Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 30 mei 2020

Windmolenstraat - de molens


Zoals de naam het al liet uitschijnen, stonden er – logischerwijs - ooit een windmolen aan de Windmolenstraat. De omgeving van de huidige Windmolenstraat werd trouwens sedert 1430 al het 'Windmolenveld' genoemd.

Reeds in de jaren 1400 werd de hele omgeving als de 'stompaertshouc' aangeduid, en het huidige Windmolenstraatje werd dan '... het straetkine daeer men gaet ter vesten waert' of 'het straetken in de hoochstraete, loopende naer den blauwe torre'.
Het oude straatje leidde vanaf de 16e eeuw naar de vroegere 'Koornwindmolen' die zich bevond ter hoogte van de Somphoek. 

Aalst kende rond 1572 geen enkele windmolen. Door de geografische ligging (aan de Dender) was het namelijk veel gemakkelijker om gebruik te maken van waterkracht. Logisch dus dat de watermolens tot zelfs in latere eeuwen de boventoon bleven voeren.

In periodes van grote droogte (zomer en vroeg najaar) of hevige vorst (met ijs en smeltwater als gevolg) maakten dat deze watermolens op verschillende vlakken heel kwetsbaar waren.
Een kwetsbaarheid die een windmolen niet kent. Ook de ligging op een heuvel maakte dat het water bij overstromingen nooit tot aan de molen zou kunnen komen.
Langs de ene kant dus veiliger en praktischer, maar langs de andere kant : bij windstilte was er ook niet veel mee aan te vangen, en bij storm en onweer waren ze nu ook niet bepaald onkwetsbaar.

Wat wel zo is, is dat de veilige ligging (binnen de stadsmuren) van zowel de water- als de windmolens in Aalst de reden waren dat heel veel molens konden onsnappen aan het oorlogsgeweld.

Dat deze houten “wintcoornmeulen” werd gebouwd in 1594 (een jaar van 'groote duerte van cooren') getuigt een stadsrekening: 

"Also mijn heeren van financien burgemeester ende schepenen deser stede aensocht hadden by huerlieden briefven in daten XIII mey 1594 om syne majesteit te assisteren int opmaeken van eenen wintmeulen tot geriefve van de gemeente, 
so hebben de voornoemde burgemeester en schepenen, tot bevoirderinghe van den selven wercke ende dat de voorschreven meulen alhier grootelix van noode was, gheconserteert de somme van honderd pond parisis betaelt aen Pieter Saye ende Lieven de Somere".   

Vlak na de oprichting kwam de houten molen echter al in het eigendom terecht van de Graeve van Vlaenderen. Adriaen Schellinck was de eerste pachter voor een termijn van drie opeenvolgende jaren.
Heel eigenaardig was dat dit blijkbaar een stedelijk initiatief was, maar dat de windmolen onmiddellijk in het bezit van de vorst kwam.

Voor de exacte plaats van de molen biedt een politiereglement uit ca. 1660 geeft een nog iets duidelijkere plaatsbepaling.
Er bestonden namelijk zware boetes voor personen die “hun vervoorderen savel te steken en te haelen ontrent den wintmeulen ghestaen tusschen de Sautstraet ende Pontstraet”.

In 1664 vinden we volgende officiële aanplakbrief voor de openbare aanbesteding voor het plaatsen van een nieuwe steenbalk en het verwijderen van de oude terug. 
Dat was toen zeker nodig want de molen werd zwaar beschadigd tijdens een hevig onweer met sterke windstoten. 
De molen behoorde op dat ogenblik nog toe aan de Graven van Vlaanderen en het bericht werd daarom in Gent gedrukt.

Transcriptie van de Aanplakbrief :

Men laet een yeghelijck weten van weghen sijne Conincklijcke Majesteyt, dat men Maendagh toe-commende wesende den seven-en-twintichsten October 1664 op het Stadt-huys der Stede van Aelst / ten elf uren voor noene / publickelijck aen den minst biedenden / besteden zal het leveren ende stellen van eenen nieuwen Steen-balck / op den wint-meulen binnen de voorz. Stede: mitsgaders het uytdoen vanden ouden Balck aldaer ligghende.

Men zal oock ten selven daghe / ure / ende plaetse / vercoopen à la haulce aen den meest biedende / den ouden Steen-balck inden voorz. Meulen / noch ligghende; op de Conditien als dan te verhaelen / berustende ten Comptoire vanden Ontfangher Generael van Oost-vlaendren.
Elck segghet den anderen voorts.
Tot Ghent, by de Weduwe en Hoirs van Jan vanden Kerchove." 

De nodige herstellingswerken werden uitgevoerd en tijdens de moeilijke jaren vanaf 1644 kregen de pachters weer een tegemoetkoming voor gedolven inkomsten.
De windmolenpachter werd een vierde van zijn pacht kwijtgescholden over de drie jaren van zijn molentpacht. 

De watermolens werden voor een termijn van negen jaar ter verpachting aangeboden. De nieuwe pachttermijn zou op Sint Jansdag ingaan.
De pachter verplichtte zich ertoe om de dijken, wegen, sluizen en onderdelen van het waterbed te onderhouden. Wanneer de molens beschadigd werden of afbranddden werd de pachter de schade wel vergoed.

In de tweede helft van de 16de eeuw berustte de molenpacht niet meer in de handen van de notabelen en magistraten. Het waren in die tijd meer de gewone burgers en zelfs hier en daar een molenondernemers die de grafelijke molens in pacht hadden.

De waarde van de windmolen steeg tussen 1594 en 1666 met maar liefst 328,5 %, bijna een viervoudiging van de prijs dus. Dit was niet enkel toe te schrijven aan de inflatie, maar ook aan de grondige herstellingen die plaatsvonden in de 17e eeuw.  Ook werd een tweede maalgang aangebracht en waren de molenstenen duurder geworden.

Jaren later, we zitten dan reeds in de 18e eeuw, zou een zoon van Bernardus Bombeeck de molen gedurende een aantal pachttermijnen draaiende houden. 

Op het einde van de 18e eeuw geraakte de benaming 'Sompershoeck' in de vergetelheid. 

In 1830 werd hij gebruikt als schorsmolen door leerlooier Jacobus Boone. 
Na een brand als gevolg van een blikseminslag was de molen zo bouwvallig dat de stad Aalst in 1839 besliste om hem te verkopen. De molen werd openbaar verkocht met het doel hem af te breken.

Pieter Van Damme, een molenaar uit Erembodegem, kocht de molen voor 3300  frank als gebouw (zonder de grond), demonteerde hem en bouwde hem terug op in Okegem.  
Daar werd hij uitgerust met drie paar molenstenen.
De molen zal er verder leven als de 'Phenixmolen' of 'Phenixbergmolen'. Hij bevond zich op de Kattestraat 105 en werd gebruikt als Korenmolen.

                                                                 Hier een foto uit 1930

Daar werd hij rond 1936 echter zodanig bouwvallig en onbetrouwbaar dat hij diende gesloopt te worden.

In 1866 lagen hier nog de 'Impasse Callebaut' en de 'Impasse Bethune' (of ‘'t Convent'). 

Tegenover het Windmolenstraatje was er in 1920 nog steeds de uitgang van het voormalig Theresianenklooster, met panthof en kloosterkerkhof, hetwelk van 1632 tot 1783 in de Pontstraat gevestigd was. 

In dit panthof werden in die tijd verscheidene kinderen van de families Bombeeck begraven oftewel ..'in den hof gesoncken… '

Enkele bekende en toonaangevende hoven en erven op Sompershoeck waren: ..Eenen Lochtinck, gheleghen in de Hoochstraete achter de stal gheheeten de Scheere; den Swarten Hoop (1528); Sint Jooris (1539); het Fonteyntje (1673); het Dambert (1771-1792); het klyn Parys (1846) en het Haren Nestje (1860)..

Op de foto's zien we de van oudsher in Aalst bekende ingang in het oude Windmolenstraatje, of de  “Koer” of  “Blok Borreman” omstreeks 1960, eertijds gelegen tussen de Hoogstraat en de Zonnestraat. 

Deze doodlopende steeg, met een aslengte van 30 meter, begon in het Windmolenstraatje ter hoogte van nummer 35.
In 1846 werden de zeven huisjes met de ingang gebouwd. 

In mei 1974 werden de huisjes onbewoonbaar verklaard en vervolgens werden ze in oktober 1976 samen met de ingang gesloopt, ondanks dat het een zogeheten “klassiek beluik” betrof.

In 1692 werd het Windmolenstraatje nog 'het stratien leydende op het plain van den wintmoelen', in 1755 'het Meulestratien' en in 1758 'het Moelenstraetjen' genoemd.

Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
bombeeck-genealogy.com
foto molen : heemkundige kring Okegem
molenechos.org Adrie De Kraker en Frans Weemaes

woensdag 20 mei 2020

Mouterij De Wolf-Cosijns

De mouterij De Wolf-Cosijns in de Gentsestraat was het oudste en meteen ook vrijwel bekendste bedrijf van Aalst. 
Het bedrijf werd opgericht op het Keizersplein toen graan- en hophandelaar Jean-Louis De Wolf in 1790 de toelating kreeg om hier zijn handelszaak te vestigen. 


Met haar stichting in 1790 werd dit meteen ook de oudste mouterij van België en De Wolf-Cosijns was dus zowaar een unicum in Aalst en ver daarbuiten. Dat er dus ook orders kwamen vanuit andere steden bewijst deze bestelling uit 1799 vanuit Antwerpen :



In 1851 werd een nieuw hopmagazijn opgetrokken en werd ook een stevige droogoven gebouwd. 


Na het overlijden op jonge leeftijd van haar echtgenoot Henri Auguste De Wolf (1790-1823) zette Marie-Catherine Cosyns de handel samen met haar twee zonen verder.
Romain, de oudste, bleef ongehuwd en zorgde niet voor nazaten.
De jongste, Philmon, zorgde wel voor een talrijker nageslacht : Albert, Marie, Florence, Edgard, Oscar, Cécile, Rose, Désiré, Victor , Frédéric, Eugène, Charles en Alfred ... een voetbalploegske dus, inclusief reserven ...

Na ook haar overlijden op 16 maart 1874  noemden in eerste instantie haar zoon Philemon en kleinzoon Albert zich 'alleeneigenaars van de vermelde firma te Aalst, te Antwerpen en te  Rotterdam'.
Op 1 oktober kregen ook Désiré en Fréderic de volmachten om de firma te leiden. 

Op de foto hieronder de mouterij in 1877 aan het Sint Jobwegeltje (de latere Arbeidstraat)



Hieronder een briefhoofd van uit 1882 waar ook foto's instaan van de twee vestigingen van het bedrijf : de Gentsestraat-Arbeidstraat en de Fritz De Wolfkaai.

Net zoals de briefhoofden toen niet echt 'simpel en to the point' te noemen waren, waren ook de etiketten eigenlijk heel onoverzichtelijk en overgoten met allerlei tierlantijntjes.  Tegenwoordig zou men dat 'overcommunicatie' noemen met heel veel onnodige stempels, vlagjes, tekstvlakken, …
Toen was 'het sierlijke' het normale, en alle informatie die men had moest erop …

In 1885 verwierf de firma reeds de 1ste prijs op de wereldtentoonstelling voor haar verwerkte buitenlandse granen. Opnieuw een opsteker dus voor de Aalstenaars die het succes van de producten steeds maar verder zagen stijgen. De expo vond dat jaar plaats in Antwerpen en er werden maar liefst 3,5 miljoen bezoekers geteld.

Op 1 augustus 1897, wordt de “Société en nom collectif Veuve De Wolf-Cosijns & Fils”opgericht. De vennoten van het bedrijf waren Philemon, Albert, Marie, Victor, Frédéric en Eugène De Wolf. Deze verruiming bracht ook een financiële inbreng mee, waardoor de Engelse hopmarkt werd veroverd en de firma nog een steviger plaats innam op de wereldmarkt.

Tijdens de crisisjaren werd ook Duitse en Amerikaanse hop in hun handel opgenomen om toch de winsten te kunnen vergroten. De firma was stevig geworteld in België, Nederland, Frankrijk en Duitsland, wat vergemakkelijkt werd door de spoorwegen en de stoombootlijnen.

Ook bleef men volledig open staan om nog andere markten te gaan veroveren.

Philemon werd provinciaal raadslid en was tweemaal voorzitter van de Kamer van Koophandel.

Zijn zonen bouwden de firma al snel verder uit tot een internationaal bedrijf.

De familie De Wolf-Cosijns is altijd een sterk conservatieve katholieke familie geweest die Frans sprak. Ze hadden immers 'stijl' en een zekere 'statigheid'.

Aalst is natuurlijk ook gekend als ‘de stad van Daens’ en uiteraard heeft ook De Wolf-Cosijns een link met de priester-arbeider, of beter gezegd met zijn vijanden.
Désiré De Wolf was immers de leider van ‘de bokken’, de knokploeg van de textielbaronnen.
Hij werd raadslid en later is hij schepen van Openbare Werken geworden.

In die functie was hij verantwoordelijk voor de infrastructuurwerken ter bevordering van de industrie.

Zo stond hij bijvoorbeeld aan de wieg van het dempen van de oude Denderarmen, het rechttrekken van de Dender, de aanleg van de Denderkaaien, de aanleg van bruggen alsook  voor de aanleg van het stadspark. De Désiré De Wolfstraat, die begint aan het Burgemeesterplein en eindigt aan de Erembodegemstraat, werd naar hem vernoemd.


Over het stadspark kan HIER meer gelezen worden : 

De gerst werd vanuit Frankrijk ingevoerd en kwam via de Dender naar de opslagruimte, gelegen aan de Fritz De Wolfkaai. Het was Frédéric (Fritz) die zijn naam leende aan de Fritz De Wolfkaai.
Deze begint aan de Sint-Annabrug en eindigt aan de Gheeraerdtslaan.


In de beginperiode werd het gerst in zakken geleverd, op het einde gebeurde dit ‘in bulk’. Dit wil zeggen dat het graan uit het schip gezogen werd met een grote zuiger.

Daar werd de gerst dan gezuiverd, gesorteerd en gekalibreerd. De firma had voor de aanvoer van het graan trouwens een eigen schip met de klinkende naam 'Iwein van Aelst'.

Daarna werd het geselecteerde graan, eerst met paard en kar, daarna op vrachtwagens van het magazijn naar de mouterij in de Gentsestraat gebracht, waar de korrels verder bewerkt werden.
Aan het eind van de 19e en het begin van de 20ste eeuw werd De Wolf-Cosijns trouwens ook ingeschakeld in de hulpverlening.

Om de vaak zware tuigen van de brandweer naar een verre brand te vervoeren, waren er heel wat pk’s nodig (letterlijk), en om over voldoende ‘horsepower’ te kunnen gebruiken, kon men onder andere een beroep doen op de firma De Wolf, die toch constant met hun wagens op de baan waren om graan en gerst te vervoeren van het magazijn of schip naar de ‘eest’ (of ‘ast’) in de Gentsestraat.

Eesten is een onderdeel van het moutingsproces, waarbij groenmout, meestal ontstaan uit gerst, bij hoge temperatuur wordt gedroogd. Een 'eest' (of 'ast') is dus een droogoven. 
Hier een foto van een dergelijke (engelse) ast : 

Zij hadden ook een eigen brandspuit en bij brandalarm mochten de voerders hun wagen laten staan en met de paarden naar het brandweerarsenaal gaan. Deze brandwacht ‘verdient den besten lof over hare moedige medewerking … de firma DWC en zonen was met hare brandspuit ook tegenwoordig’.

Hier een foto van De Wolf Cosijns in de Arbeidstraat omstreeks 1905


In de oorlogsjaren ’14-’18 bevond er zich ook even een Duits slachthuis n in de gebouwen, en ook zou het gebouw dienst gedaan hebben als tijdelijke gevangenis. In sommige berichten is te lezen dat men ‘in den ast van Wolfes’ opgesloten werd.
Hier een fotootje van de voedselbedeling bij de soldaten / gevangenen.


Volgend bericht werd verspreid via affiches in 1917.

De d.d. burgemeester komt van wege de Duitsche Overheid volgend bevel te ontvangen :

De stad Aalst moet op 10 september 1917, om 9 ure ’s voormidddags in de Mouterij De Wolf-Cosyns, Aalst, al het afgedorschen Brood afleveren. Bij het afleveren zal de burgemeester of zijn plaatsvervanger moeten tegenwoordig zijn, voorzien van eene lijst met de namen van de landbouwers aan wie het graan toebehoort.
De namen zullen per alphabetische orde op de lijsten geplaatst worden.


Afzonderlijke leveringen kunnen niet aanvaard worden.
De zakken moeten 76 kilogram (brut) wegen.


Op bevel van de Kommandantur,
Forck
Leutnant u. Wirtschaftsoffizier

Dit bericht werd wekelijks geafficheerd en herhaald, ook in de kranten.

In 1919 werd De Wolf-Cosyns dan ook gebruikt als ‘verkoopsruimte’.
We lezen in de Volksstem van 21/2/1919 :

320 paarden en muilezels voortkoende van het Canadeesch leger, door tusschenkomst van de aangestelde deurwaarders, ter mouterij De Wolf-Cosyns, Gentschestraat, Aalst.
Deze dieren worden verkocht zonder waarborg voor gebreken. Zij mogen binnen het jaar niet verkocht worden zonder de toelating van de bevoegde Kommissie.

10 per honderd zullen voor de onkosten geëischt worden.
Komptante betaling.
De koopers moeten zich voorzien van teugels. De aankoop is vrij voor iedereen, alleen de paardenhandelaars zijn uitgesloten.
De merriepaarden mogen niet gedekt worden door hengsten van ’t zwaar Belgisch trekras.”

Op 21 maart hetzelfde bericht, maar toen waren er nog maar 250 meer beschikbaar.
Op 21 mei van datzelfde jaar verkocht men nog ‘eenige Hollandsche melkkoeien’

De daaropvolgende jaren verkocht men ‘eerste kwaliteit van nieuw hooi’ en ‘turfstrooisel’

Terwijl deze aankondigingen in het Nederlands gebeurden om ook de ‘lager geschoolden’ te bereiken werden vacatures voor het bedrijf vaak uitgeschreven in het Frans, om daar al enig onderscheid te kunnen maken in de standing van de sollicitant.

Zo bijvoorbeeld : LA FIRME DE WOLF-COSYNS, s.a 80 rue de Gand, demands employé(e) correspondant(e) francais, flamand et bor.res notions de comptab'ilité. Référen ces exigées, libre service militaire.

Op 1 juni 1926 wordt de maatschappij de “S.A Firme De Wolf- Cosijns” gesticht. Het doel van deze firma was om handel te drijven in alle vormen van hop, granen, zaden van alle aard, mout, dierenvoeding en meststoffen.

In 1930 werd uitgebreid. Op de foto uit 1935 zien we in het midden naast de 'ast' het zogenaamde ‘kasteeltje’. Op de achtergrond is de Gentsestraat te zien.


Fritz De Wolf (voluit Fritz Gustave François Hubert De Wolf) °te Aalst op 17 juli 1874 overleed in onze stad op 7 april 1946 na een lange en pijnlijke ziekte. Hij was ondertussen oud prefekt van de H. Maagdcongregatie, voorzitter van de Kerkfabriek van de dekanale kerk van St Martinus, oud voorzitter van de commissie van openbare onderstand te Aalst, ere bevelhebber van de stedelijke vrije brandweer, voorzitter van de confederatie van de industriële mouters van België, oud voorzitter van de scheidsrechterlijke hopkamer te Brussel, oud rechter bij de handelsrechtbank van Aalst, voorzitter van de beheerraad van de Mouterijen De Wolf Cosyns NV en beheerder van verschillende andere maatschappijen.

Hij kreeg ook de titels van ‘officier in de kroonorde’, ‘officier in de orde van Leopold II’, ‘ridder in de Leopoldsorde’ en was vereerd met het Burgerlijk Kruis eerste klasse en verschillende andere nationale orden en buitenlandse eretekens.

Foto van de Fritz De Wolfkaai in 1950 :


Reeds in 1967 werden meer en meer bezwaren opgetekend over de hinder die het bedrijf aan de buurt zou berokkenen. Zo lezen we in de Gazet van Aalst van 10 juni 1967 dat woningen aan de Nieuwbeekstraat en de Arbeidstraat meer en meer onderhevig zouden zijn aan chemische neerslag, die naar men vermoedde afkomstig was van de firma. De betrokken inwoners van de wijk dienden een petitie in.

Ook in 1971 werden processen verbaal opgesteld tegen de firma als gevolg van klachten, dit maal door bewoners uit de Molenstraat. Er zou immers heel veel hinder ontsstaan zijn door het installeren van de nieuwe zuiginstallaties, die een zenuwslopend lawaai zouden veroorzaken. Ook hier had een afvaardiging van de wijk een onderhoud met de burgemeester maar dat dossier werd definitief geklasseerd in november 1972.

In 1973 bestond de Raad van beheer van het bedrijf nog volledig uit leden van de familie De Wolf. Zo behield de mouterij haar typische karakter van familiebedrijf tot in 1988.

Hier een voorbeeldje van de industriële bouwstijl die verknoeid werd door de uitbreidings- en aanbouwwerken in 1977.

Aan het einde van de ’70 er jaren werd er immers veel uitgebreid en dat was niet naar ieders zin.
Zo lezen we in ‘Vies Oilsjt’ van 1 juni 1979 :

Alsof de kolos van Amylum nog niet groot genoeg is, staat juist over het water nog een fabriek die Mijlbeek en Aalst Centrum van elkaar weghoudt : de mouterij De Wolf-Cosyns.

Deze ‘stinkfabriek’ is – evenals Amylum – bezig een gans woonblok langzaam aan het opkomen : in de Ijzerenwegstraat bezit deze reeds een resem huisjes en magazijntjes, die al jaren staan te verkrotten, en die men zelfs als garage niet meer wil verhuren. Daardoor zal het woonblok tussen Dender en spoorweg wegsterven en vermits geen enkel BPA dat daar verbiedt, zal er over een paar jaar een betonnen silo uit de grond rijzen die ons stadsgezicht nog wat aangenamer zal maken”.
Dat laatste was natuurlijk sarcastisch bedoeld.


Ook de volgende jaren was de kritiek op de fabriek niet weg te branden.

In 1980 lezen we in de Voorpost :

In het centrum van de stad Aalst zijn enkele industrieën gevestigd die het steeds weer klaar spelen om de aandacht op zich te trekken wegens hun reuk- en lawaaihinder. Over Amylum en de Sulbb werd reeds veelvuldig geschreven, maar de gekende Mouterij De Wolf-Cosijn, gelegen tussen de Gentsestraat en de Arbeidstraat komt ook regelmatig in het leefmilieunieuws. Vooral de lawaaihinder van dit continuwerkend bedrijf lokte reeds heel wat negatieve kritiek uit bij een groot aantal inwoners van de Arbeidstraat en de Nieuwbeekstraat.

Begin deze week werd de omgeving supplementair belast met enorme rookwolken welke uit de fabriek opstegen. Tot zelfs op het Vredeplein was deze dikke rook merkbaar. Of dit alles niet voldoende was verspreidde deze rook dan nog een doordringende verbrande geur, die niet onmiddellijk te identificeren was.

Naar een aantal buren vermoedden was er blijkbaar in de fabriek iets misgelopen met één of andere filter.

Maar alleszins bleek maandag en dinsdag jongstleden dat de firma DWC de faam van Aalst als ‘stinkstad’ alle eer aandeed

Hier een foto van de gebouwen in de Gentsestraat in 1980.
Er werd vaak en heftig geklaagd in de buurt. Ook Jan Louis, notoir Aalstkenner en woonachtig in de Arbeidstraat, diende bij de directie een schriftelijke klacht in bij de directie van de firma. Dezen maakten er zich vanaf met een lachertje en stelden dat men deze geur even goed als aangenaam kon ervaren, net zo aangenaam als van een koffiebranderij.

Begin jaren ’80 dan kende Aalst een groot aantal bedrijfsbranden. Grote delen van onder andere meubelfabriek Verbrakel en rubberfabriek De Bruyn gingen in de vlammen op, maar ook De Wolf-Cosijns kreeg af te rekenen met brand. Er werd gesuggereerd dat de bedrijven steeds meer met minder personeel trachtten te werken, waardoor ook de waakzaamheid en voorzichtigheid verminderde.
Extra kosten dus voor de firma.

Milieuhinder bleef steeds de rode draad doorheen het succes van de firma.


In 1983 werd aangehaald dat De Wolf Cosijns de mensen ziek maakt. Schepen voor leefmilieu André Dooms gaf toe dat de specifieke nijverheid van het bedrijf een probleem is inzake milieuhinder.

Dit komt niet alleen door de centrale ligging maar ook door de behandelde produkten en de verwerking hiervan, waarvoor de overheid trouwens steeds de nodige vergunningen verleende.

Nog datzelfde jaar zou een ambtenaar van het ministerie van volksgezondheid op verschillende tijdstippen stalen komen nemen om de testen in hoeverre de hinder gevaarlijk was of niet. Eenzelfde test werd ook gedaan bij Amylum.

Maar dat was niet het enige. Ook de groene vrachtwagen die constant heen en weer reed tussen de Fritz De Wolfkaai en de Gentsesteenweg bleek een doorn in het oog te zijn van milieuactivisten.
Omdat soms een deel van de lading onder de baan verloren werd, werd ook dit als een bijkomende vorm van milieuvervuiling aangeklaagd.

De komende jaren werden de labo’s vergroot en werden nieuwe silo’s opgericht ondanks bezwaren van het stadsbestuur. Uit een onderzoek was immers gebleken dat er ook inder bestond door vier ventilatoren die zonder filters het stof in de aanpalende woningen blaasden.
De oppositie die het gebied opnieuw als woongebied wouden zien, trokken echter aan het korstse eind. Het hele herwaarderingsprojekt van Aalst-Rechteroever werd aanvaard door de CVP-PVV meerderheid.

De Wolf Cosyns zou mogen uitbreiden met 20 % mits het aanbrengen van een bufferzone.

In 1985 is er dan opnieuw goed nieuws voor het bedrijf. In het Egmontpaleis te Brussel kregen de firma’s De Wolf Cosyns en NV Gilbos (Herdersem) een ‘Oscar voor de export’.

Het is de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel die deze ‘oscars’ uitreikte ter bevordering van de export. Als norm tot toekenning geldt de groei van de uitvoercapaciteit tijdens het voorgaande werkjaar.
Niet minder dan 130 kandidaturen werden ingestuurd, maar het was dus onze Aalsterse firma die met de eer ging lopen.

In 1988 werd Interbrew opgericht en dit bedrijf nam onder andere De Wolf-Cosijns over waardoor het familiale karakter verdween.

De basisafzetmarkten van Interbrew zijn België, Canada, Frankrijk, Nederland en Hongarije en overal geldt het sleutelwoord ”quality”.

Deze bekendheid heeft Interbrew voor een groot deel te danken aan De Wolf-Cosijns, dat ervoor gezorgd heeft dat het bedrijf geleidelijk bekendheid verwierf in heel Europa door haar kwaliteitsproducten.

In 1989 versmolt Artois Piedboeuf Interbrew zijn mouterij- aktiveit met de Aalsterse mouterij De Wolf-Cosyns. Daardoor ontstond er een groep die bij de Europese top vijf van de moutproducenten hoort. De leiding van de nieuwe groep De Wolf-Cosyns Maltings bleef wel in handen van De Wolf-Cosyns (Daniël De Wolf werd voorzitter) maar Artois Piedboeuf Interbrew verwierf een de meerderheid in de nieuwe maatschappij.

In 1990 draaide het zakencijfer rond de 1 miljard 550 miljoen belgische frankskes. Er werd in de laatste 10 jaren aan de twee vestigingen maar liefst 950 miljoen geïnvesteerd en het bedrijf blijft in elk geval de grootste mouterij van het land.

30% van de goederen worden binnen België geleverd, 30 % in Europa en 40 % in Afrika en in het Midden Oosten.

Er is op dat moment een jaarcapaciteit van 70 000 ton bleekmout, kleurmout en whiskeymout en in haar roosttrommels worden daarenboven nog eens 10 000 ton speciale mouten gefabriceerd. Daardoor komen ze ook op wereldvlak steeds in de top terecht.

De laatste jaren werd geinvesteerd in

            - laboratoria voor controle en onderzoek
            - een operating room, technische burelen en sanitair
            - twee nieuwe kiemkasten van 75 ton
            - een totale vernieuwing van 9 kiemkasten van 5 ton
            - automatisatie van het weken
            - automatisatie van het kieman
            - enz enz 


In 1991 kwamen de eerste doemberichten in de pers.
Van de zijde van Interbrew werd gesteld dat zij bereid waren om, mits enkele aanpassingen, dezelfde strategie te gaan volgen als bij sluitingen en overnames van andere brouwerijen.


Een brouwerijsluiting kan gepland worden, maar de verkoop niet.
Interbrew kon zich toen ook niet garant stellen voor wat er nadien met het personeel zou gebeuren.
De vakbonden kwamen ‘in the picture’ en er werd bij Interbrew aangedrongen op een verregaand verantwoordelijkheidsgevoel.


Er zou een beslissing moeten volgen tegen het einde van dat jaar, en indien de mouterij tegen dan niet verkocht zou zijn, werd het optie 2. Dat zou een interne re-organisatie worden, waarbij Leuven zou blijven instaan voor de mout van de pilsbieren en Aalst voor de andere mouten. In Aalst werkten toen 82 arbeiders.

Uit het jaar '91 deze foto van de mouterij : 

Het werd optie 2 maar in 2000 openbaarde Brouwerij Inbev opnieuw plannen om zijn mouterij-afdelingen in Leuven en Aalst te herstructureren.


De firma had op jaarbasis toen 150.000 ton mout te verwerken. De helft werd geleverd door De Wolf-Cosijns. De directie van Interbrew liet een rendabiliteitsstudie uitvoeren en dacht er eerst aan om de afdelingen in Leuven en Aalst ofwel te behouden, te laten overnemen of een joint-venture af te sluiten.

Deze geruchten zorgden natuurlijk voor heel wat onrust bij het personeel van het bedrijf in Aalst en de vakbonden wouden duidelijkheid. De directie wou echter pas eind januari een beslissing nemen maar dat zinde de vakbonden helemaal niet.

Achttien werknemers van de afdeling in Leuven verloren al zeker hun job. In Aalst werd de toekomst van het dochterbedrijf De Wolf-Cosijns heel onzeker voor de  toen nog 65 mensen die er tewerkgesteld waren (42 arbeiders en 23 bedienden).

Interbrew heeft toen wel nog investeringen gedaan maar het ging vooral over onderhoudswerken aan het ondertussen verouderde machinepark. Bij een instandhouding van de mouterijen moest vooral in Leuven fors worden geïnvesteerd.

In Aalst had De Wolf Cosijns nog een milieuvergunning tot 2011 maar ook het stadsbestuur stond niet volledig meer achter de aanwezigheid van het bedrijf in Aalst. Door de aanwezigheid van De Wolf cosijns kon het stadsbestuur het lussenplan niet voltooien, en daarenboven lag het bedrijf midden in een woonzone nabij het stadscentrum en zorgde voor geluids- en vooral geurhinder.

De vraag hierbij is natuurlijk of de hedendaagse technologie dit niet had kunnen vermijden. Kijken we maar bijvoorbeeld naar ‘het stinkkot’ in Denderleeuw of naar Tereos, waar de geurhinder serieus gedaald is na het plaatsen van filters en installaties om de geurtjes tegen te houden. 

Ondanks het wereldwijde succes van Interbrew liet de firma in 2002 de fabriek in Aalst dus effectief sluiten om te verhuizen naar landen met lagere lonen. De Wolf-Cosijns was volgens Interbrew verlieslatend.

Er kwam heel wat protest tegen de sluiting van de biercultuur in Aalst aangezien met de sluiting van De Wolf-Cosijns heel wat bierbrouwers hun specifieke moutsoorten die ze bij De Wolf-Cosijns gingen halen, verloren.

De Wolf-Cosijns was immers de specialist van de variëteiten en door jarenlang onderzoek en ervaring had De Wolf de reputatie verworven om elke variëteit van mout te kunnen maken, op welk moment ook, à la tête du client.

Als kleine streekbrouwer kon je naar De Wolf stappen en zeggen: ’ik wil die kwaliteit, zo lang geëest, zo lang gekiemd. Ik wil dat mijn bier die kleur heeft en die smaak.’ De Wolf-Cosijns leverde zonder enig probleem wat men vroeg.

Op het moment dat De Wolf verdween, was dat dan ook een serieuze opdoffer voor de kleine brouwers.

Rodenbach bijvoorbeeld, één van de grote klanten. Dat bier is een typische mengeling van verschillende mouten. De Wolf had dat productieproces ‘in zijn vingers’ en was door zijn jarenlange ervaring meer geworden dan gewoon een leverancier.

Brouwers die hun mout ergens anders moeten kopen, zien een belangrijke smaakverandering in de afgeleverde producten.
Ook alle zes trappistenbrouwers van België waren klant.

Zo ook de paters van Orval . Zij kwamen een paar keer per jaar naar Aalst om de fabriek te inspecteren zodat ook zij zich konden vergewissen van de uistekende omgeving waar voor hun producten werd gezorgd.

België heeft zijn reputatie als het bierland bij uitstek vooral te danken aan de enorme verscheidenheid in biersoorten en na het verdwijnen van deze belangrijke leverancier zouden er een aantal soorten verloren gaan.

Het is goed dat een bedrijf kijkt naar zijn winst, maar Interbrew was en is nu niet bepaald een bedrijf in moeilijkheden.
De vraag is dus of De Wolf op het einde echt zo verlieslatend was. Er zijn verschillende meningen hierover.  Wie zal het zeggen ?

Wat zeker is : Interbrew had al meer dan zes jaar geen frank meer in de fabriek geïnvesteerd. Men heeft de mouterij laten uitdoven en ondanks een protestmars in Aalst en een milieuvergunning tot 2011 sloot Interbrew de mouterij, na een 212-jarig, bestaan in mei 2002.

De protestmars werd gehouden in de vorm van een rouwstoet. Maar liefst 180 deelnemers onder leiding van de OBP (Objectieve BierProevers) stapte toen van de ene vestiging naar de andere. De stoet werd ontbonden op de Grote Markt en alle deelnemers konden er toen genieten van een streekbiertje … gebrouwen met de mout van De Wolf-Cosyns.

De plannen waren eerst om appartementen en lofts maken van de oude fabriek. Een fabriek midden in de stad is immers niet meer van deze tijd, en er waren dus ook de klachten over geluids- en geurhinder.

De gebouwen stonden er een tijdje verlaten en verwaarloosd bij. Tot begin december 2014.

Achter de gevel van de voormalige mouterij in de Arbeidstraat opende woonzorgspecialist Senior Assist een woonzorgtoren met een woonzorgcentrum, een zorghotel en enkele assistentiewoningen. Het woonzorgcentrum biedt plaats aan 130 personen. In De Mouterij kan je in de kamers voor kort verblijf ook herstellen na een operatie.


Met het verdwijnen van het bedrijf en het gebouw verdween niet alleen een belangrijk aantal arbeidsplaatsen, ook het zicht van de stad zou ingrijpend veranderen.

Wie herinnert zich immers niet de typische gevel van het gebouw …

De gevel met neogotische en neorenaissance-invloeden was een ontwerp van de toenmalige stadsbouwmeester Julius Goethals, die voor een groot deel het gezicht van de zich uitbreidende stad mee bepaalde. Zo stond hij ook in voor de restauratie van het Belfort, van St-Martinuskerk, van H. Geestkapel en van de Borse van Amsterdam. Daarnaast stond hij ook in voor de bouw van het Kapucijnenklooster, het ‘nieuw’ hospitaal,  de Meuleschettekapel, de neogotische oud-hospitaalvleugel, de kerk en de pastorij van Mijlbeke, vele burgerwoningen in de Dirk Martensstraat, arbeiderswoningen in de wijk Guldenboomplein en nog vele andere opdrachten binnen en buiten Aalst.
Deze gevel werd wel geïntegreerd in de nieuwbouw, waardoor toch niet alles is verloren gegaan.


De in het oog springende voorgevel van het graanmagazijn aan de destijds drukke kaai van de toen pas gekanaliseerde Dender illustreerde zowel de industriële expansiedrift van Aalst als de groei van het hopbedrijf.

Met de bouw van het nieuwe rustoord verdween dus ook een stukje geschiedenis uit de stad. Ook de Couverture werd in die periode volledig afgebroken. Deze vroegere textielfabriek werd jaren na de sluiting in 1957 gebruikt als feestzaal en nadien als carnavalswerkhal. Na de bouw van de huidige werkhallen aan de Hoge Vesten diende het gebouw nog als museum voor de Privat Fire Brigade.

Het oude gebouw van het graanmagazijn aan de Fritz De Wolfkaai dateert uit 1883. Bij verbouwingen in 1934 werd er verbouwd maar de oude gevel bleef wel bewaard.

Na het verdwijnen van De Wolf werd het gebouw, dat trouwens niet beschermd is, gerestaureerd en werd ingedeeld in 16 loften. Op de bovendste verdiepingen werden delen aangebouwd die voorzien zijn van grote daktuinen.

De aangebouwde silos opzij en achteraan werden afgebroken en op de daardoor vrijgekomen gronden werden 13 ruime appartementen en een ééngezinswoning gebouwd. De binnenkoer en tuin werden ommuurd.
Het ontwerp van de nieuwgebouwde gedeelten is van architect Willy Peynsaert uit Aalst.

Een ‘loft’ is een ruime wooneenheid opgenomen in de structuur van een bestaand pand dat voorheen een andere bestemming had.

De restauratie gebeurde volgens CASCO.
CASCO betekent dat het gebouw eerst structureel aangepakt is en de binnen afwerking nog dient te gebeuren. De gemeenschappelijke delen worden volledig afgewerkt en de nutsvoorzieningen worden tot elke woning gebracht. Van hieruit kan de koper naar eigen inzicht en met eigen aannemers beslissen over de afwerking.

De naam ‘mouterij’ blijft in de Gentsestraat wel verder leven in de daar geopende Carrefour die de naam ‘Carrefour express Aalst Mouterij’ meekreeg.

Hier de evolutie van de gebouwen : 

in 2006

in 2007
Gentsestraat


Gentsestraat

in 2013 (tegenwoordig 'Carrefour')
Gentsestraat


Ik zal, net zoals zoveel duizenden andere Aalstenaars, de geur nooit vergeten als er gebrande mout gemaakt werd. Van aan het Keizersplein tot over de Gentse Steenweg, de ganse school, buurt en stad kon ‘meegenieten’ van die indringende geuren.

Op bepaalde momenten kon men ook een dichte ‘mist’ zien ... 

Uiteraard waren tijdens het verval ook hier de zogenaamde 'urbexers' actief. Dit zijn de mensen die oude gebouwen gaan fotograferen in de toestand waarin ze achtergelaten zijn. Ook voor De Wolf-Cosijns was dat niet anders. Hieronder enkele foto's van het interieur ...






Bronnen :

foto graanmagazijn De Wolf : Tijl Vereenooghe via ArcheoNet Vlaanderen
foto’s interieur : hullabaloo.be
foto 1935 – Marc Van de Meersche (toen hoofdelectricien)
foto 1877 : nl.geneanet.org/prentbriefkaarten/view/23898#0
fotos 2006-2007 : Bart Ravyts
gva 22/12/2000
De Voorpost 30/4/1976 – 26/8/1977 – 27/6/1980 – 3/7/1981- 9/10/1981- 12/6/1991
De Voorpost 10/1/1986 – 6/4/1990
De Denderbode 11/9/1892
De Aankondiger 11/4/1946
foto plannetje Fritz De Wolfkaai
tekstaffiche 11/9/1917
pipenpoy.be
Nieuwe gazet van Aalst 4/11/1983 – 16/3/1984 – 10/6/1967
De gazet van Aalst 10/6/1971 – 4/11/1972 - 30/12/1983 – 26/10/1984
Vies Oilsjt 1/6/1979
foto slachthuis : Delcampe (‘Metzgerei’ Aalst)
heemkundige kring Erpe-Mere
HLN 26/11/2014