Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label dialect1. Alle posts tonen
Posts tonen met het label dialect1. Alle posts tonen

donderdag 12 oktober 2023

Oilsjterse bistjes : 'ter land'

Een bistjen /bizjeken is een woord dat komt van het franse ‘biche’ : (hinde / lieveling)
We vertalen het als 'diertje'
Er zijn wel een paar uitdrukkingen met 'bistjen' erin, hoewel deze eigenlijk maar weinig met echte diertjes te maken hebben. 

- van ’t bistjen emmen : voetjicht hebben
- in zen bistjes deigt doeng :genieten, zich tegoed doen 
       van de biestemert kommen : gierig zijn

Een plaats waar veel diertjes samenzitten is den biestenof : de dierentuin, zoo

Als we ons misdragen, 'hangen we de biest oit', maar als we onze partner of onze diertjes aaien / liefkozen, heet dat 'Flossen, fledderen of flodderen'   

Ik verdeel de beestjes hier volgens hun werkdomein. 
Zo kennen we beestjes 'ter land', 'in 't woter' en 'in de locht'. 

Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER
Ver de bistjes 'in de locht', klik HIER

Hieronder begin ik met die 'ter land'


Aup
: aap

Bakker
: meikever met matte schildvleugels

Beiken : schaapje. Komt uiteraard van het typische 'bei'-geluid dat deze diertjes maken.

Bizon : bizon 

    - 'nen bizon op twie poeiten' : lomp vrouwmens

Broinen : bruin paard. 

    - 'da kan mennen broinen ni trekken’ = dat is niet haalbaar voor mij, mijn vervoersmiddel (vroeger heel vaak een paard) heeft geen trekkracht genoeg

Das : komt voor in verschillende uitdrukkingen :

    - Ne vetten das : lieflijke uitdrukking voor een mollig kind (e vettig dasken)
    - Hij/zij is zo vet as nen das en zoei gezond as ne vis : ’t is een schoon kind

Eizel : ezel, ook wel eens gebruikt om een zogenaamd ‘Ros’ uit een naburig dorp te benoemen. 


    - Ne stamp van den eizel kroigen : stank voor dank krijgen

Ekster : ekster

    - 'heer ekster woentj hoeig' : zij heeft lange benen
    - '’t er es zeiker een ekster oit a hol gevloegen'  : gebruikt als verwondering (als bv een gierig iemand een rondje geeft)

Esse / Erse : egel, ook gebruikt voor een serpent van een vrouw of een brutaal kind


Fernoin (ook Fornoin) : ongedierte / schadelijke insecten, figuurlijk ook gebruikt voor ‘gif’

Gesdoiker : meikever die met een poot aan een touwtje werd gehangen en dus niet meer kon vliegen. Alle pogingen eindigden in het gras.

Geshoer : koe (Mijlbeek), ook een vrouw die ‘hét’ eender waar doet (ook in het gras), tegenwoordig ook ‘bermslet’, ‘tentslet’

Goele : vrouwelijke gans, ook gebruikt voor een domme vrouw

Goit : geit

    - Goitenbond : groep vrouwen
    - Goitendoktoer : kwakzalver, scheldwoord voor dokter. In het ZuidNederlands effectief gebruikt voor een veearts

Hond : hond, gebruikt in verschillende uitdrukkingen : 
    

- Nen hond me een hoeiken op : te onozel om over naar huis te schrijven, belachelijk
    - In den hond gelogeird zen : in een slecht, armtierig pension of hotel verblijven
    - ’t es van den hond (zen bezze, zen kloeiten) : ’t is niet in orde, mis, niet goed, prutswerk
    - Gelidj gelek as den hond ’t zondaugs : slecht gekleed zijn
    - ’t heit in den hond zen kont/voer gezeiten : ’t is verfrommeld
    - Ge zetj gelek nen hond me vloein : in de wolken zijn met een kleinigheid
    
- Nen honnentoeker : iemand die honden meeleidt om er mee te kweken

Hoon : haan

    - ‘opzoi zing, gelek as Schokkert zennen hoon’ : opzij kijken, scheel zien

Hoos : haas, ook gebruikt voor een uitblinker (uit het Franse ‘un as’?)

    - He es van den hoos gepoept : hij is heel snel
    - Ha heit hoos geiten : goed gegeten en daardoor heel snel
    - Nen hoos schieten : een stommiteit begaan hebben, raak geschoten hebben kijken,,  

Horlozjemauker, horlozjeweirk :een langpootspin, hooiwagen, spinachtig insect)

Iekoeireken : een eekhoorn

Kamiel : een kameel
 
Kat : kat, een woord dat ook voorkomt in verschillende namen van kinderspelen : 
  

 
- Katjen achterien : tikkertje
    - Katjen weir : tikkertje / poets wederom poets
    - Katjen aloe : verstoppertje
    - Katjen gebrekkelek : tikkertje, het aangetikt lichaamsdeel vasthoudend voor de rest van het spel
    - Katjen over en ’t weir (ook ‘katjen oever de twie zeppen’)
    - Katjen onienavers (de aangetikten moeten in een sliert verder spelen en mogen mekaar niet lossen)
    - Katjen op d’hoeige (of ‘katjen op den blaan stien’)
    - Katjen oever de zep
    - Katjen verlos
    - Katjen deirsnoirs

    Een andere uitdrukking is ook '’t es van katjen weir' = ’t is wederkerig, verplichtend

Kattegebisj (kattebisj) : als er bij een aftelrijmpje iemand afviel, was hij/zij ‘kattegebisj

    - Kattejonk : inwoner van de wijk ‘De Kat’

    - Kattekop : een soort bankschroef, maar ook een pejoratief woord voor ‘katholiek’

Keinink : meikever met blinkende schildvleugels (ook ‘bakker’) of grotere hoorns

Kellerslek : een zwartgrijs gestreepte kat

Kerrekol : een huisjesslak

Keutje : jong varken

Kiek : kip.  

    - Kiekenbisj : die niet meer meetelt in een kinderspel (ook ‘kattengebisj’)
    - ook het gevoel bij angst/kou en rechtopstaande haartjes op armen en benen

Koei : koe, de uitdrukking ‘een koei werd op staal verkocht’ wou zeggen dat jonge meisjes niet moeten gaan dansen om aan een man te geraken.

Konoin : konijn. Ook gebruikt in vele uitdrukkingen :   


   
- Zen konoin ne kir teigen de ploten sloon : ergens tegen wateren
    - Heer konoinen hangen teigen den drood / Heer konantjes kommen zing : haar tepels zijn zichtbaar doorheen haar kledij
    - De konantjes loeipen los : ze loopt/ligt topless
    - Blendj konoin mauken : ajuuinsaus maken, soms met toevoeging van een schel hosjlek
    - Konoinemeulkes : hebben niks met konijnen of dieren te maken, maar zijn sierplantjes (grote leeuwenbek)

kornissekonoin  / Kornissenhoos / Kornisse(s)loeiper : kat / letterlijk : dakgootkonijn

Kroiper : een oorwurm

Lemmen : schaap

Lemmeken bei : een lammetje. Voor een ‘lammeken zoet’ moet U bij eens gaan zoeken ‘in ’t woter’

Loipeerd : een luipaard

Lois : luis

Meimel : een houtworm. 

    - de meimel zitj er in : ’t beste is er af

Moiler : een meikever, zitt’n dikkes op een bloiken (= een blaadje)

Mois : muis, ook bijnaam voor vrouwelijk geslachtsdeel

Moishond : een wezel

Moizenoeirekes : niks te maken met de muis op zich, wel met de oortjes die blijkbaar model hebben gestaan voor kleine, gekrulde veldsla

Oeierebiest / Oeirezoiger / Oeirezoiper : oorwurm

Oevenbiest : huiskrekel, te vinden in het bakmeel en in de bakkersoven

Pandarken : een parelhoentje (uit het Frans : Pintade)

Pa-oe : pauw

Peerlamoeneken / Peiramoljerken : pareljuffer, netvleugelig kevertje. Wordt vaak verward, maar is het dus niet, met een moilerken (meikever)

Peerd : een paard, maar ook een langpootmug

Perebiest : een paard

Rips / risp : een rups

Rittekallekes : een ritte is een oude koe of stier, waar niets meer mee aan te vangen is. 

    - ‘Rittekallekes emmen’ of ‘Ritten emmen’ : men heeft niets meer, men heeft pech  

Rooir : een rammelaar, mannelijk konijn

Saroepslek : grote bruine naaktslak, waarvan ook hoestsiroop gemaakt wordt.

Schaup : schaap

    - Schopkes tellen : schaapjes tellen (om in slaap te geraken)

    - Ja me schaup ....   (ook : 'ja me kindj) :   ja jong

    - 't zwet schaup van de famille zen : het zwarte schaap in de familie zijn

Spinnekop : een spin

    - Spinnekopnet/ Spinnekoppoeit : een spinrag

    - Spinol : klein kind (letterlijk : het achterste van een spin, heel klein dus)

Teerlink : een aardworm, regenworm.  

    - Een teerlingenmoesjken is eigenlijk een ‘Russische muts’, omdat de krullen sterk gelijken op wormen.

Teiken : een klein hondje, een pup. Wordt ook gebruikt als troetelwoord onder geliefden.

Tekhoos : letterlijk een dakhaas. Een kat dus.

Toiger : een tijger ('t maaneken) / Toigerinne : een tijgerin ('t vraaken)

Veirken : varken.


     
- ’t go régeren, de veirkes loeipen me stroei in heer moil’ : gezegd bij het zien van iemand die een sigaar rookt
    -  ook plaats in Aalst : de Veirkemert

Veirkesbistjen : een pissebed

Veis : een vaars – jonge koe die maximum één keer gekalfd heeft

Vigilantenpeerd : koetspaard dat heel sierlijk loopt

    - A moil radtj weiral per vigilante : gezegd tegen iemand die heel smaakvol (maar ongepast) snoep kauwt

Vinkmooi : een glimworm. Ook gebruikt voor een klein lichtje.

Visj : een hermelijn …  Het Franse ‘vison’ = nerts)

Vloei : vlo

    - 'ge zetj gelek as de koizer me vloein' : je bent fier omwille van een kleine attentie
    Ook ‘gelek nen hond me vloein’

Wertamboiter : wrattenbijter. In Vlaanderen uitgestorven soort sabelsprinkhaan (groene kever), bijt met zijn sterke kaken wratten stuk en zijn verteringsvocht werkt als heelmiddel   

Zjierat : een cavia



Ga gerust verder naar     - de bistjes in 't woter : klik HIER
                                        - de bistjes in de locht : klik HIER

Oilsjterse bistjes : 'in 't woter'

Ver de bistjes 'ter land', klik HIER
Ver de bistjes 'in de locht', klik HIER

Ik ga nu verder met de creatuurtjes 'in 't woter' ... 


Boelink
: gedroogde haring, gezouten vis

Dikkekop : is géén dier, maar wel een groot jeneverglas (dubbele portie 10 cl), het diertje is een ‘paupeloenjeken)

Enjer : eend


    
een enjer op den Denjer (= een eend op de Dender)
    - nen eirpel es’t maaneken
    - een goele es ’t vraaken

Erink : een haring, ook de naam van het rond punt bij het binnenrijden van Aalst

Gernot : een garnaal

Krabbe : krab. Ook in volgende uitdrukking : 

    - Zu dwees as een krabbe : dwarsliggend, tegendraads

Kreft : een zeur, een zaag

Krokelau : gepekelde/gedroogde en kortgerookte bakharing. Zie ook ‘Lammeken zoet’

Lammeken zoet : gepekelde/gedroogde en kortgerookte bakharing

Ool : een aal, paling

Padde : een pad

Paupeloenjeken : een dikkopje

Peramoiler : weidebeekjuffer, pareljuffer

Poit : een puit

    - kaapoit : iemand die snel kou heeft
    - benatepoit : iemand die rap schrik heeft
    - door on de Poitepit (buurt van het VTI)

Poitegerek : kikkerdril

Scherregoss’n : zeeslakken, escargots

Slangartisj, slangelatousj, slangenatoesj : een salamander, een hagedis

Steikelbabbeken : een stekelbaarsje

Zjielie : een zeeleeuw

Zjiemeerminne : zeemeermin

Zjie’ond : een zeehond

Zjiepereken : een zeepaardje


Zwoon : zwaan


    - In 't stadspark zitt'n e poor giel schoein zwonen


Meer beestjes?    Voor die 'ter land', klik HIER
                            Voor die 'in de locht', klik HIER

Oilsjterse bistjes : 'in de locht'

Ver de bistjes 'ter land', klik HIER
Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER


De bistjes in de locht zen oigelek foitelek de bistjes me fleiringskes / vleiringskes (= vleugeltjes)

We kennen ze vinnen in of oit een (voegel) moit = in of uit een kooi

Een paar uitdrukkingen om te beginnen : 

    - Zennen bek in zen ploimen aven : zich heel koest houden, zich niet moeien
    - Oeirt, de voegelkes zen on ’t schoifeln : hoor, de vogeltjes zijn aan het fluiten

Appelbie : een wesp

Beifkalleken / Beifstertjen : een kwikstaartje

Bie : bij. 

Biekerf : bijenkorf, ook de naam van een bekend Aalsters café


Boor : rosse streekvlieg  

Boskanarevoegel : Europese kanarie (boskanarie)

Doif : duif

Doivekeet : duivenhok (ook straatnaam : Doivekeetstroot)

Donderbizjeken : donderbeestje, onweersvliegje

Ezzel : een horzel: oeik gebeizigd as verwoitwoerd

Fernoinvoegelken : insectenetend vogeltje

Flieramois : een vleermuis

Floitenier : wesp, komt van ‘fruitenier’, ook gebruikt voor ‘leugenaar’

Gaadvinksken : Goudvink / geelvink.  
    
    - Het gaat hier ook over een muntstuk (wie veel ‘gaadvinkskes’ had, was rijk). 
    - Ook gebruikt als bijnaam voor oud-burgemeester en minister Romain Moyersoen

Geelord : groenvink, groenling. Werd ook gebruikt als spotnaam voor Charles Woeste

Gesgroensjel : groenvink / geelgors

Glozenmauker : een libelle

Kalle : een ekster, een kraai oeik : e stoksken > kalleken wip

Keuteken : winterkoninkje

Kezemiesken : koolmeesje

Liaweirk : een leeuwerik

Loister : zanglijster, kleine lijster

Meerloon : een merel

Meizeleer : groenvink (vinkachtig vogeltje)

Meizeleersois : fratertje, soort bruinzwart vinkje

Moosj : een mug

Oiben : een uil


Orend : arend, ook een gekende wijk in Aalst, 'oever 't woter'


Paradoispeimel : een paradijsvlinder

Pa-ou : pauw


Peerd : een langpootmug, maar ook een paard

Peimel : een vlinder


Perebiest, peremigge : een langpootmug

Perejokker : kwikstaart

Perevlieg : een daas

Poeverken : een roodborstje

Prisj, perisj, parisj : een parkiet (uit het Frans ‘peruche’)

Regenvoegel : regenwulp, pluvier. Ook een merel, zo genoemd als hij fluitend aankondigt ‘hoiert, de regenvoegel’)

Ronker : een bromvlieg, Spaanse vlieg.  In Zuid Nederland ook gebruikt voor een meikever.


Schoitloister : grote lijster, ook als scheldwoord gebruikt

Steikvoegel : een roofvogel

Stienmis : een ringmus

Tarantjen : een sijsje, werd vaak als zengvogeltje in een kooitje gehouden. Ook ‘Toeftarantjen’. Komt van het Franse woord ‘tarin’.

Tsjakloister : veldlijster, kramsvogel

Vlieg : - ‘k ben weg gelek een vlieg op een plank : ik ben vlug weg (ne ronker = een bromvlieg)

    - Vliegenklasjer : vliegenmepper

Voegel : vogel

    - Voegelazjeir : handelsreiziger (voyageur)
    - Voegelazjeiren : seks hebben, voornamelijk van een ‘voyageur’ met een eenzame huisvrouw
    - Ik zol der ’t voegelenschoit van kroigen : ik heb daar een grondige hekel aan
    - Voegelenwoin : kraantjeswater, pompwater, regenwater
    - Voegelken zonder kop : blinde vinken
    - Voegelkesschoit : plankenkoorts, examenstress

Voegelstrois : een struisvogel



Willawoi / wiejawool : wielewaal. 

    - Niet verwarren met een wiejawoi (= lichtzinnig persoon, wildebras, onnadenkende)

Witjoe : Middenbelgische vink, wiens slak niet eindigt op ‘suskewiet’ maar wel op ‘witoe’

Wool : vink met uitheemse, zogenaamde Waalse zang. Eindigt niet op ‘suskewiet’ maar op ‘ritsetoe’.

Zwalm : een zwaluw


Ni echt in de locht, mor wel in de boeimen

Meimel : houtworm (van ‘meluw’ : bladluis/houtluis)



Bistjes op 't land : klik HIER
Bistjes in 't woter : klik HIER


vrijdag 29 september 2023

In een Oilsjters smokkelwinkelken / bollenwinkelken / snoepwinkelken

Nen bollenwinkel : snoepwinkel,  
ook gebruikt voor mannelijke geslachtsdelen of vrouwelijke boezem.

Nen bol : een snoepje

De uitdrukking ‘’t es precies nen bollenwinkel’ wil zeggen : ‘alles ligt overhoop’, ‘kort en klein geslagen interieur

De uitdrukking ‘z’heit bollen geiten’ wil zeggen : ‘ze is in verwachting

Smokkelink lag vroeger ‘op ’t schap’, ‘in ’t schof’, ‘in nen bokal’ of ‘in een doeis’. 
Vanuit de winkel kon je het meenemen ‘in e zaksken’ of ‘in e ponjeken’ (= een mandje)



Aronjeschellekes : (gedroogde) sinaasappelschillen, ondertussen ook meerdere fruitsoorten beschikbaar.


Aumerkes / Bomapillen
: snoep met uitgesproken anijssmaak, in Aalst onder andere verkocht door de notoire ‘Boma Boma’
Ingrediëntenlijst: suiker, glucosesiroop, karamelsiroop, kandijsiroop, zoethout, malasse, natuurlijke aroma's van anijs en venkelolie.


Blooskessjikken
: kauwgum waarmee men gemakkelijk bubbels kon maken


Boeterbollen
: karamellen met botersmaak


Brokkelpak
: zakje met allerlei overschotten van de snoepfabriek of winkel, die werden verkocht in een papieren tipzakje met al dan niet een surprise erbij. 
Volgens L.P.Boon in de bundel ‘Brokkelpak’ (Vroom&Dreesman, 1972) : ‘Zo’n pak bestond uit allerlei gebroken koek, door zon verbleekte chocola, stukken van paaseieren, en dergelijke meer. Het was steeds de winkelier zelf, die deze niet meer te verkopen waar in brokjes sloeg, en het tot het zogenaamde brokkelpak samenvoegde. Om het voor de jeugd nog aantrekkelijker te maken werd bovendien tussen de brokstukken ook nog een surprise aangebracht’.
De naam ‘brokkelpak’ wordt ook gebruikt voor een onstandvastig persoon of een deugeniet. ‘Goi zetj toch oeik een brokkelpak zenne’.


Crisis-kerremellekes
: naoorlogse, goedkope, kleine karamellen

Gommekes : in verschillende vormen (oa gummibeertjes). Deze snoepjes worden van gelatine gemaakt, een dierlijk product. Gelatine wordt immers gemaakt van de huid en beenderen van dieren. 
Zie ook zjinzjippen.


Hosties of ‘vliegende schoetels’
:  gekleurde schijfjes van suiker, gevuld met zurig poeder.


Kalisjenaat
: Een stokje van kalisse, zoethoutwortel. In het schoon Vlaams : klishout.
Dit werd verkocht als snoep en het diende om op te zjabberen en te bijten, waaruit dan het kalisjesap loskwam. Als het sap uit het houtje weg is, dan blijven er alleen maar gele vezels over.
Kalis komt van de taal van de Spaanse zigeuners en betekent ‘zwart’. Vandaar ook de herkomst : arm, berooid. Snoep voor de armen, die zich al het suikergoed en andere lekkers niet konden permitteren.


Kasenbannen of ‘zwette rekkers’
: bestonden vroeger alleen in het zwart en rood. Ondertussen ook al verkrijgbaar in meer kleuren (en smaken) . 
In het ‘schoon Nederlands’ : dropveters, hoewel veters (= 'nestels' bij ons) nog een ander snoepje waren (zie 'roei nestels'). 
Opgelet : de vrouwelijke kousenbanden worden ‘sjatrellen’ genoemd.


Kinjekessoiker
: blonde cassonade suiker. 
De naam verwijst naar het kinderhoofdje op de papieren verpakking. 
Ook gebruikt voor doopsuiker gevuld met chocolade of amandelbonen


Knikknakskes
– kleine koekjes in lettervorm


Kremken, kremmeken, potje kaat, kreimgelas
: roomijs, tussen ‘een galet’, op ‘nen toeter’ of ‘een oester’. Te koop in de kremmerie of on de kreemkeire.

Lekstokken / Stampers : grote likcaramel op een stokje


Lievevraakes, guimauvekes
: aanduiding voor snoepgoed op basis van opgeklopt suiker en eiwit en eventueel Arabische gom. In het Nederlands ook wel schuimpjes genoemd. In sommige delen van Vlaanderen voorbehouden voor snoepjes met het uiterlijk van een Onze Lieve Vrouwe beeldje, hoewel er ondertussen ook andere vormen bestaan (zelfs met een chocoladelaagje errond).
Guimauve is een Frans leenwoord dat eigenlijk een aanduiding is voor de paars bloeiende moeras plant Heemst (eng. Marsh Mellow) waarvan het slijmerige wortel-extract gebruikt in het originele recept van dit snoepgoed. Tegenwoordig is dit echter vervangen door maïssiroop.


Maskesvlies, aameekesvlies, nonnebillekes
: zeer zacht stuk snoepgoed, bestaande uit een plak gelatine of mellow cake in roze en witte laag


Mintjbollen, moentjbollen
: karamel of harde snoep met muntsmaak


Moilentrekkers, smoelentrekkers
: zure bollen


Moizestrontjes
: hagelslag, chocoladehagel. Ver op den boeterham


Neigerinnetetten, plasjkoppen
: melocake, marshmallowschuim op een koekje, overgoten met chocolade. 


Mogen we tegenwoordig niet meer gebruiken. Maar … het voorgestelde negerzoenen en deze betrokken melocakes zijn niet helemaal hetzelfde. De Nederlandse Negerzoen heeft immers een puntje en is ook gevuld met een zachte Meringue.  
Melo-cakes zijn afgerond en de vulling lijkt ook meer op de taaiere Marshmellow.


Ondertussen dient de naam van beide uitgesproken te worden als 'chocoladezoen'

Neizekes, tsjoepeneizen, neiskes : Snoep in de vorm van een kegeltje (rode of groene) hard van buiten, zacht van binnen door de geleiachtige siroop. Ook ‘kuberdongs’ (naar het Franse : cuberdons). Deze snoepjes eet men best zo vers mogelijk want na enkele weken versuikert de vulling.


Paat de frie – pâtes de fruits
, : vruchtjes, gomachtige snoepjes. Deze fruitpasta is een zoetigheid die wordt verkregen uit fruit gekookt met suiker en pectine. Het geheel wordt in een vorm gegoten en als vierkant of rechthoek uitgesneden. Het was het oorspronkelijk een methode om vruchtvlees te conserveren, vandaar de naam "droge jam".


Pak
: rechthoekig gesneden portie industrieel roomijs, veelal tussen twee wafeltjes geprangd (tegenover een ‘galet’ en een ‘oester’ van écht schepijs)


Patatjes
: marsepeinen bolletjes gerold in cacaopoeder


Pikkerkes
: kleine snoepjes met uitgesproken muntsmaak 


Poepegatjes
: de officiële naam is eigenlijk ‘gewassen kersen’, maar ja, wie zegt dat nu …. Ze zijn gemaakt van Arabische gom in plaats van gelatine, ideaal voor veganisten, maar minder voor mensen met geen al te sterke tanden.



Roei nestels
 : niet te verwarren met 'dropveters' van bij de Nederlanders. Zij gebruiken dit immers ook voor 'kasenbannen' (zie hierboven bij 'kasenbannen').
Bestonden ook in het zwart ('zwette nestels'), en tegenwoordig ook in alle andere mogelijk en onmogelijke kleuren en smaken. 



Sjikletten / Sjikken : kauwgum … het woord ‘sjikletten’ komt eigenlijk van de merknaam ‘Chiclets’
In de oorlog maakte men onderscheid tussen de ‘gewone sjik’ (pruimtabak) en de ‘Ingelse sjikken’, die door onder andere de Canadese soldaten werden uitgedeeld tijdens de bevrijding.
Deze kleine doosjes werden vroeger ook uitgedeeld in benzinestations.



Sjokelat, sjokolat : chocolade in al zijn soorten en vormen, repen, figuurtjes, ...   
Sjokelattentei = chocolademelk, cacaodrank


Smoisteren/smokkelen
: snoepen/smokkelen. 
Ne smoistereer = een snoeper
Niet verwarren met smosteren (= morsen, vuil maken tijdens het eten)

Smokkelderoi , smokkelink : smokkel : snoep in het algemeen 
Smokkelen : snoepen
Smokkelbezze : iemand die veel snoept

Snieballen / sniepateikes (ook wel eens ‘rotte patatten’) : Deze marsepeinen sneeuwbal was een groot succes tijdens vieruurtjes.  De merringue kern (geklopt eiwit) is omgeven door een klein laagje melkchocolade.


Spekken
: suikergebak, snoepgoed van gekleurde suiker en vol van kleur- en smaakstoffen. 


Tutten : lolly’s met een ‘houdertje’ waardoor het geheel op een ‘sjokkememme’ (=fopspeen) leek


Woinbol
: Een wijnbal is een vorm van snoepgoed dat door zijn ronde vorm en wijnrode kleur wordt gekenmerkt, waar het zijn naam aan dankt. Wijnballen zijn vaak per stuk verpakt in vetpapier. De wijnbal is een typisch kermisproduct. Aan een wijnbal moet meestal worden begonnen door er aan te likken omdat hij aanvankelijk te groot is om in zijn geheel in de mond te stoppen. Door het likken wordt de wijnbal kleverig, maar het papier beschermt tegen plakkende handen.


Zier : zuur.   

    E paksken zier : oorspronkelijk een envelop met zuur snoeppoeder en een blikken lepeltje (10 centimen). In de jaren 60 werd dat een plastic lepeltje en/of speeltje (voor 1 frank). 

    Zier berkes – zure snoepballetjes in de vorm van een beertje. Ook in andere vormen, vliegerkes, viskes,  …


    Zier bollen : zure snoepballetjes (het bekendste zijn die van 'Napoleon')

    

Ziere matten : In een zure mat zit citroenzuur en appelzuur. Deze voedingszuren zorgen voor de zure smaak en maken de zure mat dus echt zuur!


    Zierstekken – zure snoep op een stokje of in de vorm van een potlood
    Opgelet : Zietig = zoet / ongezouten



Zjinzjippen : soort zachte drop met Eucalyptus of andere smaak. 
Dit snoepje inspireerde trouwens enkele artiesten … 
Ooit was er in Aalst een carnavalsgroep genaamd ‘AKV D' Elastieke Sjinsjippen’ onder leiding van Prinsj Antoine.
En wie kent niet het liedje ‘Zjinzjippeke van Meilebeik’ van Urbanus? 


Zwerte frangen, zwerte Belgas
: zwarte drop (aftreksel van zoethout) in de vorm van een vooroorlogs vijffrankstuk. Eigenlijk hetzelfde als de ‘zwette kasenbannen’ … mor dan anders …


Zwette moizen
: de lekkerste, hoewel er ondertussen al heel wat kleurtjes en andere figuurtjes bijgekomen zijn (moizekes in alle koleren, berkes, letterkes). 




Ne soikeren lippen : een fijnproever, iemand die graag snoept.


Als jullie willen bestellen, doe dit dan in de juiste gewichtsmaten : een haufelken, een tieterken, een eirtfol, ...  Deze zijn allemaal HIER na te lezen. 


Opgelet : sommige woorden komen ook buiten Aalst voor, en, hoewel ze hier ook gebruikt worden, zijn ze dus niet altijd typisch Aalsters!


                      - In een Oilsjterse bienaveroi


Bronnen

Oigen Oilsjterse en snoepkennis
Oilsjtersen Diksjoneir
Snoepzoet.be (foto’s)
Candyonline (foto's)
Hot cuisine de Pierre (foto's)
Bol.com (foto's)
Bram en Aagje (foto brokkelpak)
Valentino Chocolatier (foto’s)
Cuisine AZ (foto’s)
Eigen foto’s