Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

donderdag 12 oktober 2023

Oilsjterse bistjes : 'ter land'

Een bistjen /bizjeken is een woord dat komt van het franse ‘biche’ : (hinde / lieveling)
We vertalen het als 'diertje'
Er zijn wel een paar uitdrukkingen met 'bistjen' erin, hoewel deze eigenlijk maar weinig met echte diertjes te maken hebben. 

- van ’t bistjen emmen : voetjicht hebben
- in zen bistjes deigt doeng :genieten, zich tegoed doen 
       van de biestemert kommen : gierig zijn

Een plaats waar veel diertjes samenzitten is den biestenof : de dierentuin, zoo

Als we ons misdragen, 'hangen we de biest oit', maar als we onze partner of onze diertjes aaien / liefkozen, heet dat 'Flossen, fledderen of flodderen'   

Ik verdeel de beestjes hier volgens hun werkdomein. 
Zo kennen we beestjes 'ter land', 'in 't woter' en 'in de locht'. 

Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER
Ver de bistjes 'in de locht', klik HIER

Hieronder begin ik met die 'ter land'


Aup
: aap

Bakker
: meikever met matte schildvleugels

Beiken : schaapje. Komt uiteraard van het typische 'bei'-geluid dat deze diertjes maken.

Bizon : bizon 

    - 'nen bizon op twie poeiten' : lomp vrouwmens

Broinen : bruin paard. 

    - 'da kan mennen broinen ni trekken’ = dat is niet haalbaar voor mij, mijn vervoersmiddel (vroeger heel vaak een paard) heeft geen trekkracht genoeg

Das : komt voor in verschillende uitdrukkingen :

    - Ne vetten das : lieflijke uitdrukking voor een mollig kind (e vettig dasken)
    - Hij/zij is zo vet as nen das en zoei gezond as ne vis : ’t is een schoon kind

Eizel : ezel, ook wel eens gebruikt om een zogenaamd ‘Ros’ uit een naburig dorp te benoemen. 


    - Ne stamp van den eizel kroigen : stank voor dank krijgen

Ekster : ekster

    - 'heer ekster woentj hoeig' : zij heeft lange benen
    - '’t er es zeiker een ekster oit a hol gevloegen'  : gebruikt als verwondering (als bv een gierig iemand een rondje geeft)

Esse / Erse : egel, ook gebruikt voor een serpent van een vrouw of een brutaal kind


Fernoin (ook Fornoin) : ongedierte / schadelijke insecten, figuurlijk ook gebruikt voor ‘gif’

Gesdoiker : meikever die met een poot aan een touwtje werd gehangen en dus niet meer kon vliegen. Alle pogingen eindigden in het gras.

Geshoer : koe (Mijlbeek), ook een vrouw die ‘hét’ eender waar doet (ook in het gras), tegenwoordig ook ‘bermslet’, ‘tentslet’

Goele : vrouwelijke gans, ook gebruikt voor een domme vrouw

Goit : geit

    - Goitenbond : groep vrouwen
    - Goitendoktoer : kwakzalver, scheldwoord voor dokter. In het ZuidNederlands effectief gebruikt voor een veearts

Hond : hond, gebruikt in verschillende uitdrukkingen : 
    

- Nen hond me een hoeiken op : te onozel om over naar huis te schrijven, belachelijk
    - In den hond gelogeird zen : in een slecht, armtierig pension of hotel verblijven
    - ’t es van den hond (zen bezze, zen kloeiten) : ’t is niet in orde, mis, niet goed, prutswerk
    - Gelidj gelek as den hond ’t zondaugs : slecht gekleed zijn
    - ’t heit in den hond zen kont/voer gezeiten : ’t is verfrommeld
    - Ge zetj gelek nen hond me vloein : in de wolken zijn met een kleinigheid
    
- Nen honnentoeker : iemand die honden meeleidt om er mee te kweken

Hoon : haan

    - ‘opzoi zing, gelek as Schokkert zennen hoon’ : opzij kijken, scheel zien

Hoos : haas, ook gebruikt voor een uitblinker (uit het Franse ‘un as’?)

    - He es van den hoos gepoept : hij is heel snel
    - Ha heit hoos geiten : goed gegeten en daardoor heel snel
    - Nen hoos schieten : een stommiteit begaan hebben, raak geschoten hebben kijken,,  

Horlozjemauker, horlozjeweirk :een langpootspin, hooiwagen, spinachtig insect)

Iekoeireken : een eekhoorn

Kamiel : een kameel
 
Kat : kat, een woord dat ook voorkomt in verschillende namen van kinderspelen : 
  

 
- Katjen achterien : tikkertje
    - Katjen weir : tikkertje / poets wederom poets
    - Katjen aloe : verstoppertje
    - Katjen gebrekkelek : tikkertje, het aangetikt lichaamsdeel vasthoudend voor de rest van het spel
    - Katjen over en ’t weir (ook ‘katjen oever de twie zeppen’)
    - Katjen onienavers (de aangetikten moeten in een sliert verder spelen en mogen mekaar niet lossen)
    - Katjen op d’hoeige (of ‘katjen op den blaan stien’)
    - Katjen oever de zep
    - Katjen verlos
    - Katjen deirsnoirs

    Een andere uitdrukking is ook '’t es van katjen weir' = ’t is wederkerig, verplichtend

Kattegebisj (kattebisj) : als er bij een aftelrijmpje iemand afviel, was hij/zij ‘kattegebisj

    - Kattejonk : inwoner van de wijk ‘De Kat’

    - Kattekop : een soort bankschroef, maar ook een pejoratief woord voor ‘katholiek’

Keinink : meikever met blinkende schildvleugels (ook ‘bakker’) of grotere hoorns

Kellerslek : een zwartgrijs gestreepte kat

Kerrekol : een huisjesslak

Keutje : jong varken

Kiek : kip.  

    - Kiekenbisj : die niet meer meetelt in een kinderspel (ook ‘kattengebisj’)
    - ook het gevoel bij angst/kou en rechtopstaande haartjes op armen en benen

Koei : koe, de uitdrukking ‘een koei werd op staal verkocht’ wou zeggen dat jonge meisjes niet moeten gaan dansen om aan een man te geraken.

Konoin : konijn. Ook gebruikt in vele uitdrukkingen :   


   
- Zen konoin ne kir teigen de ploten sloon : ergens tegen wateren
    - Heer konoinen hangen teigen den drood / Heer konantjes kommen zing : haar tepels zijn zichtbaar doorheen haar kledij
    - De konantjes loeipen los : ze loopt/ligt topless
    - Blendj konoin mauken : ajuuinsaus maken, soms met toevoeging van een schel hosjlek
    - Konoinemeulkes : hebben niks met konijnen of dieren te maken, maar zijn sierplantjes (grote leeuwenbek)

kornissekonoin  / Kornissenhoos / Kornisse(s)loeiper : kat / letterlijk : dakgootkonijn

Kroiper : een oorwurm

Lemmen : schaap

Lemmeken bei : een lammetje. Voor een ‘lammeken zoet’ moet U bij eens gaan zoeken ‘in ’t woter’

Loipeerd : een luipaard

Lois : luis

Meimel : een houtworm. 

    - de meimel zitj er in : ’t beste is er af

Moiler : een meikever, zitt’n dikkes op een bloiken (= een blaadje)

Mois : muis, ook bijnaam voor vrouwelijk geslachtsdeel

Moishond : een wezel

Moizenoeirekes : niks te maken met de muis op zich, wel met de oortjes die blijkbaar model hebben gestaan voor kleine, gekrulde veldsla

Oeierebiest / Oeirezoiger / Oeirezoiper : oorwurm

Oevenbiest : huiskrekel, te vinden in het bakmeel en in de bakkersoven

Pandarken : een parelhoentje (uit het Frans : Pintade)

Pa-oe : pauw

Peerlamoeneken / Peiramoljerken : pareljuffer, netvleugelig kevertje. Wordt vaak verward, maar is het dus niet, met een moilerken (meikever)

Peerd : een paard, maar ook een langpootmug

Perebiest : een paard

Rips / risp : een rups

Rittekallekes : een ritte is een oude koe of stier, waar niets meer mee aan te vangen is. 

    - ‘Rittekallekes emmen’ of ‘Ritten emmen’ : men heeft niets meer, men heeft pech  

Rooir : een rammelaar, mannelijk konijn

Saroepslek : grote bruine naaktslak, waarvan ook hoestsiroop gemaakt wordt.

Schaup : schaap

    - Schopkes tellen : schaapjes tellen (om in slaap te geraken)

    - Ja me schaup ....   (ook : 'ja me kindj) :   ja jong

    - 't zwet schaup van de famille zen : het zwarte schaap in de familie zijn

Spinnekop : een spin

    - Spinnekopnet/ Spinnekoppoeit : een spinrag

    - Spinol : klein kind (letterlijk : het achterste van een spin, heel klein dus)

Teerlink : een aardworm, regenworm.  

    - Een teerlingenmoesjken is eigenlijk een ‘Russische muts’, omdat de krullen sterk gelijken op wormen.

Teiken : een klein hondje, een pup. Wordt ook gebruikt als troetelwoord onder geliefden.

Tekhoos : letterlijk een dakhaas. Een kat dus.

Toiger : een tijger ('t maaneken) / Toigerinne : een tijgerin ('t vraaken)

Veirken : varken.


     
- ’t go régeren, de veirkes loeipen me stroei in heer moil’ : gezegd bij het zien van iemand die een sigaar rookt
    -  ook plaats in Aalst : de Veirkemert

Veirkesbistjen : een pissebed

Veis : een vaars – jonge koe die maximum één keer gekalfd heeft

Vigilantenpeerd : koetspaard dat heel sierlijk loopt

    - A moil radtj weiral per vigilante : gezegd tegen iemand die heel smaakvol (maar ongepast) snoep kauwt

Vinkmooi : een glimworm. Ook gebruikt voor een klein lichtje.

Visj : een hermelijn …  Het Franse ‘vison’ = nerts)

Vloei : vlo

    - 'ge zetj gelek as de koizer me vloein' : je bent fier omwille van een kleine attentie
    Ook ‘gelek nen hond me vloein’

Wertamboiter : wrattenbijter. In Vlaanderen uitgestorven soort sabelsprinkhaan (groene kever), bijt met zijn sterke kaken wratten stuk en zijn verteringsvocht werkt als heelmiddel   

Zjierat : een cavia



Ga gerust verder naar     - de bistjes in 't woter : klik HIER
                                        - de bistjes in de locht : klik HIER

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.