Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label kunstenaars. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kunstenaars. Alle posts tonen

zondag 12 februari 2023

Fassadeklasjers / Roitenklasjers : Carnaval Raamdecoratie in Oilsjt

 --- Artikel wordt later nog afgewerkt met nog meer voorbeeldjes van Oilsjterse, kleurrijke hersenspinsels van dit jaar ---

Veel kleurrijke figuren (en voor niet-Aalstenaars vaak onbeduidende tekeningen) sieren tijdens de aanloop naar carnaval ramen, gevels en interieurs van cafés en winkels, van scholen, … kortom, van alles wat een grote ‘vitrin’ of een ietwat lege muur heeft …  
 
De buitenstaander begrijpt het natuurlijk niet allemaal, maar dat is met onze ‘Oilsjterse muziek’ ook het geval, net als ons carnaval op zich.  Je moet ‘van hier’ zijn om het allemaal goed te kunnen vatten en begrijpen.


We spreken in het geval van de fassadeklasjers of roiteklasjes dus niet over ‘tekeningskes’ maar in vele gevallen echt wel over Kunst met een grote ‘K’, onvergelijkbaar met wat men op andere plaatsen te horen of te zien krijgt.

O i l s j t   e s   u n i k,  o e i k   o p   d e   r o i t e n’

Heel vaak wordt in deze tekeningen, net zoals in de muziek en ook op de carnavalswagens, de lokale politiek een sneer gegeven. 
Portretten van bekende Aalstenaars zijn daarbij niet altijd even flatterend, maar er wordt wel steeds iets van de actualiteit ingestoken … En dat herkennen de Aalstenaars natuurlijk als de beste. 
Ook het onderwerp van de groepen die er hun lokaal hebben, worden vaak in tekeningen omgezet … 

A l l e   s c h o e i n    a v o n t u r e n    w e r r e n    k a r i k a t u r e n ... 

Hier het stoetliedje van 'Bedesterd' uit 2018 ... Zij hadden het toen al over deze artiesten ... 


Hoe ontstaat nu eigenlijk het idee voor een mooie ‘Fassade’?

Wel, meestal vraagt de eigenaar van het gebouw een artiest en samen overlopen ze wat er mogelijk is.
 
Vaak worden fysieke kenmerken of uitspraken van de eigenaar uitvergroot en verwerkt in de schilderingen.  
Zo vinden we in 2023 bijvoorbeeld een afbeelding van Muriel en Alain op hun eigen ‘vitrin’ van café ‘De Kleine Beurs’. 


Op het ene raam staan ze afgebeeld met hun hondjes Melvin, Bo en Twix.  Op het andere raam is een vaste klant te zien, en vinden we ook verwijzingen naar de zone 30 en de nabijgelegen NMBS-parking (‘Parking Skatepark’, de vraag waar de ingang eigenlijk is, en de vraag ‘es ze foitelek wel oepen, der brandt giejn licht’, wijzend op de donkere uitstraling van deze parking). 

Ook verwijzingen naar de politiek zijn, zoals al vermeld, natuurlijk erg gegeerd en daar is in Aalst natuurlijk geen gebrek aan. 

Natuurlijk zijn ‘de voil janet’ en ‘het verwijten’ ook graag geziene onderwerpen op de Oilsjterse roiten. 

En Bekende 'Oisjteneers' zijn uiteraard ook een dankbaar onderwerp ... 

Na deze besprekingen volgt een eerste voorzichtige schets op papier. Die wordt dan – al dan niet met last minute aanpassingen – overgenomen op de ruiten. 
Eerst een paar nietszeggende lijntjes en countouren, maar uiteraard is dat pas het begin. Eens de kleuren er bij worden gehaald, wordt pas duidelijk of het aanslaat of niet, en kunnen nog steeds (ingrijpende) aanpassingen gebeuren om de figuren te laten ‘spreken’. 

Hier een voorbeeldje van een schets, met daarnaast het uiteindelijke resultaat ...  


Men begint er steeds een paar weken voor carnaval aan … Eén voor één krijgen de belangrijkste en grootste ‘vitrins’ van ’t stad een verfbeurt … Eén voor één worden ze omgetoverd tot vaak echte pareltjes, steeds met de nodige dosis (zelf-)spot en actualiteit …

Heel mooi allemaal, maar is het niet jammer dat na carnaval deze kunstwerken in één klap weggeveegd worden? 
Natuurlijk is dat jammer, maar een carnavalswagen wordt ook afgebroken, en niet alle liederen gaan langer dan een jaar mee. 
Vergelijk het met een boeket bloemen … Het verwelkt, je gooit het weg en … er is plaats voor een nieuw.
Foto’s zijn steeds een mooie herinnering, maar herinneringen dienen ook vernieuwd te worden. Mooie momenten dienen plaats te maken voor (hopelijk) nog mooiere momenten. 

De ‘oppervader’ van het ‘Fassadeklasjen’ is ongetwijfeld André Van Schuylenberg.

Samen met zijn zoon Gilles, die de laatste jaren ook volop in zijn element is als hij de ramen van sommige cafés mag ‘carnavaliseren’ ‘doen ze heel ’t stad’. 

Ze zijn enorm graag gezien, en hun tekenkunsten steken er echt bovenuit, zonder natuurlijk de andere ‘fassadeklasjers’ in de schaduw te willen zetten. 
Wie bijvoorbeeld ook niet mag vergeten worden is Mattis (neef van Gilles), die ook mee de baan optrekt als er ergens geverfd wordt.

Het 55ste jaar zal het zijn, dat in 2024 André de baan opgaat met zijn potjes acrylverf en penselen. 
André is naast het ‘Fassadeklasjen’ trouwens een full time kunstenaar met een grote bekendheid. 

Hij heeft trouwens Ensor als grote voorbeeld … Ensor met zijn levende portretten en zijn wereldberoemde carnavalsfiguren.  

Oostende mag daar terecht fier op zijn, maar Aalst mag dan ook minstens even fier zijn op André.

Hij verwerkte bijvoorbeeld enkele foto’s van Voil Janetten tot heuse schilderijen en hield meteen een heel succesvolle tentoonstelling over deze kleurrijke Aalsterse figuren. 


André is ook al vele jaren jurylid tijdens de carnavalstoet en natuurlijk kijkt hij dan ook zijn ogen uit naar de vormgeving van de figuren. Zijn pretoogjes verraden dat hij nog steeds heel begeesterd kan geraken door een mooie vormgeving, een gewaagde kleurencombinatie of een mooi uitgewerkt thema.

De kunst van André  (en zijn verzameling maskers) is te bewonderen in het Eenegemwegsken (de smalle doorgang tussen Bloemenweelde en de St-Jozefkerk aan het Esplanadeplein). … ’t Is te zeggen, nu eventjes niet, want wegens dringende veiligheidswerken aan de kerk is het Eernegemwegsken afgesloten en is het atelier even niet bereikbaar.

Van de ene Van Schuylenbergh naar de andere … want ook zoon Gilles is inmiddels een veelgevraagd ‘Fassadeklasjer’

Gilles (geboren in … Dendermonde – niet iedereen kan perfect zijn - op 13/3/82) studeerde aan de academie voor beeldende kunsten..
Hij heeft niet Ensor, maar wel David Hockney als belangrijkste inspiratie voor zijn werk, dat gekenmerkt wordt door deels overschilderde fotocollages.


Op muzikaal gebied maakt Van Schuylenbergh als singer-songwriter rocknummers. Vroeger speelde hij bij Eosine, een Aalsterse rockband, maar tegenwoordig maakt hij zijn muziek solo. Daarnaast houdt hij zich ook bezig met humoristische nummers. Bekendst is zijn wekelijkse begintune van de podcast Mosselen om half twee. In het Aalsterse zijn vooral zijn carnavalsnummers bekend:

“Voil jeanettenketchup”, "In't Oilsjters" "'k Bekik weiral zat", "Willy da wiggar", "Eje a kaumer al opgeroimd hein?", "'k Ben zat, ik oeik", "Wadeje oon?!", “'k Hem sjans, ik klap gien Frans", "Onder Taufel", … zijn daar enkele voorbeeldjes van.

Naast de mooie gevelversieringen is Gilles ook de ontwerper van ‘Zjangsken’ en ‘Netjen’, de twee figuurtjes die ontworpen werden naar aanleiding van de preventiecampagne tegen alkoholgebruik bij de jeugd. Deze campagne werd gestart door de Dienst Preventie in 2011 en kende heel wat succes want het jaar daarna kreeg Zjangsken zelfs zijn eigen FaceBookpagina.

In 2013 kregen we dan de slogan ‘Ne goeien band me Zjangsken’, waarbij vlotjes 7000 polsbandjes verdeeld werden. Het jaar daarop waren het al 9000 bandjes, maar Netje was niet meer te vinden. 


Het werk “De Kleren van De Keizer” kostte bloed, zweet en tranen, maar het eerbetoon aan wijlen Keizer Kamiel Sergant, dat Gilles maakte voor de jongste dochter de betreurde keizer, werd afgewerkt in april 2022 . 
Zowat alle aspecten zijn leven zijn erop terug te vinden. de drie zotte dagen, maar ook zijn werk als fietsenhandelaar, de mens die zich inzette voor anderen, vader en gewoon Kamiel thuis in de zetel, … ze kregen allemaal een plaatsje. 


Het is echter niet enkel de familie Van Schuylenbergh die het alleenrecht heeft op die prachtige kunstwerkjes. 

Zo is er bijvoorbeeld ook nog Patrick De Ceuleneer, die onder de artiestennaam ‘Keut’ door het leven gaat. 
Hij is ‘in de stiel’ gerold op zijn 16 jaar, toen hij een beetje zakgeld wel goed kon gebruiken. 
In tegenstelling tot ‘de Van Schuylenberghs’ is hij wel selectiever geworden. Met zijn 65 jaar zal hij in 2023 trouwens op ‘Roiteklasjerspensioen’ kunnen gaan (voor zover dat bestaat natuurlijk).

En dan Luc Van Caeneghem … Nog zo’n artiest … 

Luc  was kunstenaar en karikaturist, maar vooral keramist, en werkte ook een paar jaar samen met ‘Keut’. 
 
Luc (13 april 1955) volgde in 1970 - 1975 kunstonderricht aan de Academie van Schone Kunsten in Aalst, meer bepaald beeldhouwen, keramiek, etsen en publiciteitstekenen. 
Daarna ging hij zich twee jaar verder bekwamen aan de Academie voor Schone kunsten in Gent, waar hij keramiek en toegepaste kunsten volgde. 
Hij werd prijshouder van de Plastische Kunsten in Ninove en werd ook tweemaal geselecteerd voor de keramiekprijs in Italië. 
Diverse keren won hij de ‘vitrinewedstrijd’

Luc moeten we trouwens ook kennen als de ontwerper van het achthoekig logo van Safir. 
Hij is op 30 maart 2007 in Dendermonde ten gevolge van een hartstilstand overleden.

Een andere ‘raamkunstenaar’ was William Phlips
En ook Jef Michiels, beter gekend als “Jef van den Ooievaar”, versierde menig ‘vitrin’ (jaren 1980-90).

In de stoet van 2018 was het ‘roitenklasjen’ zelfs het onderwerp van de groep ‘Bedesterd’.

In ‘t Oilsjters : "Zedde ne carnavalist in ert en nieren, tein moeje mè die daugen a roiten loten versieren. Van Schoilenbeirgh es’ter al joren boi en mokt van elke vitrin e prachteg schiljeroi. Den toid dringt en et weirk moet affeseiren, ’t er zitj vèr em niks anders op as Bedesterd te kontakteiren. Tradiesjes zèn ier oileg en binnekert est er giën iën vitrin nog voileg, want mè Carnaval es giël Oilsjt Bedesterd!"

In ‘t Schoein Vloms : "Ben je een carnavalist in hart en nieren, dan moet je tijdens die dagen je ruiten laten versieren. Van Schuylenbergh is er al jaren bij en maakt van iedere vitrine een prachtig schilderij. De tijd dringt en het werk moet vooruitgaan, er zit voor hem niets anders op dan Bedesterd te contacteren. Tradities zijn hier heilig en binnenkort is geen enkele vitrine nog veilig."

Hun stoetliedje met bijhorend filmpje konden jullie al eerder in dit artikeltje beluisteren en bekijken. 

Of ‘roiteklasjen’ een exclusief mannenjobke is? 

Neen hoor, de laatste jaren kunnen we ook een zekere Inge Claessens terugvinden.

Inge is in het dagelijkse leven aan het werk als illustrator, grafisch ontwerpster en lerares aan het kinderatelier DKO Aalst. 
Kleurtjes en verfborstels zijn haar dus zeker niet vreemd, en ze kan zich dan ook, samen met haar vriend Jan, volledig uitleven in haar schilderijtjes. 

Ondertussen zijn er ook heuse workshops ‘Roiteklasjen’, zowel voor volwassenen, voor leerkrachten als voor kinderen.

Op initiatief van de Aalsterse Academie voor Carnavalskunsten immers, organiseerde men in 2022 voor het eerst ook een heuse cursus 'Fassadeklasjer/Roiteklasjer' voor een heel breed publiek, waaronder ook ‘speciallekes’ voor leerkrachten … en kinderen …. !  Inderdaad, de ‘stiel’ wordt ook doorgeleerd aan de kinderen, waardoor de toekomst van deze kunsttak (hopelijk) veilig gesteld kan worden. 

Je leert er alles over de materialen en de basistechnieken, hoe je een verhaal en een goede schets kan maken én je gaat meteen aan de slag met verf op plexiglas. Aan het einde van de workshop neem je je eigen ontwerp mee naar huis en wie weet… kan je het op je eigen ruit schilderen!

Tijdens de cursus wordt trouwens ook live overgegaan naar het terrein. 

Zo werden de aspirant-fassadeklasjers (en er zitten wel degelijk 'talentjes' tussen) van Inge op 11 februari 2023 gespot aan ‘Den Allegro’ (Gentsestraat) terwijl ze er hun pas geleerde technieken konden uitproberen in het pop-upcafé dat daar zijn deuren (en vensters) zal openen tijdens ‘de daugen’ …

Gert, Sebastien en Danny zijn drie vrienden die eerder al meeliepen in de stoet als losse groep. 
Dat ze ‘fan’ zijn van carnaval staat dus buiten kijf. 

Het cafékescarnaval van 2022 inspireerde hen dan ook om het in 2023 eens anders aan te pakken. Het trio was dus niet in de stoet te zien , maar opende gedurende de drie zotte dagen een pop-up café, ‘Cafei Giene Sinnema’… 

Naast de gevestigde Horeca misschien toch ook even een warme oproep om eens bij hen langs te gaan … en om er – naast de geneugten van een frisse pint of warme koffie – ook te genieten van ‘de tekeningskes’ … 

Een voorbeeldje van wat voor deze gelegenheid op de muur 'geklasjt' werd ... 


Ook in 2024 kunnen we uiteraard verder genieten van deze speciale kunstvorm, die zich ondertussen ook verder aan het verspreiden is doorheen het land. 

De eerste ramen werden reeds onder handen genomen, en wie tegenwoordig eens doorheen de stad wandelt, komt hier en daar wel een 'roitenklasjer' tegen ...

Wil je meer weten over de andere gebruiken die Aalst rijk is in de periode van Carnaval? 

Ga even kijken op DEZE LINK!

Veel leesplezier!


Bronnen 

Stoetliedje Bedesterd 2018 via Youtube 
Foto Gilles Van Schuylenberg : Aalst.tv 5/2/2013
Radio 2 Interview met André Van Schuylenbergh 10/02/2021
HLN 24/01/2023
Afbeeldingen ontwerp ‘Delforge’ : carnavalaalstkoentje 
Foto ‘De Kleine Beurs’ via HLN 24/01/2023 © Swirko
Foto ‘Allegro’ : Skaa Jongen, één van de fassadeklasjers
Verschillende artikeltjes van Carnavalaalstkoentje
Info : ne kir gevraugd on de ‘fassadeklasjers van dinsjt’ en 'in't stad ne kier rondloeipen en rondoeiren'

dinsdag 23 maart 2021

De Pieter van Aelst gaanderij - Pieter van Edingen / van Aelst

De Passage Pieter van Aelst … iedereen kent wel de doorsteek Kattestraat – Nieuwstraat waar men tegenwoordig vele winkels kan terugvinden …


Het was in 1989 dat beslist werd dat het terrein dat grensde aan de Kattestraat en aan de Ridderstraat, verbonden zou worden met de Nieuwstraat.   
Er werden grootse plannen gesmeed … 
Er zou een parkeertoren komen, alsook een winkelstraat met een totale winkellengte van 250 à 300 lopende meter. 
Men zei in eerste instantie wel dat het zeker geen gaanderij zou worden, daar had Aalst immers al minder prettige ervaringen door meegemaakt.  

Op dit voorstel werd heel positief gereageerd vanuit de middenstand, want onder andere een dichtbijgelegen parking zou een ideale kans zijn om het ondertussen gedeeltelijk verkeersarm en verkeersvrij gemaakte centrum gemakkelijk te kunnen bereiken.  
Ook de ondertussen geplande bouw van een ondergrondse parking op de Hopmarkt zou een ideale oplossing zijn voor het dichtslibbende verkeer in onze stad.

Positieve klanken dus, maar daar waar positieve reacties zijn, zijn er ook negatieve natuurlijk, en die ontsproten vooral uit de gedachte dat dit op verkeerstechnisch gebied allemaal niet okay zou zijn. 
Er waren in de Ridderstraat nog maar pas nieuwe woonblokken gecreëerd en de nabijheid van de Kattestraat werd ook al als een doorn in het oog gezien voor het Parkingverkeer.

In 1992 lag het zogenoemde ‘REWA’-project zelfs even stil omdat de werkgroep Stadsherwaardering een proces had aangespannen bij de Raad van State.  
Zij verzetten zich hevig tegen de plannen voor de bouw van een parkeertoren. 

De Kattestraat werd in 1993 verkeersarm gemaakt en werd een winkelstraat … heel leuk idee en plezant voor de mensen … ware het niet de de Ridderstraat nog steeds de winkelstraat kruist en er dus toch nog altijd moet gelet worden op voorbijrazende auto’s. 
Daarom werd de rijrichting omgedraaid om de drukte wat te vermijden. Vanaf dan werd er dus richting Vredeplein gereden en niet omgekeerd. Ook werden er verkeersdrempels geplaatst om de snelheden wat te laten zakken.
In 1998 werd de rijrichting in de Ridderstraat dan opnieuw omgedraaid. De kruising bleef en blijft echter wel voortbestaan.

Het plan van de parkeertoren op de hoek met de Kattestraat werd afgeblazen maar er kwam wel een parking in de Ridderstraat. Deze 'Parking Indigo' telt 77 parkeerplaatsen en is 24/24 – 7/7 geopend.

Ah ja, en … het ging zeker geen gaanderij worden, maar vanuit de Nieuwstraat kan je dus zo de ‘Passage Pieter van Aelst’ inwandelen, een … euh … winkelgaanderij die deze straat rechtstreeks verbindt met de Ridderstraat / Kattestraat.


Maar die Pieter van Aelst … wie was dat nu eigenlijk ?

Eigenlijk moet ik beginnen met te vertellen dat er meerdere mensen waren die de naam ‘Pieter van Aelst’ kregen. 
Zo was er ‘Pieter Coecke van Aelst’, architect, beeldhouwer en schilder die leefde tussen 1502 en 1550. 
En er was ook Pieter van Edingen, een tapijtwever die leefde tussen 1450 en 1522 … en over deze Pieter gaat het hier. 
Ook zijn zoon Pieter van Edingen II (1509-1555) kreeg trouwens de naam ‘Pieter van Aelst’ met zich mee. 

Pieter van Aelst dus, ook wel Pieter van Edingen genoemd, werd in 1450 geboren te Waterlos (een wijk in Lede) en overleed in Brussel in 1522. 

Hoewel dus niet van Aalst zelf, was hij wel afkomstig uit ‘het Land van Aalst’ en zijn opleiding tot wever, zijn huwelijk met Barbele Boenin en de geboorte van zijn zonen Pieter en Joannes gebeurden wel allemaal in Aalst zelf. 
Dochter Catherine is daarna geboren in Brussel.

Hij verhuisde en vanaf 1492 vinden we hem terug op de lijst van de Brusselse poorters
Als poorter had je in de Middeleeuwen het recht om binnen de muren van een stad te wonen. In die tijd moest je daar trouwens nog speciale rechten voor krijgen. 

In Brussel bouwde hij langzamerhand naam en faam op als tapijtwever en in 1501 kocht hij een huis, ‘de poirte van Axele’, in de Stoute Craenstraete (tegenwoordig de Kolenmarkt), een groot gebouw met aanpalende panden en tuinen waar hij zijn steeds maar groter wordende atelier inrichtte.

Na de plotse dood van Pierre de Warenghien werd hij op 8 juli 1502 in Toledo benoemd tot ‘Valet de chambre et tappisier du roy’ van Filips de Schone en later van keizer Karel V. 

Het valt trouwens op dat bij bezoekjes aan een kleine dorpjes in het Spaanse hoogland, vaak één of meerdere Vlaamse kunstwerken terug te vinden zijn in de plaatselijke parochiekerken. 
Het gaat dan vaak over een voorstelling van Maria met het kindje Jezus of een kruisiging. 

Het is inderdaad niet weg te steken dat Belgische kunstenaars ‘hot’ waren in Spanje. 
Werken van de Brugse Primitieven, albasten uit het Mechelse, houtsnijwerk uit Antwerpen, … het is er allemaal terug te vinden en ook onze beroemde wandtapijten waren ons exportproduct bij uitstek. 

De monumentale 'Catálogo de tapices del Patrimonio' (Madrid, 1986) telt voor de zestiende en zeventiende eeuw bijna 550 stuks wandtapijten waarvan meer dan 500 van Vlaamse makelij. 

Bij een bezoek aan één of ander Spaans kasteel, bijvoorbeeld de koninklijke verblijven in Madrid-centrum, Aranjuez, La Granja en el Escorial, lijken wel honderden meters muur met dergelijk 'behang' bekleed. 
Vooral Brusselse legwerkers leverden deze wandtapijten in grote getale, maar ook uit andere centra van de Zuidelijke Nederlanden lieten de Spanjaarden tijdens de 16e en 17e eeuw karrenvrachten van die mobiele fresco’s overbrengen.

Zo vinden we er bijvoorbeeld een devotietapijt (336 × 404 cm) van circa 1502 terug dat ‘De H. Mis van de H. Gregorius’ voorstelt en werd uitgevoerd door het Brusselse atelier Pieter van Edingen of Pieter van Aelst. Het werk werd aangekocht op 23 juli 1504 in Medina del Campo door koningin Isabella van Castilië. 
Tegenwoordig terug te vinden in Madrid, Koninklijke Verzameling

Ook ‘Het eiland van Fortuin’ behorende tot de serie ‘Los Honores’, werd geweven in het atelier van Pieter van Aelst tussen 1520 en 1525.
Dit bevindt zich nu in La Granja de S. Ildefonso, Tapijtenmuseum

Uiteraard waren wandtapijten bij uitstek als mobiele kunst vervaardigd en gemakkelijker te transporteren dan beschilderde panelen of gepolychromeerde retabels. 
In het Frans wordt een grote (open) verhuiswagen of goederenwagon trouwens een ‘tapissière’ genoemd.

De vorsten namen ze mee op militaire expedities zodat ze hun tenten wat konden verfraaien, edelen lieten ze van kasteel naar kasteel overbrengen om de koele muren van de kamers rondom gezelliger mee te maken en de bevolking haalde ze te voorschijn om de gevels te versieren bij één of andere blijde intrede. 
De straatwanden leken tijdens die intochten wel gemaakt te zijn uit bont gekleurde zijde en wol. 
Zo uitte 'onze'  Pieter in 1502 zijn verwondering over de ononderbroken rijen tapijten die langs de straten van Burgos waren opgehangen ter gelegenheid van de Blijde Intrede van Filips de Schone en Johanna van Castilië. 

Gezien hij 'Valet de chambre et tappisier du roy' was, en dus steeds ten dienste moest staan van de koning, verbleef hij dan ook lange tijd in Spanje. Tijdens zijn verblijf echter stierf koning Filips en werd koningin Johanna waanzinnig.

De testamentuitvoerder van de koning vroeg aan van Aelst om de koninklijke tapijten in veiligheid te brengen naar de Nederlanden (1506). 
Zonder medeweten van de koningin bracht hij de in Burgos verspreide werken bij mekaar en zorgde ervoor dat ze naar Valladolid vervoerd werden, van waaruit men ze dan verder zou verschepen. 
Toen dit echter aan het licht kwam, mocht hij eventjes gaan brommen in de gevangenis. Het zou nog twee jaar duren voor hij terug in Brussel opdook.

De Aalstenaar had het dus al van Aalst naar Brussel en Spanje geschopt, maar zijn bekendheid zou nog veel verder gaan. 

Zo verwierf hij ook bekendheid door een opdracht van paus Leo X in 1515.
Deze bestelde voor de Sixtijnse kapel de serie tapijten 'Handelingen der Apostelen' bij hem.

De tien werktekeningen voor deze tapijtreeks werden gemaakt door Rafaël, een Italiaans kunstschilder en architect uit de hoog renaissance die naast fresco’s en altaarstukken ook portretten maakte voor kerken, palazzo ’s en wandtapijten. 

Hier een detail uit dit werk ...


Een dergelijke werktekening, die gemaakt werd op ware grootte en eigenlijk diende als model voor het kunstwerk zelf, wordt in het vakjargon ook wel ‘karton’ genoemd. 
De naam ‘karton’ is afgeleid van het Italiaanse cartone (een grote carta). 
In het Middelnederlands sprak men ook wel van patroen en patroonwerckere (patroon - een schilderij dus eigenlijk dat diende als basis voor het latere weefwerk)

De kartons werden op ware grootte - meestal in kleur - onder het weefraam gelegd. 
Door de kettingdraden tijdens het werk iets op te lichten kon de wever het ontwerp zien.
Vlaamse wevers weefden bij voorkeur basse lisse (lage schering) ofwel op een horizontaal weefgetouw.

De techniek van het weven is oeroud en berust op een samenspel van ketting - en inslagdraden. De even en oneven reeksen van kettingdraden kunnen door middel van een voetpedaal omhoog en omlaag worden bewogen, waarbij de gekleurde inslagdraden met een bobijntje of flûte van links naar rechts worden ingeweven. Het zijn de gekleurde inslagdraden van wol, zijde, goud - of zilverdraad die de voorstelling opbouwen.


De ontwerpers leverden hun kartons altijd in spiegelbeeld, de wevers werken immers altijd aan de achterzijde van het wandtapijt, wat tijdens het werk natuurlijk een rommeltje was van afhangende gekleurde draden. 
Pas als het wandtapijt helemaal voltooid was, werd het van de weefstoel genomen en kon men de voorzijde zien.

Voor het spinnen van de wollen draden was alleen de fijnste schapenwol met zijn zijdeachtige glans goed genoeg. 
Het verven gebeurde met natuurlijke verfstoffen, die uit een groot aantal plantaardige en dierlijke stoffen werden geselecteerd. 
De namen van de verversdistel, ververseik, ververskamille en saffraankrokus bijvoorbeeld herinneren daar nog aan.

Miljoenen op moerbeibomen gekweekte rupsen leverden de zijde. Om glanzende metaaldraad te maken, moest een zijden draad omwonden worden met slechts 2 mm dun goud- of zilverlamellen. 
De edelmetalen geven een tapijt zijn gewicht en bepalen de prijs. 
Alleen al om de materialen was een wandtapijt dus veruit het kostbaarste bezit van het Vlaamse kunstpatrimonium.

Zeven van deze ‘kartons’ van Rafael zijn bewaard gebleven en bevinden zich nu in het Victoria and Albert Museum in Londen. 

De eigenlijke tapijten van de hand van Pieter van Aelst bevinden zich nog steeds in het Vaticaan en worden bij feestelijke gelegenheden in de Sixtijnse kapel opgehangen. 

Kopieën van deze tapijten vindt men ook nog terug in het Spaanse koninklijk paleis te Madrid en in musea in Parijs, Berlijn, Dresden en Wenen.

In 1520 bestelde Leo X nog een serie ‘Kinderspelen’ (Giuocchi di putti, 20 stuks) en 'Grotesken' (8 stuks). 't Moet dus wel zijn dat hij tevreden was met het werk van onze streekgenoot.

Pieter maakte ook nog een reeks ‘Taferelen uit het leven van Christus’, besteld door paus Clemens VII, die zich eveneens nog steeds in het Vaticaan bevinden (de zogenaamde Scuola Nuova).

Behalve pausen bestelden ook de grote vorsten uit zijn tijd werken bij hem.
Zo onder andere keizer Karel V, Frans I van Frankrijk en Hendrik VIII van Engeland.

Ook de zoon van Pieter van Edingen/Pieter van Aelst, werd ‘Pieter van Aelst’ genoemd.
Hij was actief in de periode 1509-1555, was dus eveneens tapijtmaker en werkte in het atelier van zijn vader. Geen van deze beide Pieters mag worden verward met hun tijdgenoot Pieter Coecke van Aelst.

De volgende tapijtreeksen zijn met zekerheid geweven onder toezicht van Pieter van Edingen (meestal volledig in zijn eigen atelier, maar soms ook gedeeltelijk in dat van Brusselse "onderaannemers"):

- De voetwassing - Passie van Christus
- Devotie van Onze-Lieve-Vrouw (6 stuks, geleverd in 1502)
- Handelingen van de apostelen (10 stuks)
- Leven van Christus (12 stuks)
- Grotesken of Triomfen van de Goden (8 stuks)
- Het Laatste Avondmaal (naar Leonardo da Vinci in opdracht van Frans I van Frankrijk)
- Legende van Onze-Lieve-Vrouw ter Zavel (4 stuks in opdracht van Frans van Tassis, ca. 1516)
- Geschiedenis van David en Bethsabe

- Kinderspelen (20 stuks)

De tapijten brengen activiteiten in beeld van naakte jongetjes met allerlei dieren. Deze zogenaamde 'kinderspelen' werden in de wandtapijtkunst van de Renaissance herhaaldelijk voorgesteld.
Deze serie werd in 1521 door de paus besteld, de ontwerpen waren van Tommaso Vincidor da Bologna, een leerling van Rafael. De hele achtergrond van de serie was geweven in gouddraad, zodat 80% van de prijs voor de aanmaak al gereserveerd was voor het gebruikte goud. 
Dit verklaart ook waarom de serie aan het einde van de 18e eeuw uit het Vaticaan verdween en wellicht verbrand werd om het goud te kunnen recupereren. 
Hoe de tapijten er uit zagen is nog gekend dank zij enkele bewaarde modeltekeningen van Vincidor, gravures en enkele heredities.
De naakte jongens ('puttini') speelden er met allerlei attributen die verwezen naar de heraldiek van de paus, met een doorlopende guirlande van bloemen en vruchten op de achtergrond. 
Hier een detail : 


- Los Honores (9 stuks)

Met haar monumentale oppervlakte van 420m² is 'Los Honores' een van de grootste en belangrijkste reeksen wandtapijten ter wereld. Ze werd in het Brusselse atelier van Pieter Van Aelst geweven ter gelegenheid van de keizerskroning van Karel V in 1520. Negen wandtapijten beelden de zonden uit die de jonge vorst moet vermijden en de deugden die hij moet nastreven om de hoogste beloning te ontvangen, onder andere 'Eerbaarheid', 'Roem', 'Adel', …. 
Hieronder een detail uit dit werk, genaamd 'fortuna' ...


Keizer Karel was zeer gehecht aan deze wandtapijten. Ze vergezelden hem op al zijn reizen. Tegenwoordig behoort 'Los Honores' trouwens nog steeds tot het Spaanse erfgoed. De reeks werd nog nooit eerder buiten Spanje in haar geheel tentoongesteld.

Het atelier voerde ook talrijke herstellingen uit aan bestaande tapijten uit de koninklijke collecties. In 1509 werd Pieter van Aelst de Jongere zelfs benoemd tot 'Restoupeur de la tapisserie du Roi' (= Koninklijk tapijtenrestaurateur).

Pieter Van Aelst stierf als een rijk man op 23 juli 1522 en werd begraven op het kerkhof van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavel. 

Dankzij zijn artistiek en organisatorisch talent was Brussel uitgegroeid tot het toonaangevende centrum van het Europese wandtapijt, een positie die de stad nog drie eeuwen lang zou behouden ... en dat allemaal door een streekgenoot uit ‘het land van Aalst’

Dat deze streekgenoot het dus ver geschopt heeft, mag zeker niet vergeten worden en men zocht dus een manier om deze naam ook in onze stad in ere te kunnen houden.
Het werd de 'Passage Pieter van Aelst'.

Na de beschadigingen van de gebouwen en de brand in de kapel grenzend aan de Kattestraat eind jaren '70 was de vraag om vernieuwing groot. 
Er kwam nog eventjes een parking, maar die maakte plaats voor de aangekondigde vernieuwing. 

De kapel mocht blijven en veranderde in een kledingwinkel, de vrijgekomen plaats, die eerst nog even fungeerde als parking, werd de ingang van de nieuwe gaanderij en ‘’t Maegelynpleintje’ werd zo als het ware de ‘inkomstpoort’ … 

Over de perikelen van dit bouwakkoord, de geschiedenis van de kapel, de ouderlingen- en de weeshuizen is HIER meer te lezen. 

Het Aalsterse stadsbestuur kende in april 2016 een bouwvergunning toe voor een grondige facelift van de Pieter Van Aelst gaanderij. 
Aalst kreeg daardoor een nieuwe gerenoveerde, moderne winkelgaanderij. 
Na twintig jaar werd er dus grondig werk gemaakt van een renovatie die voltooid werd tegen het einde van 2016.
Men wou tijdens de werken de infrastructuur een grondige upgrade geven en de rest van de gaanderij renoveren. Daarnaast werd het overdekte gedeelte met 20 meter uitgebreid. 


Ook het plein aan de kant van de Kattestraat werd heraangelegd.
Deze vernieuwing van de Pieter Van Aelst passage moest er voor zorgen dat een heropleving van de Aalsterse binnenstad werd verder gezet.

Het is in elk geval zo dat de gaanderij elke maand volgens een ander thema gedecoreerd wordt en ook bij speciale gelegenheden (Kerstperiode, Valentijn, Pasen, …) de overdekte straat in een prachtig en kleurrijk jasje wordt gestoken. 


Het jammere is dat er toch wel verloop was en is. Het is er eigenlijk een beetje een komen en gaan van zaken wat een echte klantenbinding natuurlijk niet mogelijk maakt.  Toch doet men al het mogelijke om het shoppen er zo aangenaam mogelijk te maken ...

In 2017 sleepte de winkelgaanderij de belangrijkste marketingprijs van Europa voor shoppingcenter in de wacht. Het ging om de fel begeerde ‘Social Marketing Awards’ die werd uitgereikt in Wenen. 
Het shoppingcenter, eigendom van AXA REIM Belgium maar in beheer van Groep Hugo Ceusters-SCMS, de grootste onafhankelijke beheerder van shoppingcenter in ons land, viel er samen met een twintigtal winkelcentra in de prijzen. 
Er waren meer dan 230 inzendingen uit 30 verschillende Europese landen en Zuid Afrika, maar het werd onze ‘kleinere’ winkelgaanderij die de prijs kreeg voor ‘creatieve oplossing tegen leegstand’.
Mede door de vele 'pop-up' winkels die komen en gaan, is er eigenlijk weinig constante leegstand en zijn de gebouwen altijd wel bezet.

Tijdens de carnavalsweken bevindt zich in de gaanderij trouwens ook de mobiele studio van Radio Goeiedag, die vanuit één van de gebouwen de live uitzendingen verzorgt.

Op 24 augustus 2020 was er heel wat beroering in de gaanderij. 
Er was heel wat commotie, iemand werd afgevoerd met een ambulance en een hele filmcrew stond er op te kijken.


Geen paniek, geen drama’s … er waren die dag opnames voor het feuilleton ‘Thuis’ en zij hadden als locatie de gaanderij gekozen. 

Dat de gaanderij de verbinding is tussen de Nieuwstraat en de Kattestraat weten we ondertussen al, rest dus nog ‘het pleintje’ achter de kapel te benoemen. 

Vroeger bevonden zich naast de Heilige Geestkapel links het Meisjeswezenhuis, het zogenaamde "Maegelyn" of ‘Maegdenhuis’ (sinds 1718) en rechts, het voormalige Heilige Geesthuis, dat werd wederopgericht als Oudevrouwenhuis in 1841. 

Het pleintje werd dan ook het ‘Maegelyn’-pleintje en werd meteen ook de eigenlijke 'ingang' van de gaanderij vanuit de Ridderstraat-Kattestaat.


Bronnen

Rijksmuseum : Pieter van Edingen
Britannica.com
Italiawiki.com
bouwkroniek.be
made-in.be
dbnl.org – jaargang 55 (2006)
genealogieonline.nl
Het Vlaamse wandtapijt van de 15de tot de 18de eeuw - Guy Delmarcel
Chipka juni 2017
theracoppens.nl – Vlaamse wandtapijten
retaildetail.be

maandag 8 juni 2020

Jos Ghysens (+ 2020)


Het is allemaal misschien wat in stilte gepasseerd omwille van corona en racisme in het nieuws, maar onlangs overleed Jos Ghysens, één van de mensen die ons Aalst leerde kennen vanuit de geschiedenis. Wie boeken bezit over Aalst, of eens naar de bibliotheek gaat en de kaften bekijkt, zal met heel veel waarschijnlijkheid ook wel al één of meerdere uitgaves van deze man tegenkomen.

Jos Ghysens (niet te verwarren met de ondertussen ook overleden programmamaker Jos Ghysen!) was een Aalsters amateur-historicus / geschiedschrijver en publiceerde een oneindig lijkend aantal boeken over of in verband met de geschiedenis van de stad Aalst. Jos is afkomstig uit Erembodegem waar hij op 23 november 1929 het levenslicht zag.

Hij is afkomstig van de wijk Ronsevaal en volgde er de plaatselijke gemeenteschool. Daarna ging hij naar het Sint Jozefscollege van Aalst. Van Aalst geraakte hij in Brussel en volgde de moderne humaniora en de handelsafdeling in 'Saint Louis'. 

We mogen hem eigenlijk gerust de ‘moderne Petrus Van Nuffel’ noemen, gezien hij naast deze kroniekschrijver zeker één van de productiefste individuele onderzoekers van de stad was.
Heel zijn leven lang maakte hij werk van de geschiedenis van Aalst.

Reeds als kind zat de geschiedenis er 'ingebakken'. Hij snuffelde steeds naar oude stukken en herinneringen in zijn kennissen- en familiekring. 
Gezien hij school gelopen had in Aalst, en daarenboven nog een echt 'Oilsjtenesken' huwde, kreeg hij steeds meer en meer contact met de kermissen, processies, carnaval, de brandweer, enzovoort. 
Door het uitpluizen van verschillende boeken en kranten maakte hij ook kennis met oude plannen en groeide de kennis van de streek zienderogen.
Wat hij las, wou hij ook steeds bevestigd zien, en dus stak hij vaak zijn licht op bij de archieven.
Zijn interesse en speurwerk bleven niet onopgemerkt, en op zeker ogenblik daagde een 'Hollands' uitgever op om 'Aalst in oude prentkaarten' klaar te maken. Bij de eeuwwisseling waren deze prentkaarten een echte rage, en die rage flakkerde opnieuw op in de jaren '60. Ook Jos beschikte over een imposante verzameling met enkele hele waardevolle stuks. 

Zijn levenswerk begon dus eigenlijk in 1971 toen ‘Aalst in oude prentkaarten’ werd uitgebracht.


Dit boekje toonde een mooie selectie van oude postkaarten uit Aalst die werden gedrukt tussen 1898 en 1914 en schetste dus een interessant beeld van hoe onze stadsgenoten in die tijd leefden. Aan de hand van de getoonde kledij, de toestand van de straten, de beelden van transport en handel, van spelende kinderen, … konden de jongeren dus kennis maken met de tijd van ‘metjen en petjen’ en konden de ouderen herinneringen ophalen van hoe het toen was.

Het succes was enorm en reeds het jaar daarop verschenen zowel 'Erembodegem ...' en 'De Faluintjes in oude prentkaarten'. 

Nog in 1972 komt 'Aalst tussen beide wereldoorlogen' uit en in 1973 verscheen het boek “Aalst 1940-1945. Een stad onder Duitse Bezetting”.

Gezien deze uitgave sterk gebonden was aan een bepaald aantal pagina’s en er zoveel te vertellen was over deze donkere periode ontstond natuurlijk ook de lichte druk om aanvullende publicaties te blijven leveren. Iets wat hij samen met Jacques De Vos dan ook heel graag deed.
De serie werd werkelijk een fenomenaal werk. Echt álles wat in Aalst tijdens die beruchte eerste meidagen is gebeurd heeft hij nauwkeurig opgetekend en beschreven.


Historiegetrouw en heel nuchter bespreekt hij de situatie vanaf 10 mei, de dag van de Duitse inval, alsof je er zelf bij was. Het werd een realistisch maar toch sereen gehouden werk waarin hij de relatie tussen de geschiedenis en de moderne gemeenschappen wil onderzoeken. 

Heel pittig schrijft hij over het Duitse artillerievuur en het bombardement op de stad, over de vlucht van de inwoners, de angst en de obsessie voor parachutes, over de vijfde kolonne, de vlucht van de weerbare mannen naar Frankrijk, de Britse achterhoedegevechten van 18 mei, over de plunderingen in de stad door zowel burgers als militairen, de bezetting der stad door de Duitsers op 19 mei, de doortocht van Koning Leopold I naar gevangenschap te Laken op 30 mei, de bevoorrading van de stad, de krijgsgevangenen en de slachtoffers, over het Rode-Kruis, de vrijwillige arbeiders naar Duitsland, de arbeidsdienst en ga zo maar voort.

Al deze beschrijvingen werden voor de vele Aalstenaars die de donkere meidagen 1940 zelf beleefd hadden, visueel trouwens nog intenser gemaakt door de reeks aangrijpende foto’s die de teksten vergezelden.
Waar het boek voor de ouderen dus vooral een herinnering was, was het voor de jongere generatie eigenlijk een soort van waarschuwing om het nooit meer zo ver te laten komen.

In 1974 verscheen het boekje 'kent U ze nog, de Aalstenaars?'
Het werd een soort van familiealbum van de Aalsterse bevolking tussen de jaren 1880 en 170. 
Het boekje bevatte 79 foto's en bijpassende teksten die de levenswijze van alle klassen van de bevolking van het het 'stadje aan de Dender', zoals hij zelf onze stad omschreef, illustreerden. 
Veel stadsgenoten verleenden hun medewerking. Natuurlijk ook de ouderen die de eeuwwisseling zelf meegemaakt hadden en konden berichten over de tijd zonder radio of TV, zonder gas of elektriciteit, zonder stemrecht, acht urenwerkdag, kinderarbeid enzovoort.
De foto's toonden een lerarenkorps, jezuïeten, stadsgenoten op een vrolijke picknick, toneelliefhebbers, historische stoeten, ... en waren opnieuw een schat voor de geschiedenisliefhebbers.

Jos werd stichter en secretaris van ‘het Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis’ waar veel gelijkgestemden actief waren en hun ervaringen en vondsten konden delen. Het werd een platform voor de liefhebbers van de geschiedenis van onze stad en mocht van in het begin reeds op heel veel bijval rekenen. Het genootschap ontstond in 1976 wanneer initiatiefnemer Jos samen met bestuursleden Hendrik Strypens (voorzitter) en Guido Saey (penningmeester) hun activiteiten opstarten. Het genootschap was financieel volledig onafhankelijk en stond open voor alle jonge Aalsterse historici. Enkele van hun initiatieven waren het herdrukken van de werken van Petrus Van Nuffel, de folkloristische kalender van Groot Aalst, en het opmaken van het grootste standaardwerk in wording over de geschiedenis van Groot Aalst met daarin een inventarisatie van de straten en gebouwen. Dat zou een werk in tien delen worden. 

De genootschap werd een groot succes en de immer bescheiden Jos werd daarop gekozen tot ‘verdienstelijkste Aalstenaar van 1978’

Stefaan Vinck, de grondlegger van het Documentatiecentrum Aalst Karnaval (DAK) wou in de zomer van 1984 het boek 'Aalst Karnaval' van Jos Ghysens en Karel Baert opnieuw laten drukken wegens het groot historisch belang en de schat aan informatie over het karnaval. 

Daarenboven bleek het boek één van de traditionele hulpmiddelen te zijn bij de karnavalskwis.
Het was echter uitverkocht en nergens meer te vinden.
Een herdruk bleek niet mogelijk te zijn maar men bleef wel dromen van een informatief documentatiecentrum voor Aalst carnaval, temeer omdat Simon D'Hondt van de prinsencaemere tijdens een kwistornooi had aangekondigd dat het werk opnieuw op de markt zou komen.
Er moest dus wel iets gebeuren. 

In 1985 werd dan, samen met Antoine Van der Heyden en Cyriel Temmerman, DAK opgericht. Deze mensen verzamelen een schat aan foto's tijdens de carnavalsstoeten en maken zich sterk dat men op die manier de geschiedenis van het carnaval niet meer zou laten verloren gaan. Zeg nu zelf, de beste herinneringen zitten toch steeds vervat in een foto of een dia nietwaar?
Het boek zelf kwam tot stand na een ideetje in 1974. Het was Frans Wauters die op een mooie zomerdag in 1974 met het idee kwam opdraven om een Aalsters carnavalsboek uit te geven. 
Karel Baert, Jos Ghysens en Fons Singelijn waren allemaal 'mee' en zagen het zeker zitten om zo iets moois te verwezenlijken. 
Ze kregen meteen de nodige steun van burgemeester De Bisschop, de stadssecretaris, het carnavalsverbond en een massa aan documentatie werd ter beschikking gesteld.
Midden december 1985 was het dan zo ver. De uitgave van  het eerste 'DAK-carnavalsboek'.

Vooral zijn actie tot behoud van de straatnamen in Groot-Aalst was de ‘trigger’ om hem de eer toe te kennen van 'verdienstelijkst Aalstenaar '78'. Eén van zijn bekendste boeken werd in de nasleep van dit feit dan ook ‘de geschiedenis der straten van Aalst’ (1987), waar hij trouwens ook meteen het Aalsterse dialect een ereplaatsje gaf.


Het werd een zeer lijvig boek, meer dan 450 bladzijden, gebonden in linnenband en beschermd door een stofwikkel. De meer dan 500 foto's die het geheel illustreerden waren voor velen een geheugensteuntje bij de teksten.
Heel veel werd besproken : stadswijken, buurten, buurtwegen, verkeerswegen (netjes onderverdeeld in spoor, water en land), monumenten, gebouwen, stadspompen, telefoon, en ga zo maar door.
Dat Jos zich goed geïnformeerd had alvorens dit boek te schrijven, is duidelijk merkbaar aan de appendix met bronnen en bibliografie, het register en maar liefst 2090 voetnoten.
Eigenlijk mag men dit werk gerust beschouwen als een eigentijdse encyclopedie, een historisch woordenboek en tevens het enige volledige inventaris van de Aalsterse straten.

Wat Jos vooral typeerde waren zijn korte zinnen met steeds goedgekozen woorden en woordspelingen. Zijn taalpalet bleek onuitputtelijk. 

In 1991 verscheen ‘Aalst op zen Oilsjters’ dat hij samen met Frans Wauters, ook al zo’n woordkunstenaar, schreef. Het werd een boek over de diepere ondergrond van de gedragingen van de Aalsterse 'man uit de straat' in de loop der tijden.
Het boek handelt over de alledaagse wereld van de middelgrote stad in Vlaanderen, ergens aan de grens met Brabant. Het werd een afschildering van de mens en de volkstaal met platte gezegden en gewaagde uitdrukkingen. De behandelde periode is 1890-1990.
Jos benadrukt dat dit geen 'Oilsjters diksoneir' is maar dat het dialect wel de leidraad vormt in zijn werk. 
Het werd geen 'braaf' boek. Op sommige momenten werd het zelfs bijzonder 'cru', maar dat kan ook niet anders als je over 'Aalstenaars' schrijft, merkte Frans Wauters fijntjes op.
Het boek behandelt de Aalstenaar, zijn taal, uiterlijk, karakter, kledij en voeding, puberteit, vrijen, perversiteiten, bordelen, volksdevotie, feesten en spelen, plagen en dood.
Ook ging er aandacht naar spot- en bijnamen en een Aalsters vocabularium en gezegden sloten het geheel netjes af.

In 1996 volgde ‘De Aalsterse brandweer’, waarin hij de geschiedenis van het huidige brandweerkorps uit de boeken doet.


Ook ‘Aalst in Vlaanderen’ is van zijn hand. Hij kreeg hiervoor de hulp van Guido Saey en Freddy Caudron. Het eerste deel verscheen in 2015 en behandelde de periode van circa 800 tot 1700.
Het tweede deel besprak de geschiedenis van 1700 tot ongeveer 1909.

Honderden illustraties gaven de boeken een speciaal ‘cachet’ en werkelijk alle mogelijke onderwerpen werden besproken. De regeringen, de heerlijkheden, de middeleeuwse stad, voeding, verzorging, school, parochie, kloosters, molens, feesten, folklore, land- en tuinbouw, … alles passeerde de revue.
Ook een wandeling met zes gedichten van Aleidis Dierick over de schoonheid van de stad zit vervat in het boek.

In zijn in 2002 verschenen boek 'Aalst de jaren 1920-'40' schetst hij in maar liefst twintig hoofdstukken de geschiedenis van de vooroorlogse samenleving van onze Vlaamse provinciestad.

In het boek krijgen lokale organisaties en verenigingen alle aandacht en worden ook de belangrijkste economische ontwikkelingen van die jaren belicht.
Het ongenoegen, de angst en de opstandigheid hangen dan ook bijna constant in de lucht. De economische crisis en de werkloosheid, de sociale onrust en het straatgeweld typeerden dan ook deze periode, en het boek is dan ook eigenlijk ontstaan uit een verlangen om een fantastisch, begrenzende tijd te laten herleven.


De jaren ’30 waren zijn eigen kinderjaren en hij brengt als het ware een gemeenschap in herinnering die met het uitbreken van de oorlog voorgoed verloren ging. De periode tussen de twee oorlogen was een onontgonnen veld. Er waren weinig betrouwbare bronnen te vinden wegens de vaak heersende censuur. De toenmalige krantenberichten bleken de beste bron te zijn, maar directe bronnen ontbraken vaak.
Ook de kranten berichtten vaak ‘van horen zeggen’ en waren daarom niet altijd betrouwbaar.
Facebook, Instagram en Twitter ..., daar was natuurlijk nog helemaal geen sprake van …

Dat is dan meteen ook de reden waarom de ene fase rijker gestoffeerd dan de andere, de auteur moest immers rekening houden met de beperktheid van het informatiemateriaal.

Het boek eindigt wanneer de oorlog begint. De vier jaren die daarop volgen werden al in de eerder geschreven oorlogskronieken vastgelegd.
Aalst de jaren 1920-'40' was het 31ste boek van Jos.

Dat Jos bezeten was door de geschiedenis van ‘zijn’ (en ‘onze’) stad mag een understatement zijn.
Zijn medewerking aan talrijke publicaties en tentoonstellingen bewijzen dat uitvoerig.

“Als je al zo lang met geschiedenis bezig bent, vereenvoudigt dit het opzoekingswerk. Het is gemakkelijker om dingen te kunnen plaatsen in de juiste context en ook linken leggen tussen verschillende gebeurtenissen wordt veel gemakkelijker” waren enkele gevleugelde woorden van hem.

Het is reeds gezegd, Jos laat ons een schat aan informatieve boeken na ... Een opsomming is onbegonnen werk, want steeds duikt er toch nog iets op wat 'verloren' leek te zijn.
Hierbij enkele van zijn meesterwerken : 

- Aalst, 1830
- Aalst, zomer 1940
- Aalst, 1940-44, een stad onder Duitse bezetting. Een boek waaruit mag blijken dat, oorlog of geen oorlog, het leven gaat toch steeds door. Niet enkel een boek over de oorlogsgruwelen dus, maar ook met andere tijdsdocumenten dewelke het dagelijkse leven beschreven.
- Heiligenverering te Aalst
- Herbergen en verenigingen te Aalst
- Industrie, handel en merknamen Aalst 1840-1940
- Het Aalsterse volksleven - Deze uitgave bestond uit 3 delen : 
    - het Markt en straatlied 1860-1950. 
    - De hedendaagse liedjeszangers 1950-1980
    - Het Aalsters verenigingsleven 1860-1980...
De drie delen samen omvatten een indrukwekkend aantal liedjesteksten, roepen van marktkramers, aftelrijmpjes en schetst de wereld van de marktzangers en hun wereld. 
In dit opnieuw historisch waardevolle boek, beschrijft Jos het Aalsterse volksleven via liedjesteksten en verhalen over het wel en wee van onze provinciestad. Het Aalsterse volksleven volledig omschrijven is quasi onmogelijk, daarvoor is onze cultuur veel te rijk. Het boek bevat dus een deel, maar wel een boeiend deel, van het cultuurleven in de 19e-20e eeuw.

Jos werd ook een belangrijke bron bij de opzoekingen van Jan Louies, ook al een echte 'Aalst-kenner' en auteur van onder andere de 'Oilsjtersen Diksjoneir'. Met zijn naslagwerken, en met tal van persoonlijke tips zette Jos Jan op weg om een boek te schrijven over de wijk 'de Kat' ...

Jos Ghysens, de man die van zijn hobby zijn levenswerk kon maken, ondertussen weduwnaar van Marie-Thérèse Baten, is op 90-jarige leeftijd overleden op 26 mei in het WZC De Mouterij.
Zijn uitvaart was op 30 mei 2020 in familiekring in de Sint-Martinuskerk.


Bronnen :

dbnl.org
deslegte.com
De Voorpost 2/1/1974 - 15/11-1974 - 21/11/1975 - 3/12/1976 - 10/3/1978 - 22/9/1978
De Voorpost 6/12/1991 - 18/12/1992
Het Nieuwsblad 19/11/2002
Vies Oilsjt 1/9/1978
Arijs begrafenissen
kerknet.be
Voor Allen - 12/01/1979
Visit magazine : stad in beweging 22/6/2015

donderdag 25 april 2019

Morris (Maurice De Bevere)



De meeste Belgen kennen wel de naam ‘Morris’ en dit als tekenaar.

Morris (wat een pseudoniem is van Maurice De Bevere) is geboren in Kortrijk op 1 december 1923.  Hij overleed te Brussel op 16 juli 2001.
Maurice ‘Morris’ was een Belgisch striptekenaar; die vooral bekend is geworden met zijn stripcreatie Lucky Luke.

‘Allemaal heel interessant natuurlijk,’ hoor ik jullie al denken, ‘... maar we zitten hier wel op een site over Aalst ... ???”

Wel, een beetje meer uitleg is hier zeker op zijn plaats. 

Morris werd dus geboren in Kortrijk in een middenstandsgezin. Zijn vader was baas van een pijpenfabriek, waar pijpen in terracotta werden gemaakt met pijpenkoppen in de vorm van een hoofd van bekende personen.

En nu komt het : Morris heeft zijn middelbare school afgewerkt op het bekende, door de paters jezuïeten geleide Sint-Jozefscollege te Aalst, waar hij op internaat zat. Deze paters, die in Morris' collegetijd nog een lange zwarte soutane droegen, inspireerden hem zelfs voor de figuren van de lijkbidders uit Lucky Luke.

De figuur van de lijkbidder is trouwens één van zijn specialiteiten en favorieten.


Het personage wordt afgebeeld als een roofvogelachtige lijkenpikker, hopend en biddend dat de vele lokale onlusten zullen resulteren in een maximum aan klanten.




Maurices lijkbidders zijn dus gemodelleerd naar de jezuïeten bij wie hij als jongeman is schoolgegaan. 


'Ik heb om precies te zijn twee inspiratiebronnen voor mijn lijkbidders en begrafenisondernemers', zei hij in een vraaggesprek met groene.nl. 
'De jezuieten uit mijn jeugd en de sociologen en psychologen die ik ontmoet heb op sommige van die stripfestivals in Lucca en Bordighera.'

Deze confrontaties hebben blijkbaar veel indruk op de kunstenaar gemaakt, want hij kwam er in bijna elk vraaggesprek op terug. 

Over de één of andere bijeenkomst vertelde hij : 'Het was een volkomen belachelijke zaak, zoals daar zwaarwichtig werd gediscussieerd over de kolonialistische tendensen bij de Fantoom en Mandrake, de seksuele frustraties van Desime en het masochisme van Donald Duck ... Allemaal flauwekul. Er was een klein groepje professionelen uitgenodigd - tekenaars en tekstschrijvers -, dat ergens helemaal verbluft bij elkaar in een hoekje zat. Men kon boven ons aller hoofd een vraagteken zien zweven.'

Op de vraag of er in Lucky Luke dan werkelijk geen enkele boodschap vervat zit, verklaarde hij :
 Als er een boodschap in mijn werk zit, dan zit die zodanig verborgen dat ik het zelf niet weet' ...

Er zit dus helemaal niets achter, geen broeiingen en geen dubbele bodems of driedubbelduidingen. Het is allemaal louter grappenmakerij en vertelplezier, dat zich situeerde in het Wilde Westen van even na de Amerikaanse burgeroorlog. Een tijdvak dat bij velen lang tot de verbeelding heeft gesproken, zowel in en buiten de Verenigde Staten. Getuige daarvan zijn uiteraard de vele westerns en wildwestverhalen, en het succes van de ‘country’ songs en de opkomst van het (country)line-dansen de laatste jaren.

In Aalst raakte hij ook geïnteresseerd in een Pathé-Baby-projector, waarvan hij ook thuis een exemplaar had. Met het apparaat kon hij films vertraagd afspelen en zo leren hoe animatie in elkaar steekt, met de bedoeling zelf later te kunnen gebruik maken van deze techniek.

Na zijn middelbare studies ging hij rechten studeren aan de Leuvense universiteit in de hoop na zijn studies de pijpenfabriek van zijn vader niet te hoeven overnemen. Zijn interesses lagen echter nog elders: bij het beeldverhaal.

Als kind en adolescent las hij de bladen Robinson, Hop-là ! en Mickey Mouse Weekly en hij was fan van Floyd Gottfredson (Mickey Mouse), Rudolph Knerr (The Katzenjammer Kids), Elzie Segar (Popeye) en Hergé.
Hij hield ook van films. Op zijn tiende maakte hij bijvoorbeeld folioscopen voor zijn vrienden. Na zijn studies wilde hij dan ook in de tekenfilmbranche werk vinden. Hij begon daarom lessen via de post te volgen via de lessenreeks Le Dessin facile van cineast Jean Image.
Bij elke les hoorde een opdracht die naar Parijs hoorde opgestuurd te worden. Behalve correcties kreeg Morris als antwoord geregeld ook lovende brieven.
Tezelfdertijd kwam hij in contact met de Antwerpenaar Jules Luycks. Hij was toentertijd een van de weinige animatoren in België en was op dat moment bezig met een animatiefilm rond de cowboyfiguur ‘Ouwe Taaie’.

In 1944 ging Morris werken voor de toen net naar Brussel verhuisde tekenfilmstudio C.B.A., die Morris in de krant leerde kennen. Niettegenstaande Morris' grote kennis op het vlak, werd hij echter geen animator, maar werd hij aangenomen om de potloodtekeningen van de animatoren met penseel te inkten op cellofaan. Ook later zou hij nog met een penseel werken, terwijl daar meestal een pen voor werd gebruikt.
Hij vond het persoonlijk namelijk een soepelere manier van werken dan met pen.

Bij de studio leerde Morris André Franquin kennen, die een vriend voor het leven zou worden. Ze deelden hun passie voor jazz en de Amerikaanse popcultuur. Zijn technische vaardigheden lagen voor op die van Franquin. Gewapend met de lessen van Jean Image die hij soms meenam, bracht hij Franquin zijn grafische stijl en gevoel voor beweging over. Onder Morris' invloed ging Franquins stijl over van een realistische tot een cartoonachtige stijl.

Hij had daarnaast nog tijd om folioscopen, illustraties en cartoons te maken en te verkopen. Een van zijn klanten was sinds 1944 het magazine Le Moustique (Humoradio) van uitgeverij Dupuis. Nadat C.B.A. in 1946 werd gesloten, ging Morris dan ook bij Dupuis aan de slag. 
In de nadagen van de bevrijding verzint Morris uiteindelijk ‘zijn’ cowboy Lucky Luke en diens paard Jolly Jumper, die hem wereldberoemd zouden maken.
Het duo cowboy-paard was in die tijd heel gebruikelijk in B-films.
De ‘I’m a poor lonesome cowboy’  is ook geïnspireerd op de hospita van Morris: zij zong voortdurend "Je suis seule ce soir" (ik ben alleen vanavond), waardoor Morris op het schitterende idee kwam om de eenzame cowboy ten tonele te halen.
De hospita stond zelf ook model voor Jolly Jumper. Ze had grote, gele tanden en O-benen.
De haarlok op haar voorhoofd en haar vooruitstekende kin werden dan weer gebruikt voor Luke.

Hoewel Morris toen nog bij C.B.A. werkte, dacht hij er niet aan zijn idee daar voor te stellen. Zijn ambities reikten toen verder.
In 1947 verscheen het eerste verhaal van Lucky Luke en dit werd direct een groot succes. Naast Lucky Luke tekende De Bevere ook "de stomste hond van het Wilde Westen", Rataplan. Van 1955 tot 1977 werden de scenario's voor Lucky Luke geschreven door René Goscinny, en net zoals bij Asterix van Albert Uderzo, worden de verhalen met die scenario's door velen als de beste beschouwd.

In 2005 eindigde Morris op nummer 79 in de Waalse versie van de verkiezing voor De Grootste Belg. In de Vlaamse versie eindigde hij op nr. 260 buiten de officiële nominatielijst.

Hoewel Morris Lucky Luke in het Frans publiceerde, was hij dus een Vlaming en sprak hij vloeiend Nederlands (en waarschijnlijk dus ook wel een woordje ‘Oilsjters’.

Diverse personages die voorkomen in de strip hebben echt bestaan.  (volledige uitleg met vergelijkende foto’s : http://www.stripsuithedenenverleden.nl/Lucky%20Luke%20historisch.html)

Roy Bean, rechter (De rechter)
Sarah Bernhardt, actrice (Sarah Bernhardt)
Buffalo Bill, avonturier en (in de stripreeks) koerier (De zingende draad, De Pony Express)
Charles Bolles alias Black Bart, schoolmeester en bandiet (De postkoets)
Adolphe en Arthur Caille, uitvinders (De eenarmige bandiet)
Martha Jane Cannary, alias Calamity Jane, avonturierster (Calamity Jane en Spokenjacht)
Bill, Bob, Emmett en Grat Dalton, leden van de beruchte Daltonbende (Vogelvrij)
James B. Eads, ingenieur (De brug over de Mississippi)
Virgil, Morgan en sherrif Wyatt Earp (O.K. Corral)
Horace Greeley, journalist, persmagnaat en politicus (The Daily Star)
John Henry Doc Holliday, tandarts, gokker en pistoolvechter (O.K. Corral)
Jesse James, Frank James en Cole Younger, outlaws (Jesse James)
Billy the Kid, outlaw (Billy the Kid en Het escorte)
George Maledon, beul (Belle Starr).
Isaac C. Parker, rechter (Belle Starr)
Frederic Remington, kunstschilder (De kunstschilder)
Mattie Silks, hoerenmadam (Klondike)
Soapy Smith, gangster en oplichter (Klondike)
Belle Starr, outlaw (Belle Starr)

Cameo's

Morris was ook een groot filmfan en hij hield er dan ook van om sommige van zijn personages het gezicht van bekende filmsterren te geven. Ook mensen uit de directe omgeving van Morris kregen een rol.

Enkele voorbeelden :

Lee Van Cleef (westernacteur) als de premiejager Elliot Belt. (De premiejager)
Gary Cooper (westernacteur)
Céline Dion (zangeres) en haar echtgenoot.
W.C. Fields (acteur en alcoholist) als de dronken circusdirecteur Kapitein Mulligan. (Western Circus)
Louis de Funès (komiek, filmster en regisseur) Als een van de criminelen die wil verhinderen dat de gokautomaat een succes wordt (De eenarmige bandiet)
Alfred Hitchcock (regisseur) kreeg een cameo als glazenpoetsende barman. Net als in zijn eigen films komt hij maar even in beeld. (De postkoets, De duivelsranch)
Victor Hubinon (striptekenaar, collega en vriend van Morris) vroeg zelf om een rol. Morris tekende hem als bendeleider Barry Blunt. (In de schaduw der boortorens)
Christopher Lee speelt iemand die zich verkleedt als vampier. Lee speelde ooit nog Dracula. (De duivelsranch)
Groucho Marx (komiek) is te zien in De duivelsranch
David Niven (acteur) als de man die Calamity Jane goede manieren komt bijbrengen (Calamity Jane)
Jack Palance (westernacteur) als de beruchte beroepsmoordenaar Phil IJzerdraad. Net als in zijn meeste films speelt hij de bad guy. (Phil IJzerdraad)
Mae West (actrice en sekssymbool) als de zingende hoerenmadam Lulu Carabine. (Western Circus en Dalton City)

En zoals al eens vernoemd werd : 

In veel albums (de meeste zelfs) komen er doodgravers voor. 

De meesten zijn gemodelleerd naar leraars op het Sint-Jozefscollege te Aalst, waar Maurice De Bevere dus zijn middelbareschooltijd doorbracht.

En dus : naast het feit dat 'onzjier nen Ajoin es' … de doodgravers dus ook …





'Aalst' heeft trouwens nog banden met andere stripverhalen, zoals Jommeke, Suske en Wiske en Herman Krijt. Meer weten ? https://oilsjtgoistad.blogspot.com/2019/04/aalst-in-stripverhalen.html




B
ronnen

Stripgids : Morris bij de Jezuïeten, editie zomer 2015
Interview : groene.nl
Wikipedia (geraadpleegd op 25/4/2019)