Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 25 november 2020

Ciné Aalst - Cinema Feestpaleis

Ooit telde Aalst verschillende kleinere cinema’s met namen als ‘Royal’ (Windmolenstraat), Patria (Dr De Moorstraat), Alfa (Zoutstraat), en ga zo maar door. 
Meer dan 15 cinema’s telde onze stad tijdens de gloriedagen, maar in het grote cinemalandschap zouden het enkel ‘Het Feestpaleis’ en ‘Cine Palace’ zijn die overleefden. Samen zouden ze later omgevormd worden tot Ciné Aalst.

Over de geschiedenis van Cine Palace staat HIER meer te lezen. 

Cinema Feestpaleis was, en is trouwens nog steeds, gelegen in de Vlaanderenstraat.


Het was de hoofdcinema van de bekende familie Klaes.

De geschiedenis van het Feestpaleis begint reeds in de jaren ’20.  Het was toen een toneelzaal.
Dat is nog duidelijk te zien op de foto hieronder, volledig met een balkon en in de vorm van een hoefijzer. Er waren een achthonderdtal zitplaatsen. De foto dateert uit 1925.


In de jaren ’30 werd de zaal ingericht zodat ze ook kon gebruikt worden als bioscoop

De vertoonde filmes waren van Universal Pictures. 
Het wekelijkse nieuws was van Fox-Movie-Tunes.

De eerste eigenaar/directeur was Robert Klaes (1889-1948), die gehuwd was met Virginie Ruelens


Robert  is geboren op 25-02-1890 in Aalst, als zoon van Karel Klaes en Clementia De Bruecker. Hij is er overleden op 13-10-1948, amper 58 jaar oud. 

Robert was van 20-02-1920 tot 07-08-1921 Schatbewaarder "Voor Taal en Vrijheid", van 07-08-1921 tot 23-09-1929 Voorzitter " en van 23-09-1929 tot 1929 Erevoorziter van dezelfde vereniging.

Na de opening in 1923 werd hij directeur van de cinema Feestpaleis en dit bleef hij tot bij zijn overlijden. Hij was ook "Président de l’association Cinématographique de Belgique

Als feestzaal zagen zij het groots. Zo werden er voor de officiële opening maar liefst 5000 exemplaren van elk van deze etiketten bij DuCaju (Zoutstraat):


Voor de voorstelling van ‘Don Juan’, een voorstelling die een enorme massa volk op de been bracht, werden als speciale gasten zelfs Stan Laurel en Oliver Hardy (Den Dikken en den Dunnen) naar Aalst gehaald.

De film met Eroll Flynn in de hoofdrol deed miljoenen vrouwen wegdromen. Later zou blijken dat hij in feite homo was, maar in die tijd mocht dat zeker niet geweten zijn, noch bji het vrouwelijke publiek, noch bij de Amerikaanse produktiemaatschappijen die hem om die redenen zouden kunnen weren. 

De opvolgster van Robert Klaes werd zijn dochter Betsy (1925-1994).


Dat de zaal eigenlijk meer een theaterzaal was, merkte men goed vanaf de opkomst van de Cinemascope filmen met breedbeeld. 

Wanneer men op het gelijkvloers aan de zijkanten zat (onder de uitlopende armen van het balkon), was de bovenhoek van de film jammer genoeg niet niet zichtbaar. Dezelfde situatie deed zich ook bovenaan voor (in de uitlopende armen) : van daaruit zag men dan nooit de onderhoek van de film. 

In 1979 bouwde men er een nieuwe filmzaal bij, en daarmee volgt men de trent van het bioskoopmanagement dat  wil dat er zo veel mogelijk zalen in éénzelfde complex kwamen, … met zo weinig mogelijk personeel om de kosten te kunnen drukken. 

De tijden dat het storm liep voor filmvoorstellingen waren immers voorbij. Vroeger kon men een film vertonen voor duizend of meer personen, maar dat behoorde toen al tot het verleden. 
Daarom werd geinvesteerd in meerdere, kleinere zalen, waar men dus meerdere filmen voor een kleiner publliek zou kunnen afspelen. 

Het nieuwe zaaltje telde 70 plaatsen en het was de bedoeling om de film uit zaal 2, die niet meer zoveel volk lokte, over te hevelen naar deze nieuwe ‘Zaal 3’.
Maar ook enkele minder bekende films stonden er geprogrammeerd.
In deze zaal 3 werd geen publiciteitsfilm gespeeld, geen reclame vertoond, en men richtte zich enkel op het vertonen van de hoofdfilm.

Het Feestpaleis is intussen al drie generaties lang in handen van  De familie Staels, tegenwoordig Tony Staels en zijn familie. 
In 1999 sloten ze het café ‘The Movies’, kochten zij de 'Palace' over en gingen ze verder als 'Ciné-Aalst'

Tony en zijn vrouw Rita namen het roer volledig in handen, en opvolging staat klaar in de figuur van dochter Lien, ondertussen dus de vierde generatie.

In 2003-2004 zag het Feestpaleis zijn ticketverkoop telkens met 15 procent stijgen. De zeven zalen van het complex werden dan ook volledig gemoderniseerd. In die vernieuwingsoperatie pompten de eigenaars maar liefst 1,1 miljoen Euro. Ze wouden daarmee een lokaal maar ook waardig alternatief bieden voor de grote bioscoopketens.
De zalen zijn ondertussen ook allemaal uitgerust met airconditioning.

Ondanks de zware concurrentie van de grote bioscoopketens, doet de Aalsterse cinema het dus nog steeds bijzonder goed. 
In de tijd dat het einde van de dorps- en buurtbioscopen ten einde leek, rezen grote complexen uit de grond, en daar was bijna geen concurreren aan. Digitale projectoren werden de nieuwe norm, en de bioscopen moesten dus renoveren om mee te kunnen. 
De ene kon dit, de andere jammer genoeg niet. 
Lien Staels van het Feestpaleis verklaart echter nooit schrik te hebben gehad. Samen met vader Toni en moeder Rita zorgde ze, na de overname van 'cinema Palace' verder voor een voordelige prijs-kwaliteitsverhouding. Ze beseft echter ook dat het voor grotere gezinnen niet altijd mogelijk is om nog naar de cinema te gaan, vooral omdat de prijzen de laatste jaren enorm stegen.


De opkomst van online streamingdiensten baarde haar ook al geen zorgen, temeer omdat volgens haar de 'beleving' van de film toch nog altijd iets unieks is dat enkel in een cinemazaal kan overgebracht worden.  En dat is trouwens waar het allemaal om draait : de beleving
Toen netflix naar Belgie kwam, was er wel een beetje angst, maar die bleek ongegrond te zijn. 
Netflix spreekt vooral de jeugd/studenten aan, terwijl de cinema toch nog geapprecieerd wordt door de oudere generaties.

In 2013 stapte Ciné Aalst (Feestpaleis + Palace) net als 19 andere bioscoopzalen in Belgie in het project dat filmverdeler KFD en productiemaatschappij Eyeworks lanceerden, namelijk 888-ondertiteling. Het is de bedoeling dat de Vlaamse films die in deze zalen vertoond worden, zullen ondertiteld worden voor doven en slechthorenden. Het systeem bestond toen reeds jaren op televisie (ondertussen is het daar ook al verdwenen), maar zou dan ook toegepast worden in de cinemas. Het initiatief kwam van Stijn Coninx die zich al jarenlang inzet voor het belang van de doven en slechthorenden.

Ondertussen, we spreken van 2015, waren ze wat uitgekeken op de lokatie. 
Vooral de geluidsoverlast in de buurt zou nefast kunnen zijn voor cinemabezoek, en ze zouden dan ook maar al te graag andere oorden opzoeken. Hét belangrijkste probleem echter was parkeergelegenheid. 
De parking op de Keizershallen ligt als het ware achter de hoek, maar voor vele mensen blijkt dat toch een struikelblok te zijn.
Gezien er jaarlijks tussen de 130 000 en 150 000 bezoekers naar de Aalsterse filmzalen komen, werd gegokt op een nieuw complex met 7 zalen. Dat zou voldoende moeten zijn. Ook een congreszaal zou zeker niet misstaan in dergelijk nieuw complex.

Vijf jaar later zijn deze plannen nog niet concreet gemaakt, en daarenboven heeft de filmindustrie ondertussen ook enorm te lijden gehad onder de coronacrisis.
Cinema’s werden gesloten, heropend, en op 29/10/2020 werd alles opnieuw gesloten tot nader bericht. 
Tijdens de eerste lockdown bleef men niet bij de pakken zitten. 
Cinema Palace in de Bert van Hoorickstraat was al in een nieuw kleedje gestoken en cinema Feestpaleis stond nog in de steigers. Werken die Rita Van den Borre en haar man Tony Staels lieten uitvoeren omdat een nieuwe locatie blijkbaar toch geen optie zou zijn. 

In Aalst zijn momenteel nog twee cinema’s aktief. 
Terwijl Ciné Aalst zich vooral richt op het grote publiek, programmeert de bioscoop van Netwerk Aalst (Houtkaai) vooral alternatieve films..

Op de oude foto hieronder is ook het huidige Feestpaleis te herkennen.
Als je vergelijkt met de foto helemaal bovenaan (huidige situatie) zal je merken dat er eigenlijk heel weinig is veranderd aan het uiterlijk. Binnenin is er echter een wereld van verschil in vergelijking met de feestzaal van toen. 




Bronnen

cine-aalst.be
cinebel.dhnet.be
De Voorpost 26/10/1979
Digitaal krantenarchief Stadsarchief Aalst (fragment uit krant “Aankondiger”)

Ciné Aalst - Zaal Concordia - Cinema Palace

Aalst was vroeger een stad met enorm veel cinema's. Op een bepaald ogenblik telde de stad er zelfs meer dan 15! 
Door de jaren heen bleven enken het Feestpaleis en De Palace over. 
In DIT artikel is meer te lezen over het Feestpaleis.

De twee overblijvers smolten later trouwens samen tot 'Ciné Aalst'.
In dit artikel gaat het over De Palace.


De tot op heden nog bestaande Cinema Palace in de Bert Van Hoorinckstraat (de vroegere Schoolstraat) behoorde toe aan de familie Wouters, en was met zijn twaalfhonderd zitplaatsen de grootste van Aalst. 

De bouwaanvraag voor een herberg en concertzaal in de Schoolstraat dateert reeds van 12 januari 1888 en werd aangevraagd door een zekere August Van Der Schueren.

Eerst vestigde zich daar de zaal  ‘Concordia’, een feestzaal voor lieden 'van Liberale strekking'. 
In dit gebouw bevond de zaal zich in de lengte langs de straat. 

In 1921 werd de zaal verkocht aan J.H. Wouters en werd het gebouw heringericht om als cinema te kunnen gebruiken
De baksteenbouw rechts op de foto werd later vervangen door de huidige ingang.


Bij de overname werd de zaal heringericht in de diepte, met een nooduitgang in de Duivekeetstraat. 
Hier een afbeelding van hoe het er toen in de zaal uitzag.


De cinema vormde oorspronkelijk reeds één geheel met de naastliggende nachtrestaurant Palace, waar men dus na de filmvoorstelling ook steeds terecht kon voor een hapje en een drankje. 
Er was een rechtstreekse verbinding tussen de beide gebouwen, zodat men niet steeds langs de straat diende binnen en buiten te gaan.

In de jaren' 50 werd deze tussenruimte de plaats waar men, tegen betaling, ook zijn fiets kon plaatsen. Tussen de ingangshal en de benedenzaal, kwam men via flapdeuren in een rookruimte terecht. Hier bevond zich links de oude toegang tot het café en rechts de deur naar de toiletten in de kelder. 
Ook op de bovenverdieping was er een rookruimte voorzien. Daar was ook de toegang tot de projectiekamer en de privévertrekken van de eigenaars.

Om een belangrijke film (een zogenaamde 'A film') te kunnen huren was men verplicht er een aantal B of C filmen bij te nemen. 
Hoe vlugger men een A film wou vertonen, hoe hoger de huur was en hoe meer filmen men er moest bijnemen. Dit was de reden waarom de grootsteden vroeger altijd de eersten waren om een ‘grote’ film te kunnen laten zien. Zij hadden namelijk voldoende kleine zalen waar de B en C films konden afgespeeld worden. 

In Aalst losten de twee groten (Palace en Feestpaleis) dit op door in hun kleinere zaal twee filmen per week te draaien, van vrijdag tot en met maandag een cowboy- of oorlogsfilm voor de jeugd en de andere dagen dan het iets meer "pikante" genre. 

Eens binnen was er de wachthal met aan beide zijden de monumentale zwart marmeren trappen naar de balkon. 
De hall was altijd mooi opgesmukt met foto's van populaire filmsterren en filmaffiches.

Boven gekomen, bevond zich, opnieuw achter een rij flapdeuren, de rookruimte met aan aan beide zijden ook de toegangen naar de grote zaal. Die had een capaciteit van maar liefst duizend zitplaatsen, die werden ingedeeld in drie prijsklassen 

Er waren vijfendertig rijen met houten zetels, waarvan de eerste tien aan tien frank en de rest aan twaalf frank. 


Dan was er een smeedijzeren balustrade waarachter zich de clubs bevonden, vijftien rijen rood fluwelenzetels aan achttien frank.  De balkon afdeling was even groot als de clubs en daar kon men plaats nemen aan twintig frank. 

In de week waren er vertoningen om half vijf, om half zeven en om half negen, en op zondag was er een matineevoorstelling om half twee. Men kon toen, eens men binnen was, blijven tot de sluiting van de zaal en men kon dus genieten van meerdere voorstellingen, met uitzondering van de topfilms. 

Zoals in de meeste filmzalen in die tijd was er ook altijd een filmjournaal.
Dergelijk filmjournaal of bioscoopjournaal was een gefilmd actualiteitenoverzicht dat vóór het massale bezit van televisie regelmatig (bijvoorbeeld eens per week) werd vertoond in openbare gelegenheden … zoals in de cinema’s bijvoorbeeld.
Het ging steeds over reportages van 2 à 3 minuten per onderwerp. Al ser een geluidsfilm gespeeld werd, waren de beelden vaak  ook voorzien van commentaar en begeleidende muziek. 

Tot eind van de jaren vijftig was de gouden tijd van de cinema met filmen zoals: 
"Gone with the wind" en "Singing in the rain", maar vooral vanaf  1953 met de cinemascoop en de spektakelfilms zoals:"Ben-Hur", "Cleopatra", "De langste dag", enzovoort. 

Iedere dag en elke vertoning was het aanschuiven geblazen op straat. Het volk stond op sommige momenten zelfs tot aan de hoek drie huizen verder, en dit was vaak meteen ook de reden om een film langer dan één week te spelen. 

Tijdens de pauzes werden er honderden frisco’s verkocht ... ‘me notjes’ of ‘me zonder notjes’, en ‘me chokolat’ of ‘me zonder chocolat’, …  (ik vond die me chocolat het beste, nu nog trouwens ...)

De matineevoorstellingen op zondag waren een waar succes, vooral tijdens de regendagen en/of bij gebrek aan creativiteit bij de Scoutch, de Chiro of andere jeugdbewegingen. 
De jeugd was dan massaal op de been, met hele groepen, en ze namen de hele zaal in, netjes ingedeeld per leeftijd. 
Vooraan zaten de jongste (vanaf 7 jaar). Op de middenplaatsen de jonge tieners, en daarachter ‘de ouderen’ met in de clubs en op de balkon de jeugd op vrijerstoer. 
Afspraak voor die laatste categorie vond plaats aan de kassa of in de zaal, naargelang de financiële toestand van de vrijer. Immers, afspreken aan de kassa kon het risico inhouden dat je ook het kaartje voor de geliefde moest kopen. 

In de week waren er alle lagen van de bevolking aanwezig. 

Meestal zaten vooraan de schippersfamilies, die kwamen lossen en laden aan de vele fabrieken langs de Dender. Dat net zij vooraan zaten kwam doordat er dikwijls een voorlezer aanwezig was, die voor de ongeletterden luidop de ondertitels las. Iets wat vandaag de dag natuurlijk onvoorstelbaar is. 
In de winter kregen ze gezelschap van de armen uit de buurt die zich een ganse avond kwamen warmen, en die men dikwijls na de laatste vertoning moest wakker maken en naar buiten loodsen. 

Het midden werd bezet door de iets beter begoeden of mensen die door hun zwakke ogen niet te ver van het scherm mochten zitten. 

De clubs achteraan waren uiteraard bestemd voor de betere klasse. Zij konden in de gemakkelijke zetels genieten van het totaalbeeld van het doek, en moesten geen rek- en strekoefeningen uitvoeren om alles gezien te hebben.

Het balkon dan. Dat werd meestal ingepalmd voor jonge mensen of geheime afspraakjes. Vooral deze laatste vormden in de week een deel van de ‘speciale’ klanten. Binnenkomen deden ze altijd alleen en nooit tijdens de pauze. 
Na hun plaats aanwijzing en gewenning aan de duisternis zochten ze mekaar op en verdwenen naar de achterste rijen om nog voor de pauze terug de hun aangewezen plaatsen in te nemen. 


In de jaren '60 was er een fietsenberging in de Duivekeetstraat, links naast frituur Arthur. 
Op de eerste verdieping lagen toen tonnen papier opgeslagen waaronder zeer oude boeken en documenten, en op de tweede verdieping bevond zich het scoutslokaal van St. Joris

Wanneer men er nu even over nadenkt ... een zeer gevaarlijke situatie. Alles was in hout, er lagen tonnen papier, er was een jeugdlokaal en als klap op de vuurpijl was er enkel een smalle steile trap als enige uitgang. Tegenwoordig onverantwoord en ondenkbaar ... in die tijd echter enkel onverantwoord, maar wel algemeen geaccepteerd als ‘normaal’...

Met de komst van de TV verminderden de weekbezoeken en moest men stilaan de vertoning van half vijf weglaten. Meer en meer mensen kochten een auto, waardoor de echte cinefielen naar ‘de grote cinema’s in Gent of Brussel’ gingen. Zij hadden daar toen een grotere en recentere keuze. 

In het begin van de jaren 80 werden de twee grote zalen omgebouwd naar meerdere kleine zaaltjes. 

Van nieuwe films waren er direct verschillende kopijen beschikbaar, zodat die even vlug in Aalst gespeeld werden als in de grootsteden en door af te stappen van het huursysteem en over te gaan op het ontvangen van een vooraf bepaald percentage van de opbrengst namen de uitbaters minder risico's. 

Het is vooral door het plots overlijden van zijn oudste zoon, die normaal de cinema ging verder openhouden, dat Walter Wouters in 1999 beslist heeft om de zaak over te laten aan de familie Staels van 'het Feestpaleis'. Vanaf dat jaar gaan de beide cinema’s dan ook verder onder de gezamelijke naam 'Ciné Aalst'.

Over deze voortzetting is HIER meer te lezen.

In het aanpalende nachtrestaurant  'Palace Club', dat sedert 1976 een gevestigde waarde was in Aalst, kon men na de film nog nagenieten bij een hapje en een drankje. Gezien het het enige nachtrestaurant was in Aalst konden ze natuurlijk op veel succes rekenen. Ook de ligging was niet mis : naast cinema Palace, op ca 300 meter van de Grote Markt, op ca 150 meter van het Feestpaleis en op amper 200 m van de parking in de Ridderstraat. 
In 2018 werd echter bekendgemaakt dat de Palace Club te koop stond. De uitbaters stopten ermee en er werd niet gezocht naar overnemers.

In 2015 was er sprake van dat zowel het Feestpaleis als Palace onderdak zouden vinden in een nieuw gebouw. Het idee om een bioscoopcomplex aan te leggen, werd echter van de kaart geveegd, en beide cinema’s blijven dus (voorlopig?) bestaan op hun origínele locatie. 

In 2020 begon het allemaal veelbelovend.
Tijdens het  weekend van 7-8 maart ging de film 'Vlaamse Flikken' in première gegaan in De Palace. De film werd grotendeels ook gefilmd in Aalst door een erg jonge regisseur. 
Gilles De Keyser was 15 jaar toen hij samen met zijn vrienden aan het hoofdstuk ‘film’ begon. Drie jaar later was hij klaar. De jonge regisseur kon rekenen op zo'n zeven beroepsacteurs om verschillende gastrollen te vertolken. De opbrengst van de film ging integraal naar ‘het goede doel’, met name ‘de kinderafdeling van het ASZ in Aalst’.

Even later ging het plots echter allemaal veel minder goed en teisterde de coronacrisis ook de filmindustrie. Filmzalen dienden voor een tijdje hun deuren te sluiten, zodat er natuurlijk ook geen inkomsten waren. 
De uitbaters van Ciné Aalst (dus zowel het Feestpaleis en Cinema Palace) bleven echter niet bij de pakken zitten en zagen deze ‘pauze’ als de ideale gelegenheid om beide gebouwen in een nieuw jasje te steken. 

Hier nog een foto van De Palace 'toen'.  
'Toen' is 1922.
Als je vergelijkt met de foto helemaal aan het begin van dit artikel, is te zien dat er ook aan de buitenkant heel wat veranderingen gebeurd zijn ...




Bronnen:

palaceclub.be
cine-aalst.be
cinebel.dhnet.be
De Voorpost 26/10/1979
tvoost.be 8/3/2020
foto Palace 1922 via MadeInAalst 

dinsdag 24 november 2020

Louise Mayart

Door de verkaveling aan de Brakelstraat ontstonden in november 2020 enkele nieuwe straten. 
Straten die natuurlijk ook een naam moeten krijgen. 
Men koos ervoor om twee vrouwen in de kijker te zetten door het geven van hun naam, namelijk Clara ’t Roen en Louise Mayart
Clara 't Roen werd vervolgd vanwege haar geloof in het lutheranisme en kwam in de jaren twintig van de 16de eeuw als ongelovige en ketter op de brandstapel terecht op onze Grote Markt.

Maar ik ga het in dit artikel hebben over Louise Mayart. 


Anna Maria Louisa Mayart werd geboren te Aalst op 16 december 1855.
Ze stierf er op 23 mei 1937 op 81-jarige leeftijd.

De naam zegt U hoogstwaarschijnlijk niet veel, maar het is toch via deze vrouw dat wij de moeders van toen, herdenken. Zij verbeeldt namelijk trouw en offervaardigheid … 
Het gaat hier over de vrouw van Pieter Daens, waarmee ze op 18 april 1876 huwde.

Louisa Mayart was meteen ‘de sterke vrouw achter de man’ .
De historische figuur die Pieter in deze voor Aalst en Vlaanderen historische periode van sociale achteruitstelling in de 19-de eeuw was, werd ten allen tijde gesteund en geholpen door zijn echtgenote.

Louise was de dochter van een welstellend huidevetter, Philip Mayart. 
Het grote verschil in leeftijd (Pieter was reeds 33, Louise nog maar net 21) deerde helemaal niet, schoonvader Mayart zag heel wat in de drukker-opsteller en steunde zijn bedrijf dan ook zoveel hij kon.
Hij beschikte over verschillende huizen in de Achterstraat (een smal achterstraatje dat van de St Martinuskerk naar de werf liep) en één ervan was een groot pakhuis dat aan de Oude Dender paalde. Hij liet dit pakhuis voor zijn schoonzoon tot drukkerij inrichten. 

Louise verzorgde zelf de boekhouding van de zaak, zodat Pieter zich uiteindelijk enkel maar hoefde bezig te houden met het drukken, uitgeven en … socializen. 

De drukkerij Daens-Mayart groeide en bloeide en hijzelf kon de praatjes die hij maakte met de melkboer, de dagbladverdeler uit het naburige dorp en vele anderen, bundelen in de ‘Dagklapper’.
Babbeltjes over weer en wind, proza, …    De lezers waren in elk geval fan van deze korte artikels.

Uit het huwelijk kwamen vijf kinderen voort : Maria Augusta Amelia, Anna Maria Phillippina, Jozef August Gabiella, Leonia Augusta Maria en Frans Paulus Jozef Sixtus.

Louise was echter niet ‘alleen maar’ de sterke vrouw aan de zijde van haar man en haar schoonbroer priester Daens, neen, ze was zelf ook heel sterk sociaal bewogen

In 1898 werd een vrouwenziekenbond ingevoerd.
Tot dan hadden vrouwelijke arbeiders geen verzekeringsmogelijkheden tegen ziekte en ongeval.
Gezinnen voor wie een verzekering tegen arbeidsonbekwaamheid voor man en vrouw van
levensnoodzakelijk belang was, konden zich toen echter amper de luxe permitteren om verzekerd te
zijn. 
Dit betekende immers dat er een wekelijkse bijdrage betaald moest worden die, hoe klein
ook. nog altijd een hap uit het gezinsbudget betekende. De verzekering voor vrouwelijke
arbeidskrachten vroeg om een mentaliteitsverandering. Vooreerst moesten arbeidersgezinnen
de ziekteverzekering leren beschouwen als een belegging op lange termijn. Het principevan
voorzorg diende vervolgens door te dringen tot de vrouwelijke werkkrachten die altijd werkten voor
een lager loon dan hun mannelijke collega’s. Een ziekteverzekering voor vrouwen werd in de eerste
plaats ingevoerd om vrouwen die als gezinshoofd optraden en buitenshuis werkten, de kans te geven
de financiële situatie bij werkonbekwaamheid voor het gezin veilig te stellen.
Het eerste bestuur van de vrouwenmutualiteit werd verkozen op 10 juni 1898 en de voorzitster werd
Louise Mayart

In 1927 werd ze ook verkozen tot opvolgster in de Aalsterse gemeenteraad. Daardoor zette ze het werk van haar in 1918 overleden man verder.
Vijf jaar later, in 1932, stond zij op de 9e, niet verkiesbare, plaats. 

Het lijkt allemaal misschien niet zo belangrijk maar we spreken hier wel over de periode waarin het stemrecht voor de vrouwen nog niet ingeburgerd was en de sociale onrechtvaardigheid nog steeds een algemeen fenomeen was.

Het steunen van priester Daens combineerde ze met een eigen boekhandel, terwijl haar man Pieter de drukkerij en de uitgeverij draaiende hield, waar ze trouwens ook de boekhouding voor verzorgde. 

Zoals we tegenwoordig over ‘de nieuwe man’ spreken,  kunnen we eigenlik zeggen dat Louisa in haar tijd 'een nieuwe vrouw' was.
Ze sloot zich niet op in de keuken maar had een eigen open kijk en blik op de wereld rondom har, waardoor ze zich maatschappelijk kon engageren. Zo nam ook haar verantwoordelijkheden in de winkel zelf op, en liet niet alles over aan haar man, iets wat in die tijd niet minder dan ‘speciaal’ en ‘baanbrekend’ kon worden genoemd. 

Meer dan honderd jaar na de dood van priester Daens (+ 1918) gaat de Vlaamse strijd nog elke dag voort, en de strijdpunten van toen zijn nog steeds heel actueel en prioritair. 
Werkloosheid, armoede, bedrijfssluitingen, het afromen van de Vlaamse welvaart door ondoorzichtige transfers, het overtreden van de taalwetten, de teloorgang van onze christelijke waarden, discriminatie op en naast de werkvloer,  … dingen die nog steeds elke dag ter sprake komen in onze huidige economie. 

De Louise Mayartprijs is een prijs die elk jaar door het bestuur van 'Vrouw en Maatschappij Aalst' wordt uitreikt aan een verdienstelijke Aalsterse vrouw.

De eerste keer, we spreken over 2010, werd deze prijs uitgereikt aan Ilse Roels, die zich inzette voor een beter leven voor de vrouw en haar gezin in Haiti. 
Het was burgemeester Ilse Uyttersprot die toen de prijs uitreikte … zij die zelf ook altijd klaarstond om iedereen te helpen, tot haar tragische door in 2020. 
Ilse werd vermoord … partnergeweld … maar haar immer aanwezige verdienstelijkheid, gulle lach, behulpzaamheid maken van haar een ideale kanshebber om deze trofee postuum te mogen ontvangen.

Ze zou zeker mooi ‘passen’ in het rijtje van haar voorgangsters : lse Roels,  Els Schockaert, Katia De Spiegeleer, Joke Guns, Hilde Schockaert, Chris Lievens-Borms, …

In 2014, het jaar waarop we 175 jaar Daens vierden, bracht Vrouw en Maatschappij uit Aalst een kalender met twaalf 'sterke madammen' uit. 

Geen naaktkalender, maar wel eentje een met zwart-witportretten van allemaal ‘straffe madammen’. "Deze kalender kadert in 175 jaar Daens en verwijst naar Louise Mayart, de schoonzus van Priester Daens", zei Ilse Uyttersprot bij de voorstelling van de kalender. 
De fotograaf haalde onder meer Joke Schauvliege, Hilde Crevits, Celie Dehaene, Geertrui Van Rompuy, Mieke Van Hecke en Cindy Franssen voor de lens.

Van Louise zijn weinig tot geen foto's terug te vinden. 
Hierbij eentje met Pieter Daens, Louise Mayart en de twee dochters Maria en Anna.  



Bronnen

De Standaard 13/7/2007
Het Nieuwsblad 18/11/2020 – 24/4/2014
Voor Allen 29/11/1969
nevb.be
Redt en helpt u zelfen en elkander, M. Van de Perre p. 46
daens.sjcaalst.net
geni.com
ilse-uyttersprot.be
aalst.cdenv.be
advn (archief voor nationale bewegingen)
vrouwenmaatsschappij.be

zondag 22 november 2020

De Kluizen

Naast het ‘groot park’ en het ‘Osbroek’ was en is één van de favoriete wandelstekjes van de Aalstenaar nog steeds ‘het Kluizenbos’. 

Het bos, een overblijfsel van een ouder bos dat in de middeleeuwen samen met het Kravaalbos deel uitmaakte van het Kolenwoud, ligt tussen het Somergempark en de Affligemdreef en is dus zowel in Aalsters als in Affligems gebied gelegen. 


Doordat het zo'n oud bos is zijn er ook nog enkele bijzondere planten te vinden. 
Wilde narcissen bijvoorbeeld, de echte wilde moederplant. Of de mysterieuze zwartblauwe rapunzel,  een in Vlaanderen heel zeldzame soort van de klokjesfamilie die alleen maar groeit in oude en waardevolle bossen.

Via de Affligemdreef komt men uit op de Abdijstraat waar, zoals de naam al laat vermoeden, de zeer bekende abdij van Affligem staat. Deze werd in 1083 gesticht en men kan er nog enkele kunstschatten gaan bezichtigen. 
… maar ... de abdij ligt over de grens Aalst-Affligem, ... en da’s dan ook meer iets voor ‘Affligemgoistad …’

We gaan terug naar de Kluisdreef, die langs Affligems gebied aan de rand van het bos overgaat naar de Kluizerij (die op Aalsters gebied ligt).  

De Kluisdreef (die eindigt schuin over de Rozerie) begint aan de Aalsterse dreef / Affligemdreef waar zich het klooster Maria Mediatrix, een aan Maria Middelares gewijde contemplatieve orde, bevond.
In 1932 vestigde deze communauteit (die gesticht werd in 1921) zich te Hekelgem in het Benedictijner klooster. 

Om hun bouwschulden af te kunnen betalen verbouwden de zusters hop op de meer dan 10 ha gronden rond de abdij. Later schakelden ze over op het bakken van hosties en de verkoop van iconen. 
Wegens een gebrek aan nieuwe intredingen telde de kloostergemeenschap in 2006 nog amper 7 zusters. Zij verhuisden in datzelfde jaar naar een gemeenschapshuis in Leuven. 
In de ‘Kluizerij’, een zijvleugel van het klooster, heeft het Timotheus Project, (vormingscentrum) een onderdak gevonden en in 2006 werd ook het slotklooster omgebouwd tot een seminarie- en vormingscentrum van de vzw De Kluizerij. 


Binnen in het gebouw is nog steeds te zien dat zich hier een religieus gebouw bevond, zoals te zien is aan de lounge hier op de foto.

’t Is wat verwarrend misschien maar ‘de Kluizerij’ ligt dus eigenlijk aan de Kluisdreef, terwijl een verderop genoemd kapelletje zich op de Kluizerij bevindt.

Aan de rand van het bos, op de splitsing Kluisdreef-Kluizerij-Kluizenweg, de plaats die ook wel Breedeik genoemd wordt, borrelde ooit een levenskrachtige bron die eeuwen later het ‘Kluizeputteken’ werd genoemd. 

Het was aan het einde van de 7de eeuw dat Sint Ursmarus, abt van Lobbes bij Thuin, naar hier kwam om de streek te bekeren, en aan het zogenaamde ‘Kluizeputteken’ werd een zogenaamde ‘cella’ - een bidplaats, kluis of primitief  kloostertje - gesticht. Deze Kluiskapel is ook nog steeds aanwezig.  

Het Kluizeputje wordt trouwens ook wel eens de "Kinderbron" genoemd, waarvan het water niet enkel geneeskrachtig zou zijn maar ook de vruchtbaarheid zou bevorderen. 
In ‘Vlaamsch leven’, een zelfstandig Vlaams geïllustreerd weekblad, staat zelfs beschreven dat vele jongens en meisjes regelmatig eens gingen kijken, of er geen kindje in zou liggen. Of ze legden hun oor op de rand van ’t putteken en meenden dan soms het geschrei van een nog ongeboren kindje in de verte te horen. 


Of er toen al vis inzat, weet ik persoonlijk niet, maar feit is dat de tegenwoordig in de buurt gelegen visclub de naam ‘’t Kluizeputje’ overnam. 

Toen op het einde van de 11de eeuw in 1085 de abdij van Affligem werd gesticht, maakte de Abdij van Lobbes nog steeds aanspraak op deze streek, en het bos wordt vanaf toen dan ook het ‘Afflighem bosch’ genoemd. Het waren de monniken die instonden voor het beheer en de abdij hield toezicht. 

In de 12de eeuw werd de bidplaats door enkele kluizenaars bewoond, vandaar ook meteen de naam ‘kluiskapel’. 


Een kluis was immers de woning van een kluizenaar, waar het geloof nog veilig was en de geest in afzondering kon rusten. Vergelijk trouwens met onze huidige ‘kluizen’, waar onze centjes of waardepapieren ook verdoken zitten van de buitenwereld.
 
Onder deze kluizenaars was ook een zeker Radulfus de Zwijger.
Deze edelman werd priester en werd bekend om zijn kleding : een boetekleed uit paardenhaar en een ijzeren ketting als gordel. 
Het kluizenaarsleven nam hij heel serieus, want men hoorde hem nooit praten. 
Na een ononderbroken stilzwijgen van 16 jaar zou hij echter op een wonderbaarlijke wijze een brand in de kloosterbrouwerij hebben gestopt met de woorden "vuur, sta stil". 
Na zijn dood werd hij begraven in de kapel zelf, maar zelfs toen nog gebeurden er naar verluidt nog enkele mirakels
Zijn status van ’mirakelman’ werd later echter toch verdrongen door die van Onze Lieve Vrouw.

Tot vooraan in de jaren 1600 konden de resten van de kluizen, waar de heremieten woonden, nog gezien worden.
Het beheer van de kapel werd waargenomen door een monnik van Affligem, die vanaf de 17de eeuw de titel van "cluysmeester" droeg. 

Franciscus Laureys (+1653) verkreeg in 1644 of 1645 van Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen en prelaat van Affligem, dat 1 dagwand van het omringende bosgebied en ook het met hagen omheinde "cluysenhof" beplant werden met "grouw abbeel" (= populieren).
De opbrengst van de verkoop was bestemd voor de kapel.

In 1654 gaf de aartsbisschop 36 florijnen bij de oprichting van een nieuw altaar en de abdij schonk een schilderij van Gaspar de Crayer, waarop de verrezen Christus was afgebeeld bij de eerste verschijning aan zijn Moeder. 
Het schilderij keerde later echter naar de abdij terug, wellicht bij de vernieuwing van de kapel in 1758.

Om te helpen bij het levensonderhoud van de steeds maar sneller toenemende bevolking werden grote delen van de bossen geleidelijk gerooid en in cultuur gebracht als akker of weiland.
De hopteelt werd één van de voornaamste teelten in de streek en ging ook het landschapsbeeld sterk bepalen door de metershoge staken die gebruikt werden.

In 1700 werd het "schaerhout" (kreupelhout) dat op de grond van de kluis groeide, verkocht "tot gemeyne profijte van 't huys".

Het bos zelf was een middelhoutbos, een mengeling van hoogstammig hout en kreupelhout. 
Het hoogstamhout (eik en beuk) werd aan de stad Aalst en de omliggende gemeenten verkocht als brandhout, terwijl het kreupelhout werd gebruikt door de broodbakkers en brouwers of diende voor het maken van de hoppestokken.

Na de verwoesting van de abdij door de Franse revolutionaire troepen (sanskulotten) in 1796 en de verdrijving van de aanwezige monikken, werd ook de kap
el verkocht in 1798. 
Frans Callebaut uit Hekelgem kocht ze voor 825 frank. 
In 1835 kwam de kapel en haar domein (ongeveer 31 aren) in handen van de familie t' Kint. 
De kapel was toen echter in zo'n bouwvallige staat, dat enkel de afbraak van het schip de rest nog kon behoeden voor instortingen. Van die tijd dateert het aparte voorgeveltje.

Waar men over godsdienst spreekt, zijn er natuurlijk ook godsdiensthaters
In 1910 werd door de ‘nationale bond voor liberale propaganda’ een almanak uitgegeven waar men zich zeker niet positief uitliet over de geestelijken.
Van kerkuil en kwezelaar krielt het hier thans, 
zijn huizen en kluizen vergeven.
Hun kelders vol wijn en hun autaars vol glans, 
waar ’t volk nog et moeite kan leven … 
Wat geeft dit aan ’t heilig gespuis, 
al mangelt er brood in den werkman zijn huis.
Al heeft hij geen bed om te slapen.
Hij vulle zijn maag met het teeken des kruis!
Dat krijgt hij voor niet van de papen.
Door paters en nonnen wordt de aalmoes geschooid, 
en rmeniger erfnis gestolen,
en kloosters en krochten in haasten voltooid, 
al lag hun het vuur aan de zolen …
In 1919  kwam de kapel in handen van de Hekelgemse familie Roseleth die er in 1931 grote herstellingswerken liet uitvoeren. Zij schonken in 1933 zowel de kapel en de grond aan de kerkfabriek van Hekelgem.

Na de tweede wereldoorlog geraakte de kapel en ook de begankenis geleidelijk in verval. 
Reeds in mei 1963 wordt er op aangedrongen om de kapel te restaureren.
Op 18 februari 1976 wordt de actie "Valt de Kluis in gruis?" op poten gezet. Er wordt een werkcomité opgericht, "De Vrienden van de Kluis", waarvan zowel mensen uit Hekelgem als Erembodegem deel uitmaken. 

Op zondag 25 april 1976 wordt de begankenis en ook Kluizenkermis in ere hersteld en op 9 september van datzelfde jaar wordt bij de Commissie voor Natuurschoon en Monumenten een dossier ingediend met het verzoek de Kluiskapel te willen beschermen.
Door allerhande steunacties werd door "De Vrienden van de Kluis" tegen einde 1976 circa 100.000 fr ingezameld.
Op Beloken Pasen 1977 (16 en 17 april) kende men opnieuw een grote volkstoeloop bij de Kluis, mede dank zij een door de VTB ingerichte wandeltocht. 
Tijdens de zommermaanden van hetzelfde jaar kan de restauratie van het dak en de muren worden uitgevoerd door aannemer Mesdagh uit Zottegem. Pastoor De Vogeleer was de grote bemiddelaar bij deze restauratie.
Kluizenkermis 1978 werd een nieuw succes, zodanig dat kon worden gedacht aan de verdere afwerking van de kapel.
Met Kluizenkermis 1979 (zondag 22 april) verrijkt men de Kluiskapel met twee waardevolle glasramen, uitgevoerd door de Aalsterse kunstenaars Monica en Frits Kieckens.


Er werd een nieuw dossier ingediend met de vraag naar erkenning van de Kluiskapel en de omgeving als beschermd erfgoed. Ook het stadsbestuur van Aalst kwam tot de beslissing dat het unieke natuurgebied zeker diende beschermd te worden. Want het was nodig. Het werd er drukker en drukker, en de vrees dat dit uniek stukje natuur zou verdwijnen, was niet helemaal uit de lucht gegrepen. 

Ieder jaar wordt er op de eerste zondag na Pasen nog steeds een kermis, de ‘kluis- of fluitjeskermis’ georganiseerd aan de kapel. 
Op deze ‘Beloken Pasen’ wordt een tent naast de kapel gezet en zijn er volkssporten voor jong en oud. 
In de kapel zelf worden dan een aantal vieringen gehouden ter ere van Onze-Lieve-Vrouw ter Kluis. De opbrengst van die dag gaat naar de renovatie en instandhouding van de kapel.

Verderop passeer je een speelbos en ‘The Observer’, een kunstwerk van Will Beckers, dat lijkt op een oog. Vanuit het kunstwerk kan je de vogels bespioneren op de waterplas en het natuurlijke landschap bewonderen.

 

Het levend kunstwerk is samengesteld uit wilgen en hazelaars, met de wortel in de grond en dus ‘levend’.
De 30 meter lange structuur werd in 2016 ingewandeld door het stadsbestuur en enthousiaste wandelaars.

In 1979 schreef buurtbewoner Louis Paul Boon trouwens een cursiefje over de Kluis: 

Aan wat de Kluizendreef heet, komen steeds meer fietsen, het vliegveld aan de andere zijde dringt op, en datgene wat bijvoorbeeld een Streuvels of een Buysse zouden beschreven hebben, de Kluis, een troppelke oude in puin vallende huizen zal weldra gesloopt en misschien herbouwd worden. Maar laat toch de kapel blijven, de Kluiskapel, aan het begin van het niet te betreden bos. De kapel, en het wonderbaarlijke der bron, die blijkbaar voor geen enkele ziekte een medicijn is…

‘Het vliegveld’ waarvan sprake, zal de jongere lezers waarschijnlijk niets zeggen, maar het was zo … Aalst had een eigen vliegveld. 
‘Het vliegveld van Aalst heeft zelfs bijgedragen tot de moderne geschiedenis van de stad, en dat mag niet vergeten worden’, zegt Gaston De Mol die over het onderwerp "Een eeuw luchtvaart boven het land van Aalst" een boek heeft geschreven.
Hieronder twee luchtofoto's van de luchthaven.




Wie jonger is dan dertig associeert Aalst niet meteen met een vliegveld. 
Maar velen die wat ouder zijn kregen op het vliegveld De Kluizen hun eerste luchtdoop, dat kostte in 1947 175 frank. Voor een paar honderd franken kon je een halfuur de lucht in en vloog de piloot boven je huis. Wie niet meevloog kon er genieten van de vliegmeetings en het zicht op de zweefvliegtuigen die de lucht werden ingesleept.

Het begon allemaal op 16 juni 1947, toen de statuten van de Aero club van Aalst opgesteld werden. Het was een vliegclub in de zin van : “de kennis van de luchtvaart in het Aalsterse bevorderen en verspreiden”, ‘alle takken van de vliegsport met een sportief en opvoedend doel beoefenen’ en ‘de roeping voor de burgerlijke en de militaire luchtvaart verwekken’. 


Er was echter geen vliegplein aanwezig … en, misschien ook nog wel een ander belangrijk detail … ook geen vliegtuig … 

Er werd gezocht naar een geschikte plaats voor de oprichting van een vliegveld, en dat werd een stuk grond (half moeras, half weide) dat gelegen was tussen de Affligemdreef en het Kluizenbos. 
Hier lag tijdens de tweede wereldoorlog de groententuin van de FFR. De groenten werden gekweekt om oonder het personeel te verdelen. 

Er was dus al een vliegveld, maar  … nog geen vlieger … 

Die kwam er al snel, hoewel de naam ‘vliegtuig’ misschien wel wat overdreven was. 
Het was een primitief zweefvliegtuig dat bestond uit een stevige balk met een zitplankje op en twee vleugels. Van instrumenten was er nog helemaal geen sprake. 
Het toestel werd de lucht ingeslingerd door middel van een lier. Een vlucht duurde toen ongeveer 2 à 3 minuten en na elke vliegdag diende men het toestel af te breken en op de schouders naar een nabijgelegen hoeve te brengen. 

Op 20 mei 1951 werd het vliegveld officieel ingehuldigd en er volgde het eerste motortoestel (de Piper Cub ). In 1955 volgde een tweede (van hetzelfde type).
En toen ging het snel. Het niveau steeg recht evenredig met het aantal toestellen en het aantal piloten. 
Ter info ... één van de beginnelingen in de Aalsterse club, een zekere Willot, werd later de houder van het Belgisch hoogterecord zweefvliegen (met 9200 meter!)

De club bouwde in 1964 een tweede loods en de eerste loods kreeg een grondige aanpassing.
Dat moest omwille van de strengere veiligheidsnormen die werden opgelegd. De extra kosten die hiervoor dienden te worden gemaakt, maakten echter dat de club op een bepaald moment op zwart zaad kwam te zitten. 
Er kwam gelukkig al snel een ommezwaai. De interesse voor de vliegsport steeg, ook bij de niet-vliegende bevolking, en er kon opnieuw meer aandacht geschonken worden aan scholing.


In 1967 was er een eerste grote vliegmeeting met deelname van ‘de red devils’, het officiële stuntteam van de Belgische luchtmacht, wat natuurlijk zorgde voor heel wat nieuwsgierige bezoekers.

Het vliegplein was opnieuw gelanceerd.  

Zo was er in 1970 bijvoorbeeld grote opkomst voor drie Franse vliegtuigen die gedurende enkele weken het Aalsterse vliegveld als standplaats hadden gekozen. 
En het bleef niet enkel bij vliegen. 
Er werden ook ponykoersen gehouden (zelfs het kampioenschap van Oost Vlaanderen vond hier in 1972 plaats) en er werden rally’s georganiseerd, die steeds op een grote publieke belangstelling konden rekenen.

In 1974 was er sprake van een herwaardering van het vliegveld, met het oog op zakelijke en op toeristische vluchten en in 1975 waren er dan ook grote werken aan de gang en er werden plannen gemaakt om de organisatie van een internationale vliegmeeting te organiseren.
Het clubhuis kreeg een nieuwe inrichting, de startbanen werden vernieuwd en er waren ondertussen vier zweefvliegtuigen, twee piper cubs en drie Moranes aanwezig.
 
De vliegmeeting ging door op zondag 30 mei 1976 en zoals verwacht kwam er heel wat volk opdagen om te genieten van de verschillende shows in de lucht en toestellen aan de grond. 


In 1978 bestond al de vrees dat het vliegveld zou moeten verdwijnen.

Er was immers het Aalsterse bouwproject ‘De Bioley’, die een verkaveling van ongeveer 17 ha voorzien had voor sociale woningbouw. De werkgroep ‘Leefmilieu’ ontdekte reeds een ophoging van de grond nabij het vliegveld, en honderd meter verder werden reeds houten huisjes in gebruik genomen op een ‘weekend-terrein’, het zou dus allemaal snel kunnen gaan.

De vliegtuigjes die op dat ogenblik al meer dan 30 jaar rondcirkelden, zouden door dat project het luchtruim moeten verlaten. 
Een actie ‘red de kluis’ werd opgezet in de buurt om het vliegplein te vrijwaren van nieuwe projecten.


Hier een foto van het aero club café in 1980.

aero club cafe 1980

Op dat ogenblik stonden er permanent zo’n 18 vliegtuigen gestationeerd. Er heerste steeds een aangename sfeer en het tweede vliegfeest werd georganiseerd.
Ook carnaval pikte de geruchten op, en onder andere akv aballadoes kwamen dat jaar buiten met ‘kluizen airport bedreigd’ als onderwerp.

Het leek er wat op dat de storm ging luwen, en er was nog weinig sprake van het afschaffen van het vliegplein. Men bleef shows, vliegdagen en tentoonstellingen organiseren, en het publiek bleef enthousiast afkomen op deze vormen van vermaak.


Het was echter enkel afstel.
 
In 1986 kwamen er opnieuw donkere wolken boven het voortbestaan van de club.
Er kwamen klachten over geluidshinder, er kwamen opmerkingen over het feit dat vliegen gevaarlijk zou zijn, maar het ergste was eigenlijk een erfeniskwestie
De aero club had in 1948 een stuk weiland afgehuurd. Twee jaar later werd door dokter Maeyens uit Gent een ‘promesse de bail’ getekend voor 7,3 ha.
So far so good. Er werd uitgebreid, er kwam een betonnen startbaan, een loods, een clubhuis en ga zo maar verder. 
In juni 1983 kwam er een brief van Dr Maeyens in de bus met opzeg van de huur. Men was als de hand Gods geslagen, vooral toen een maand later de dokter overleed en de weduwe met twee kinderen eigenaar werden van het terrein én er wilden over beschikken om het te verkopen. 

Praten met de eigenaars ging niet en de club werd zelfs veroordeeld tot ‘het opgeruimd en teruggebracht tot de begintoestand terugbezorgen van het terrein’. 
De club ging in beroep en kon zo wat tijd ‘kopen’ en het verdict wat uitstellen. 
Intussentijd kon men uitkijken naar andere mogelijkheden. 

Er werd nog even geopperd om het vliegplein te laten voortbestaan op de omliggende gronden maar daar zou de landingsbaan 3 meter (!) te kort zijn volgens de reglementeringen van het Bestuur der luchtvaart. 

In februari 1987 ging het vliegveld uiteindeljk toch dicht en dat na veertig jaar met tal van vliegmeetings die niet misstonden tussen de grote meetings. De club kreeg drie maand tijd om alles in oorspronkelijke staat te herstellen.
De gebouwen werden op 23 maart 1987 met bekwame spoed met de grond gelijk gemaakt en de houten schutsels en planken werden na de afbraak in de fik gestoken.

 

De brand legde meteen alle dromen in as.
Het vliegveld bestond van 1947 tot 1987.

Hier nog een laatste zicht op het vliegveld in 2009, het was toen 22 jaar geleden dat alles in as veranderde.

Er zijn ooit plannen getekend om van de kluizen een reusachtige Aëroport te maken, met meerdere startbanen en een echt luchthavengebouw. De vliegclub heeft zijn nut ook vaak bewezen buiten de pleziervluchten. 
De Hondafabriek op het wijngaardveld is er bijvoorbeeld pas gekomen nadat enkele Japanners van op de Kluizen een luchtverkenning hadden kunnen maken.

Inmiddels heeft het vliegveld van Aalst plaats gemaakt voor een golfterrein en een manege.

Op 24 januari 1985 was de bescherming van de buurt eindelijk officieel een feit. De Vrienden van de Kluis zetten zich verder in voor het behoud van de Kluiskapel, en ook Natuurpunt wil er voor zorgen dat de natuurlijke rijkdom van het Kluizenbos hersteld en beschermd wordt. 

2013 betekende dan eindelijk ook het einde van een lange restauratieperiode van de Kluiskapel. 

De rechtermuur, die lichtjes overhelde, werd met twee betonnen ankers vastgezet, al het losse plakwerk werd uitgekapt en hersteld; bijna gans het houten berd van het dak werd vernieuwd en met schaliën bedekt.
Met de enthousiaste instemming van de "Vrienden van de Kluis" werden er ook nog andere werken uitgevoerd. ‘Ze zouden nog wel wat geld bijeen krijgen’.


Onderaan werden de muren ingespoten met een vochtwerend product. Aan het dak werd een zinken goot geplaatst en een plankier met klinkers werd langsheen de muren gelegd. Het torentje werd onder handen genomen en het geheel kreeg een laag houtbescherming. Om het authentieke karakter te kunnen bewaren werd voor eikenhout gekozen, … eikenhout van negentigjarige bomen gekweekt in het Kluisbos zelf.

Een man die reeds sinds 1980 actief bezig was met de restauratiewerken van de Kluiskapel was Adolf Sergooris. 
Zo werd het torentje van de kapel onder handen genomen en een aantal galmplanken werden vervangen.

Hoewel Adolf vreesde dat de aandacht voor de restauratiewerken aan de kapel zal verminderen met de generaties, hoopte hij toch  dat de Kluiskapel haar charme zal kunnen blijven behouden. 
En ook dat er respect zal blijven bestaan voor de kapel en de vrijwilligers. 
Jaren geleden immers stalen vandalen het materiaal uit de kapel en gooiden alles in het nabije bos. De Kluiskapel was sindsdien gesloten.

Of het nu allemaal peis en vree is in de buurt ? Neen hoor. 

De kans dat de internationale jumping, die werd gehouden op het Domein De Kluizen aan de Affligemdreef, nog opnieuw in Aalst kan doorgaan, is ondertussen jammer genoeg bijna onbestaande.
Actievoerders die sedert 2013 hevig protesteren tegen de jumping en de uitbouw van een centrum voor paardensport, lijken gelijk te krijgen van de auditeur bij de Raad van State. 

Het begon allemaal heel veelbelovend in 2011, en ook op de tweede editie in 2012 waren heel wat grote namen aanwezig. De organisatie had er alles aangedaan om ook de toeschouwers van een accomodatie op een hoger niveau te laten genieten. Helaas staken regen en stormwind er toen een stokje voor.

Het werd wel een indrukwekkend programma. Van woensdag 6 tot zondag 10 juni 2012 konden de paardenliefhebbers gratis genieten van paardenspektakel en topentertainment.
Het deelnemersveld was een pareltje: maar liefst 10 ruiters van de top 30 waren aanwezig, en de Belgische regerend wereldkampioen Philippe Lejeune, die trouwens ook ‘peter’ was van de Jumping, voerde het Belgische team aan. 

Het terrein van 18 hectare bood plaats aan 3 speciaal aangelegde pistes die alle weersomstandigheden moesten doorstaan. De complete piste werd omringd door een 7.000 m2 tentencomplex. Er waren ook 436 paardenstallingen, 200 parkeerplaatsen voor vrachtwagens en 3.000 parkeerplaatsen voor bezoekers.

2013 : De NV Hof Somergem koestert plannen om op het domein De Kluizen, het vroegere vliegveld van Aalst, een centrum voor ruitersport uit te bouwen ... maar …  Groen Aalst roept op om tegen die plannen verzet aan te tekenen.

Ze spanden samen met Raldes, Bos + en de omwonenden een beroep aan bij de Raad van State tegen de beslissing van het provinciebestuur om een milieuvergunning te verlenen aan de nv Hof Somergem. 
Het werd een welles-nietes spelletje en de stad betaalde maar liefst 21 000 € aan advocaten voor de terugkeer van het tornooi. Ook de omwonenden betaalden dus (onrechtstreeks) mee de advocaten die tegen hen streden. 
Het werd een verbitterde strijd, maar uiteindelijk zouden er toch geen paarden meer komen.

Januari 2023 : Al tien jaar komt de internationale jumping van Aalst enkel nog in het nieuws met goedgekeurde en geweigerde stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen. De juridische strijd rond dit event lijkt wel een eindeloos verhaal te worden. 
Het laatste (?) hoofdstuk in deze strijd gaat over de milieuvergunning. 

In 2017 verleende het schepencollege van Aalst een milieuvergunning aan NV Fico - het vastgoedbedrijf van - wijlen - Willy Michiels en zijn familie - voor het verder exploiteren en uitbreiden van een inrichting voor ruiter-, draf- en mensport gelegen aan de Affligemdreef. De deputatie heeft begin januari 2023 in beroep de milieuvergunning geweigerd.

Het schepencollege heeft nu beslist om niet meer in tegenberoep te gaan. In 2019 raakte bekend dat de stad toen al maar liefst 21.057,82 euro had betaald aan advocaten om te pleiten voor het internationaal jumpingtornooi aan de Affligemdreef. 
Het stemde buurtbewoners die strijden tegen het jumpingtornooi cynisch. “Dus eigenlijk betalen wij zelf mee de advocaten die tegen ons strijden in de rechtszaal. Bevriende politici mogen hun verkiezingsbord plaatsen op de gronden daar.” De stad lijkt er zich bij neer te leggen nu.

Nu blijkt dat de jumping definitief niet langer kan doorgaan op de site, moet de stad ervoor zorgen dat de originele toestand hersteld wordt. Alle verhardingen tussen de bomenrijen gelegen aan het Kluizenbos moeten verwijderd worden. Dit gebied heeft een belangrijke natuurwaarde en doet dienst als infiltratiegebied voor de Somergembeek. Als de stad belang hecht aan vergroening en ontharding, zorgt het ervoor dat alle verhardingen die dienst deden voor de parkings verwijderd worden”, zegt Lander Wantens (gemeenteraadslid Groen).

NV Fico, eigenaar van het domein, reageert niet op het nieuws.

Als we nog een paard (welja, ...) willen zien, zullen we naar Dendermonde moeten gaan ...

Zelf had ik tot twee maal toe de eer om deze grootheden te kunnen bedienen op hun wenken als één van de mensen die instond voor de catering en bediening. Het waren zware (en vooral heel lange) dagen, maar het loonde wel de moeite om het allemaal eens ‘in het echt’ te mogen meemaken.

Geen paarden dus, maar wel een golfclub.


De Kluizen is de laatste jaren van golfschool immers uitgegroeid tot een volwaardig golf- en business center met 9 holes.

Het moderne clubhuis is sinds de opening van de club een erg gewaardeerd trefpunt geworden. Vanaf het terras heeft u een fantastisch uitzicht over het hele terrein.
Er is ook een uitstekende brasserie restaurant waar voor alle bereidingen enkel dagverse en seizoensgebonden producten worden gebruikt.

En na al dat sportgeweld en lekker eten, is er natuurlijk ook tijd voor een drankje achteraf … een wijntje ? 

U zegt het maar. Ook ‘de Kluizen’ kent zijn eigen wijndomein

Domein De Kluizen is een jong Belgisch wijnbouwbedrijf dat werd opgestart in 1997 door Herman Troch.
De wijngaard is gelegen in de schaduw van de toenmalige Abdij Maria Mediatrix te Affligem en is ongeveer een 2,8 ha groot.
 

Toen het huidige terrein vrij kwam, nam Herman als werknemer van de abdij dit stuk over van de zusters. Hij besliste al snel om dit mooi gelegen stuk grond aan te planten met druiven.  Een misschien raar klinkend idee, maar Herman kon terugblikken op een zekere familietraditie in de wijnindustrie. Zijn vader en zijn grootvader waren fruitwijnmakers, en zijn vader plantte een eerste kleine wijngaard toen Herman ongeveer 10 jaar oud was. 

Domein De Kluizen wil als Belgisch, Vlaams wijnbouwbedrijf in de eerste plaats een aantal eerlijke mooie wijnen produceren, met een goede kwaliteit en een duidelijk smaakpalet 
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een aantal Europese druivenrassen die in ons klimaat hun volle eigenschappen kunnen ontwikkelen. 
 
Er wordt enkel gebruik gemaakt van chemische pesticiden indien er geen goed werkend biologisch alternatief voor handen is, er is enkel mechanische onkruidbestrijding en er wordt enkel organisch bemest.
 
De wijngaard werd uitgebreid in 1998, 1999, 2004 en 2006 en is tegenwoordig een 2,8 ha groot.
Er zijn ongeveer een 8800 wijnstokken aangeplant, de oudste in 1997, de jongste in 2006 en 2008.
 
Sedert 2005 valt Affligem binnen het gebied waar de wijn erkend kan worden als 'Vlaamse Landwijn'. Dat is een label dat overeenkomt met de 'Vin de pays' in Frankrijk.


Vanaf 2008 heeft men ook een proef aanplant opgezet met Gewurztraminer, Chardonnay, Sauvignon Blanc, Chenin, Riesling en Gruner Veltliner.
 
- Als witte druivenrassen heeft men : Kerner, Sieger, Optima, Schonburger, Reichensteiner
- Als blauwe druivenrassen heeft men : Dornfelder, Zweigelt, Pinot Noir

De Cuvéé 2003 'Juglans' werd in september 2010 verkozen tot 'beste Belgische wijn 2011' door de vereniging van sommeliers.

Herman had sedert 2015 ook uitbreidingsplannen. Hij bouwde een grote ontvangstruimte in de Broekstraat in Herdersem, waar onder meer workshops plaatsvinden.
 Volgens hem zit lokale wijn in de lift. ‘Zeker sinds 2005 gaat de vraag pijlsnel omhoog’, zegt hij. ‘Sinds dan zijn onze wijnen erkend als Vlaamse Landwijn, terwijl we voordien onder het etiket tafelwijn moesten gaan.’
 
De jaarproductie van het Aalsterse bedrijf bedraagt gemiddeld 14.000 flessen

In 2018 kocht Natuurpunt een groot deel van het Kluizenbos op. 


Met een oppervlakte van 21 hectare was het de grootste aankoop van Natuurpunt in de regio, maar het bleek algauw zijn geld meer dan waard. 

Verscheidene bronnetjes ontspringen in het gebied, en die bronnetjes vormen beken die afwateren naar de Somergembeek die dan weer uitmondt in de Dender. Enkele weilanden in het bos en grote gedeelten van het bos zijn daardoor uitgesproken drassig waardoor Els hier gemakkelijk groeit.

In en rond het bos lopen een vijfentwintigtal reeën rond. Zij verplaatsen zich van de bossen aan de Steensemeersbeek over de Kluiskouter door het Kluisbos tot in Hof Somergem. Fazanten, een van de populairste soorten klein wild ter wereld, zijn zowel in het bos als op de kouter rijkelijk aanwezig. In de hoge eikenbomen vinden we nesten van Buizerds enHaviken. Verder zingen de vele kleinere vogels hun lied wat de legende van monnik en het eeuwigheidsvogeltje tot leven brengt.
Via natuurbeheer probeert men de natuurrijkdom te verhogen, te behouden en te herstellen. 

Na al die jaren is er al veel water door de bron gelopen, is het vliegveld verdwenen, zijn huizen en kapel gerestaureerd en werd “het niet te betreden bos” na tientallen jaren eindelijk terug opengesteld.

Op 28/4/2019 werden de paden opengesteld voor wandelaars die van deze rijkdom willen genieten.
Wandelaars kunnen het gebied verkennen via de uitgestippelde wandelroutes die hen door het Kluizenbos naar het Somergempark of de Abdij van Affligem brengen. 

Door een overeenkomst met de eigenaar van een stukje grond is er zelfs een wandelpad dat start aan de Affligemdreef vanwaar je het bos kan betreden en via het pad kan doorwandelen tot aan de Kluiskapel.


Bronnen

natuurpunt.be
bloggen.be/aeroclubaalst/
Persregiodender.be 31/8/2018
domein-de-kluizen.be
footo’s de kluizen Jan Van Liedekerke & Tim De Backer (via toerismeaffligem.be)
De Denderbode 8/5/1910
De Gazet van Aalst 3/7/1947 – 18/11/1954 – 3/10/1970
De Voorpost 7/6/1974 – 16/5/1978 – 13/6/1986 – 3/4/1987 – 27/2/1987
Vlaamsch leven 23/4/1916
Het Nieuwsblad 21/2/2013 – 29/5/2013
HLN 20/01/2023
lecavzw.be
Vrienden van de Kluis
Eigen info Jumping 

dinsdag 17 november 2020

Sint Martinuskerk : schilderij van Rubens

Eigenlijk luidt de volledige titel van dit artikel : Sint Martinuskerk : schilderij van Rubens : 'De heilige Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders' ... 

In deze tijden van Corona neem ik even een duik in de geschiedenis want Aalst bezit een uniek altaarschilderij van Pieter Paul Rubens met als onderwerp … jawel hoor ... een vorige pandemie, namelijk de pest.
Het altaar van de Heilige Rochus is zeker het beroemdste stuk uit de kerk, en dit terwijl vele mensen gewoonweg niet weten dat een dergelijk meesterwerk in eigen stad te bewonderen is.


Het H. Rochus-altaar bevindt zich nog steeds op de originele plaats, namelijk in de Zuidelijke dwarsbeuk van de Sint-Martinuskerk (aan de rechterkant dus als je binnenkomt). 
Het altaar werd opgericht door de broederschap van de H. Rochus, de vereniging van de rijke Aalsterse hop- en graanhandelaars

De hopboeren aanbaden St Rochus immers als hun patroon, vooral om de zogenaamde ‘hopduivel’ te verjagen. De hopduivel was eigenlijk de verpersoonlijking van een hevige storm, die ervoor zorgde dat de gewassen kapot gingen. 
De koppeling van epidemieën (ziektes) aan stormen (weersomstandigheden) was in de middeleeuwen, maar ook later, eigenlijk vrij logisch te verklaren. 
De oorzaak van de pest werd toen immers toegeschreven aan de posities van de zogenoemde 'kwaadaardige planeten'.

Op het ogenblik dat deze in één lijn stonden, ging dit immers gepaard met donder en hevige bliksems, vuurstralen, hevige winden (tempeste, stormen) en aardbevingen. Door die laatste komt er uit de diepte van de aarde “pestgif” vrij, dat door de hevige wind wordt verspreid, met pestilenties tot gevolg.
Het fenomeen van lucht die deze smetstoffen bevat, werd al van in de Oudheid aangewezen als de voornaamste overbrenger van ziektes.  

Een nadenkertje in verband met onze corona-/covidsituatie vandaag de dag...? 

De Aalsterse hophandelaren bestelden op 24 mei 1516 dit schilderij bij Rubens. Het kosste in die tijd 800 gulden.

Wie was nu eigenlijk die H. Rochus?.

De H. Rochus werd geboren in Montpellier en was één van de belangrijke pestheiligen die ook op vele plaatsen als genezer aanroepen werd. 
De legende vertelt dat hij werd geboren met een opvallende moedervlek in de vorm van een rood kruis op de borst.

Na de dood van zijn ouders, op het einde van de 13de eeuw, schonk hij zijn goederen weg en trok als pelgrim naar Rome. 
In verschillende Italiaanse steden verzorgde hij zieken, vooral pestlijders. 
Sommigen genas hij door het kruisteken over hen te maken. Toen hij echter zelf besmet raakte, werd hij verbannen uit de stad en trok hij zich terug in de woeste natuur om er te sterven.
Terwijl hij ziek was, kwam een hond hem dagelijks een brood brengen en werden zijn wonden verzorgd door een engel. 
Het brood en het aanwezige bronwater zorgden ervoor dat hij op krachten kon komen, en uiteindelijk dan ook zou genezen. 

Na vele jaren, toen hij terug wat ‘in form’ was,  keerde Rochus terug naar Montpellier, waar ondertussen een oorlog woedde. De ‘indringer’ werd niet herkend, en werd als spion gevangen gezet. 
In de gevangenis stierf hij op 16 augustus 1327.
Het was natuurlijk dan te laat, maar pas op dat ogenblik werd hij herkend door zijn opvallende moedervlek.

De 'Legenda Aurea' vertelt dat Rochus enkele dagen voor zijn dood in zijn kerker gewekt werd door een verblindend licht. Een glanzende engel sprak hem moed in, en bracht hem het bericht dat hij voortaan de patroon zou zijn van de pestlijders.

Vanaf de 15e eeuw wordt hij dan ook vereerd als patroonheilige van de pestlijders, en genoot hij grote bewondering onder het volk. Die verering kwam ook in onze streken terecht, voornamelijk via de bedevaarten die langs de handelsroutes naar Italië gingen, en die dus ook langs onze streken passeerden.

In heel Europa zijn daardoor ontelbare Sint Rochuskapelletjes te vinden, al dan niet met de aanwezigheid van een bedevaartsplaats. 

De verering was belangrijk voor de bevolking toen, gezien de pest gedurende meer dan vier eeuwen Europa teisterde en een belangrijke doodsoorzaak was, die de mensen angst inboezemde. 
Men moest dus ergens een houvast hebben tegen die angsten, en dat werd dan de H. Rochus.

Ook Aalst ontsnapte uiteraard niet aan deze vreselijke ziekte.
Over de geschiedenis van de pest in Aalst is HIER meer te lezen. 

De ‘H.’ voor de naam Rochus liet nog even op zich wachten. Hij werd reeds aanbeden toen hij nog niet officieel heilig was verklaard, maar nadat dit al zo’n twee eeuwen aan de gang was, was het uiteindelijk paus Gregorius XIV die hem heeft toegevoegd aan de officiële lijst van martelaren en heiligen die worden erkend door de Rooms Katholieke kerk. 

Dat hij van meerdere markten thuis was, bewijst zijn lange lijst van ‘mandaten’. 
Mocht hij een hedendaags politieker zijn, en betaald worden voor al zijn diensten, men zou er schande over spreken. 

Rochus was immers is niet enkel de beschermheilige van de pestlijders, neen, hij wordt ook aanroepen voor hulp tegen puisten, schurft, voetpijn, zweren en andere besmettelijke ziektes van mens en dier, zoals ook hondsdolheid en veepest. 

In Frankrijk zegende de priester op de feestdag van Rochus, 16 augustus, trouwens ook de door de boeren meegebrachte kruiden.
Die werden na de zegening door het veevoeder gemengd in de hoop daarmee de beesten te kunnen vrijwaren voor besmettelijke ziektes. 

Is het lijstje nu compleet? 

Neen hoor … Rochus is ook nog patroon van de gevangenen, de zieken, de ziekenhuizen, de gasthuizen, de hospitalen, de artsen, de chirurgen, de apothekers en de doodgravers, en het gaat nog verder. 
Hij houdt het ook niet enkel op de hulpverleners en slachtoffers van ziektes, neen, hij wordt ook aanbeden door de kunsthandelaars, de boeren, de  hoveniers, de hopbrouwers, de bezembinders, de stratenmakers, de schrijnwerkers en de vuurwerkmakers, en tenslotte ook nog van de zeevaarders en de wagenmakers. 
In Duitsland worden daar trouwens ook nog 'de wijnbouwers' aan toegevoegd. 

Rochus wordt in bijna alle kunstwerken en afbeeldingen afgebeeld als een pelgrim, met een staf en met kalebas in de hand, een pelgrimsmantel en een hoed en daarop de typische bedevaartsschelp. 
De schelp werd op sommige afbeeldingen ook wel eens vervangen door sleutels, die er op wijzen dat het gaat over een pelgrim die op weg was naar Rome. 
Dat het over Rochus gaat is steeds heel snel duidelijk aangezien hij zijn kleed optrekt en naar een pestbuil op zijn bovenbeen wijst.
 

Meestal heeft hij ook een hond bij zich, die brood in de bek draagt of zijn wond likt en soms is er ook een engel bij die hem verzorgt. 
Soms vergezelt een pestlijder hem of wordt hij afgebeeld terwijl hij een pestlijder verzorgt.

Dat een heilige wordt afgebeeld als zieke, of met een zichtbare handicap, is erg ongebruikelijk. 
Het is echter net daardoor dat hij heel wat succes kende.  Door het moedig tonen van zijn wonde riep hij immers verbondenheid op bij de andere pestlijders of mensen met een andere besmettelijke ziekte.
'Lead by example' zou men tegenwoordig zeggen. 
Op die manier verwees hij ook naar het lijden van Jezus Christus, die zijn lot ook moedig had gedragen en wou via dit voorbeeld aan mensen hoop op genezing geven, een lichtpuntje in de duisternis zijn. 

In Aalst, net zoals in de meeste altaarstukken van Rubens, gebeurt het allemaal ‘in de hoogte’, met een klassieke indeling in boven- en ondervak, zoals duidelijk te zien op deze afbeelding.


Rubens' schilderijen voor Aalst werden omstreeks 1623-1626 uitgevoerd en werden geplaatst in een portiekaltaar van onbeschilderde eik met bovenaan de beelden van vier andere pestheiligen. 

St.-Rochus is afgebeeld als pelgrim, gekleed met een paarse schoudermantel.
Hij knielt voor de Zaligmaker die hem de pestlijders toewijst. 


Links is een engel in geel gewaad afgebeeld. Deze draagt een tafeltje met het opschrift: Eris in Peste Patronus (U zult de Patroon zijn van de Pestlijders), waaruit klaar blijkt dat de benaming van het schilderij De Voorspraak van St.-Rochus eigenlijk onjuist is en zou moeten vervangen worden door De Zending of De Roeping.


Een trap leidt naar deze hemelse tribune, die wordt afgesloten door een zware kroonlijst. Daaronder liggen, uitgestrekt op een met stro bedekte vloer, drie pestlijders, die halfnaakt en smekend opkijken naar hun beschermeilige. 
Zij worden links en rechts door twee helpers bijgestaan. Zowel hun gelaat als hun uitgestrekte handen vertolken hun wanhoop en hun nood aan vertrouwen. 


Naast het grote doek met 'De H. Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders' bevat het altaar nog drie schilderijen: twee predellastukken met taferelen uit het leven van de heilige en een bekroning met 'De H. Maagd met het Kind'. 

Op het linkse paneel is de pelgrim te zien terwijl hij met ontbloot been tegen een boom zit, en zijn dagelijkse brood ontvangt van de hond.


Dit werk is niet volledig gemaakt door Rubens, maar het ontwerp is wel van hem. Het werd gemaakt door zijn atelier, en de meester had er zeker zelf de laatste hand (of penseelstreek) in.

Op het rechtse paneel is de stervende heilige uitgebeeld, die wordt getroost door een engel. Hij ligt op dat ogenblik in de kerker met twee halfnaakte celgenoten. 
Ook dit werk is van het atelier van Rubens, en werd door hem zelf afgewerkt.

Boven het altaarstuk vinden we een ‘Madonna met kind Jezus’.
Dit werk heeft echter geen link met het altaarstuk.

Rechts van het altaar bevindt zich in een barokken niskast het sint Rochusschrijn. Dit schrijn uit het midden van de 17e eenw is voorzien van een mooi zilverbeslag dat in 1727 door H.F. Willick uit Aalst werd vervaardigd. 

Het grote schilderij en de predellastukken werden in 1794 door de Fransen weggevoerd naar het Musée Central te Parijs, maar werden in 1815 teruggegeven. In juni 1816 werden de drie schilderijen in de kerk teruggeplaatst, wat een zekere Karel Broeckaert (Aalsters schrijver-dichter) inspireerde tot een gelegenheidsgedicht, ‘Wederkomst van het ontstolen tafereel’.
Een zekere Terbard maakte in dat jaar ook een kopie op kleiner formaat, dat wordt bewaard in het kasteel van Gaasbeek..

Veke ‘Oilsjteneers en Oilsjteneskes ’ hebben wel eens het verhaal gehoord dat er ooit een rijke Amerikaan zou geweest zijn die de Rubens uit de oude kerk wou kopen, en als compensatie de afwerking van de kerk zou betalen. 
De kerkfabriek van de St.Martinuskerk zou zich al akkoord verklaard hebben en het meesterwerk willen verkopen
Het kwam zelfs  zo ver dat het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen dringend om verklaringen vroeg.

Mijnheren, 
volgens in omloop zijnde geruchten zou de fabriek der St Martenskerk uwer stad, het inzicht hebben eee haar toebehoordende schilderij van Rubens te verkoopen. 
Ik verzoek U het kerkbestuur uit te noodigen daarover onmiddellijk uitleggingen te verschaffen en zijne aandacht in te roepen …
de gouverneur

Hoewel de blijkbaar op til zijnde verkoop vaak werd afgedaan als een fabeltje, was er blijkbaar toch wel iets van aan. 

Rond 1900 zijn er namelijk door minstens 2 architecten (oa de stadarchitect Goethals) ontwerpen gemaakt voor de afwerking van de kerk, met inbegrip van de toren.  
In 1903 is daaromtrent trouwens een brief opgedoken die de ganse historie zou staven.
Soit, het schilderij werd dan toch blijkbaar niet verkocht, en bleef hangen waar het hing.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd, onder dreiging van bombardering van de kerk en terwijl vijandelijke troepen reeds door de stad marcheerden, het doek weggeborgen. 
Onder het initiatief van Petrus Franciscus Callebaut, apotheker en zelf talentvol schilder, maar ook toenmalig voorzitter van het Aalstersche Kunstkring, werd het schilderij van zijn raamwerk gehaald, opgerold en naar een veilig heenkomen gebracht. Hierdoor is het schilderij aan een fataal einde kunnen ontsnappen. De kerk kwam uiteindelijk gehavend uit de bombardement gedurende de slag om Aalst en na de wapenstilstand zouden Duitsers nog naar het schilderij gezocht, maar niet gevonden hebben.

In 1947 dreigde er opnieuw gevaar.  Talrijke schilderijen, waaronder dus ook deze Rubens, dreigden te prooi te gaan aan een enorme brand die woedde in de kerk. 
Onmiddellijk na het ontdekken van de brand werden orders gegeven om de schilderijen toch trachten te redden. Met een grote portie moed en een al even grote portie geluk konden 52 schilderijen van verschillende meesters toch gered worden van de ondergang.
Na de ‘redding’ van het schilderij kwam er een deel van het dak naar beneden en het gebeeldhouwde altaar ter ere van St Rochus wel beschadigd.  ‘
Vijf minuten ‘chance’’ dus … letterlijk …

Over de brand in de St Martinuskerk is HIER meer te lezen.

Hoewel nog in goede staat, was het doek toe aan een drastische restauratie, waarbij onder meer een nieuw doek moest worden aangelegd. Deze restauratie werd na de oorlog met succes uitgevoerd.

Naar aanleiding van een kunstroof in juli 2013, waarbij dieven aan de haal gingen met een tiental kunstwerken (waaronder ook een James Ensor) uit een Brussels museum, maakte de krant Het Laatste Nieuws zich de bedenking dat dit eventueel ook wel eens in Aalst zou kunnen gebeuren. Het meest waardevolle schilderij hangt immers niet in een museum maar in de (minder veilige?) Sint-Martinuskerk. Deze gedachte werd echter onmiddellijk tegengesproken.

'De Heilige Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders.', waarvan de waarde onschatbaar is (een vergelijkbaar schilderij van Rubens 'Kindermoord in Bethlehem' bracht in 2002 bij Sotheby's 59 miljoen euro op) zou volgends ‘de bevoegde instanties’ in elk geval heel goed beveiligd zijn. Hoe dat precies zit, willen ze bij de kerkfabriek natuurlijk niet aan de neus van de nieuwsgierige journalisten hangen, maar één ding blijkt zeker: wie de Rubens ook nog maar aanraakt, geraakt volgens hen de kerk niet meer buiten.

Na al deze jaren hangt de Rubens nog steeds netjes op zijn plaats ... in 'ons Oilsjt' ...

Het Agentschap Onroerend Erfgoed heeft in 2019 twee onderzoekspremies toegekend aan de stad Aalst om een vooronderzoek te laten uitvoeren door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK). 
“De subsidie dient voor het vooronderzoek, dat noodzakelijk is om in te schatten wat de toestand van de werken is, om zo een restauratievoorstel te kunnen uitwerken”, laat schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire weten. “Aan de hand van dat vooronderzoek worden de noodzaak en de prijs van de restauratie bepaald.”

De schilderijen in het altaarstuk van de Heilige Rochus werden door de Vlaamse overheid erkend als topstuk. De totale subsidie bedraagt 30.228 euro, tachtig procent van het volledige bedrag. “De Rubens wordt dus nog niet onmiddellijk gerestaureerd, maar begin 2020 werd wel gestart met de restauratie van de schilderijen op paneel die zich in het hoogkoor van de kerk bevinden. 
 

Bronnen

kbr.be
lecavzw.be
dbnl.org
heiligen.net
De Gazet van Aalst 3/5/1947
vriendenbegijnhof.be
S.A.A. briefwisseling 1902
aalst.be
aalst.n-va.be 8/5/2019
vlaamseprimitieven.vlaamsekunstcollectie.be/nl/collectie/legende-van-de-heilige-rochus
vlaamsemeestersinsitu.be