Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

donderdag 12 oktober 2023

Oilsjterse bistjes : 'in de locht'

Ver de bistjes 'ter land', klik HIER
Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER


De bistjes in de locht zen oigelek foitelek de bistjes me fleiringskes / vleiringskes (= vleugeltjes)

We kennen ze vinnen in of oit een (voegel) moit = in of uit een kooi

Een paar uitdrukkingen om te beginnen : 

    - Zennen bek in zen ploimen aven : zich heel koest houden, zich niet moeien
    - Oeirt, de voegelkes zen on ’t schoifeln : hoor, de vogeltjes zijn aan het fluiten

Appelbie : een wesp

Beifkalleken / Beifstertjen : een kwikstaartje

Bie : bij. 

Biekerf : bijenkorf, ook de naam van een bekend Aalsters café


Boor : rosse streekvlieg  

Boskanarevoegel : Europese kanarie (boskanarie)

Doif : duif

Doivekeet : duivenhok (ook straatnaam : Doivekeetstroot)

Donderbizjeken : donderbeestje, onweersvliegje

Ezzel : een horzel: oeik gebeizigd as verwoitwoerd

Fernoinvoegelken : insectenetend vogeltje

Flieramois : een vleermuis

Floitenier : wesp, komt van ‘fruitenier’, ook gebruikt voor ‘leugenaar’

Gaadvinksken : Goudvink / geelvink.  
    
    - Het gaat hier ook over een muntstuk (wie veel ‘gaadvinkskes’ had, was rijk). 
    - Ook gebruikt als bijnaam voor oud-burgemeester en minister Romain Moyersoen

Geelord : groenvink, groenling. Werd ook gebruikt als spotnaam voor Charles Woeste

Gesgroensjel : groenvink / geelgors

Glozenmauker : een libelle

Kalle : een ekster, een kraai oeik : e stoksken > kalleken wip

Keuteken : winterkoninkje

Kezemiesken : koolmeesje

Liaweirk : een leeuwerik

Loister : zanglijster, kleine lijster

Meerloon : een merel

Meizeleer : groenvink (vinkachtig vogeltje)

Meizeleersois : fratertje, soort bruinzwart vinkje

Moosj : een mug

Oiben : een uil


Orend : arend, ook een gekende wijk in Aalst, 'oever 't woter'


Paradoispeimel : een paradijsvlinder

Pa-ou : pauw


Peerd : een langpootmug, maar ook een paard

Peimel : een vlinder


Perebiest, peremigge : een langpootmug

Perejokker : kwikstaart

Perevlieg : een daas

Poeverken : een roodborstje

Prisj, perisj, parisj : een parkiet (uit het Frans ‘peruche’)

Regenvoegel : regenwulp, pluvier. Ook een merel, zo genoemd als hij fluitend aankondigt ‘hoiert, de regenvoegel’)

Ronker : een bromvlieg, Spaanse vlieg.  In Zuid Nederland ook gebruikt voor een meikever.


Schoitloister : grote lijster, ook als scheldwoord gebruikt

Steikvoegel : een roofvogel

Stienmis : een ringmus

Tarantjen : een sijsje, werd vaak als zengvogeltje in een kooitje gehouden. Ook ‘Toeftarantjen’. Komt van het Franse woord ‘tarin’.

Tsjakloister : veldlijster, kramsvogel

Vlieg : - ‘k ben weg gelek een vlieg op een plank : ik ben vlug weg (ne ronker = een bromvlieg)

    - Vliegenklasjer : vliegenmepper

Voegel : vogel

    - Voegelazjeir : handelsreiziger (voyageur)
    - Voegelazjeiren : seks hebben, voornamelijk van een ‘voyageur’ met een eenzame huisvrouw
    - Ik zol der ’t voegelenschoit van kroigen : ik heb daar een grondige hekel aan
    - Voegelenwoin : kraantjeswater, pompwater, regenwater
    - Voegelken zonder kop : blinde vinken
    - Voegelkesschoit : plankenkoorts, examenstress

Voegelstrois : een struisvogel



Willawoi / wiejawool : wielewaal. 

    - Niet verwarren met een wiejawoi (= lichtzinnig persoon, wildebras, onnadenkende)

Witjoe : Middenbelgische vink, wiens slak niet eindigt op ‘suskewiet’ maar wel op ‘witoe’

Wool : vink met uitheemse, zogenaamde Waalse zang. Eindigt niet op ‘suskewiet’ maar op ‘ritsetoe’.

Zwalm : een zwaluw


Ni echt in de locht, mor wel in de boeimen

Meimel : houtworm (van ‘meluw’ : bladluis/houtluis)



Bistjes op 't land : klik HIER
Bistjes in 't woter : klik HIER


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.