Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 23 maart 2021

De Pieter van Aelst gaanderij - Pieter van Edingen / van Aelst

De Passage Pieter van Aelst … iedereen kent wel de doorsteek Kattestraat – Nieuwstraat waar men tegenwoordig vele winkels kan terugvinden …


Het was in 1989 dat beslist werd dat het terrein dat grensde aan de Kattestraat en aan de Ridderstraat, verbonden zou worden met de Nieuwstraat.   
Er werden grootse plannen gesmeed … 
Er zou een parkeertoren komen, alsook een winkelstraat met een totale winkellengte van 250 à 300 lopende meter. 
Men zei in eerste instantie wel dat het zeker geen gaanderij zou worden, daar had Aalst immers al minder prettige ervaringen door meegemaakt.  

Op dit voorstel werd heel positief gereageerd vanuit de middenstand, want onder andere een dichtbijgelegen parking zou een ideale kans zijn om het ondertussen gedeeltelijk verkeersarm en verkeersvrij gemaakte centrum gemakkelijk te kunnen bereiken.  
Ook de ondertussen geplande bouw van een ondergrondse parking op de Hopmarkt zou een ideale oplossing zijn voor het dichtslibbende verkeer in onze stad.

Positieve klanken dus, maar daar waar positieve reacties zijn, zijn er ook negatieve natuurlijk, en die ontsproten vooral uit de gedachte dat dit op verkeerstechnisch gebied allemaal niet okay zou zijn. 
Er waren in de Ridderstraat nog maar pas nieuwe woonblokken gecreëerd en de nabijheid van de Kattestraat werd ook al als een doorn in het oog gezien voor het Parkingverkeer.

In 1992 lag het zogenoemde ‘REWA’-project zelfs even stil omdat de werkgroep Stadsherwaardering een proces had aangespannen bij de Raad van State.  
Zij verzetten zich hevig tegen de plannen voor de bouw van een parkeertoren. 

De Kattestraat werd in 1993 verkeersarm gemaakt en werd een winkelstraat … heel leuk idee en plezant voor de mensen … ware het niet de de Ridderstraat nog steeds de winkelstraat kruist en er dus toch nog altijd moet gelet worden op voorbijrazende auto’s. 
Daarom werd de rijrichting omgedraaid om de drukte wat te vermijden. Vanaf dan werd er dus richting Vredeplein gereden en niet omgekeerd. Ook werden er verkeersdrempels geplaatst om de snelheden wat te laten zakken.
In 1998 werd de rijrichting in de Ridderstraat dan opnieuw omgedraaid. De kruising bleef en blijft echter wel voortbestaan.

Het plan van de parkeertoren op de hoek met de Kattestraat werd afgeblazen maar er kwam wel een parking in de Ridderstraat. Deze 'Parking Indigo' telt 77 parkeerplaatsen en is 24/24 – 7/7 geopend.

Ah ja, en … het ging zeker geen gaanderij worden, maar vanuit de Nieuwstraat kan je dus zo de ‘Passage Pieter van Aelst’ inwandelen, een … euh … winkelgaanderij die deze straat rechtstreeks verbindt met de Ridderstraat / Kattestraat.


Maar die Pieter van Aelst … wie was dat nu eigenlijk ?

Eigenlijk moet ik beginnen met te vertellen dat er meerdere mensen waren die de naam ‘Pieter van Aelst’ kregen. 
Zo was er ‘Pieter Coecke van Aelst’, architect, beeldhouwer en schilder die leefde tussen 1502 en 1550. 
En er was ook Pieter van Edingen, een tapijtwever die leefde tussen 1450 en 1522 … en over deze Pieter gaat het hier. 
Ook zijn zoon Pieter van Edingen II (1509-1555) kreeg trouwens de naam ‘Pieter van Aelst’ met zich mee. 

Pieter van Aelst dus, ook wel Pieter van Edingen genoemd, werd in 1450 geboren te Waterlos (een wijk in Lede) en overleed in Brussel in 1522. 

Hoewel dus niet van Aalst zelf, was hij wel afkomstig uit ‘het Land van Aalst’ en zijn opleiding tot wever, zijn huwelijk met Barbele Boenin en de geboorte van zijn zonen Pieter en Joannes gebeurden wel allemaal in Aalst zelf. 
Dochter Catherine is daarna geboren in Brussel.

Hij verhuisde en vanaf 1492 vinden we hem terug op de lijst van de Brusselse poorters
Als poorter had je in de Middeleeuwen het recht om binnen de muren van een stad te wonen. In die tijd moest je daar trouwens nog speciale rechten voor krijgen. 

In Brussel bouwde hij langzamerhand naam en faam op als tapijtwever en in 1501 kocht hij een huis, ‘de poirte van Axele’, in de Stoute Craenstraete (tegenwoordig de Kolenmarkt), een groot gebouw met aanpalende panden en tuinen waar hij zijn steeds maar groter wordende atelier inrichtte.

Na de plotse dood van Pierre de Warenghien werd hij op 8 juli 1502 in Toledo benoemd tot ‘Valet de chambre et tappisier du roy’ van Filips de Schone en later van keizer Karel V. 

Het valt trouwens op dat bij bezoekjes aan een kleine dorpjes in het Spaanse hoogland, vaak één of meerdere Vlaamse kunstwerken terug te vinden zijn in de plaatselijke parochiekerken. 
Het gaat dan vaak over een voorstelling van Maria met het kindje Jezus of een kruisiging. 

Het is inderdaad niet weg te steken dat Belgische kunstenaars ‘hot’ waren in Spanje. 
Werken van de Brugse Primitieven, albasten uit het Mechelse, houtsnijwerk uit Antwerpen, … het is er allemaal terug te vinden en ook onze beroemde wandtapijten waren ons exportproduct bij uitstek. 

De monumentale 'Catálogo de tapices del Patrimonio' (Madrid, 1986) telt voor de zestiende en zeventiende eeuw bijna 550 stuks wandtapijten waarvan meer dan 500 van Vlaamse makelij. 

Bij een bezoek aan één of ander Spaans kasteel, bijvoorbeeld de koninklijke verblijven in Madrid-centrum, Aranjuez, La Granja en el Escorial, lijken wel honderden meters muur met dergelijk 'behang' bekleed. 
Vooral Brusselse legwerkers leverden deze wandtapijten in grote getale, maar ook uit andere centra van de Zuidelijke Nederlanden lieten de Spanjaarden tijdens de 16e en 17e eeuw karrenvrachten van die mobiele fresco’s overbrengen.

Zo vinden we er bijvoorbeeld een devotietapijt (336 × 404 cm) van circa 1502 terug dat ‘De H. Mis van de H. Gregorius’ voorstelt en werd uitgevoerd door het Brusselse atelier Pieter van Edingen of Pieter van Aelst. Het werk werd aangekocht op 23 juli 1504 in Medina del Campo door koningin Isabella van Castilië. 
Tegenwoordig terug te vinden in Madrid, Koninklijke Verzameling

Ook ‘Het eiland van Fortuin’ behorende tot de serie ‘Los Honores’, werd geweven in het atelier van Pieter van Aelst tussen 1520 en 1525.
Dit bevindt zich nu in La Granja de S. Ildefonso, Tapijtenmuseum

Uiteraard waren wandtapijten bij uitstek als mobiele kunst vervaardigd en gemakkelijker te transporteren dan beschilderde panelen of gepolychromeerde retabels. 
In het Frans wordt een grote (open) verhuiswagen of goederenwagon trouwens een ‘tapissière’ genoemd.

De vorsten namen ze mee op militaire expedities zodat ze hun tenten wat konden verfraaien, edelen lieten ze van kasteel naar kasteel overbrengen om de koele muren van de kamers rondom gezelliger mee te maken en de bevolking haalde ze te voorschijn om de gevels te versieren bij één of andere blijde intrede. 
De straatwanden leken tijdens die intochten wel gemaakt te zijn uit bont gekleurde zijde en wol. 
Zo uitte 'onze'  Pieter in 1502 zijn verwondering over de ononderbroken rijen tapijten die langs de straten van Burgos waren opgehangen ter gelegenheid van de Blijde Intrede van Filips de Schone en Johanna van Castilië. 

Gezien hij 'Valet de chambre et tappisier du roy' was, en dus steeds ten dienste moest staan van de koning, verbleef hij dan ook lange tijd in Spanje. Tijdens zijn verblijf echter stierf koning Filips en werd koningin Johanna waanzinnig.

De testamentuitvoerder van de koning vroeg aan van Aelst om de koninklijke tapijten in veiligheid te brengen naar de Nederlanden (1506). 
Zonder medeweten van de koningin bracht hij de in Burgos verspreide werken bij mekaar en zorgde ervoor dat ze naar Valladolid vervoerd werden, van waaruit men ze dan verder zou verschepen. 
Toen dit echter aan het licht kwam, mocht hij eventjes gaan brommen in de gevangenis. Het zou nog twee jaar duren voor hij terug in Brussel opdook.

De Aalstenaar had het dus al van Aalst naar Brussel en Spanje geschopt, maar zijn bekendheid zou nog veel verder gaan. 

Zo verwierf hij ook bekendheid door een opdracht van paus Leo X in 1515.
Deze bestelde voor de Sixtijnse kapel de serie tapijten 'Handelingen der Apostelen' bij hem.

De tien werktekeningen voor deze tapijtreeks werden gemaakt door Rafaël, een Italiaans kunstschilder en architect uit de hoog renaissance die naast fresco’s en altaarstukken ook portretten maakte voor kerken, palazzo ’s en wandtapijten. 

Hier een detail uit dit werk ...


Een dergelijke werktekening, die gemaakt werd op ware grootte en eigenlijk diende als model voor het kunstwerk zelf, wordt in het vakjargon ook wel ‘karton’ genoemd. 
De naam ‘karton’ is afgeleid van het Italiaanse cartone (een grote carta). 
In het Middelnederlands sprak men ook wel van patroen en patroonwerckere (patroon - een schilderij dus eigenlijk dat diende als basis voor het latere weefwerk)

De kartons werden op ware grootte - meestal in kleur - onder het weefraam gelegd. 
Door de kettingdraden tijdens het werk iets op te lichten kon de wever het ontwerp zien.
Vlaamse wevers weefden bij voorkeur basse lisse (lage schering) ofwel op een horizontaal weefgetouw.

De techniek van het weven is oeroud en berust op een samenspel van ketting - en inslagdraden. De even en oneven reeksen van kettingdraden kunnen door middel van een voetpedaal omhoog en omlaag worden bewogen, waarbij de gekleurde inslagdraden met een bobijntje of flûte van links naar rechts worden ingeweven. Het zijn de gekleurde inslagdraden van wol, zijde, goud - of zilverdraad die de voorstelling opbouwen.


De ontwerpers leverden hun kartons altijd in spiegelbeeld, de wevers werken immers altijd aan de achterzijde van het wandtapijt, wat tijdens het werk natuurlijk een rommeltje was van afhangende gekleurde draden. 
Pas als het wandtapijt helemaal voltooid was, werd het van de weefstoel genomen en kon men de voorzijde zien.

Voor het spinnen van de wollen draden was alleen de fijnste schapenwol met zijn zijdeachtige glans goed genoeg. 
Het verven gebeurde met natuurlijke verfstoffen, die uit een groot aantal plantaardige en dierlijke stoffen werden geselecteerd. 
De namen van de verversdistel, ververseik, ververskamille en saffraankrokus bijvoorbeeld herinneren daar nog aan.

Miljoenen op moerbeibomen gekweekte rupsen leverden de zijde. Om glanzende metaaldraad te maken, moest een zijden draad omwonden worden met slechts 2 mm dun goud- of zilverlamellen. 
De edelmetalen geven een tapijt zijn gewicht en bepalen de prijs. 
Alleen al om de materialen was een wandtapijt dus veruit het kostbaarste bezit van het Vlaamse kunstpatrimonium.

Zeven van deze ‘kartons’ van Rafael zijn bewaard gebleven en bevinden zich nu in het Victoria and Albert Museum in Londen. 

De eigenlijke tapijten van de hand van Pieter van Aelst bevinden zich nog steeds in het Vaticaan en worden bij feestelijke gelegenheden in de Sixtijnse kapel opgehangen. 

Kopieën van deze tapijten vindt men ook nog terug in het Spaanse koninklijk paleis te Madrid en in musea in Parijs, Berlijn, Dresden en Wenen.

In 1520 bestelde Leo X nog een serie ‘Kinderspelen’ (Giuocchi di putti, 20 stuks) en 'Grotesken' (8 stuks). 't Moet dus wel zijn dat hij tevreden was met het werk van onze streekgenoot.

Pieter maakte ook nog een reeks ‘Taferelen uit het leven van Christus’, besteld door paus Clemens VII, die zich eveneens nog steeds in het Vaticaan bevinden (de zogenaamde Scuola Nuova).

Behalve pausen bestelden ook de grote vorsten uit zijn tijd werken bij hem.
Zo onder andere keizer Karel V, Frans I van Frankrijk en Hendrik VIII van Engeland.

Ook de zoon van Pieter van Edingen/Pieter van Aelst, werd ‘Pieter van Aelst’ genoemd.
Hij was actief in de periode 1509-1555, was dus eveneens tapijtmaker en werkte in het atelier van zijn vader. Geen van deze beide Pieters mag worden verward met hun tijdgenoot Pieter Coecke van Aelst.

De volgende tapijtreeksen zijn met zekerheid geweven onder toezicht van Pieter van Edingen (meestal volledig in zijn eigen atelier, maar soms ook gedeeltelijk in dat van Brusselse "onderaannemers"):

- De voetwassing - Passie van Christus
- Devotie van Onze-Lieve-Vrouw (6 stuks, geleverd in 1502)
- Handelingen van de apostelen (10 stuks)
- Leven van Christus (12 stuks)
- Grotesken of Triomfen van de Goden (8 stuks)
- Het Laatste Avondmaal (naar Leonardo da Vinci in opdracht van Frans I van Frankrijk)
- Legende van Onze-Lieve-Vrouw ter Zavel (4 stuks in opdracht van Frans van Tassis, ca. 1516)
- Geschiedenis van David en Bethsabe

- Kinderspelen (20 stuks)

De tapijten brengen activiteiten in beeld van naakte jongetjes met allerlei dieren. Deze zogenaamde 'kinderspelen' werden in de wandtapijtkunst van de Renaissance herhaaldelijk voorgesteld.
Deze serie werd in 1521 door de paus besteld, de ontwerpen waren van Tommaso Vincidor da Bologna, een leerling van Rafael. De hele achtergrond van de serie was geweven in gouddraad, zodat 80% van de prijs voor de aanmaak al gereserveerd was voor het gebruikte goud. 
Dit verklaart ook waarom de serie aan het einde van de 18e eeuw uit het Vaticaan verdween en wellicht verbrand werd om het goud te kunnen recupereren. 
Hoe de tapijten er uit zagen is nog gekend dank zij enkele bewaarde modeltekeningen van Vincidor, gravures en enkele heredities.
De naakte jongens ('puttini') speelden er met allerlei attributen die verwezen naar de heraldiek van de paus, met een doorlopende guirlande van bloemen en vruchten op de achtergrond. 
Hier een detail : 


- Los Honores (9 stuks)

Met haar monumentale oppervlakte van 420m² is 'Los Honores' een van de grootste en belangrijkste reeksen wandtapijten ter wereld. Ze werd in het Brusselse atelier van Pieter Van Aelst geweven ter gelegenheid van de keizerskroning van Karel V in 1520. Negen wandtapijten beelden de zonden uit die de jonge vorst moet vermijden en de deugden die hij moet nastreven om de hoogste beloning te ontvangen, onder andere 'Eerbaarheid', 'Roem', 'Adel', …. 
Hieronder een detail uit dit werk, genaamd 'fortuna' ...


Keizer Karel was zeer gehecht aan deze wandtapijten. Ze vergezelden hem op al zijn reizen. Tegenwoordig behoort 'Los Honores' trouwens nog steeds tot het Spaanse erfgoed. De reeks werd nog nooit eerder buiten Spanje in haar geheel tentoongesteld.

Het atelier voerde ook talrijke herstellingen uit aan bestaande tapijten uit de koninklijke collecties. In 1509 werd Pieter van Aelst de Jongere zelfs benoemd tot 'Restoupeur de la tapisserie du Roi' (= Koninklijk tapijtenrestaurateur).

Pieter Van Aelst stierf als een rijk man op 23 juli 1522 en werd begraven op het kerkhof van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavel. 

Dankzij zijn artistiek en organisatorisch talent was Brussel uitgegroeid tot het toonaangevende centrum van het Europese wandtapijt, een positie die de stad nog drie eeuwen lang zou behouden ... en dat allemaal door een streekgenoot uit ‘het land van Aalst’

Dat deze streekgenoot het dus ver geschopt heeft, mag zeker niet vergeten worden en men zocht dus een manier om deze naam ook in onze stad in ere te kunnen houden.
Het werd de 'Passage Pieter van Aelst'.

Na de beschadigingen van de gebouwen en de brand in de kapel grenzend aan de Kattestraat eind jaren '70 was de vraag om vernieuwing groot. 
Er kwam nog eventjes een parking, maar die maakte plaats voor de aangekondigde vernieuwing. 

De kapel mocht blijven en veranderde in een kledingwinkel, de vrijgekomen plaats, die eerst nog even fungeerde als parking, werd de ingang van de nieuwe gaanderij en ‘’t Maegelynpleintje’ werd zo als het ware de ‘inkomstpoort’ … 

Over de perikelen van dit bouwakkoord, de geschiedenis van de kapel, de ouderlingen- en de weeshuizen is HIER meer te lezen. 

Het Aalsterse stadsbestuur kende in april 2016 een bouwvergunning toe voor een grondige facelift van de Pieter Van Aelst gaanderij. 
Aalst kreeg daardoor een nieuwe gerenoveerde, moderne winkelgaanderij. 
Na twintig jaar werd er dus grondig werk gemaakt van een renovatie die voltooid werd tegen het einde van 2016.
Men wou tijdens de werken de infrastructuur een grondige upgrade geven en de rest van de gaanderij renoveren. Daarnaast werd het overdekte gedeelte met 20 meter uitgebreid. 


Ook het plein aan de kant van de Kattestraat werd heraangelegd.
Deze vernieuwing van de Pieter Van Aelst passage moest er voor zorgen dat een heropleving van de Aalsterse binnenstad werd verder gezet.

Het is in elk geval zo dat de gaanderij elke maand volgens een ander thema gedecoreerd wordt en ook bij speciale gelegenheden (Kerstperiode, Valentijn, Pasen, …) de overdekte straat in een prachtig en kleurrijk jasje wordt gestoken. 


Het jammere is dat er toch wel verloop was en is. Het is er eigenlijk een beetje een komen en gaan van zaken wat een echte klantenbinding natuurlijk niet mogelijk maakt.  Toch doet men al het mogelijke om het shoppen er zo aangenaam mogelijk te maken ...

In 2017 sleepte de winkelgaanderij de belangrijkste marketingprijs van Europa voor shoppingcenter in de wacht. Het ging om de fel begeerde ‘Social Marketing Awards’ die werd uitgereikt in Wenen. 
Het shoppingcenter, eigendom van AXA REIM Belgium maar in beheer van Groep Hugo Ceusters-SCMS, de grootste onafhankelijke beheerder van shoppingcenter in ons land, viel er samen met een twintigtal winkelcentra in de prijzen. 
Er waren meer dan 230 inzendingen uit 30 verschillende Europese landen en Zuid Afrika, maar het werd onze ‘kleinere’ winkelgaanderij die de prijs kreeg voor ‘creatieve oplossing tegen leegstand’.
Mede door de vele 'pop-up' winkels die komen en gaan, is er eigenlijk weinig constante leegstand en zijn de gebouwen altijd wel bezet.

Tijdens de carnavalsweken bevindt zich in de gaanderij trouwens ook de mobiele studio van Radio Goeiedag, die vanuit één van de gebouwen de live uitzendingen verzorgt.

Op 24 augustus 2020 was er heel wat beroering in de gaanderij. 
Er was heel wat commotie, iemand werd afgevoerd met een ambulance en een hele filmcrew stond er op te kijken.


Geen paniek, geen drama’s … er waren die dag opnames voor het feuilleton ‘Thuis’ en zij hadden als locatie de gaanderij gekozen. 

Dat de gaanderij de verbinding is tussen de Nieuwstraat en de Kattestraat weten we ondertussen al, rest dus nog ‘het pleintje’ achter de kapel te benoemen. 

Vroeger bevonden zich naast de Heilige Geestkapel links het Meisjeswezenhuis, het zogenaamde "Maegelyn" of ‘Maegdenhuis’ (sinds 1718) en rechts, het voormalige Heilige Geesthuis, dat werd wederopgericht als Oudevrouwenhuis in 1841. 

Het pleintje werd dan ook het ‘Maegelyn’-pleintje en werd meteen ook de eigenlijke 'ingang' van de gaanderij vanuit de Ridderstraat-Kattestaat.


Bronnen

Rijksmuseum : Pieter van Edingen
Britannica.com
Italiawiki.com
bouwkroniek.be
made-in.be
dbnl.org – jaargang 55 (2006)
genealogieonline.nl
Het Vlaamse wandtapijt van de 15de tot de 18de eeuw - Guy Delmarcel
Chipka juni 2017
theracoppens.nl – Vlaamse wandtapijten
retaildetail.be

vrijdag 19 maart 2021

Geel velt ajuin - Bosgeelster

Het was redelijk 'groot' nieuws op 18 maart 2021. In het natuurgebied Honegem werd een heel speciaal bloemetje waargenomen en dat leidde tot interesse van verschillende media. 
TV, Facebook, ... het stond allemaal vol van dit gele sterretje ... 


Wie dit bloempje in dit gebied wil gaan bekijken, kan dit gerust doen door het 'Natte Voetenpad' eens te wandelen. Meer daarover is HIER te vinden. 

Het gaat hier over de 'Gagea lutea' of 'bosgeelster', ook wel 'geel velt ajuin' genoemd. 
De 'Gagea' is vernoemd naar Thomas Gage (1781-1820), een Engelse botanicus. Lutea betekent geel.

In het Frans houdt men ook de naam Gage : Gagée des bois, 
In het Duits legt men de nadruk dan weer op de kleur en de stervorm : Gelber Gelbstern, 
En ook in het Engels zijn vorm en kleur belangrijk : Yellow star-of-bethlehem

Dit bijzonder mooie plantje uit de leliefamilie heeft zoals de naam misschien wel ergens zou kunnen doen vermoeden door de aanwezigheid van het woord 'ajuin', helemaal niets te maken met de Aalsterse Ajoinen. 

In Vlaanderen is de bosgeelster uiterst zeldzaam en staat dan ook op de beschermingslijst met een rode vermelding.  Het voorkomen is beperkt tot enkele beekvalleien, vooral in Oost-Vlaanderen. 
In West-Vlaanderen en Limburg zijn de weinige vindplaatsen ondertussen bedreigd of reeds verdwenen.

De grootste bekende, vrij stabiele, groeiplaatsen van Vlaanderen bevinden zich in onze eigen regio met name Aalst, Hofstade en Lede en we dragen dan ook een grote verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van dit mooie gele kleinood. 
 
Maar is dit bloempje nu echt zo zeldzaam? 
Ja en nee. 

Door de vroege en vaak vrij onopvallende bloei (van begin maart tot begin mei), wordt het plantje soms wat weggestoken door jonge brandnetelvegetaties. Deze schuilplaats leidt ertoe dat er mogelijks een onderschatting bestaat van de verspreiding. Tijdens een doorgedreven terreinonderzoek van enkele beekvalleien in het voorjaar slaagde men er zelfs in om enkele nieuwe vindplaatsen te ontdekken. 

Ze zijn er dus wel, maar het is wel zo dat op de meeste groeiplaatsen slechts weinig exemplaren tot bloei komen, wat het dan wel degelijk verheft tot de status 'zeldzaam'.

De bosgeelster werd al in 1792 in het Sasbosje tussen Aalst en Lede” (Honegem) ontdekt en beschreven door de botanist François Antoine Roucel
Zelfs toen was het al een unicum en was bekend onder de Vlaamse naam “geel velt ajuin”.

Van waar de naam 'ajuin' komt, wordt duidelijk op de onderstaande afbeelding uit een oud kruidenboek. 


Roucel werd geboren in Durlach (nu Karlsruhe) in 1736 maar was Franstalig doordat hij in Parijs gestudeerd had. 
Hij trouwde in 1773 in Aalst met Barbe-Louise Vander Haeghen en oefende er heel zijn lange leven het beroep van chirurgijn (heelmeester) uit. Hij stierf er in 1831.


De plant wordt 10-30 cm hoog en vormt één ronde, toegespitste bol waaruit de bloeistengel doorschiet met een vuurwerkje van twee tot zeven gele stervormige bloemen van 1,5 tot 2,5 cm groot. 
Het geelgroene, vanuit de grond opkomende blad is 5-10 mm breed. 
De kroonbladen zijn langwerpig met een stompe punt. Na de bloei rollen ze terug en verkleuren dofgroen.

De vrucht is een doosvrucht. Een doosvrucht (ook wel 'kapsel' genoemd) is een droge openspringende vrucht met meer dan één zaadje per vrucht.

Het zaad van de bosgeelster heeft een mierenbroodje en wordt dan ook door mieren verspreid.
Een mierenbroodje is eigenlijk een aanhangsel aan zaden of vruchten van sommige plantensoorten, dat als voedsel kan dienen voor mieren. 
De officiële benaming 'elaiosoom' is afgeleid van het Griekse "elaion", dat olie betekent. 
Het mierenbroodje is een uitgroeisel van de zaadhuid.
 
De bosgeelster weet enkel te overleven in houtkanten, oeverwallen en bomenrijen waar een beetje beschutting is voor de druk van de intensieve landbouw. 
Indien er geen natuurlijke bescherming is, proberen natuurliefhebbers waar mogelijk steeds een haagje te voorzien rond het plantje om het beter te kunnen beschutten. Het is echter jammer genoeg wel zo dat door de nogal vrij agressieve manier waarop sommige beken ‘geruimd’ worden, het risico groot is dat dit bloempje wel eens mee de container ingaat. 

Het plantje overleeft het best op een matig vochtige, zwak zure, arme bodem in zon en schaduw. Gedijt op zandleem. 

Wie ze wil zien, moet vroeg in het jaar op pad want ze hoort bij de eerste voorjaarsbloeiers in maart. 
In en rond het natuurgebied Honegem groeien nog enkele mooie groepjes van de bosgeelster, maar vooraleer iedereen nu daarheen trekt om er een glimp van op te vangen : de meeste bloeien iets verder in de zone van de Molenbeek tussen Impe en Lede waar Natuurpunt in 2003 een beschermingsproject opstartte onder de toepasselijke naam Geelstervallei


Het hele jaar door is deze vallei vrij toegankelijk op de paden. Laarzen of stevige wandelschoenen zijn zeker nodig en honden zijn welkom, maar ze moeten wel aan de leiband gehouden worden.

Twee korte wandelroutes die zeker de moeite zijn om eens te doen, vertrekken beide aan ‘de Oude Mol’, het Oudste café van Impe.

Café De Oude Mol – Dorp 6 – 9340 Impe

De bekende herberg op het pleintje naast de kerk van Impe is een brokje geschiedenis. 
Het rustieke gebouw dateert immers al uit 1866. Er werd ooit recht gesproken en het is nu al meer dan honderd jaar ingericht als volkscafé. 
Ook enkele Vlaamse tv-makers vonden al hun weg naar de oude Vlaamse herberg. Er werden onder meer opnames gemaakt voor 'Man Bijt Hond' en 'Flikken'.


"Zeer onbeschaafd, ruw, drinkebroers, ...'' 
De pastoor van Impe had rond 1600 niet veel goeds te vertellen wanneer hij het over zijn parochianen had. Ze zaten immers meer op café dan in de kerk, en hielden zich bezig met allerlei 'marginale' handelingen (kaarten, dobbelen, ... met andere woorden 'gokken').

Omdat Impe niet bij Aalst hoort, en 'Marginaalst' dus niet voor hen kon gebruikt worden, hielden ze er de bijnaam ,,Omleegvallers'' aan over.

Het dorp van de Omleegvallers telde in 2004 maar twee cafés meer, maar er werd wel nog altijd gefeest. Gedronken ook ja. En, ja, af en toe vielen er al eens klappen. 
Zo ook acteur Luk Wyns die in het café ooit een rake kopstoot te verwerken kreeg … al moet daar natuurlijk op volgen dat hij daar was voor de opnames van een aflevering van Flikken. 
De makers van het programma zochten een ietwat landelijk café waar twee motorbendes met elkaar op de vuist zouden gaan en ze strandden uiteindelijk in 'De oude mol' ...

De Leedse carnavalsgroep 'Goedemor' heeft er zijn vaste stek, net als een jagersvereniging, een motoclub (de Sun-Riders), een spaarders- en een biljartclub.

En er vertrekken dus enkele aangename wandeltochten ...

De wandelroute Wijmenierpad verwijst naar een oude ambacht, het oogsten van wijmen of jonge wilgentakken door mandenvlechters. 
Hier een beschrijving van het Wijmenierpad (4,50 kilometer) – op het kaartje aangeduid in rood

De wandelroute Sterretjespad verwijst naar het veelvuldig voorkomen van speenkruid, een typische voorjaarsbloeier.
Hier een beschrijving van het Sterretjespad (2,70 kilometer) – op het kaartje aangeduid in groen


De 'Bosgeelster' is dus een unicum, maar in Erembodegem en Hekelgem is ook de schaarse schedegeelster te vinden. 
Dit is een al even zeldzame bossoort van dezelfde plantenfamilie, die blaadjes heeft als grassprietjes en niet elk jaar tot bloei komt. 
Je kan ze dus heel gemakkelijk over het hoofd zien, maar … wie zoekt die vindt uiteraard …


Bij het wandelen

HEB RESPECT VOOR DE NATUUR ! 
DE NATUUR IS GEEN VUILBAK !
LAAT ALLES STAAN !
VERNIEL NIETS !
Enkel op die manier kunnen de mensen die na jou komen ook nog genieten van de pracht !!!

 
Bronnen

‘Aalst Natuurlijk’ – Natuurpunt
ecopedia.be
Facebookpagina 'De Oude Mol'
herbarium.be
Cruijdeboek, deel 5, Rembert Dodoens. Cruyden, wortelen ende vruchten, diemen in die spijse ghebruyckt (1554)
TV Oost 18/03/21
openstreetmap.org

maandag 15 maart 2021

Veemarkt - Hopmarkt - Botermarkt : nu

De Hopmarkt : over de geschiedenis van dit lapje grond in het stadscentrum is HIER meer te lezen.
 
Nadat het terrein herschapen werd tot één grote modderpoel drongen grote werken zich op. 
Er kwam een ondergrondse parking en ook boven de grond volgde een ware metamorfose.


45.000m3 uitgegraven grond, 6.000m3 beton, 600 ton staal, 25.000 werkuren, dat zijn de indrukwekkende cijfers van de werken aan de Hopmarkt. 
Wat vroeger een doorn in het oog was van vele Aalstenaars, is lange tijd een bouwwerf geweest waar dagelijks keihard gewerkt werd aan een aangenaam evenementenplein met ondergrondse parking.

In februari 2012 startten de werken aan de ondergrondse parking.


Veel Aalstenaars hebben een beetje afwachtend, tot zelfs bang, uitgekeken uit naar het eindresultaat, maar dit resultaat mag zeker gezien worden. 
De parking telt 3 verdiepingen en 317 parkeerplaatsen.

De wanden van de parking, gaan tot maar liefst 19 meter diep en werden tijdens de werken vastgehouden door middel van enorme trekankers. Die moesten de gronddruk tegen de wanden opvangen en voorkomen dat de wanden naar binnen zouden komen bij het verder uitgraven.

Er werd gewerkt met indrukwekkende machines, wat zeker nodig was, als je weet dat er 45.000m3 grond moest worden uitgegraven. 
Als je de vrachtwagens achter elkaar zou plaatsen krijg je een sliert van 36 km! In de parking werden maar liefst 6.000m3 beton en 600 ton staal (zo’n 250 km) verwerkt. Voor de bouw van de garage werd ook een 45-meter hoge kraan ingezet.

De parking rij je binnen via de Korte Nieuwstraat en buiten via de Boterstraat. Deze straten zijn sedertdien logischerwijs ook eenrichtingverkeer geworden.


In de ondergrondse parking verwijzen iconen nog steeds naar de boeiende geschiedenis die deze markt achter de rug heeft. Zo is er bijvoorbeeld het icoontje met de kruisboog die verwijst naar de 15de-eeuwse kruisboogmaker Christoffels Jans, verwijst de afbeelding van een pot naar al de huisraad die gevonden werd en die een goede inkijk gaf in het leven van toen, en duiden de vliegtuigen op de gevonden bunker ...


Het plein helemaal rondrijden, zoals vroeger, is niet mogelijk meer, en net zoals in de andere verkeersvrije straten in de stad kwamen er ook verzinkbare paaltjes, die ongewenst verkeer van het plein moeten weren.

Boven de ondergrondse parking vindt men een evenementenplein met twee paviljoenen, naar een ontwerp van het Antwerpse architectenbureau HUB. 
Het gerenommeerde architectenbureau Jaspers & Eyers stond in voor het uitvoeringsontwerp. Hier een 3d-impressie.
 

Binnen de Aalsterse gemeenteraad heeft gedurende lange tijd heel wat onenigheid geweest over de functie van de gebouwen die op de heraangelegde Hopmarkt kwamen. 

SP.A en CD&V wouden een grand Café onderbrengen in een van de paviljoenen, maar dat was helemaal niet naar de zin van Mia De Brouwer (N-VA- raadslid). “Op een moment dat de horeca het moeilijk heeft en op een moment dat uitbaters van cafés met moeite een overnemer vinden, gaan jullie nu nog een ander café bouwen”, zegt ze.
Het architectenbureau dat instond voor het ontwerp van de Hopmarktparking kreeg uiteindelijk toch de opdracht om werk te maken van de geplande paviljoenen die het plein in twee zouden snijden.

Volgens schepen Ann Van de Steen werd de beslissing over de toewijzing van de gebouwen eigenlijk al in 2008 genomen. De stad zou op de Hopmarkt ook een locatie voorzien voor bijkomende winkels en ook de toeristische dienst zou kunnen verhuizen naar die plaats. Een brasserie met zonneterras hoorde daar dus ook bij.
De Brouwer bleef echter achterdochtig. Volgens haar was dit zeker niet de kerntaak van een stad. 

'Waarom moeten we nog meer zorgen voor concurrentie? Deze sector heeft het al zo moeilijk'
Ze begreep ook niet dat het nu plots op de agenda gezet werd. Er zou misschien een andere meerderheid komen en ze meldde dat het zo is dat grote dossiers niet mochten worden beslist net voor de verkiezingen.
“Duidelijk is dat in de volgende legislatuur de discussie nog zal terugkeren”.

Na heel wat gehakketak (zoals de Aalstenaar eigenlijk al lang gewoon is) kwamen de paviljoenen er uiteindelijk toch. 
Hoewel ze in het begin met veel argwaan (en ‘natuurlijk’ ook spot) werden onthaald door de Aalstenaars, lijkt het er steeds meer en meer op dat ze toch een succes zullen worden, hoewel er altijd wel voor- en tegenstanders zullen blijven natuurlijk. 

In april 2014, terwijl de invulling nog altijd niet volledig was, nestelden zich bij zonnig weer jongeren boven op het dak om te genieten van het mooie weer. 
Schepen van Stadsvernieuwing Ann Van de Steen pikte hier meteen gretig op in en op 3/4/2014 verkondigde de schepen op haar FaceBook pagina : "Op deze voorlopig 'laatste' zonnige lentedag wil ik jullie nog laten weten dat er binnenkort gratis wifi op het dakterras van het Hopmarkt-paviljoen wordt voorzien"   Ook beloofde ze dat er nog vuilnisbakjes zouden komen. 


Onbedoeld werd het dus eigenlijk ook een ontmoetingsplaats

Sinds 11 januari 2015 kunnen stadsbezoekers ook voor al hun toeristische info terecht in het nieuw kantoor in één van de paviljoenen. 
Naast boeken en brochures is er ook een kleine cinema terug te vinden, waarin een promofilm over Aalst te zien is (met 360 graden scherm, dus je weet niet waar eerst te kijken). 
Zeker een bezoekje waard !
Ook is het gebouw uitgerust met verschillende aanraakschermen, om de informatie nog levendiger en aantrekkelijker te kunnen overbrengen op het publiek. 
Vooral als het donker is, is de heel mooie verlichting te zien ...  Hier een foto van tijdens de kerstperiode 2020-2021.   In de verlichting (onderaan de foto) zijn duidelijk de letters A A L S T  te ontwaren.


Er werd 438.000 euro geïnvesteerd in de inrichting van het toeristische centrum.

Achter de paviljoenen richting oude Post kwamen bomenrijen tot aan de Nieuwstraat, en ook het carnavalsmomument kreeg er een plaatsje.
Voor meer info over dit monument (en tegelijk ook een bloemlezing aan de 'Oilsjterse voil Janet'), kan je best HIER even klikken. 

Het plein is ondertussen ook één van de trekpleisters geworden tijdens ‘Cirk!’, het nu toch al enkele jaren weerkerend evenement, en ook op zaterdag kunnen de ‘markbezoekers’ de paviljoenen komen bewonderen tijdens hun wekelijkse koopjes.

Op 4 september 2015 kwam trouwens de melding dat ook van het Horeca-gedeelte uiteindelijk werk werd gemaakt. 
In het tweede paviljoen op de Hopmarkt komt namelijk uiteindelijk dus toch een nieuwe, hippe bar voor ondernemers en zelfstandigen. Met roepnaam 'Hopmarkt 50' werd het gebouw een werkplek waar zelfstandigen en werknemers ruimte kunnen huren om te kunnen dienen als uitvalsbasis voor hun onderneming.


Een 'Bar d’office' overdag, een locatie voor tentoonstellingen, seminaries en evenementen in de avond. Daarmee maakt de stad Aalst van de Hopmarkt een 'klassevol en levendig uithangbord'. In de 'Bar d'office' is het de bedoeling dat bedrijven nieuwe contacten kunnen leggen en dat zo creatieve ideeën en zelfs samenwerkingen kunnen ontstaan. Zo volgt de stad het voorbeeld van eerdere gelijkaardige initiatieven in Antwerpen, Ieper, Mechelen, Leuven en Turnhout.

De directeur van het Autonoom Gemeentebedrijf Stadsontwikkeling Aalst, Gwen Vreven, was alvast heel enthousiast. Er werd immers een inspirerende omgeving voor ondernemers, starters of events in het hart van de stad gecreëerd. Ook voorzitter van AGSA, burgemeester Christoph D'Haese deelde die mening. "“Creativiteit zit in het DNA van de Aalstenaars, we moeten er enkel nog een exportproduct van maken."

Waarvan we de Hopmarkt nog moeten kennen

Goh, van ‘Cinema’ misschien, eigenlijk de vroegere ‘Hopzaal’, maar ook onder verschillende andere namen zeker gekend bij de Aalsterse ‘jeugd van toen’.

Oorspronkelijk was in het gebouw een hopmagazijn gevestigd waar gedroogde hop werd verwerkt. 
Ook waar nu het Keizershofhotel staat, was er trouwens zo'n magazijn. 

Paul Stijlemans, die ook wel bekend staat als 'Polle van de Steeg' omdat hij jarenlang de uitbater was van café ‘De Steeg’ in het nabijgelegen Sint-Jorisstraatje, kocht in 1979 de zaal met als doel een ruimte voor klasfuiven te creëren voor de jeugd die bij hem op café ging. 

Bart Peeters is er in zijn jonge jaren zelfs nog dj gaan spelen, dus als referentie kan dat wel tellen natuurlijk. 

Rond 1986 verhuurde hij het gebouw door. 
De nieuwe uitbaters maakten er dancings van omdat dat financieel aantrekkelijk was en het gebouw zou bekendheid verwerven in het uitgaansmilieu, onder andere onder de namen ‘The Fix’, ‘Bar Shock’, ‘Backstage’ en ‘Hopzaal’.

Toch bleef de vraag naar een ruimte voor jeugd- en klasfuiven bestaan en Paul vond die dancings ‘eigenlijk maar niets’. 
Hij nam contact op met schepen Iwein De Koninck (CD&V), die een dergelijk project wel zag zitten, en in september 2013 was het dan zover … ‘De Hopzaal’ werd aangekocht door de stad voor een bedrag van 725 000 €
 
In oktober 2014 opende zaal Cinema zijn deuren.


Het werd een ontmoetingsruimte waar jongeren ook 's middags terecht konden zonder consumptieverplichting.  
De stad evolueerde de aankoop gedurende drie jaar, onder meer op vlak van geluidsnormen, overlast, veiligheid en financiën. 
Men benadrukte wel dat de stad ondertussen bleef werken aan een grote evenementenhal voor 4.000 mensen op de Tragel.

Door de goed draaiende werking en het eigen jeugdcultuur- en clubaanbod dat door uitbater VZW Dallas aangeboden wordt, vonden steeds meer en meer jongeren hun weg naar deze fuifzaal. 
'Cinema' bleek ook hoe langer hoe meer een creatieve thuishaven te zijn voor jongeren en stimuleert en ondersteunt in jeugdculturele projecten, zoals 'Drempel', 'Spektrum', en 'Tumult' die in 'Cinema' hun plek gevonden hebben.

Al van bij het begin was het de bedoeling van de stad om ‘Cinema’ uit te breiden. Daarom werd bij de aankoop ervan meteen ook een investeringssubsidie aangevraagd bij het Fonds voor Culturele Infrastructuur van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse Overheid. Ondanks de zware snoei in de Vlaamse cultuursubsidies, haalde Stad Aalst deze subsidie toch binnen, goed voor 304.218 euro.
‘Cinema’ bleef dus bestaan en de herwerkte zaal werd opnieuw opengesteld in 2018.

Nog een grote herinnering van velen die verdween is de feestzaal 'Het Groen Kruis', de oude feestzaal in de kelder van het gebouw, waar het altijd donker en 'louche' leek. 


Het Groen Kruis was eigenlijk een oud ACW-kantoorgebouw van zes verdiepingen en twee niveaus achtergebouwen. 
Het gebouw was vorige eeuw het hoofdkwartier van de christelijke arbeidersbeweging. 
Alle partijen hadden in die periode wel ergens hun lokaal. 
De socialisten hadden hun bolwerk aan de Molendries en later aan de Houtmarkt, de Liberale Sociale Werken van Louis D'Haeseleer verzamelden in de Korte Zoutstraat.

Eddy Couckuyt, CD&V-politicus en gedeputeerde, begon er zijn carrière bij KAJ en somt op welke organisaties in 't Groen Kruis gevestigd waren. "KAJ, VKAJ, KAV, Familiehulp, KWB, Arco, ACW, CM, ACV, BAC en DVV, het reisbureau Ultramontes en Vakantiegenoegens. 

De organisaties werden elk op zich echter zo groot dat ze één voor één verhuisden naar een eigen gebouw.
Zo vinden we CM en ACV nog altijd terug aan de Hopmarkt. De CM tegenover 't Groen Kruis en het ACV aan de andere kant van het plein. 

De kelder van het gebouw was ooit bedoeld als parking, maar werd daarvoor nooit gebruikt. 
De lege ruimte die daardoor ontstaan was, werd dan ook graag omgedoopt tot ‘de feestzaal van 't Groen Kruis’. Tot in de jaren ’80 was het ‘the place to be’ tijdens carnaval. 
Ook het CCOD, de vakbond van de Aalsterse ambtenarij, heeft er nog legendarische feestjes georganiseerd.
't Groen Kruis was ook de plaats waar je als politicus gemaakt werd. Een politica als Paula D'Hondt bijvoorbeeld is vanuit 't Groen Kruis naar voren geschoven en heeft zo carrière gemaakt.

Op het gelijkvloers was jarenlang het café van de Christelijke Mutualiteit (CM). Het personeel van de CM vertoefde er tijdens de middagpauze en na werktijd.
In december 2007 werd het café gesloten. 
Het volledige gebouw was in slechte staat en ook de elektriciteit, het sanitair en de brandveiligheid lieten te wensen over. De structuur van het gebouw bleef staan, de rest werd afgebroken.  

Door de afbraak verloor de Aalsterse politie een gegeerde trainingsplek. 
Commissaris Miguel Van de Velde verklaarde in november 2014 dat ze nu op zoek zouden moeten gaan naar dergelijke locatie om werkelijkheidsgetrouwe situaties te kunnen nabootsen.  

De plannen pasten volledig in de visie van het ACW, dat de nood aan betaalbare woningen als topprioriteit zag en zelf het goede voorbeeld wou geven. 
In April 2015 is men gestart met de afbraakwerken. Het heeft allemaal wat langer geduurd dan voorzien (de werken hebben ongeveer een jaar stilgelegen), maar er bevinden zich momenteel 36 sociale appartementen (19 koopappartementen en 17 huurappartementen).
Onderstaande foto is van 18/2/2017 toen de werken nog in volle gang waren. 


De voorgenoemde 'zekerheden' zijn tegenwoordig misschien minder aanwezig op de Hopmarkt, ondertussen zijn dancing the Kings en frituur Wil-Frit ook al verdwenen op hun bekende stekje, toch vinden we Wil-Frit er nog steeds terug … enkele meters verder, maar nog steeds op de Hopmarkt.

Over Wil-Frit is HIER meer te lezen. 
Over De Kings is HIER meer te lezen. 

Een boogmaker, een klooster, een bunker ... Het zat allemaal onder de grond. 
Is er dan niets van herinnering meer overgebleven? 
Jawel hoor. 

De signalisatie is niet het enige element dat bezoekers attent maakt op de identiteit van de markt. Je krijgt haar verleden ook letterlijk te ‘zien’. 
Zo kregen historische postkaarten, stadsplannen, foto’s van de opgraving en vondsten, … een plekje op de muren. 
Aan de toegang tot de parking komt een informatiebord waarbij je met een smartphone of tablet QR-codegewijs meer informatie kunt opvragen. 

Wanneer je in de lift stapt, lees je de geschiedenis van de Hopmarkt in beelden van vroeger tot nu. 
Het vernieuwde plein zelf visualiseert trouwens een deel van het grondplan van het karmelietenklooster in de betegeling.


Bronnen :              

Foto’s archeologie :  
Archeonet.be
Heritage research in Flanders – agentschap onroerend erfgoed Vlaamse overheid
researchgate.net 284690850
biblio.ugent.be 
jandenul.com
Het Nieuwsblad 16/02/2017 – 14/03/2015
HLN 04/11/2015
biensoigne.org
so-lva.be
eddycouckuyt.wordpress.com
foto Groen Kruis 1976 via MadeInAalst    
aalst.n-va.be
vlaamsbouwmeester.be
Exsitu.be (tijdschrift voor Vlaase archeologie)
Stedelijk Museum Aalst

Veemarkt - Hopmarkt - Botermarkt : toen

21 Maanden … Zolang duurden de archeologische opgravingen op de Hopmarkt
Op een oppervlakte van meer dan 3.000 m² onderzocht een team van archeologen 4 archeologen en 7 technische medewerkers maar liefst duizenden sporen en tienduizenden vondsten. 


Enkele opvallende resultaten van dit onderzoek zijn zien in parking aan de Hopmarkt zelf, waar een soort van ‘permanente tentoonstelling’ te zien is aan de muren en in de liften. 
Over de recentere periode van de Hopmarkt is HIER trouwens meer te lezen. 

Het heeft voor sommigen wel allemaal (veel te) lang geduurd, maar toch is het interessant om te weten wat er allemaal onder de grond zat als je je wagen daar gaat parkeren, als je frietjes gaat halen bij Wil-Frit, als je een bezoekje brengt aan de Toeristische Dienst, als je het carnavalsmonument gaat bewonderen, ...

Dat de dienstdoende archeologen wel wat meer gedaan hebben dan enkel ‘putjes graven’, is wel duidelijk. 
Wat momenteel het ‘evenementenplein’ is, met de gekende paviljoentjes en de toeristische dienst, heeft er immers al een heel geanimeerde geschiedenis opzitten, en die geschiedenis kon vrij volledig uit de doeken gedaan worden door deze dames en heren archeologen. 

Drie van deze belangrijke zaken die letterlijk werden opgegraven zijn ook terug te vinden in de symbolen ter aanduiding van de parkingniveaus. Wat deze juist beduiden, is hieronder te ontdekken.


Ook al zijn er niet zo heel veel sporen en vondsten uit de prehistorie en de Romeinse tijd teruggevonden, toch gaven ze belangrijke informatie over het landgebruik in deze periodes. Het werd duidelijk dat deze regio, aansluitend bij de Dendervallei, reeds in de prehistorie in cultuur gebracht was. 
Gedurende duizenden jaren maakte het gebied, wat tegenwoordig de Hopmarkt heet, immers deel uit van een groot akkerland. 
De oudste sporen die terug gevonden werden, zijn twee bevloeiingsgreppels die dateren uit de prehistorie
In de greppels werden onder andere een stukje natuurlijke silex en enkele scherfjes in prehistorische techniek gevonden. Het ging over enkele kleine fragmenten van aardewerk.
 
Zes overblijfselen van gepolijste bijlen die op een toch beperkte oppervlakte van circa 3500 m² werden gevonden, vormden een aanwijzing dat er reeds ontbossing was en het gebied dus als landbouwgebied in dienst werd genomen ergens tussen het midden-Neolithicum en de vroege bronstijd, de gebruiksperiode van dit vuurstenen bijltype. 

Ook tijdens de Romeinse en Karolingische periode bleef het terrein uitsluitend in gebruik voor landbouwdoeleinden, hoewel er toen wel al een Romeinse weg zou doorgelopen hebben.  
Verschillende oude akkerlagen werden nog vrij goed bewaard, en zorgden voor enkele belangrijke vondsten, ook voornamelijk aardewerk.

Aalst is gelegen op de noordoostelijke rand van een grote leemrug waarvan het noordelijke deel gekend stond als de Aalsterkouter
De reeds vermelde restanten van oud akkerland maakten deel uit van deze kouter, die dus reeds van in de prehistorie in gebruik was. 
Dat dit gebruik nog tot in de vroege middeleeuwen doorliep bleek uit verdere vondsten die er in zijn aangetroffen. 
In samenhang met de akkerlaag zijn ook restanten gevonden van enkele haaks op elkaar staande greppels die het terrein verdeelden in bijna perfect op de windrichtingen georiënteerde vakken.

In de 12de eeuw kwam er dan, ten westen van de Hopmarkt, een pachthoeve te staan op een kunstmatig aangelegde heuvel. De hoeve werd omgeven door een brede walgracht. 
Teksten die werden teruggevonden omschrijven deze plek als “den bergh metten wateren ende ommegracht”. 
Daaromheen lagen er in die periode nog steeds akkers die door greppels opgedeeld worden in percelen. 
De pachthoeve zou uiteindelijk verdwijnen, maar een gedeelte van de walgracht bleef wel behouden tot de 17de eeuw. 

Het gehele terrein kwam aan het begin van de 13de eeuw binnen de stadsmuren te liggen. 

De walgracht vormde in deze eeuw de perceelsscheiding tussen het akkerland van de kouter en het onbewerkt terrein intra muros (binnen de muren), waar later de Veemarkt zou ontstaan.

Hoewel het terrein dus van dan af toebehoorde aan de stad en het van status veranderde van agrarisch buitengebied naar stedelijk kwartier, leek er de daaropvolgende eerste halve eeuw nog niet onmiddellijk iets te veranderen en bleef het fungeren als akkerland.
Uit vondsten bleek dat het vooral ging over graanakkers, weiland en braakliggend terrein.

De leemwinningskuilen en het afval dat er in aangetroffen werd, bewezen wel dat er zich in de directe omgeving bewoning ontwikkelde vanaf ongeveer het midden van de 13de eeuw.

Zowel de Veemarkt als de bewoning ten zuiden ervan begon zich volop te ontwikkelen in de loop van de 14de eeuw, wat het definitieve einde zou betekenen van het landelijke karakter van dit gebied

Het voormalige akkerland evolueerde naar een volwaardig plein dat in de 14de eeuw ook een nieuwe functie zou krijgen. Er werd toen veel vee verhandeld en het is dus helemaal niet verwonderlijk dat de eerste naam van dit plein dus ‘De Veemarct’ werd, een naam die enkele Aalstenaars trouwens nog wel eens in de mond durven te nemen.


De vroegste vermeldingen daarvan zijn reeds te vinden in 1313

Op dat moment lag op het bewuste plein een grote poel, de zogenaamde ‘Veemarktplasch’, ook wel 'den putte', 'den plassche' of 'waterscap in de Veemerct' genoemd. 
Deze drenkplaats mat maar liefst 16 op 27 meter. 

Rondom het plein werden ook woonhuizen gebouwd en het zuiden van de huidige Hopmarkt vormde op dat moment zelfs één groot woonblok. 

De erven volgden er nauwgezet de perceelindeling van de vroegere akkers waar palissades in hout de vroegere greppels vervingen .
Het merendeel van de woningen bestond toen uit lemen vakwerk maar uit het onderzoek bleek dat toch minstens één woning was opgetrokken in hout en steen. 

Een unieke vondst uit deze tijd is een waterput opgebouwd uit wijntonnen, onderaan ondersteund door een karrenwiel. Zowel het wiel als de tonnen zijn uitzonderlijk goed bewaard gebleven.
 
Nog in de 15de eeuw ontwikkelde de bewoning aan de Veemarkt zich steeds maar verder, en verschenen ook meerdere stenen huizen, herbergen, afspanningen en zo meer. 
Ook de stadswaag zou, weliswaar veel later sedert 1612, op dit plein terecht komen.
Uit deze periode dateren trouwens ook twee grote zandstenen waterputten van ongeveer vijf meter diep. 

Of de plas enkel als drinkgelegenheid voor de dieren diende ? 
Neen!

Er bevond zich immers ook een zogenaamde schandkorf of -kooi

Dat was een foltertechniek waarbij een veroordeelde in een kooi of mand gezet werd. Deze kooi hing aan een hefboom en kende eigenlijk verschillende functies. 
Men kon de kooi met de veroordeelde op een goed zichtbare plaats hangen (marktplein, ...) en de bevolking kon hem/haar daar dan naar hartelust beschimpen of bekogelen met allerlei voorwerpen. 
Een tweede functie was eigenlijk die van 'waterboarding'. Men kon de mand dus onderdompelen in het water en door herhaling van dit ritueel dus belangrijke informatie van de 'ondergedompelde' trachten te ontfrutselen.  


Dit hijstoestel werd ook 'kaak' genoemd, vandaar ook het gezegde 'aan de kaak stellen'. 

Oorspronkelijk was de ‘kaak’ een platte ijzeren kooi, een stellage of steiger. Hierop bonden beulen de misdadigers vast om hen te geselen of te brandmerken. 
Als de zondaar al dood was, werd diens lijk aan de kaak vastgemaakt en ritueel verminkt, met teer ingesmeerd en/of ontleed. Daarna bleven de restanten nog enige tijd hangen ter afschrikking van wannabe-criminelen, om vervolgens weg te rotten of ten prooi te vallen aan hongerige kraaien.
Later werd de kaak het schavot waar de schandpaal opstond. De veroordeelde werd er vastgetimmerd met een oor, en om zich los te maken, moest deze dus zijn oor opofferen.

In de 15e eeuw had de Veemarktplas dringend een grondig onderhoud nodig. 

Eerst werd deze geledigd met behulp van een 'wanne'. Een werkje van lange adem, waarna men de oevers ging bedekken met vlechtwerk van  'gheerden' (takken/twijgen). Daarvoor werden de takken aangekocht van maar liefst 36 wilgen. 


De zuidelijke rand kreeg een stenen trapconstructie. 

Wanneer de poel aan het eind van de 15e eeuw in onbruik geraakte, werd deze gedempt.

Tijdens de zomer van 1497 startte men hiervoor met 'te vollene ende te corttene den plasch in de Veemarct'. Voor het vullen en verkleinen van de drenkplaats gebruikte men 'eerde ende vuylichede'.

Deze gedempte plas werd later nog een tijdje gebruikt als riolering. Daarvoor werden uit 'de putte eerde ende modre' gehaald en werd een nieuwe gracht gegraven 'omme 't sepwater deure te loepene'. 

Nog later (we zitten dan in 1502) maakte men iets verderop een nieuwe waterput / drenkpoel. 

Daartoe ‘begonsten te sceppene ende te warcke te legghene de geule ende entree vanden 
nieuwen waterscape’. 
Die nieuwe drenkpoel werd ‘ghemaect … inde Veemarct in Willems Vander Straten gracht en diende omme de wateringhe vanden peerden ende omme te oirboirne (tot nut te zijn) in tyden van brande’.

De functie als 'veemarkt' verdween stilletjes aan en we kregen nieuwe namen zoals de "Vlas ende Gaerenmarct" (einde 16de eeuw) en de "Olie- en Garenmarkt" (in de 18de eeuw). Deze markt lag in feite tussen het klein Vleeshuis palend aan de Nieuwstraat en werd geflankeerd door twee toegangsstraatjes (ten noorden) en het eind 15de eeuw gestichte Karmelietenklooster waarvan de kerk de zuidwand vormde, ongeveer halverwege van het huidige plein.

Op de hoek Veemarkt-Korte Sint Jorisstraat woonde van 1489 tot 1498 een zekere ‘Christoffels Jans’ in een stenen woning. 
Als kruisboogmaker was hij verbonden aan de Sint-Jorisgilde van de stad. Vanwege het grote militaire belang was dit in de meeste Vlaamse steden één van de voornaamste gilden. 


Sint-Joris is de patroonheilige van het gilde van de kruisboogschutters, in de late middeleeuwen ook wel voetboogschutters geheten.

De meeste schuttersgilden ontstonden trouwens in de loop van de 14de eeuw, waarbij die van Gent, Brugge, Oudenaarde en Rijsel de vroegst gekende zijn. 
Er bestaan wel reeds van voor 1300 wel oudere vermeldingen van ‘schutters’ maar die hadden zich toen zeker nog niet georganiseerd in gilden. 

Ook de Aalsterse Sint-Jorisgilde kende zijn oorsprong ergens in de 14de eeuw. De oudste gekende tekstvermelding dateert uit 1380, met de situering van het schuttershof in de ‘Nustraete’ 
(Nieuwstraat), waar zich ook steeds de Sint-Joriskapel bevond. 

Later verhuisde het schuttershof naar het Sint-Jorisstraatje of Schuttersstraatje, gelegen tussen de Lange Zoutstraat en de Veemarkt, waar ook ruimte was voor grote schietstanden. 

Het terrein strekte zich uit ten westen van het hof, achter het woonblok ten zuiden van de Veemarkt, tot aan de stadsomwallingen. De oudste vermelding van dit straatje dateert tussen 1401 en 1407 en spreekt over ‘… t Aelst in de Veemarct tusschen den straetkine vander Scuttren in deen zijde…’ 

Op de kaart van A. Sanderus (1641-1644) kunnen we beter zien hoe het er in die tijd uitzag.


A: Sint-Joriskapel; 
B: Sint-Jorishof; 
C: schietstand; 
D: doelen; 
E: huis van de kruisboogmaker naast het 'engienhuus', later omgebouwd tot kloosterkerk. 

De militaire taken waren uiteraard uitermate belangrijk bij de verdediging van de stad, waar zij samen met de handboogschutters de voornaamste groep vormde die de stadswallen moest bemannen en verdedigen. 
Naast het verdedigen van de eigen stadsmuren werden de kruisboogschutters soms ook wel ingezet in militaire campagnes buiten de stad, zowel in dienst van hun eigen stad als van hun soeverein. 
Zo gingen kruisboogschutters vaak mee in veldtochten van de graaf van Vlaanderen en later de hertogen van Bourgondië, maar kwamen ze ook wel eens in actie om naburige steden te helpen verdedigen tegen een externe dreiging.

In de beerput achter zijn huis vonden de archeologen onder andere kruisboogonderdelen, gemaakt uit bot en gewei. De houten latjes met gaatjes in werden gebruikt als pijlgeleiders.


Die vondsten vormden uiteraard een interessant beeld van zijn werk. Van het huis van de kruisboogmaker zelf is jammer genoeg niet veel meer overgebleven. Alleen een bakstenen vloer, een binnenmuur en een kelder bleven bewaard. 

Het vormen van schuttersgilden had echter niet enkel een militaire betekenis. Ook de sociale en religieuze rol van deze gilden mag echter zeker niet uit het oog worden verloren. 
Ze organiseerden tornooien in de stad of namen deel aan tornooien in andere Vlaamse steden, ze stonden in voor het organiseren van banketten en feesten, ze gingen mee in optochten en hadden hun eigen kapel. 

Met de oprichting van een Karmelietenklooster in 1497 veranderde het uitzicht van de Veemarkt aanzienlijk. 
De kruisboogmaker Christoffels moet zijn woning en atelier verlaten voor het nieuwe klooster dat door de paters Karmelieten van Liedekerke vlakbij de stadsmuur werd opgericht. Ze hadden hiervoor de zegen gekregen van Filips de Schone, die toen de Bourgondische Nederlanden regeerde. 
Bij de opgravingen werd de restanten van het huisje van Christoffels gevonden onder de funderingen van het koor van de kloosterkerk. 


Van het pand zelf bleven maar enkele muurresten en een gedeeltelijke tegelvloer over, maar op het achtererf werd nog een volledig bewaarde beerput gevonden. 

De beerput was 1,7m diep en had een binnenoppervlakte van iets minder dan 4 m². De rechthoekige constructie was opgebouwd uit bakstenen en had een tongewelf. 


De onderste 30 cm van de opvulling bevatte tal van goed bewaarde etensresten, maar ook heel wat huishoudelijke voorwerpen. Het viel de archeologen meteen op dat veel van die huisraad zoals kruiken en kookpotten gebroken, maar wel volledig in de beerput terecht kwamen. 
Een aantal kleinere voorwerpen zoals aardewerken bekers en kleine drinkkannen werden zelfs helemaal intact teruggevonden. 
Ook drinkbekers uit glas konden relatief gemakkelijk opnieuw in elkaar gepuzzeld worden. 
Dat alles wijst er op dat een volledig servies grotendeels integraal werd gedumpt in de beerput. Mogelijk was het de laatste bewoner die alles wegwierp, toen die in 1498 door de bouw van het karmelietenklooster moest vertrekken.

De karmelietenorde is ontstaan op de berg Karmel in Palestina, die sinds mensenheugenis verbonden is met de profeet Elia.
Het was deze profeet die in de loop der tijden de geestdrift van talrijke kluizenaars opwekte, en ervoor zorgde dat die in zijn navolging op of rond de Karmel een aan God toegewijd leven gingen leiden.

In de 11de en de 12de eeuw beleefde het kluizenaarsleven, dat zijn eerste hoogtepunt kende in de 4de-7de eeuw, een ware revival in de christelijke wereld. 
De aanleiding hiervoor was de ontevredenheid over het te ingewikkelde en te omvangrijke kloosterleven zoals het in het Westen beleefd werd. 
Als gevolg hiervan sloten in het midden van de 12de eeuw, na de tweede kruistocht, heel wat westerse immigranten zich aan bij de heremieten die de uitgehakte grotten in de wand van de berg Karmel al bevolkten. 
Aanvankelijk kwamen deze heremieten nog uit kloosters, maar met de tijd gingen ook meer en meer leken zich vestigen als kluizenaar. Dit laatste werd natuurlijk ook nog ‘gepromoot’ door de vele pelgrimstochten naar het Heilig Land. Heel wat bedevaarders besloten immers om er na hun aankomst te blijven

Na de ineenstorting van het Latijnse koninkrijk van Jeruzalem en de dreiging van de Islamitische heersers migreerden de karmelieten naar het Westen en kregen de toelating om zich hier te vestigen.

Ze hadden echter het einde van hun orde in het Oosten niet afgewacht om naar het Westen te trekken en waren eigenlijk al vanaf 1235 aanwezig in de buitenwijken van Valenciennes. Andere stichtingen volgden onder meer in Cyprus, Sicilië, Frankrijk en Groot-Brittannië. 
De orde van de geschoeide karmelieten ontstond begin 13de eeuw en verspreidde zich in de loop van die eeuw over de Zuidelijke Nederlanden.

Zo werden er nog in de 13de eeuw kloosters opgericht te Brussel (1249), Luik (1249), Hollebeke bij Ieper (1250, overbrenging naar Ieper in 1263), Mechelen (1254 buiten de stad, in 1303 in de stad), Brugge (1266), Gent (rond 1280) en Aarlen (1291).

In de Nederlanden werden in de 14de en de 15de eeuw kloosters gesticht te Gelderen, Schoonhoven, Woudsend, Tienen, IJlst, Edingen, Moers, Leuven, Geraardsbergen, Utrecht, Ouddorp, Antwerpen, Vlissingen, Liedekerke, Aalst en Marche. 

Er werd toen ook veel aandacht besteed aan de intellectuele vorming van de leden, iets wat later trouwens zou leiden tot het verval van de orde.
De jacht op universitaire titels en voordelen leidde immers tot tegenstellingen met de principes van het gemeenschapsleven. Gegradueerden aten afzonderlijk, lieten zich dienen door een knecht en kregen toestemming om een gedeelte van het getijdengebed niet langer te bidden. Vanaf 1362 konden sommige kloosterlingen zelfs hun eigen inkomsten beheren. 

Dat feit, samen met de 16de-eeuwse godsdiensttroebelen in de Nederlanden bracht de orde grote schade toe. 
Ongeveer 120 kloosters werden vernield of afgeschaft en omstreeks 1580 was het karmelitaans leven in de Noordelijke Nederlanden zelfs vrijwel volledig verdwenen. 

Toch kwam er een hervorming. 
De Spaanse kamelietes Teresia de Avila stichtte een klooster voor zusters waar de grondpijlers armoede, afzondering en gebed zouden zijn. 
Later volgde ook de mannelijke tak onder impuls van karmeliet Johannes van het Kruis en zo ontstonden de ongeschoeide karmelieten. 

Ook de geschoeide karmelieten bleven bestaan en kenden een hervorming.
Talrijke misbruiken en ontsporingen bleven echter nog steeds voor problemen zorgen. Op het einde van het Ancien Régime moesten sommige kapittels zelfs het dragen van pruiken en kantwerk verbieden.

Ook externe factoren beïnvloedden de neergang in de 18de eeuw. 
Keizerin Maria-Theresia had al enige maatregelen genomen die naar de opheffing van de karmelietenorde moesten leiden. 
Zo mochten de geschoeide karmelieten geen novicen meer opnemen. 

Keizer Jozef II tenslotte besloot in 1783 tot de opheffing van de karmelietessenkloosters. 
Met de Franse Revolutie werd de karmelietenorde de grootste slag toegediend. 
In de Nederlanden werden vanaf 1796 talrijke kloosters gesloten. Heel wat kloosterlingen werden vervolgd en soms zelfs terechtgesteld.

De term klooster komt trouwens van het Latijnse 'Claustrum', dat ‘ommuurd’ of ‘afgesloten’ betekent.
Een klooster is met andere woorden 'een afgescheiden vestiging van gemeenschappen van mannen of vrouwen, die samen willen leven naar de geest van de boodschap van Jezus van Nazareth en zich bezighouden met gebed en werk in dienst van dat idee'.

Ook dit klooster in Aalst deed haar etymologie alle eer aan. 
Het terrein was zoals vermeld helemaal ommuurd en afgesloten en aan de kant van de Veemarkt bevond er zich slechts één centrale toegangspoort. 

De kloosterkerk van de karmelieten was een rechthoekig gebouw van ongeveer 24 meter lang en 12 meter breed, palend aan het plein. De stedelingen konden het gebouw aan de zijkant binnentreden. 
De kloosterlingen zelf hadden een aparte ingang in het kloosterpand. 

Het woonpand van de paters stond haaks op de kerk. 
Oorspronkelijk telde het gebouw drie verdiepingen van ongeveer tachtig vierkante meter. 
Daarin waren een refter, slaapvertrekken en een bibliotheek ondergebracht. Na een eerste aanbouw, trokken de paters in de 16de eeuw een zijvleugel op. In de volgende tweehonderd jaar onderging deze vleugel minstens vier uitbreidingen. 
In het klooster kon je ondertussen ook een ziekenboeg terug vinden, alsook een brouwerij, schuren en werkhuizen. 
Op de binnenplaats legden de kloosterlingen in de 17de eeuw een nieuwe pandgang aan. Deze structuur liep in de vorm van een vierkant langs de muren van de kerk, het woongedeelte en de omsluitingsmuur. 

De naam ‘Hopmarkt’, eigenlijk een gedeelte van de grotere 'Veemarkt', werd op dat ogenblik ook al gebruikt.

Jammer genoeg bleef dit prachtige gebouw niet gespaard van ellende

In 1566 vernielde een groep beeldenstormers het gebouw grotendeels.
De paters bouwden het opnieuw op, op dezelfde funderingen, maar nog was de lijdensweg niet ten einde. 
Een tweede tegenslag kwam er in 1605, toen de nieuwe kerk volledig in de as gelegd werd door een blikseminslag. 
Opnieuw werd het gebouw opgebouwd, maar ditmaal wijzigden de kloosterlingen de vorm van het kerkgebouw. Het kreeg toen een vijfhoekig koor en een voorportaal. De werken verliepen tergend traag, en werden pas afgerond in 1667

Tot in de 17de eeuw sloot ook een walgracht het terrein nog eens extra af aan de zijde van de stadswallen. Hier zijn de restanten van de 15e -eeuwse brug over de walgracht te zien. 


Aan de andere zijde van de walgracht hadden de paters een zogenaamde ‘lochtinck’. Dat was een groene zone, voorzien met een moestuin en een boomgaard. 
In deze tuin vertelden de gevonden afvalkuilen het levensverhaal van de paters karmelieten aan de archeologen. Een ware schat aan geschiedenis werd hier opgegraven.

Men vond voorwerpen uit metaal, been en ivoor, en tussen het afval zaten verder ook schrijfstiften, pennen, boekbeslag en twee brillen. 
Deze voorwerpen zijn dus te beschouwen als getuige van de dagelijkse bezigheden van de orde: bidden, lezen en schrijven
Dat er ook wel eens een pelgrim voorbijkwam in het klooster, bewijst dan weer een tinnen ampul. Hierin bewaarden de bedevaarders namelijk meestal het gezegende water dat ze meedroegen tijdens hun lange tocht. 

Het merendeel van het afval uit de kloostertuin bestond verder uit voornamelijk etensresten en potscherven
Dat gebruiksaardewerk nog in zo’n grote hoeveelheden werd teruggevonden, is voornamelijk te danken aan de samenstelling van het gebruikte materiaal. Gebroken aardewerk is namelijk niet gemakkelijk te hergebruiken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld hout, glas of metaal. Eens gebroken werd het dus gedumpt.

Een klooster gebruikte de keramieken voorwerpen vooral in de keuken, om voedsel in klaar te maken of om etenswaren in te bewaren. Borden, bekers en kannen waren bedoeld voor aan tafel. 
In vergelijking met andere opgravingen viel het op dat hier opvallend veel voorwerpen werden gevonden die gemaakt waren in metaal. Dat wijst op de welstand van de karmelieten. 

Heel uitzonderlijk waren ook de vondsten van drie kookpotten en een komfoor in gietijzer.

De talrijke vondsten van deze 'potten en pannen' leidde trouwens tot het gebruik van het 'pot-icoon' in de latere parking.

Doorheen de tijd veranderde het voedingspatroon bij de paters. Een vergelijking van duizenden dierenbotten uit twee afvalkuilen die dateerden uit twee verschillende periodes maakte heel wat duidelijk. 

Het bleek bijvoorbeeld zo te zijn dat er in de 16de eeuw flink wat varkensvlees op tafel kwam, terwijl gevogelte een zeldzaamheid was. 
Dat eetpatroon veranderde in de 18de eeuw toen meer dan de helft van het vlees uit die periode toen afkomstig bleek te zijn van runderen of schapen en ook gevogelte in die periode aan belang in de voeding leek te winnen. 

Wat betreft vis bevatte het 16de-eeuwse afval vooral resten van haring en pladijs. Zeevissen zoals bijvoorbeeld kabeljauw en tong waren in die periode weinig voorkomend. 
De afvalkuil uit de 18de eeuw bevatte meer resten van dure zeevissen, terwijl de goedkopere soorten zoals haring en pladijs veel minder geconsumeerd werden. 

En terwijl we nu toch bezig zijn over eten ...

Wie 'Aalst' en 'Aalsterse vlaaien' een beetje kent, associeert onze stad ook een beetje met mastellen

Met de ronde vorm en daarbij een gaatje in het midden lijkt de mastel een beetje op een donut, maar de smaak is totaal niet te vergelijken. 
Terwijl een donut zoet en suikerig is, is een mastel eerder sandwichachtig met een uitgesproken kaneelsmaak.


Wat dit in 's hemelsnaam te maken heeft met ons klooster ?

Wel, in het klooster zou men vroeger ook dagelijks mastellen hebben gebakken. De mensen brachten zelfs hun eigen gebakken exemplaren mee naar de vroegmis om deze broodjes te laten zegenen.
Een gezegende mastel zou immers helpen tegen hondsdolheid.
De genezende kracht is intussen achterhaald, maar voor wat betreft de smaak moet men het zeker niet laten. 
Voor wie meer wil weten over de Aalsterse vlaaien (de enige echte trouwens) : klik HIER

Drie eeuwen lang is de orde een vaste waarde geweest op het plein. In en naast de voormalige kloosterkerk vonden de archeologen maar liefst vierhonderd graven van kloosterlingen en stedelingen

Aan het begin van de 16de eeuw hadden de paters karmelieten ook een kerkhof op een terrein vlakbij de stadswal voorzien. Een begraafplaats binnen de kloostermuren was toendertijd ook erg gegeerd bij de stedelingen, en dat was in Aalst natuurlijk niet anders. 
De gelovigen lieten zich toen maar al te graag in het karmelietenklooster begraven. 
De orde moest uiteindelijk zelfs een eigen grafdelver in loondienst nemen om alles in goede banen te kunnen leiden. 
Vanuit de nabijgelegen Sint-Martinuskerk protesteerde men hier toen heel heftig tegen, omdat hun eigen kerkhof op die manier natuurlijk veel inkomsten verloor. 
Zij verplichtten de karmelieten dan ook om bij elke teraardebestelling een vergoeding te betalen, wat geleid heeft tot verschillende rechtszaken. 

Het kerkhof van de karmelieten bleef dienst doen tot het einde van de 18de eeuw. 
In de periode tussen 1726 en 1790 vonden er jaarlijks zo’n negentig begravingen plaats. 

Het kerkhof zelf werd niet opgegraven door de archeologen, en het bevindt zich dus nog steeds onder het huidige huizenblok tussen de Boterstraat en de Korte Nieuwstraat. 

Bij de opgravingen werden wel een vierhonderdtal skeletten gevonden. Dit waren mensen die werden begraven in de kerk zelf, in de pandgang en in het pandhof van het klooster. 
In de pandhof werden opvallend veel jonge kinderen teruggevonden, die hier mogelijks kosteloos ter aarde konden worden besteld. 
Wat verder nog opviel, was de oriëntering van de graven. 
Alle niet-priesters lagen namelijk met hun hoofd naar Westelijke richting, zodat ze de komst van Christus bij het laatste oordeel goed zouden kunnen aanschouwen.

In het graf van één van de eerste priors vonden archeologen ook een metalen zegelstempel. Het zegel dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, en werd waarschijnlijk meegegeven in het graf. Het draagt de beeltenis van een Madonna met kind, de patroonheilige van de orde. Diezelfde heilige staat ook op een 17de-eeuwse zilveren ring, die is teruggevonden in de grafgrond van de kerk.
 
Op 28 februari 1797 werden de kloosterlingen door de Franse bezetters verjaagd en hun eigendommen werden aangeslagen en publiekelijk verkocht. De inboedel raakte daardoor jammer genoeg verspreid. 
 
Het schilderij dat het hoofdaltaar van de kloosterkerk sierde, vond in 1805 een plaatsje in de nabijgelegen Sint-Martinuskerk. Het schilderij toont de heilige karmeliet Simon Stock, die uit handen van Maria zijn schouderkleed ontvangt. 


Het kloosterpand zelf werd opgedeeld in een tiental woonhuizen, die pas na de Tweede Wereldoorlog zouden verdwijnen. 

Het jaar 1804 betekende de afbraak van de westelijke zijvleugel met de ziekenboeg van het klooster. Samen met de voormalige tuin en boomgaard ging het terrein een nieuw plein vormen, dat in 1808 de naam ‘Botermarkt’ zou krijgen. 

In 1809 verwierf de stad de terreinen van het kloostercomplex en bouwde de nog bestaande woonvleugel om tot kleine gezinswoningen. De meeste bewoners hadden toen elk een eigen kelder, een erf en een beerput. 
Pas na de Tweede Wereldoorlog zou ook dit woonblok verdwijnen. Het was op dat ogenblik de laatste bovengrondse (zichtbare) herinnering aan het karmelietenklooster. 

Ondertussen werd aan de Nieuwstraatzijde in 1842 ook het klein Vleeshuis, dat deels betrokken werd door de Catharinisten, verkocht en afgebroken. 

In 1872 besliste de stad om op deze ‘Botermarkt’ een overdekte markthal op te richten. Deze hal was ongeveer 40 meter lang en 20 meter breed en bestond uit een driebeukige ijzeren structuur (gietijzer en glas) die was gefundeerd op grote bakstenen pijlers. 
Het geheel werd gebouwd in opdracht van de stad en werd uitgevoerd in 1875 door M. Paris-Isaacq (Marchiennes).
Marktgangers konden er elke woensdag en zaterdag hun boter kopen. In dezelfde hal kon men toen ook de groentemarkt terugvinden. 


Deze constructie zou in gebruik blijven tot 1953, het jaar van de afbraak. Sindsdien maakt de Botermarkt deel uit van de Hopmarkt. De naam ‘Veemarkt’ is dan ondertussen in onbruik geraakt.
De Hopmarkt heeft dus pas na de Tweede Wereldoorlog zijn huidige vorm en uitzicht gekregen. 

De kloosterkerk zelf kreeg nieuwe bestemmingen, onder andere als vleeshal (1808), spinhuis, zondag- en muziekscholen (1858) en stadsschouwburg, een functie die ze behield tot de afbraak in 1936.
Het gebouw kreeg een rechthoekig uitzicht, omdat de stad rond het vijfhoekig koor een muur bouwde. 

De schouwburg opende in 1865 en werd uitgebaat door Théatre Molière uit Elsene voor het Franstalige programma en Het Nationaal Toneel uit Antwerpen voor het Vlaamse gedeelte. De lokalen op het gelijkvloers werden gebruikt als muziekklassen en ook enkele stadsdiensten waren er gevestigd. Op verkiezingsdagen werden de burelen onder de zaal van de schouwburg gebruikt als stembureau

Hier is de schouwburg te zien, alsook de overdekte markt.


De schouwburg had plaats voor 228 toeschouwers in de benedenzaal, waarbij nog eens 44 stoelen bijgezet konden worden in de gangen. Op het balkon waren er 50 plaatsen van rang 1 en 20 plaatsen van rang 2.

Aan het begin van de twintigste eeuw voerden lokale gezelschappen nog regelmatig voorstellingen op in de voormalige kloosterkerk. In 1935 liet burgemeester Nichels het gebouw definitief sluiten, omdat het te bouwvallig was en de schouwburg moest opboksen tegen grote concurrent ‘t Feestpaleis. 
Het verkommerde gebouw raakte in oktober 1935 door een storm nog meer beschadigd, waardoor een eventuele afbraak geopperd werd. Een jaar later werd gestart met de afbraak. 

In 1939 werd de voormalige kloosterkerk der Karmelieten afgebroken. Hier is nog een gedeelte van het vijfhoekig koor met gotische vensters te zien. 


Door deze afbraak gingen de Vee- en de Botermarkt in mekaar over en werden de namen ook wel eens door mekaar gebruikt. 

Op de plaats van de kloosterkerk/schouwburg liet de Duitse bezetter in 1941 een onderaards commandocentrum bouwen. 
Op 31 maart 1941 werd het bedrijf Emile Rombaut aangesteld voor de bouw van de schuilbunker

Het werk moest uitgevoerd zijn binnen een termijn van dertig dagen en moest onmiddellijk aanvatten. De originele opdracht luidde: "Bouw van een onderaardse schuilplaats tegen luchtaanvallen voor de bevelhebbers van de Zekerheids- en Hulpdiensten voor de luchtbescherming op de Hopmarkt"
De totale kostprijs werd toen geraamd op 85.506,17 Bef.

De bouw van de schuilplaats liep echter aanzienlijke vertraging op door veelvuldige wijzigingen aan de plannen en bijkomend ook door problemen met het grondwater.  Uiteraard zorgde de aanleg van deze bunker ook voor de vernieling van een belangrijk deel van de graven in de Karmelietenkerk.
Zo werd bijvoorbeeld het graf gevonden van ene Ridder Pierre de Lannoy.


De bunker werd uiteindelijk opgeleverd op 13 juni 1941. De problemen van het grondwater zijn nooit opgelost geraakt.
Hier is de bunker te zien die zich centraal in het schip van de voormalige karmelietenkerk bevond.


Het gebied van Groot Aalst werd voor wat de passieve luchtbescherming betreft, verdeeld in twee zones. Eén op de rechteroever (ingericht in 'de Kring' van Het Heilig Hart aan de Dr. De Moorstraat) en één op de linkeroever (de bunker op de Hopmarkt). 
Het hoofdcommandocentrum lag in de bunker op de Hopmarkt, veilig onder de grond, vrij centraal in de stad en toch zelf vrij veilig voor luchtbombardementen.

De bunker mat in zijn geheel 19 op 3 meter. De binnenhoogte bedroeg 2.28 meter wat eigenlijk aanzienlijk hoog is voor een dergelijke structuur. De muren van de kelder waren opgetrokken in Boomse stenen. Daarna werd de structuur aan de buitenkant gecementeerd om hem waterdicht te maken. De binnenkant was driedubbel bepleisterd maar ondanks de vele pleister- en cementeringswerken heeft de bunker altijd last gehad van indringend grondwater.

Het dak bestond uit een gewapende betonplaat van 30 centimeter dik. De vloer was betegeld met gelige tegels.
De schuilplaats was voorzien van elektriciteit, noodverlichting, ventilatoren en verluchtingsroosters. Ook had men een aansluiting op het waterleidingsnet. De verwarming gebeurde met een klein kolenkacheltje, allicht het klassieke type dat men telkens terugvindt bij Duitse schuilkelders en bunkers.

De bovenkant van de bunker was nog eens extra bedekt met zand om bij bominslagen de eerste schokken op te vangen.

Hier verzamelde de bezetter alle informatie over bijvoorbeeld rondvliegende vliegtuigen of gedropte bommen en leidde de ganse coördinatie en opvolging van luchtalarmen en de gevolgen ervan in de directe omgeving van groot Aalst. 

Naast de hoofdposten waren er nog een aantal uitkijkpunten vanwaar men praktisch continu de lucht in het oog hield. Eén daarvan was de uitkijkpost op de toenmalige watertoren in Aalst. 

De commandopostpost stond 24/24 uur, 7/7 dagen telefonisch in contact met alle sectoren van de stad, de omliggende gemeenten en alle hulpverlenende diensten. 
Men registreerde op kaarten alle gegevens die men kon verzamelen van SOS-meldingen van de verschillende torenwachters en centralisten. Dit omvatte dan vooral gegevens van laag rondtoerende vliegtuigen, het afwerpen van valschermlichten of het droppen van bommen. Deze gegevens werden telefonisch tussen de verschillende posten of via loopjongens samengebracht in de post op de Hopmarkt.
De gegevens die op deze manier werden vergaard, werden direct gebruikt om ten allen tijde de situatie te kennen van verstoorde infrastructuur of nutsvoorzieningen.

Hier een plannetje van hoe de bunker er uitzag


1. De hoofdtoegangstrap omvatte in totaal 12 treden van 1.15 meter breed. In het midden bevond zich een tussenplatform van 1.30 meter op 1.35 meter. Een chicane in de trap zorgde voor een extra bescherming van personen die de kelder binnen of buiten gingen.

2. Beneden aan de trap vond men ook nog de originele toegangsdeur tot de bunker. Dit was een klassieke gasdichte schuilkelderdeur die voorzien werd met een vergrendelsysteem.


3. Daarna kwam men in een kleinere ruimte van 1.65 meter op 3 meter. In deze oppervlakte zat ook een afgesloten kleinere ruimte van 1 meter op 1.5 meter met het noodtoilet


Dit - letterlijk - kleine kamertje werd afgescheiden van de rest door middel van een gordijn. Op het plafond van het toilet werd nog graffiti gevonden. Deze dateerde van kort na de tweede wereldoorlog toen de structuur vervallen en leeg kwam te staan.

Het toegangssas met inbegrip van het toilet was gescheiden van de hoofdkamer door middel van een versterkte, gasdichte houten deur.

4. Een dergelijke deur bevond zich ook tussen een tweede en derde kamer. Deze centrale  ruimte die zich tussen de twee deuren bevond, mat 3 meter op 9 meter.


5. Aan de zijkant was er een nooduitgang
6. Aan de overzijde was er een gootsteen terug te vinden.

7. Achteraan deze grote ruimte bevond zich de telefooncentrale waar ooit de toestellen en de apparatuur tegen de muur bevestigd zaten. Bovenaan bevonden zich twee ventilatieroosters die leidden naar een kleinere bergruimte achter de muur. Ook het deurgat naast de muur was voorzien van een houten gasdichte deur zodat de grote kamer volledig afgescheiden kon worden van de rest van de bunker. Men bezat in dat geval nog altijd de nooduitgang om de kamer te kunnen verlaten.

8. Achter deze deur zat opnieuw een kleinere ruimte van 3 meter bij 3.5 meter. Dit was allicht meer een opslagkamer

9. Ook deze kamer was voorzien van een nooduitgang, identiek aan deze van de grote kamer.

Tijdens de oorlogsjaren was de bunker voor het publiek uiteraard niet toegankelijk. Nadat de Duitse bezetter was verdreven deed de bunker vanaf 8 mei 1945 nog korte tijd dienst voor de bevrijders in dezelfde functie.

Daarna verloor de betonnen constructie definitief zijn originele militaire functie. Al snel geraakte hij binnenin volledig in verval en werd een geliefkoosd speelterrein voor kinderen.

Den abri’, zoals deze beter gekend was onder de Aalstenaars, werd omgevormd tot de uitvalsbasis van kwajongens en de ontmoetingsplaats van verliefde koppeltjes. Zij lieten massa’s graffiti na op het betonnen plafond en op de deur van het noodtoilet. 

Toen kort na de oorlog ook nog de laatste huizen werden afgebroken die origineel deel uitmaakten van het complex van het Karmelietenklooster, en de Hopmarkt werd heraangelegd, werd de bunker voorgoed aan het zicht onttrokken. De toegangen werden dichtgegooid met grond, zand en puin. De bovenkant werd bedekt met zand.

Hier de ligging van de bunker.


Deze militaire constructie verdween dus definitief onder het plaveisel van de markt, tot de opgravingen ervan in 2004. 


Wat ook verdween in 1953 was, zoals reeds vermeld, de overkapping van de Botermarkt. 


De Hopmarkt werd herschapen naar een 'parking', eigenlijk beter te omschrijven als 'een modderpoel met mogelijkheid tot parkeren'. 


Een doorn in het oog van vele Aalstenaars, en eigenlijk een schande als je weet wat voor een rijk verleden er zich daar onder de grond bevond. 

Het plein gaf een sombere indruk, met een bestrating die dringend aan herstel toe was, een chaotische architectuur met afwisselend hoog- en laagbouw en een totaal gebrek aan groen en identiteit.
Die auto's moesten er weg, en er kwamen plannen voor een ondergrondse parking.

De belangrijke voetgangerslink tussen de Keizerspoort en de Grote Markt verdiende immers meer dan bijzondere aandacht en het eventueel wegvallen van bovengronds parkeren zou mogelijkheden bieden voor het versterken van de sociale en culturele functie van het plein, en het creëren van een aangename en levendige sfeer vergelijkbaar met de aanpalende Grote Markt.

Dit ‘vuil’ stukje Aalst moest en zou dus verdwijnen, en liefst zo snel mogelijk. 

De archeologische opgravingen luidden een nieuwe periode in. 

Tijdens deze werken werden de voornaamste muurresten van het klooster terug zichtbaar, kwam het boogmakershuisje terug tot leven en kon men even terug in de bunker. 
Hier een foto van de werken (gezien vanuit het Westen)


Een ludieke beschrijving van de werken aan de Hopmarkt, zoals beschreven in de blog van ‘Maggietaart’ : 
Archeologen hebben jarenlang met een schoffeltje in de grond zitten porren op zoek naar wat potscherven, een rafelig stukje monnikspij en een verdwaald kippenboutje. Toen hadden enkele projectontwikkelaars er schoon genoeg van. Met steen en beton smeten ze de Hopmarkt toe en plantten er en passant een of andere lelijke constructie op.
Dit is de plaats waar een handgemeen vaker plaats vond dan je op het eerste zicht zou vermoeden. Waar er af en toe met stoelen gesmeten wordt in Café De Post. Waar trattoria Milano’s de lekkerste pizza’s ter wereld – en tussendoor ook wat kruidige Indische dagschotels als het moest – bakte, maar desondanks geen grond vond om de crisis hoofd te bieden. En waar het bovenal altijd lekker pissen was tijdens het naar huis stappen van Aalst Carnaval. Magie zit in de kleine dingen.
De werken kwamen eraan en de Hopmarkt onderging een hele gedaanteverandering. 

Over de periode 'na de modderpoel' kunnen jullie HIER meer lezen. 


Bronnen :              

Foto’s archeologie 
Archeonet.be
Heritage research in Flanders – agentschap onroerend erfgoed Vlaamse overheid
oar.onroerenderfgoed.be
foto's agentschap Onroerend Erfgoed via exsitu.be
foto kruisboog Koninklijk Nederlands Legermuseum
researchgate.net 284690850
biblio.ugent.be 
Het Nieuwsblad 16/02/2017 – 14/03/2015
HLN 04/11/2015
biensoigne.org
exsitu.be
so-lva.be
hangarflying.eu
eddycouckuyt.wordpress.com
foto afbraak overkapping Botermarkt via MadeInAalst
foto Groen Kruis 1976 via MadeInAalst
foto stadsschouwburg via MadeInAalst
foto bouw bunker : Stadsarchief, Stedelijk museum Aalst
aalst.n-va.be
info bunker : "Die Befehlstelle auf dem Hopmarkt - Bommen op Aalst 1940-1945 - Jasmine Verbeke.
vlaamsbouwmeester.be
Exsitu.be (tijdschrift voor Vlaamse archeologie)
Stedelijk Museum Aalst