding waren reeds zo'n 150-200 mensen op de straat. 
Gezien de verbondenheid van de Gilles met hun 'companen' verschenen er dus ook in het Aalsterse zwarte lintjes ten teken van rouw.

Op 21 maart 2022, nog onder de indruk van wat de voorbije dag was gebeurd, was het eindelijk zo ver. De Gilles mochten, na het uitstel van vorig jaar, eindelijk hun oorkonde 'Koninklijke Maatschappij' afhalen. 


Momenteel wordt de groep geleid door Marieke Leyssens (voorzitter), Kathy Van Nieuwenborgh (secretaris), Sarah Leemans (Penningmeester), Jonas Abbeel (verantwoordelijke ceremonie) en Francis De Naeyer (digitaal verantwoordelijke)


Bronnen :

aalstersegilles.be (oude en nieuwe website)
foto Ajuingilles collectie A.Van Schuylenbergh
foto Ware Gilles collectie Van Goethem
Facebook De Aalsterse Gilles
Facebook De Glazen Toren
filmpje Marie Gille via Birdierik YouTube
filmpje Bezemdans via CarnavalAalstKoentje Youtube
filmpje Oilsjters Zangpalois via CarnavalAalstKoentje Youtube
foto Reus Gustaaf via Carnavalaalstkoentje.blogspot.com
eigen foto's
De Voorpost speciale carnavalsuitgave van 1980
Brochure van de Gilles uit 1985
De Voorpost 4/1/1974 – 11/2/1983 – 27/1/1978
Het Nieuwsblad 30/8/2001 – 10/02/2012