Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label brouwerijen/mouterijen/stokerijen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label brouwerijen/mouterijen/stokerijen. Alle posts tonen

vrijdag 1 april 2022

Le Lion d'Or (Hof Van Assche)

In vroegere tijden telde Aalst talloze kleine, ambachtelijke jeneverproducenten. 
Een populaire jenever is er altijd hopjenever geweest aangezien men in de buurt eigen inheemse hopsoorten had zoals bijvoorbeeld de Groene Belle.
Ook de grote mouterij De Wolf-Cosijns was hier gevestigd. 

De grootste stokerij die Aalst doorheen zijn geschiedenis heeft gekend is de 'Distillerie et Malterie Le Lion d'Or'. In de 19e eeuw was zij een van de grootste stokerijen en gist producerende bedrijven van Europa.


Anno 2022 telt Aalst nog twee actieve stokerijen die produceren op middelgrote schaal: Stokerij VdS en Stokerij De Moor. Aalst is trouwens de enige stad in België die vandaag de dag twee actieve stokerijen telt in dezelfde stad.

De stokerij ‘Le Lion d’Or’ bevond zich op de parochie van het H. Hart, op het voormalige 'Goed van Popperode' (Papenroede), een heerlijkheid of leen onder het graafschap van Aalst (bekend sedert de XIIIe eeuw), dat toen toebehoorde aan de heren die het erfelijk kasteleinschap van de burcht bezaten. 
Als wapen voerden ze ‘d’argent, à l’espée en pal, la poinct en hault, tout de gueulle’ en als kreet hadden ze ‘Helpt Godt’. 

Boudewijn (Balduinus) van Popperode, in 1290 gekend als de burggraaf van Aalst, had trouwens een heel belangrijke rol in de Guldensporenslag. 

De naam ‘Het goed van Poperode’ ging verloren, in 1762 schoot er slechts nog een ‘behuysde hofstede’ over, maar laten die nu net een gulden leeuw in hun wapenschild gehad hebben. Een voor de hand liggend ideetje dus voor de latere naamsgeving van de ‘Lion d’Or’ in 1892.

Het kasteel werd vernietigd en in de besloten tijd zaten er 2 paters ondergedoken, die tijdens de oorlogsjaren de mis lazen in onderaardse gangen. 
De ‘besloten tijd’ ofte De Boerenkrijg, of Beloken tijd geheten, was een opstand in 1798, tijdens de Franse tijd, van de landelijke bevolking tegen het door de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden gevestigde staatsgezag.

Popperode paalde volgens oude omschrijvingen aan ‘’t Lanckvelt, lanx ter straten metten hende commende up den Dendre’ (1446), ‘teghen den Cleye, jeghen een veldeke dat men heet ’t Voshol en de pontweg naer Baesrode’ (1851, ‘aan ’t Geeraerdts Rot, commende metten hende an de strate loopende van Hardersem’ (1496), en ‘aan een meersschelken met twee watre grachten, ten jare 1522 geschonken aan de St Jacobskapel der Sint Martenskerk'.

Op het grondgebied van Popperode bevonden zich de behuide hoeve met motte en stallingen van Romaan de Visscher (schrijver van ‘Descriptio Alostana, gestorven in 1664), het pachthof Van Nast, de herberg het Scheirken, het huis ‘De Cantienne’ van baron Frans d’Alvelda, burgemeester van Aalst (1750), de hofstede ‘Ten Bergh’ (1762) en ook een gemetselde woonplaats met een walleken van de Paters Jezuïeten (1710). 
 
De hoeve van Popperode was rond 1700, zonder de meersen erbij geteld, zo’n 2800 roeden groot. Het kasteel stond iets verder, achter de ommuurde hofstede van wijlen Judocus de Cock, oud-gemeenteraadslid der stad Aalst. 
De Cock die zijn naam trouwens zou verleend hebben aan een stuk weide met beek/gracht ter hoogte van de eerste fabriek van Honda. In de volksmond heette dat stukje "Kokkesmees". 

Het is echter niet precies uit te maken door welke omstandigheden en wanneer exact het kasteel en het hof verdwenen. Evenmin uit te maken is wanneer de grond in het bezit gekomen was van de heerlijkheid.

De Stokerij werd opgericht in 1731 als graanjeneverstokerij en was meteen ook de oudste fabriek op Mijlbeek. 
Waar vroeger de naam ‘hoeve van Popperode’ gebruikt werd, werd dat sedert 1775 de naam ‘Het Verbrand Hof’.

1731 dus, de start van een graanstokerij. 
Op dat tijdstip was het kasteel reeds vernield en bevond zich op die plaats het 'Hof den Bergh' met wallen, boomgaarden enzovoort. Dit hof behoorde toe aan brouwer Gaspard de Craecker ‘nevens eenen meersch, het gene te voren den berg van Popperode was’.
 
Het bedrijf werd in de volksmond ook wel eens het ‘Hof van Assche’ genoemd naar de stichter - stoker Karel Lodewijk van Assche en lag ‘by de vaert van den Dender ter plaetse gezegd achter het Verbrand Hof’. 

In de landboeken van 1731 stond dit gebied trouwens aangeduid als ‘den Gauden Leeuw’.
De achterkleinzoon van Karel Lodewijk startte met de brouwerij De Tijger – Van Assche. 
Van hun kinderen gingen er meerdere in de brouwwereld. 
Raymond Domien Joseph Van Assche (1836 - 1891) had de Brouwerij De Tijger aan de Vaart. 
Mathias Felix Van Assche (1818 - 1878) had een brouwerij in de Molenstraat. 
Een hophandel in 1828 door J.B. Lievens–Van Den Bossche opgericht, werd door senator Joseph De Blieck (Lebbeke, 1866 - Aalst, 1927) en Emilia Maria Callebaut (de weduwe van Raymond Domien Joseph Van Assche) omgevormd tot Brouwerij en Mouterij De Tijger. Later werd de naam veranderd naar Brouwerij De Blieck. Hun bekendste bier was de luxepils Golden Tiger, die als Congobier naar de Belgische kolonie uitgevoerd werd.

De beide zonen namen de zaak over, maar na hun overlijden werd de zaak eigendom van beide weduwen die stopten in 1974. Ze lieten de familiezaak over aan brouwerij Wielemans-Ceuppens uit Brussel, die de brouwerij sloot.
Maar terug naar ‘Le Lion d’Or’ nu. 

Naar de Bredestraat dus, met de Lindeboom, de Vier wegen en de Dikken Boom als naaste geburen van de stokerij. 

De graanjenevers en de gist die ‘Het Verbrand Hof, bij d’heeren Van Assche’ produceerden, waren nationaal en internationaal gekend. 

In 1895 kwam de stokerij in het bezit van de families Jacques de La Kethulle de Ryhove en Eugène de Hemptinne die de fabriek hernoemden in ‘Distillerie et Levurerie Le Lion d’Or’ naar de in deze omgeving gelegen gronden die de Gouden Leeuw genoemd werden. 
Het nieuwe bedrijf bevatte niet alleen een mouterij, maar ook een stokerij en een gistfabriek alsook een afdeling voor het vetmesten van ossen.


In 1902 werd er een aanvraag gedaan om een stoomketel te plaatsen maar blijkbaar was deze het jaar daarop reeds overbodig want toen werd er officieel melding gemaakt van het niet meer in gebruik zijn van deze ketel. 
Dit moest – en moet trouwens nog steeds - altijd officieel gemeld worden, in verband met de geheven taxen en accijnzen. De politie werd gevraagd dit na te kijken. 

In 1905 volgde er nog een vrij grote uitbreiding door het bouwen van een mouterij langs de kant van de Bredestraat – toen nog de ‘rue Large’ genoemd. Het waren grootse uitbreidingsplannen.
Eigenlijk ging het over twee verschillende aanvragen. Een eerste omtrent de plaatsing van een nieuwe energiebron waarvan het kadasterplan een duidelijk zicht geeft van de veranderingen.
Hier een beeld van de fabriek zoals deze bestond voor de afbraak. 


Onderstaande plannetje toont duidelijk de omvang van de fabriek. 


Over het assortiment van de firma werd gesproken als ‘het overal gevraagde merk’, ‘heel België door bekend als zijnde de krachtigste en de beste waar’, …)

Net na WOI kwam er een oorlogsschandaal aan het licht met ‘jeneverkeizer Eugène de Hemptinne’ aan het hoofd. 
Volgens ‘De Koornbloem’ werden ‘ongehoorde, fabelachtige winsten’ verwezenlijkt en was er niet het flauwste idee van de uitgebreidheid van dit schandaal. 

Wat er aan de hand was? 
Volgens goede bronnen zou de firma heel veel jenever geleverd hebben aan de Duitsers, en dat terwijl ons eigen volk zoveel armoede en honger leed. 
Graangewassen, nodig voor de productie, werden aldus ‘misbruikt’. 

Een berekening van De Koornbloem : 
Het laagste cijfer van een 'normale' opbrengst zou 40 hectoliter jenever per dag geweest zijn. Dit cijfer was in die periode opgeklommen tot 176 hectoliter. 
Ze veronderstellen dus dat er een gemiddelde meerproductie (en dus ook meeropbrengst) was van minimum 100 hectoliter. 
Daarvoor waren maar liefst 33 000 kilo (!) graangewassen nodig. 
In de veronderstelling dat Le Lion d’Or op die manier 1000 dagen heeft gewerkt, zouden ze 33 miljoen kilogram van de allerbelangrijkste voedingsstoffen ‘aan ons uitgemergeld en uitgezogen volk hebben onttrokken’.
Er volgt een scherpe veroordeling door de krant : “De Lion d’Or, met Mijnheer Eugène de Hemptinne als opperbaas, heeft niet alleen de Duitschers genever geschonken, opdat ze moediger tegen onze broeders aan den Yzer zouden oprukken en ze woester zouden dooden, maar terzelfder tijd heeft die firma voor dit misdadig werk de aardappelen aan onze bevolking onttrokken, en ze zoo den hongerdood willen overleveren. Ondertusschen kregen de drie honden van den bestuurder dezer firma wit brood”. 

Het is wat het is, en de firma bleef verder uitbreiden. 

Uitbreiden wil zeggen dat het goed gaat, maar niet voor de arbeiders. Lage lonen zijn altijd wel al een discussiepunt geweest, maar in 1928 werd er met de werkkrachten ‘nogal ne gang gegaan’, en werd opgeroepen samen te protesteren tegen dit onrecht. 
(artikel uit Recht en Vrijheid 16/09/1928)


Nog in 1928 werd een ‘wel gekalandeerde herberg’, genaamd ‘café Le Lion d’Or’ aan de Breedestraat, nabij de Nieuwe kerk, de werkhuizen ‘le Lion d’Or’ en het voetbalplein openbaar verkocht. 

In 1948 werd de jeneverstokerij buiten gebruik gesteld door het sluiten van de afdelingen spiritus- en gistverwerking en werd de productie omgeschakeld naar moutverwerking en veevoeder.

En dat feit brengt ons onrechtstreeks eventjes naar ‘concullega’ stokerij De Moor.

Samen met De lelie aan het Keizersplein produceerden zij op een bepaald ogenblik meer dan 110.000 hectoliter jenever, waarvan een groot deel bestemd was voor export naar het buitenland.

Bij het stopzetten van le Lion d'Or kochten zij verscheidene kratten graanjenever op, kratten die jaren later een heel grote betekenis zouden krijgen.

Patrick Schandevijl van De Moor is altijd al gefascineerd geweest door de geschiedenis van Le Lion d'Or.
Hij verzamelt intensief objecten en parafernalia van deze voormalige Aalsterse stokerij.

Bij de verhuis van de stokerij in 1992 naar de Gentsesteenweg zijn die toen opgekochte flessen opgedoken, en toen Patrick er van proefde was hij zo onder de indruk van de pure, zachte smaak dat hij die zelf trachtte te evenaren.

Hij wou als eerbetoon aan de oude stokerij hun label afstoffen en die beroemde ouwe klare terug in omloop brengen. Wat hij ook probeerde, het bleef steeds maar mislukken en geen enkele resultaat kwam in de buurt van het origineel.
Toevallig kwam hij dan in contact met een oude werknemer van le Lion d'Or en die verklapte hem het geheim.
De jenever werd gestookt met mout die nog niet was gedroogd”.
Het resultaat was verbluffend, want toen Patrick hem 3 glazen voorzette met in één ervan de bewuste jenever, pikte de voormalige werknemer er de juiste moeiteloos uit.

Pas na deze test durfde stokerij de Moor opnieuw een graanjenever met het oude label Lion d'Or op de markt brengen. Zonder die goedkeuring en bevestiging had Patrick trouwens het hele project opgeborgen, want de kwaliteit blijft primeren op de economische rendabiliteit of commerciële haalbaarheid.


Op 18 augustus 1955 vierde men feest bij Le Lion d’Or, de 60ste verjaardag van de maatschappij. Er werd enorm veel aandacht gevestigd aan de uitzonderlijke uitbreiding van de afdeling ‘mouterij’ in de laatste jaren, een uitbreiding die ‘Le Lion d’Or’ trouwens aan het hoofd plaatste van de Belgische mouterijen. 

De kosten (en dan voornamelijk de loonskosten) bleven echter voor ongemakken zorgen en in 1964 werd ook de veevoederproductie stopgezet. Enkel de mouterij bleef nog over. 

De 60’er jaren waren trouwens alles behalve ‘golden sixties’ voor de Aalsterse mouterijen. Nieuwe discussies over – jawel hoor - de lonen zorgden voor heel wat onrust in de sector. 
In 1966 voorzag het eisenprogramma een loonsverhoging van 5% op de effectief uitbetaalde lonen met een minimum van 45,30 frank. 
De Wolf-Cosyns was zinnens om deze eis te aanvaarden maar bij Le Lion d’Or bleven de moeilijkheden bestaan. 


Het bleef bergaf gaan en in 1974 werd een gedeelte van de fabriek, waaronder de schoorsteen van 42 meter hoog, afgebroken en een aantal werknemers werd ontslagen.

In 1976 deden opnieuw geruchten over een nieuwe ontslagronde bij de werknemers van de mouterij. Het bedrijf verzekerde echter dat het hier maar om een ‘technische werkloosheid’ zou gaan en er enkel 16 personen tijdelijk werkloos zouden worden. Maar, net zoals zovele andere voorbeelden ons al geleerd hebben : waar rook is, is vuur.
Toen de situatie er niet op beterde, werden de geruchten waarheid en kregen op woensdag 22 juni 1977 de resterende 37 werknemers, na 7 maanden volledige werkloosheid, ook hun ontslag en werd de fabriek definitief gesloten


Het terrein had een oppervlakte van ongeveer 13 hectare. De meeste bedrijfsgebouwen werden rond de eeuwwisseling opgetrokken maar het gebouwencomplex was door de tand des tijds gedeeltelijk vervallen. Onbruikbaar en te duur om te renoveren. 

Het lot van de gebouwen is dan ook lang onzeker geweest, maar er werd uiteindelijk toch besloten om alles te verkopen en te laten afbreken. 
Men zou opteren voor het oprichten van een nieuwe industrie- en KMO-zone

In een aantal van de leegstaande gebouwen, meer bepaald in de paardenstallen en varkenshokken, vestigde zich in 1980 het dierenasiel St. Hubertus.  Het was een heel praktische locatie waar tot in 1989 honderden katten en honden konden worden geadopteerd.


Er werden in de loop der jaren in de buurt enkele werken uitgevoerd, onder andere aan de hoogspanningsposten, maar dit bleek allemaal zonder vergunningen te zijn verlopen. 
Heel wat discussies dus en onduidelijkheid troef. 

In 1988 werden de gebouwen dan uiteindelijk toch verkocht, Sint Hubertus moest op zoek naar een nieuwe locatie, en het stadsbestuur besloot om alles te laten afbreken. Er zou inderdaad plaats gemaakt worden voor industrieterreinen en KMO-zones.

Die plannen rekenden in eerste instantie natuurlijk op wat tegenstand, want men vreesde in de buurt heel wat verkeersproblemen. 
De Ringlaan (Leopoldlaan-H.Hartlaan) die de parochie in twee delen scheidt, zou de toenemende druk van leveranciers, vrachtwagens en doorgaand verkeer niet aankunnen. 
Met de komst van een KMO-zone zou het verkeer immers nog intensiever worden. Reken daarbij nog de (gelukkig maar om de 14 dagen) thuismatchen van Eendracht Aalst en de al bestaande grote nood aan parkeerplaatsen in de buurt, en je hebt genoeg ingrediënten om een ware chaos te veroorzaken. 

Ook het feit dat de gebouwen als een teken van industriële archeologie zouden moeten aanschouwd worden, leidde tot heel wat ongenoegen om alles af te gaan breken. 

Hier een foto van de laad- en loskaai van de mouterij vanaf de Verbrandhofstraat (1979)


Alles ging toch door en bijna alles werd met de grond gelijk gemaakt.  Wat eens een grootheid was in Aalst, werd herschapen tot een triest maanlandschap, volgens ‘De Voorpost’ een desolaat landschap dat in een science fictionfilm niet zou misstaan. 


Een gedeelte van de afbraak van de gebouwen werd ter plaatse verbrijzeld en gemalen. Het steengruis diende dan voor de funderingen, wat kostenbesparend was langs beide kanten. 
In het nog bestaande en meest recente gebouw waren de burelen en labo's ondergebracht. Het eerder genomen besluit om ook dit gebouw af te breken werd echter in extremis ingetrokken. Er werd op het nippertje nog een koper gevonden.

Tijdens de gemeenteraad van 8 maart 1990 volgde de aanvaarding van de straatnaam ‘Lion d’Orweg’, het gedeelte tussen de Bredestraat en de Victor Bocquéstraat.

Later dat jaar verrijzen de eerste gebouwen uit de grond. De aanzet tot industriezone ‘Lion d’Or’ (eigenlijk Industrie Noord IV) is een feit. 


Het zou een prestigieus project worden, en daar moeten natuurlijk centjes voor neergeteld worden. Heel veel centjes. In Le Lion d’Or werd de grond tegen 850 fr/m2 verkocht.

Het kleine overgebleven gedeelte van de gebouwen werd omgevormd tot hotel–restaurant “De Lion d’Or”


Tot september 2020, want toen berichtte de pers : De Lion d’Or’ in de Bredestraat in Aalst staat te koop. 625.000 euro vraagt de eigenaar van het pand waarin tot enkele jaren geleden de gelijknamige horecazaak was gevestigd'

Het gebouw heeft een bruikbare oppervlakte van 178m² op het gelijkvloers en 179 op verdiep. Vooraan en links van het gebouw is ook nog een ruim terras. De totale grondoppervlakte bedraagt 311m².
Het laatst was het pand ingedeeld als horecaruimte beneden met sanitair en keuken, maar het kan voor verschillende doeleinden dienen. Op de verdieping zijn 3 kamers elk met sanitaire ruimte.

In de zijgevel bevinden zich nog een aantal originele stenen die ooit de oorspronkelijke gebouwen als logo versierden en ook ‘de gouden leeuw’ staat nog steeds te pronken.


Met uitzondering van het gebouw van de vroegere graanvloeren (aan straatzijde), ondergingen de meeste andere delen in de loop der jaren talloze en grondige veranderingen, of werden ze gesloopt, waardoor de eens zo majestueuze stokerij volledig tot het verleden behoort.

Het voetbalveldje, ooit gelegen tussen de fabriek en de wijnput, was na de Puiteput, het stadspark, en de Kapellekesbaan ooit het thuisoord van voetbalclub Eendracht Aalst. Het terrein was toen echter reeds verouderd en slecht onderhouden en men week dan ook al snel uit naar de Bredestraat. Daar nam EA aan het begin van seizoen 1929-1930 haar intrek en werden een kleine tribune, 3 kleedkamers, een receptiezaaltje en een toilet gebouwd. 

Al het voorgaande verklaart natuurlijk ook enkele straatnamen in de buurt. 

In de eerste plaats natuurlijk de Lion d’Orweg, maar ook de Verbrandhofstraat, de Popperodedries en Park De Blieck zijn nog getuigen van het verleden. En er is – by the way – ook een Gouden Leeuwstraat in Aalst, namelijk een zijstraat van de Geldhofstraat.

In de Geldhofstraat bevond zich vroeger – ter hoogte van de huidige huisnummers 44-48 – trouwens ook een Hoeve ‘den Gouden Leeuw’. 


Het was een U-vormig hoevetje met een gekasseide binnenplaats. Rechts aan de straatkant bevond zich een ijzeren inrijpoort geflankeerd door pijlers. 

Of het nu volledig gedaan is met brouwen op de Lion d’Or? 
Neen hoor. 
Tegenwoordig bevindt zich er nog VdS (Van der Schueren) distilleerderij en wijnimport … Maar da’s een ander verhaal en stof voor een ander artikel. 

En ‘De Gouden Leeuw’ is trouwens bij HoReCazaken een geliefde naam. 

Zo ook bijvoorbeeld voor het nieuwe restaurant van Leo Martin … Gelukkig was dit in het Antwerpse en had hij een andere schilder (Gaston Berghmans) dan wij hier in Aalst of we zaten misschien ook opgescheept met een … ‘wwwwit peerd’ in plaats van 'nnnnne ggggaaaaa lie' 



Bronnen

De Voorpost 31/12/1992 – 31/01/1992 – 20/04/1990 – 09/03/1990
De Nieuwe Gazet van Aalst 06/01/1984
De Koornbloem 15/06/1919 – 06/04/1919
biernet.nl
Recht en vrijheid 16/09/1928
foto 1979 ingang via MadeInAalst
foto 1979 laad- en loskaai van de mouterij vanaf de Verbrandhofstraat via MadeInAalst 
Inventaris.onroerenderfgoed.be
foto’s hoeve Geldhofstraat : beeldbank.onroerenderfgoed.be
Foto Le Lion d’Or voor de afbraak via Stokerij De Moor / Geschiedenis van Aalsterse Brouwerijen
eendracht-aalst.be/club/geschiedenis/
De Gazet van Aalst 15/09/1960
Filmpje 'In de gaa Lie' via YouTube 
lifé.vn/nl/jenever-8420048648
Voor Allen 30/07/1966

vrijdag 5 juni 2020

De Dender - water in de stad

Je kan er gewoonweg niet omheen … Wie een wandeling door Aalst maakt, komt zeker ook de Dender tegen op zijn tocht.

De Dender is een rivier in het stroomgebied van de Schelde die stroomt doorheen de provincies Henegouwen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant, en dit over een totale lengte van 65 km.
De rivier doorkruist de volgende grote steden: Geraardsbergen, Ninove, Aalst en Dendermonde, allen natuurlijk gelegen in de zogenaamde Denderstreek.

De rivier ontspringt in Aat door de samenvloeiing van de Oostelijke Dender (waarvan de bron op de grens tussen Masnuy-Saint-Jean en Masnuy-Saint-Pierre ligt) en de Westelijke of Kleine Dender (met bron te Barry) en mondt op de rechteroever in de Schelde uit in Dendermonde.


Het Denderbekken omvat de volgende belangrijke zijbeken:

- de Mark met een stroomgebied van 180 km² ter hoogte van Geraardsbergen;
- de Molenbeek die op de linkeroever in Zandbergen, deelgemeente van Geraardsbergen, in de Dender uitmondt en een stroomgebied heeft van 55 km²;
- de Bellebeek of Alfene met een stroomgebied van 100 km² die op de grens van Affligem en Liedekerke op de rechteroever uitmondt;
- de Molenbeek-Ter Erpenbeek die in Hofstade, deelgemeente van Aalst, op de linkeroever in de Dender uitmondt.

De Dender is geen getijdenwater want de rivier wordt van de Schelde afgesneden door een tijsluis.
De rivier staat in voor de afwatering van de gehele Denderstreek, een oppervlakte van maar liefst 133 000 hectare met een omtrek van 224 kilometer.

Het is altijd al een moeilijk te bevaren rivier geweest door het sterke bodemverval. Vroeger, in de zomer en bij lage waterstand, kon men de rivier op verschillende plaatsen gemakkelijk te voet oversteken. In de winter daarentegen deden zich regelmatig grote overstromingen voor, vaak met noodlottige gevolgen voor de lager gelegen velden en woningen. 

Het lijkt op het eerste zicht een heel rustige, kalme en typische ‘regenrivier’ te zijn.
Heel kalm maar pas op want schijn bedriegt. De idyllisch lijkende waterloop kan bij overvloedige regen in een mum van tijd veranderen in een kolkende stroom. 
Niet voor niets komt de naam ‘Dender’ dan ook van het Keltische ‘Tanera’, wat ‘de woelige, de bruisende’ betekent.

De Kelten woonden van de 5de tot  de 3de eeuw vóór Christus in de  Denderstreek en bezorgden de waterloop dus zijn oorspronkelijke naam.

Hoewel er dus wel degelijk enkele ‘woeste’ uitschieters zijn, toch kennen we de Dender vooral als een ‘luie’, traag stromende rivier. In droge periodes komt er weinig (regen-) water in de Dender en staat die dus als het ware praktisch stil.
In die droge periodes kan je de Dender trouwens bijna vergelijken met een hele rij meertjes met stilstaand water, van elkaar gescheiden door 13 sluizen en stuwen die toch nog wat voor enige beweging zorgen. 

De stuwen houden het waterpeil immers steeds voldoende hoog zodat ook scheepvaart mogelijk blijft. Zonder die stuwen zou de Dender immers totaal onbevaarbaar zijn en ‘leeglopen’.
Dit soms zeer lage debiet heeft trouwens ook een grote invloed op de waterkwaliteit, omdat lozingen dan minder verdund worden. 

Langdurige droogte en warmte in de zomer kunnen ook leiden tot onvoldoende zuurstof in het water, met vissterfte tot gevolg. In dergelijke periodes is het vooral de scheepvaart die voor voldoende zuurstof in het water kan zorgen … en vaak steekt ook de brandweer natuurlijk een handje (of brandslangske) toe om wat extra te ‘luchten’. 

Vooral vroeger trad de Dender in de winter regelmatig buiten haar zomerbedding en werden de laaggelegen meersen bevloeid.
Nu is de Dender nog altijd bekend (of zelfs berucht) om haar overstromingsgevaar, en zelfs vaker dan vroeger met kwalijke gevolgen omdat de mens de natuurlijke overstromingsgronden inpalmde.
Extra wateroverlast ontstaat immers doordat er minder water in de grond kan dringen door bebouwing, industrialisatie, wegenbouw en drainage van weilanden. Hierdoor vloeit het water uit de straten dan ook sneller af naar de Dender en ook de extremere weersomstandigheden dragen hun ‘druppeltje’ bij, hoewel dit de laatste 3 jaren (2020) eerder zorgt voor droogte dan voor overstromingen.

Om goed te zijn moet men dus meer ruimte creëren om schade bij overstromingen te kunnen beperken. Naast de buffering van het overtollige water moet vooral ook gedacht worden aan het systematisch ophouden van het water op alle niveaus (poelen, beken, stuwen), meer indringing van het water in de bodem, een vertraagde afvoer en het behouden van een voldoende diepe waterkolom. Deze aanpak  schept trouwens ook nieuwe kansen voor de natuurontwikkeling.

Voor wat betreft de aanpak van waterbeheersing dringen zich afspraken over de gewestgrenzen heen op. Als stroomopwaarts het water onvoldoende of teveel vastgehouden worden, zijn problemen stroomafwaarts ( onder andere dus voor onze Dendermondse vrienden) niet te vermijden … en dat willen we natuurlijk niet op ons geweten hebben ...

De vernieuwing van de oude stuwsluizen (Papignies en Deux-Acren in Wallonië en alle nog handbediende stuwsluizen in Vlaanderen), is ook nodig om bij te groot debiet en overstromingsgevaar versnelde waterafvoer mogelijk maken.
Bijna de gehele Denderloop, maar zeker het gedeelte vanaf Erembodegem (Aalst) en verder langs Affligem, Denderleeuw, Liedekerke, Roosdaal, Ninove, Geraardsbergen, Lessines tot Ath heeft een uitgesproken groen karakter, die enkel onderbroken wordt door relatief kleine en geconcentreerde stedelijke kernen. In die stedelijke kernen liggen de belangrijke historische bezienswaardigheden bijna altijd aan of in de directe nabijheid van de rivier wat natuurlijk bewijst dat ook de vroegere woonkernen zich in de nabijheid van het water bevonden. 

Enkel in het centrum van Aalst en meer bepaald op de linkeroever tussen de Sint-Annabrug en de Zeebergbrug heeft de Dender nog het échte uitzicht van een industriële zone behouden.
Het groot industrieel complex van Syral (beter bekend als ‘den Amylum’) dat op het vroegere ‘eiland Chipka’ ligt, verwerkt er landbouwproducten (vooral granen) tot glucose, smaakstoffen, zetmeel, bio-ethanol en andere.  De grondstoffen worden gedeeltelijk per schip aangevoerd.
Meer over Tereos is HIER te lezen.
Van oudsher al werd de Dender bevaren door lichte, smalle vaartuigen. 

Ook de Romeinen  vestigden zich al langs de Dender.  Op verschillende plaatsen in het Denderbekken en langs de Dender werden al resten van hun aanwezigheid gevonden.

In de 10de eeuw duiken de eerste primitieve sluizen op: de zogenaamde "portae aquarium". Deze ‘poorten’ bestonden uit dikke planken die langs weerskanten in houten palen heen en weer schoven om het waterpeil te kunnen regelen. 

Met de opkomst van de Dendersteden, het toenemende handelsverkeer én de komst van zwaardere schepen werd het noodzakelijk om ook de bevaarbaarheid van de Dender te vergroten. 

In 1285 werd door Gwijde van Dampierre over gegaan tot een eerste kanalisatie van de rivier.

Onder Lodewijk van Male werden in 1353 een tweede keer werken uitgevoerd en kwamen ook de eerste tolreglementen in gebruik. In die tijd verscheepte men vooral turf, hout, ijzer, stro, graan en zout maar ook wijn, honing, fluweel en lijnwaad vonden hun weg naar bestemming via het water.
De opeenvolgende kanalisaties en de bouw van sluizen en stuwen maakten zwaardere scheepvaart mogelijk waardoor de Denderstreek een economische bloei kende.

De Dender was ook vaak onderwerp van tegenstrijdige belangen.
De schippers wilden een hoog waterpeil om te kunnen varen. De boeren wilden na de winter een laag waterpeil zodat hun weiden langs de Dender konden draineren en niet zouden verzuren. En de molenaars ten slotte wilden zo veel mogelijk water gebruiken waardoor de scheepvaart dreigde stil te vallen.

De textielnijverheid was een belangrijk onderdeel van de economische activiteit die zich vooral op de linkeroever van de Dender ontwikkelde. 

In de 14de en 15de eeuw groeide het ambacht van de lakenwevers zelfs uit tot dé belangrijkste economische macht in de stad. Toen tijdens de 16de eeuw de concurrentie van het Engelse laken steeds groter werd, werd hun positie ingenomen door de linnen- en tapijtwevers. Vooral dankzij deze laatsten zou Aalst een grote bekendheid verwerven.

In de 15de eeuw nam de verscheidenheid van goederen die werden aangevoerd via de Dender nog sterk toe. Ook Vlaamse, Hollandse en Engelse kaas, stokvis, lakens, saffraan, kaneel, peper, suiker, wijn, bier, koren, erwten enzovoort werden toen af- en aangevoerd ... 

Naast de positieve periode was er natuurlijk een negatieve. Ook Aalst werd immers getroffen door godsdienstoorlogen. Ook de opstand tegen Spanje deed de Denderstreek ontvolken en de handel en scheepvaart werd quasi volledig lamgelegd.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) kende de economische activiteit in Aalst dan ook een zware terugval.

In het midden van de 17de eeuw kon de scheepvaart zich gelukkig opnieuw herstellen en werd de Dender als verbinding tussen Henegouwen en de Schelde heel belangrijk. Er kwamen bruggen en nieuwe sluizen, en ook de bedding werd verbreed.

Tijdens de 18de eeuw ontwikkelde Aalst zich tot een centrum van de linnennijverheid in de regio. Naast de vele linnenblekers waren in de stad ook talrijke garentwijnders en blauwververs actief, en net als hun Gentse collega’s profiteerden ook de Aalsterse ondernemers van het gunstige economische klimaat onder de Franse bezetting. De grote Franse afzetmarkt en de door de Franse overheid doorgedrukte politieke en economische veranderingen zorgden ook hier voor een bloeiende handel en nijverheid.

In 1840 neemt de prille Belgische staat het bestuur van de Dender in handen. 

In 1853 regelt een Koninklijk Besluit de verdere sluizenbouw en enkele jaren later werd de Dender van oorsprong tot monding volledig gekanaliseerd. 

De "nieuwe Dender" werd een feit in 1867. De rivier werd toen rechtgetrokken tussen de Sint Anna- en de Zeebergbrug. 

Daardoor ontstond er tussen de twee waterlopen een kunstmatig eilandje, ‘Chipka’ genaamd.

De eerste jaren na het ontstaan van het eiland Chipka is het op een brouwerij na ‘eene plek vol onkruid, waartusschen een smal wegelken kronkelde’, aldus Petrus Van Nuffel. 


In 1873 komt daar verandering in en bouwen de drie broers Callebaut samen met een vierde vennoot een fabriek aan de Burchtstraat, precies op de plek waar het kasteel van de burggraaf van Aalst stond in de vroege middeleeuwen. Tien jaar later koopt “Callebaut frères” nog twee stukken grond bij langs de nieuwe Dender, om er een nieuwe fabriek te bouwen, die makkelijker te bevoorraden is langs de rivier.
Al gauw wordt ook de rest van het eiland Chipka ingenomen door grauwe fabrieksgebouwen die met hun hoge schoorstenen aanhoudend zwarte stofwolken uitspuwen. Het werd stilaan een eiland met een mix van (arbeiders-) huizen, ateliers, brouwerijen en fabrieken. De Eilandstraat en de Iweinstraat werden aangelegd en in 1885 werd er zelfs een zwembad uitgegraven dat tot de jaren 1930 dienst deed als openluchtzwembad.

De naam Chipka (‘Sjipka’) is eigenlijk de naam van een stad nabij Gabrovo in Bulgarije. Momenteel is Gabrovo de zusterstad van Aalst. In 1877 woedde daar een hevige strijd tussen de Bulgaren en de Turken. De kranten van die tijd hadden het over een bijzonder hevige en vooral chaotische strijd.
Het idee van ‘Chipka’ als een plek waar chaos en destructie heersen, deed de Aalstenaars de vergelijking maken met de situatie waarin ze zich zelf bevonden aan ‘hún’ eiland aan de stadsrand, en deze naam snel overgenomen.

In die periode zijn vooral het transport van steenkool uit Wallonië en de vaart van Ath naar Blaton belangrijke factoren. Men vervoert dan ook kalksteen, kalk en arduin uit Lesse, kolen uit de Borinage en verder ook nog bakstenen, pannen, hout en graangewassen. De schepen werden veelal gesleept door stoombootjes maar ook door mensen of paarden vanop het jaagpad, of zoals beter gekend ‘de tragel’.

In de 19de en 20ste eeuw kwamen er dus tal van fabrieken langs de Dender en ontstonden er nieuwe industrietakken: in Ninove en Geraardsbergen waren dat vooral de luciferfabrieken, en in de hele Denderstreek de textiel- en voedingsindustrieën, waartoe natuurlijk ook de brouwerijen behoorden.
Deze fabrieken ‘leefden’ een groot deel door deze rivier, die naast transportmogelijkheden natuurlijk ook voor stroomvoorziening en koeling zorgde.In het centrum van Aalst, meer bepaald op de linkeroever tussen de Zeebergbrug en de Sint-Annabrug, heeft de Dender trouwens nog steeds een beetje het uitzicht van die industriële zone behouden.
Hierbij een fotootje van hoe het er toen uitzag, en hoe het er tegenwoordig uitziet.

De Dender won dus ook steeds meer en meer aan economisch belang. 

- Dat was heel duidelijk te zien, bijvoorbeeld aan de Sint-Annabrug, waar nu het Administratief Centrum is gevestigd, waar de ‘Filature du Canal’ van J.B. Jelie opgericht werd. Hij was één van de voortrekkers van de textielindustrie in Aalst.
In 1821 richt hij een eigen garentwijderij op. Vandaag zouden we hem een trendsetter noemen. Jelie zocht immers voortdurend naar manieren om de productie en de kwaliteit van zijn naaigarens te verbeteren. Hij investeerde voortdurend in nieuwe machines en methoden, en zijn baanbrekend werk maakte hem dan ook tot één van dé toonaangevende figuren uit de Belgische textielindustrie. Het leverde hem het ereteken van Ridder in de Leopoldsorde op, uitgereikt door Leopold II in 1856.

In 1867 staan er in dit gebouw aan de Werf drie grote stoommachines en werken er 550 arbeiders. Zij maken katoengaren en later ook breiwol. Jelie is ook één van de oprichters van de sterke Aalsterse fusievennootschap F.F.R. (1886), maar trekt zich eruit terug in 1898. Zijn bedrijf groeit uit tot een van de grootste fabrieken in Aalst.
Net als zoveel andere textielbedrijven moet de ‘Filature du Canal’ de boeken sluiten in de nasleep van de economische crisis in de jaren ‘50. In 1969 valt het doek dan definitief over het bedrijf. Het gebouw houdt nog stand tot 2010 (veel Aalstenaars hebben het trouwens nog als postgebouw gekend). Dan wordt het afgebroken om plaats te maken voor overheids- gebouwen, waaronder het nieuw Administratief Centrum van de stad.

- Een ander voorbeeld is de in 1839 opgestarte twijnderij van Jean Charles Cumont. Midden 19de eeuw breidde hij zijn machinepark uit met stoommachines, waardoor hij zijn productie sterk kon opdrijven. De garens van Cumont kenden internationale successen. Ze vielen in de prijzen op de wereldtentoonstellingen van Londen (1851), Parijs (1855) en Wenen (1873), en dat betekende heel wat. Op dergelijke evenementen konden ondernemers immers uitpakken met hun kunnen. Er werden contacten gelegd en deals gesloten. Deelnemen aan zo’n internationaal evenement getuigde daarenboven van ambitie en er prijzen in de wacht slepen was dan ook vaak een springplank naar zakelijk succes. Jean Charles Cumont overleed in 1864. 

Zijn zoon Charles Alexander nam het bedrijf over en zette het succesvolle ondernemerschap van zijn vader verder. In 1891 koos hij ervoor om een fusie aan te gaan met een ander vermaard textielbedrijf uit Aalst: spinnerij en twijnderij F.F.R. (Filature et Filteries Réunies). De fabriek achter het huis van Cumont sloot en de volledige garenproductie verhuisde naar de vestiging van F.F.R. aan de Tragel.
Met de Dender en een spoorlijn voor de deur konden grondstoffen en goederen veel vlotter af- en aangevoerd worden.  

- Het aantal bedrijven dat tegenwoordig nog gebruik maakt van de Dender is beperkt. We kennen natuurlijk Tereos, brandstoffenbedrijf Gabriëls en baggerbedrijf Jan De Nul.
Nog enkele bedrijven die maar al te graag gebruik maakten van de Dender waren ‘bouwonderneming Peynsaert’ ‘NV De Wolf-Cosyns’ (waarover HIER meer te lezen is) en ‘Leerlooierij Schotte’ (waarover HIER meer te lezen is).

Op het einde van de Molenstraat kende men ook de werf, een vroegere aanleg- en herstelplaats voor schepen. Deze werd in 1940 volledig in puin gelegd door bombardementen.

Na WO II vermindert het belang van de Dender zienderogen. Een herkalibrering kwam er nooit en de rivier is economisch van weinig nut geworden. De grote schepen van tegenwoordig kunnen immers niet meer op de Dender terecht en lucht- en baantransport winnen steeds meer aan belang.
Enkel tussen Aalst en Dendermonde, waar schepen tot 600 ton kunnen varen, is het vrachtvervoer per schip nog van enig belang. Stroomopwaarts van Aalst is de scheepvaart er bijna volledig beperkt tot pleziervaart.

Het was trouwens in 1962 dat de oude Denderarm, die toen reeds volledig ongebruikt was, gedempt werd. Een stukje hiervan is nog steeds te vinden aan de gevels van het Oud Hospitaal (aan de overzijde van Tereos) in de Burchtstraat.
Over de geschiedenis van het Gasthuys is HIER trouwens alles te lezen.
De inspanningen om het Denderwater te zuiveren zorgden voor een opmerkelijke verbetering van de waterkwaliteit én het visbestand en de rivier werd sedertdien steeds belangrijker voor het toerisme en recreatieve vaart.  De natuur is dan ook indrukwekkend in de Dendervallei: diverse biotopen met onder andere blauwe reigers, weiden, meersen en broeken...  

'Water in de stad', is trouwens ook een thema dat de laatste jaren steeds meer en meer leeft bij de bevolking van verschillende steden. Jarenlang werd het stinkende water gewoon ingekokerd of werd het probleem volledig genegeerd. Nu de waterkwaliteit stilletjes aan terug aan het verbeteren is, winnen vooral de recreatieve en sociale aspecten van open water in het stedelijk gebied aan belangstelling. 

Storende overwelvingen worden weggehaald, nieuwe promenades en aanlegsteigers worden aangelegd, riviergerichte woonprojecten worden opgezet. Ook de openbare ruimte rond het water wordt opnieuw ingericht met verpozingsplaatsen, aangename terrassen,  ... Voor de pleziervaart zijn er op diverse plaatsen aanleigsteigers met de nodige infrastructuur en in Aalst werd enkele jaren zelfs het hele Werfplein herlegd. 


Nu de Dender al verscheidene jaren (van ongeveer begin jaren 2000) geen stinkende rivier meer is, beschouwt elk van de Dendersteden de aanwezigheid van water als een aangename attractie. Op meerdere plaatsen werden door de waterwegbeheerder in samenwerking met de gemeenten de waterkanten in de stad grondig vernieuwd, op andere plaatsen werden nieuwe fiets- en voetgangersbruggen aangelegd. 

Via het jaagpad kan je fietsen van Geraardsbergen naar Dendermonde (momenteel wel nog met een onderbreking van Erembodegem tot Aalst wegens werken), en er kwamen her en der picknickplaatsen met schuilhutten.
In Geraardsbergen was er de vernieuwing van de kaaien, in Ninove de brug ’t Oeversteksken en omgeving stadspark, in Denderleeuw de Schiptrekkersbrug, in Aalst het project ‘Stationsomgeving Aalst’ en in Dendermonde het project ‘De Dender loopt’. 

Al deze projecten vertonen al mooie resultaten of staan nog in de steigers, met als doel de Dender beter te integreren in het stadsweefsel. Wonen aan het water is erg aantrekkelijk geworden en projectontwikkelaars spelen daar dan uiteraard ook heel gretig op in.

De Dender is een belangrijke toeristische troef geworden. Niet voor niets noemen kenners het dus één van de mooiste rivieren om te bevaren. Wat The Thames is voor Londen en de Seine voor Parijs is de Dender voor Aalst.Geen wonder dus dat de krant ‘De Morgen’ ooit de woorden ‘Aalst, het Londen aan de Dender’ gebruikte, iets wat heel enthousiast werd overgenomen door de burgemeester.

Voor scheepvaart tussen Aalst en Dendermonde zou de maximumcapaciteit voor de schepen in de toekomst verhoogd worden van 600 naar 1350 ton. Daartoe wordt te Denderbelle een grotere sluis gebouwd en ook in Aalst is men een nieuwe sluis aan het bouwen. De oude, kleine sluis  (voor schepen tot 300 ton, de zogenaamde 'spitsen') blijft wel in werking tot de nieuwe klaar is.

Stroomopwaarts Aalst is het goederenvervoer per schip van en naar Wallonië eigenlijk verwaarloosbaar geworden. Tussen Aalst en Geraardsbergen kunnen tot nader order wel nog schepen van 300 ton varen, zij het moeizaam omwille van de vele scherpe bochten, de smalle vaarweg, de aanslibbing en de lage bruggen.
Dé belangrijkste gebruiker van de Dender is ongetwijfeld nog steeds het zetmeelproducerend en -verwerkend bedrijf Tereos, het vroegere Amylum. Aan de Denderzijde van dit bedrijf bevinden zich meerdere leidingen waarlangs ofwel Denderwater wordt opgepompt of geloosd. Men gebruikt het water voor koeling. Dichtbij het Werfplein kan je vaak een schip zien liggen dat het graan naar de fabriek brengt. 

Verder richting stroomopwaarts liggen er enkele belangrijke natuurgebieden zoals het Osbroek, de Gerstjens, de Wellemeersen en de Kapellemeersen, die worden afgewisseld met heel waterrijke, open graslanden waar steeds meer watervogels vertoeven.
Het glooiend rivierlandschap tussen Ninove en Geraardsbergen wordt algemeen als het mooiste deel van de Dender beschouwd. Niet enkel vissen, eenden en reigers, maar ook bevers en ooievaars hebben er een toekomst. 

De typische potloodpuntig afgeknaagde stammen en de dammetjes wijzen op de hernieuwde aanwezigheid van de bever in de Beneden Dendervallei. Eind maart 2013 werd een eerste bever er gespot tussen Pollare en Ninove en ook in de Wellemeersen in Welle en in Lebbeke zijn ondertussen al bevers waargenomen.
Natuurpunt Boven-Dender vierde de broedende ooievaars in de Dendervallei met haar eerste ‘Ooievaarsbabyborrel’ in natuurgebied Boelaremeersen te Schendelbeke in 2016. 

In Wallonië werd de Dender midden 2011 volledig gebaggerd tot een diepte van 1,90 meter en er wordt momenteel sterk over gedacht om een deel van de stenen die uit de porfiergroeven worden gewonnen per schip vanuit Lessines stroomopwaarts te vervoeren. Door deze activiteit en door voldoende passagiers- en pleziervaart kan hopelijk de vicieuze cirkel van verminderde bevaarbaarheid, aanslibbing, te beperkt onderhoud en te weinig scheepvaart worden doorbroken. 

Het bijna ononderbroken fietspad langsheen de Dender liet de rivier sinds een aantal jaren uitgroeien tot één van de belangrijkste hoofdassen voor het fietstoerisme in ons land. Wielertoeristen kennen deze streek maar al te goed van ‘de Muur’ en de Oudenberg in Geraardsbergen en van de aankomst  van de Ronde van Vlaanderen in Meerbeke - Ninove (tot in 2011), allebei in de nabijheid van de Dender. Ook pleziervaart, passagiersvaart en watersport met kajaks doen het goed op de smalle, bochtige en niet gemakkelijk te bevaren rivier die de Dender is. 

Initiatieven zoals bijvoorbeeld de natuur- en milieueducatieve centra ‘De Helix’ in Geraardsbergen en ‘De Waterkant’ in Aalst bieden een educatieve werking aan rond landschap, natuur, water en rivier in de streek.
Het provinciaal domein ‘De Gavers’, de toeristische diensten en een aantal anderen verzorgen daarenboven ook een uitgebreid toeristisch aanbod van fietstochten, wandelingen en vaartochten. In de zomermaanden kan het volledig bevaarbaar deel afgelegd worden aan boord van enkele binnenschepen. Vanaf Aat kan men via het Kanaal Blaton-Aat en het Kanaal Nimy-Blaton-Péronnes Doornik en Bergen bereiken.

Nog grootse plannen werden op tafel gelegd in verband met de Zeebergbrug, de voormalige terreinen van De Kegel en de site van Electrabel. De sluizen aan Tereos en die in Teralfene verdwijnen en worden vervangen door een schutsluis ter hoogte van het stadspark en de spoorwegbrug. 

De stuw en sluis in Aalst, daterend van 1867, waren immers sterk verouderd en dus heel dringend aan vernieuwing toe.
Het nieuwe complex komt een kilometer verder ten opzichte van de huidige locatie, namelijk tussen de Electrabel- en de Schottesite.

Vandaag de dag maakt de Dender een bocht vlak voor deze nieuwe locatie. De aannemer bouwt eerst de nieuwe stuw en sluis naast de rivier, ‘op het droge’ als het ware, en daarna pas zal de verbinding met het water gemaakt worden. De huidige stuw en sluis kunnen dus tot op het allerlaatste moment in werking blijven waardoor er geen hinder bestaat voor de scheepvaart en de waterbeheersing.
In het nieuwe exemplaar zal in het midden trouwens een extra deur bevestigd worden, waardoor ze meteen kan dienst doen als kleinere sluis en kleinere schepen veel sneller kunnen geschut worden.
Door de komst van de nieuwe stuw zal het waterpeil van de Dender in Aalst dalen, waardoor ook de bestaande oevers heringericht moeten worden en de bodem verlaagd zal worden om de waterafvoer en de scheepvaart te kunnen blijven garanderen. 

Naast de stuw en sluis komt een nieuw bedieningsgebouw met een uniek uitkijkplatform dat publiek toegankelijk zal zijn. Er komt ook een nieuwe fietsers- en voetgangersbrug en een vispassage moet ervoor zorgen dat vissen zonder problemen langs de stuw kunnen zwemmen. Deze werken startten in 2015. Intussen zijn de betonwerken van de nieuwe sluis en stuw klaar. In 2019 werden de staalwerken opgestart en waren ook de oeverwerken op de rechteroever al vergevorderd.
In datzelfde jaar werden ook de oeverwerken op linkeroever opgestart.

Het dienstgebouw zal in 2020 afgewerkt zijn, en in tussentijd worden ook de baggerwerken, de nieuwe vispassage en de komst van een fietsers- en voetgangersbrug verder voorbereid.

Het was pas na veel gepalaver dat de beslissing over deze brug genomen werd. Voor en tegen werden afgewogen en uiteindelijk werd toch een ‘go’ gegeven voor een brug die de achterkant van het station zal verbinden met de Korte Moutstraat. Volgens de oorspronkelijke planning zou men van start gaan in augustus 2019. De voorbereidende fase nam echter veel meer tijd in beslag dan gepland en de werken zouden dus ook pas ten vroegste in 2020 van start kunnen gaan. Deze werken zouden ongeveer een jaar duren en het project zal 3,7 miljoen Euro kosten. De provincie Oost-Vlaanderen en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling leggen bij.

In januari van dit jaar rezen nog heel veel vragen. De stad zat in een besparingsronde en dus rees de vraag of zo’n brug van een paar miljoen euro écht wel nodig was.  Ook vanuit de buurt kwam er protest. Er zou te veel groen moeten sneuvelen op de Houtkaai en het pleintje dat er zich bevindt zou de functie van plein verliezen als het volgebouwd is met een brug. Ook de inkijk op de tuinen en huizen vanop de brug is natuurlijk een doorn in het oog van de bewoners. Zij stelden met het burgerplatform een alternatief voor waardoor de brug niet langs de Houtkaai zou lopen, maar langs de Dender richting Sint-Annabrug.

Enkele maanden later, in april, werd de knoop dus eindelijk doorgehakt. De brug komt er … en het ontwerp dat zou gevolgd worden is een fietsersbrug over de Dender met een helling in de Korte Moutstraat.
De oude plannen haalden het dus niet, en ook het voorstel van de buurtbewoners werd afgevoerd. De fietsersbond reageerde hier op hun website op met de melding dat zij in het proces niet gecontacteerd werden en dat zij een open communicatie met alle betrokken partijen wel op prijs zou stellen.

Schepen Jean-Jacques De Gucht bevestigde op de gemeenteraad dat het traject inderdaad gewijzigd werd tegenover de originele planning en dat er dus een helling komt in de Korte Moutstraat. 

We kiezen daarvoor omdat je zo een betere verbinding met Leirekensroute krijgt”, zegt hij. “De provincie is akkoord met dat traject. In de oorspronkelijke plannen maak je een korte draai op de Houtkaai, maar rijd je richting de kaaien en dus niet naar de Leirekensroute. Het plan van over.morgen en de buurtbewoners houdt geen rekening met de hellingsgraad. Bovendien zal je de Dender niet meer zien door de nieuwe brug, in dat plan. Terwijl het net de bedoeling is om de Dender en de Kaaien in de kijker te zetten en hier een bruisend stuk stad van te maken.”

Gemeenteraadslid Ann Van de Steen (Lijst A) stelde op de gemeenteraad voor om de nieuwe fietsers- en voetgangersbrug te vernoemen naar Christian Kieckens. Deze architect en visionaire bezieler van de stationsomgeving overleed eerder in 2020 en de brug was oorspronkelijk ook zijn idee.

Samen met de vernieuwde Sint-Annabrug, de nieuwe kantoorgebouwen op de grondvesten van de oude textielfabriek ‘Filatures du Canal’ en de geplande herwaardering van de Pierre Corneliskaai, creëert de uitvoering van het Masterplan Stationsomgeving Aalst ook een echte Denderesplanade stroomopwaarts de Zwartehoekbrug. De Dender en haar oevers zullen er op die manier een attractieve zone worden, die de stadsdelen met elkaar zal verbinden en de stationsomgeving opnieuw volledig deel zal laten uitmaken van de stad.

En dat is nog maar het begin …

Een ander project wordt gepland op de Tragelsite, een gebied van 14 hectare tussen de Dender, de Dendermondse steenweg en het viaduct.  
De stad zal hier een multifunctioneel sportcomplex en een evenementenhal laten bouwen en het is ook de bedoeling om hier een nieuwe, brede en groene Tragelweg aan te leggen die aansluit op de pendelparking achter het station. 

Het Project Tragel zal één van de grootste gebiedsontwikkelingen vormen die Aalst de laatste decennia Het zal gaan over een gemengd project van wonen en handel (winkelen en werken) en er zullen tevens enkele belangrijke publieke functies gevestigd worden.  Dit nieuwe project zal de komende jaren dus in sterke mate mee het gezicht van ‘Aalst aan het water’ helpen vormgeven.

- Met de functie “wonen” doelt men op een kwalitatieve mengeling van woonvormen, gebaseerd op evenwichtige, leefbare en economisch haalbare uitgangspunten.
- Met de functie "handel" wordt ruimte gegeven aan de herlocalisatie van bestaande retail in het gebied, die zal worden aangevuld met enkele nieuwe initiatieven.  Centraal in het gebied wordt dan een nieuwe “stedelijke boulevard” aangelegd.
- Als “publieke functies” worden de bouw van een multifunctionele sport –en evenementencomplex en de aanleg van de Nieuwe Tragelweg voorzien.

Door deze ontwikkeling wil Aalst als centrumstad werk maken van een nieuw kwalitatief en aantrekkelijk stadsdeel aan de zuidzijde (aan de achterzijde van het station).
Voor de stationsomgeving wil men een goed functionerende ‘Park & Ride’ organiseren om de files op de wegen van en naar de stad te kunnen limiteren. De parkeerproblematiek in de stad zou met onder andere een pendelparking van circa 950 wagens moeten afnemen.
Onder meer door deze opgesomde veranderingen krijgt eigenlijk heel de industriële zone aan de Dender een gewijzigde bestemming. Er komen wooncomplexen, en groene assen die de achterliggende straten met de Dender verbinden, en een uitbreiding van het stadspark tot aan de Dender… en dat allemaal in functie van het behoud van het waardevolle architecturale, industriële en stedenbouwkundige patrimonium van de stad.

Wat betreft de integratie van het water in de stad heeft Aalst eigenlijk nog vrij lang gewacht in vergelijking met andere centrumsteden zoals bijvoorbeeld Gent, Kortrijk, Oudenaarde en Mechelen.
Rik De Baere van Natuurpunt Aalst stelde een visieschets voor van vzw MIER met concrete voorstellen voor een blauwgroen lint langs de Dender met aantrekkelijke wandel- en fietspaden, een oeverwand met broedgelegenheid voor oeverzwaluw en ijsvogel, een bloemenrijke ligweide, hengelplaatsen, een brede oevervegetatie met vispaaiplaats, …. 

Stroomafwaarts het stadscentrum van Aalst bevinden zich aan beide zijden van de rivier uitgebreide industriezones, die doorlopen in de deelgemeenten Herdersem en Hofstade.
Een aantal bedrijven maken er nog gebruik van de Dender voor het vervoer van hun goederen per schip. 
Het zijn onder andere de bouwstoffenbedrijven Cemaco en De Rijcke en brandstoffenbedrijf Gabriels, dat brandstoffen aanvoert per schip. Ook het administratief gebouw van het internationaal bedrijf Jan De Nul is gelegen in Aalst op linkeroever.  Al meer dan 60 jaar verzorgt dit bedrijf verschillende internationale bagger- en landwinningsprojecten:  aanleg en onderhoud van havens, verdiepen van kanalen, zandopspuiting en beschermen van stranden, baggeren van rots of zandbanken in volle zee. Ook op het vasteland is De Nul een gevestigde waarde, denken we maar aan de creatie van de tunnel aan de Sieseghemlaan.

Nog verder stroomafwaarts Aalst wordt het landschap in toenemende mate getypeerd door de open laagvlakte van de polders met veeteelt als enige economische activiteit. 

Waterbeheersing is hier van het grootste belang. Omdat het bij grote watervloed niet mogelijk is om op elk ogenblik voldoende water af te voeren naar de tijgebonden Schelde, werd in Denderbelle het ‘Bellebroek’ aangelegd, een groot overstromingsbekken dat Dendermonde moet behoeden voor zware overstromingen, want dat zouden we uiteraard niet willen, wel ? 

En als we Dendermonde vernoemen, vermeld ik ook het verpakkingsbedrijf VPK dat daar het Denderwater gebruikt als proceswater. Hier wordt papier gerecycleerd tot karton en verpakkingsmaterialen. Na zuivering op de bedrijfssite lozen ze hun afvalwater in  de rivier. 

Hoewel alle voorgenoemde bedrijven wel vaak met de vinger gewezen worden in verband met vervuiling, zijn deze ondertussen heel sterk gereglementeerd en beknot in hun lozingen. Er wordt dus zeker niet meer ‘zo maar vanalles’ in de Dender gedumpt …

De vervuiling van de Dender werd de laatste decennia behoorlijk aangepakt en ook wegens de economische evolutie zijn heel wat kleine industrieën (en dus ook vervuiling) langs de oevers ondertussen verdwenen.   
Toen de rivieren nog sterk vervuild waren en bijgevolg ook een bron waren van ziektes en epidemieën, besloten heel wat steden om de stinkende binnenwateren in hun binnenstad te overwelven of om te leiden. Waar de Dender in de steden die ze doorkruist steeds duidelijk aanwezig was, waren natuurlijk ook de vervuiling en de lozingen direct te zien door de bevolking. 

Vanaf 1960 was het bijzonder slecht gesteld met onze waterlopen door het ongezuiverd lozen van riool- en afvalwater. 

In de Dender was geen leven meer mogelijk, buiten dan wat bacterieel leven en enkele organismen die in een zuurstofloze omgeving kunnen overleven. 

De Dender was een zwarte, stinkende rivier, die af en toe zelfs bedekt werd met schuim. 

Wie met de fiets over de bruggen van de Dender reed, moest zijn neus dicht knijpen en ook wandelen langs het jaagpad was op sommige momenten echt geen pretje.

In Dendermonde werd de Dender als gevolg van milieuhinder, overstromingsgevaar en scheepvaart rond 1977 zelfs volledig uit het stadscentrum geleid. Men werd zich overal bewust van de situatie en men besliste dan ook om er iets aan te doen.

Sinds ongeveer dertig jaar (begin jaren ‘90) evolueerde de Dender traag maar zeker van een ‘open riool’ naar een rivier met een ‘redelijk en aanvaardbaar’ waterkwaliteitsniveau.
Waterlopen worden opnieuw in de stad geïntegreerd als aangenaam belevingselement of zelfs als warmtebuffer tegen de opwarming van onze steden. Wonen langs het water is (opnieuw) aantrekkelijk geworden en de projectontwikkelaars en gemeentebesturen spelen daar gretig op in. Vandaag is water een echte troef voor de stad, waarbij de beleving van de burger centraal staat.
Men kan tegenwoordig opnieuw genieten van de vissen in, de eenden op en de reigers boven het water.

Het ‘Project Aalst Stations Omgeving’ (ASO) maakt dat de stationsomgeving aanpalend aan de Dender opnieuw een aangename zone in het bruisende Aalst wordt.
Het Werfplein en de Frits De Wolfkaai ondergingen in het kader van dit project al heel wat veranderingen en momenteel is men ook de overige ‘pijnpunten’ aan het aanpakken. Het gaat dus al een heel eind de goede richting uit, maar een verdere kwaliteitsverbetering blijft toch nog steeds noodzakelijk.

Zo zijn de biologische waterkwaliteit en de zuurstofhuishouding op veel plaatsen nog steeds onvoldoende en vissen en dieren die bestendig schoon water nodig hebben, zijn nog relatief zeldzaam. Ook zijn in de aanwezige grote vispopulatie nog niet alle soorten vissen voldoende aanwezig. Voor een betere waterkwaliteit moet de zuiveringsgraad dus nog verder naar omhoog gaan. 
Er werd al veel geïnvesteerd in de bouw, uitbreiding en/of verbetering van de waterzuiveringsinfrastructuur, denken we bijvoorbeeld aan de installaties in Geraardsbergen, Zandbergen, Ninove, Liedekerke en Aalst in Vlaanderen en Ath en Lessines in Wallonië. Ook de bedrijven hebben natuurlijk een heel belangrijke bijdrage geleverd door het plaatsen van extra filters om de lozingen te kunnen controleren. 
Dankzij de bouw van rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) die worden beheerd door Aquafin, en de strenge normering en controles voor lozingen door bedrijven verbeterde  de waterkwaliteit en leven er opnieuw vissen in de Dender. 
In de periode voor de vervuiling kende Aalst trouwens ook een vismijn. Alles hierover is HIER terug te vinden.

In 2011 vond het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek maar liefst 24 vissoorten in de Dender, waaronder zelfs enkele zeldzame soorten zoals bermpje, bittervoorn, vetje, de rivierdonderpad, enzovoort. Voor het eerst werd ook een Europese meerval van meer dan 1 meter lang gevonden. Bij een recenter onderzoek van 2015 werden gelijkaardige resultaten gevonden. Men merkte toen ook op dat de verhouding van prooivissen ten opzichte van de natuurlijke vijanden in evenwicht is, wat betekent dat het ecosysteem in de Dender op een evenwichtige manier evolueert. Er werden trouwens ook enkele exoten in de netten gevonden zoals enkele Chinese wolhandkrabben, een Amerikaanse rivierkreeft en een zonnebaars.

De gemeenten van de Denderstreek worden aangespoord versneld werk te maken van de verdere aanleg en verbetering van rioleringen. Hier en daar komen er ook gescheiden rioleringsstelsels om de ‘verdunningsproblematiek’ te helpen oplossen van het water dat gezuiverd moet worden in de rioolwaterzuiveringsinstallaties. De aanpak van rioleringen en hun aansluiting op collectoren wordt tegenwoordig de belangrijkste voorwaarde voor een verdere vooruitgang van de waterzuivering.
Maar, ook al vormt een sterk verbeterde waterkwaliteit een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor ecologisch herstel en de terugkeer van vissen en watervogels, toch is zuiver water alleen niet voldoende. Voor een verdere verbetering van de natuurwaarden moet ook de relatie tussen de waterlopen (rivier en bekenstelsel) en hun oevers verder verbeterd worden.

Naast de waterverontreiniging leiden ook de versnippering en de steeds maar veranderde structuur van de waterloop tot een dalende waterkwaliteit en, nog erger, ook tot verminderde ecologische leefbaarheid. 
Rechttrekkingen, harde oeververstevigingen, bebouwing enzovoort, het waren allemaal ingrepen die een weinig evenwichtig visbestand en een weinig waardevolle oever- en watervegetatie als gevolg hadden.  Enkel een uitbreiding van meer natuurlijke oevers, moeraszones en rietkragen kan deze planten- en dierenrijkdom opnieuw doen toenemen en is daarenboven ook nog eens bevorderlijk voor het landschappelijk karakter.

En … last but not least … dit alles helpt ook om de schade door overstromingen te kunnen beperken.

Natuurlijk zal er nog veel water … euh … door de Dender moeten stromen vooraleer alles opgelost zal geraken, voor zover dit ooit mogelijk zal worden natuurlijk. Vervuiling is nu eenmaal niet altijd in te dijken. Zo kwamen in februari 2020 bijvoorbeeld liters olie terecht in de Dender in Aalst. Het spoor was kilometerslang en er waren verscheidene brandweerkorpsen nodig om het goedje op te ruimen.


Behalve zijn waarde voor het toerisme ligt ongetwijfeld ook een hernieuwde economische toekomst klaar voor de Dender. Er wordt meer en meer gepraat over een mogelijke verschuiving van wegtransport naar transport via spoor en water. Regeringsvoorstellen dienaangaande kwamen reeds aan bod maar werden tot hiertoe nog niet echt in de praktijk omgezet.

Voor de economie zou het in elk geval voordelig kunnen zijn omdat men de ellenlange files langs de baan op die manier zou kunnen inkorten. Ook voor de veiligheid zouden leveringen langs de Dender een positief element kunnen zijn. Denken we maar aan de hele ‘vrachtwagenproblematiek’ die heerst omtrent het zwaar vervoer in de stadskern van Aalst. Vooral de firma Tereos ligt daarbij zwaar in de vuurlinie, en dat onder meer door de dood van een jongen in 2019 aan hun parking.

De Dender is ook altijd al bron geweest van veel leed. Vele mensen lieten er – gewild of ongewild – het leven. De rivier was vaak de inspiratie voor wanhoopsdaden, maar ook spijtige ongevallen hebben al vaak geleid tot overlijdens in het water.
Zo bijvoorbeeld in 1974, tijdens de nacht van de prinsenverkiezingen, toen vier jonge mensen de dood vonden toen ze met de wagen in het water sukkelden, en in oktober 2011 toen drie personen door duikers teruggevonden werden, nadat ze in het water gereden waren. Voor een koppeltje kwam dit waarschijnlijk doordat de brug waar ze over moesten nog maar pas verplaatst werd. De Sint-Annabrug in het centrum van Aalst werd immers zo'n vijf maanden voor het ongeval een tiental meter opgeschoven maar nergens werd de vernieuwde situatie ergens specifiek aangegeven, zo werd gemeld in de pers. Er was toen ook geen drempel of balustrade. De twee slachtoffers zouden uit gewoonte naar de oude brug gereden zijn, en sukkelden toen in de rivier ... Voer voor discussie natuurlijk, want hoewel er geen duidelijke afsluiting was, was het wel zo dat de straat verlegd was, en ze zich op het moment van het ongeval dus al niet meer op de straat bevonden. Ook de dood van een man uit Halle tijdens carnaval 2018 was de aanleiding tot klachten over een duidelijke afbakening van de gevarenzone.

Gevaarlijk of niet, zeker is dat we zeker niet aan de laatste veranderingen toe zijn om en rond de Dender. Alles in het belang van de ecologie en de economie.
Er wordt zelfs stilletjes geopperd om ook opnieuw de oude Denderarm open te maken zodat Aalst écht opnieuw de stad aan de rivier wordt.
Volgens het voorstel 'eiland in zicht' van Filip Van de Winkel (CD&V) moet het perfect mogelijk zijn voor de Aalstenaar om vanaf 2030 ononderbroken te kunnen wandelen op de beide vernieuwde Denderkaaien. Ook het eiland Chipka zou tegen dan in ere kunnen worden hersteld. Volgens de gekende informatie hebben installaties in de fabrieksgebouwen van Tereos een gemiddelde levenscyclus van 10 jaar of minder. Het zou dus perfect mogelijk moeten zijn om dit binnen dit en 10 jaar af te kunnen bouwen en te herlocaliseren. Op het nieuwe (hernieuwde) eiland zou ruim plaats zijn voor toeristische, culturele en recreatieve initiatieven en ook commerciële kansen voor het stadscentrum zouden kunnen worden uitgebreid. Maar wil men Tereos wel weg uit Aalst? Wat is het economisch belang? Werkgelegenheid? Gevaar? … Men is er nog steeds niet aan uit, en het belooft allemaal nog een lange discussie te worden;

Eiland in zicht ?  Of utopie ?
De toekomst zal het uitwijzen ...

Bronnen

Wikipedia
ninove.be
aalst.be
erfgoedceldenderland.be (Bart Merckaert)
vis.milieuinfo.be/publicaties/rapporten-afvissingen/rivieren/denderbekken/dender-2011/
natuurenbos.be/sites/default/files/inserted-files/visstandonderzoek_dender_-_kanaal_bocholtherfentals_-_zuid-willemsvaart_2015.pdf
HLN 6/4/2020 – 26/05/2020 - 28/05/2020
stadsontwikkeling-aalst.be
Geniaalst - interview met Filip Van de Winckel - radio Goeiedag
ADEDE Archiologienota Burchtstraat II, archeologisch rapport 248 door D. Janssens en S. Van Wetter
grenzeloze Schelde : gs-esf.be
visuris.be
fietsersbond-aalst.be
vlaamsewaterweg.be