Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label watertorenwijk. Alle posts tonen
Posts tonen met het label watertorenwijk. Alle posts tonen

zaterdag 30 mei 2020

Windmolenstraat - de molens


Zoals de naam het al liet uitschijnen, stonden er – logischerwijs - ooit een windmolen aan de Windmolenstraat. De omgeving van de huidige Windmolenstraat werd trouwens sedert 1430 al het 'Windmolenveld' genoemd.

Reeds in de jaren 1400 werd de hele omgeving als de 'stompaertshouc' aangeduid, en het huidige Windmolenstraatje werd dan '... het straetkine daeer men gaet ter vesten waert' of 'het straetken in de hoochstraete, loopende naer den blauwe torre'.
Het oude straatje leidde vanaf de 16e eeuw naar de vroegere 'Koornwindmolen' die zich bevond ter hoogte van de Somphoek. 

Aalst kende rond 1572 geen enkele windmolen. Door de geografische ligging (aan de Dender) was het namelijk veel gemakkelijker om gebruik te maken van waterkracht. Logisch dus dat de watermolens tot zelfs in latere eeuwen de boventoon bleven voeren.

In periodes van grote droogte (zomer en vroeg najaar) of hevige vorst (met ijs en smeltwater als gevolg) maakten dat deze watermolens op verschillende vlakken heel kwetsbaar waren.
Een kwetsbaarheid die een windmolen niet kent. Ook de ligging op een heuvel maakte dat het water bij overstromingen nooit tot aan de molen zou kunnen komen.
Langs de ene kant dus veiliger en praktischer, maar langs de andere kant : bij windstilte was er ook niet veel mee aan te vangen, en bij storm en onweer waren ze nu ook niet bepaald onkwetsbaar.

Wat wel zo is, is dat de veilige ligging (binnen de stadsmuren) van zowel de water- als de windmolens in Aalst de reden waren dat heel veel molens konden onsnappen aan het oorlogsgeweld.

Dat deze houten “wintcoornmeulen” werd gebouwd in 1594 (een jaar van 'groote duerte van cooren') getuigt een stadsrekening: 

"Also mijn heeren van financien burgemeester ende schepenen deser stede aensocht hadden by huerlieden briefven in daten XIII mey 1594 om syne majesteit te assisteren int opmaeken van eenen wintmeulen tot geriefve van de gemeente, 
so hebben de voornoemde burgemeester en schepenen, tot bevoirderinghe van den selven wercke ende dat de voorschreven meulen alhier grootelix van noode was, gheconserteert de somme van honderd pond parisis betaelt aen Pieter Saye ende Lieven de Somere".   

Vlak na de oprichting kwam de houten molen echter al in het eigendom terecht van de Graeve van Vlaenderen. Adriaen Schellinck was de eerste pachter voor een termijn van drie opeenvolgende jaren.
Heel eigenaardig was dat dit blijkbaar een stedelijk initiatief was, maar dat de windmolen onmiddellijk in het bezit van de vorst kwam.

Voor de exacte plaats van de molen biedt een politiereglement uit ca. 1660 geeft een nog iets duidelijkere plaatsbepaling.
Er bestonden namelijk zware boetes voor personen die “hun vervoorderen savel te steken en te haelen ontrent den wintmeulen ghestaen tusschen de Sautstraet ende Pontstraet”.

In 1664 vinden we volgende officiële aanplakbrief voor de openbare aanbesteding voor het plaatsen van een nieuwe steenbalk en het verwijderen van de oude terug. 
Dat was toen zeker nodig want de molen werd zwaar beschadigd tijdens een hevig onweer met sterke windstoten. 
De molen behoorde op dat ogenblik nog toe aan de Graven van Vlaanderen en het bericht werd daarom in Gent gedrukt.

Transcriptie van de Aanplakbrief :

Men laet een yeghelijck weten van weghen sijne Conincklijcke Majesteyt, dat men Maendagh toe-commende wesende den seven-en-twintichsten October 1664 op het Stadt-huys der Stede van Aelst / ten elf uren voor noene / publickelijck aen den minst biedenden / besteden zal het leveren ende stellen van eenen nieuwen Steen-balck / op den wint-meulen binnen de voorz. Stede: mitsgaders het uytdoen vanden ouden Balck aldaer ligghende.

Men zal oock ten selven daghe / ure / ende plaetse / vercoopen à la haulce aen den meest biedende / den ouden Steen-balck inden voorz. Meulen / noch ligghende; op de Conditien als dan te verhaelen / berustende ten Comptoire vanden Ontfangher Generael van Oost-vlaendren.
Elck segghet den anderen voorts.
Tot Ghent, by de Weduwe en Hoirs van Jan vanden Kerchove." 

De nodige herstellingswerken werden uitgevoerd en tijdens de moeilijke jaren vanaf 1644 kregen de pachters weer een tegemoetkoming voor gedolven inkomsten.
De windmolenpachter werd een vierde van zijn pacht kwijtgescholden over de drie jaren van zijn molentpacht. 

De watermolens werden voor een termijn van negen jaar ter verpachting aangeboden. De nieuwe pachttermijn zou op Sint Jansdag ingaan.
De pachter verplichtte zich ertoe om de dijken, wegen, sluizen en onderdelen van het waterbed te onderhouden. Wanneer de molens beschadigd werden of afbranddden werd de pachter de schade wel vergoed.

In de tweede helft van de 16de eeuw berustte de molenpacht niet meer in de handen van de notabelen en magistraten. Het waren in die tijd meer de gewone burgers en zelfs hier en daar een molenondernemers die de grafelijke molens in pacht hadden.

De waarde van de windmolen steeg tussen 1594 en 1666 met maar liefst 328,5 %, bijna een viervoudiging van de prijs dus. Dit was niet enkel toe te schrijven aan de inflatie, maar ook aan de grondige herstellingen die plaatsvonden in de 17e eeuw.  Ook werd een tweede maalgang aangebracht en waren de molenstenen duurder geworden.

Jaren later, we zitten dan reeds in de 18e eeuw, zou een zoon van Bernardus Bombeeck de molen gedurende een aantal pachttermijnen draaiende houden. 

Op het einde van de 18e eeuw geraakte de benaming 'Sompershoeck' in de vergetelheid. 

In 1830 werd hij gebruikt als schorsmolen door leerlooier Jacobus Boone. 
Na een brand als gevolg van een blikseminslag was de molen zo bouwvallig dat de stad Aalst in 1839 besliste om hem te verkopen. De molen werd openbaar verkocht met het doel hem af te breken.

Pieter Van Damme, een molenaar uit Erembodegem, kocht de molen voor 3300  frank als gebouw (zonder de grond), demonteerde hem en bouwde hem terug op in Okegem.  
Daar werd hij uitgerust met drie paar molenstenen.
De molen zal er verder leven als de 'Phenixmolen' of 'Phenixbergmolen'. Hij bevond zich op de Kattestraat 105 en werd gebruikt als Korenmolen.

                                                                 Hier een foto uit 1930

Daar werd hij rond 1936 echter zodanig bouwvallig en onbetrouwbaar dat hij diende gesloopt te worden.

In 1866 lagen hier nog de 'Impasse Callebaut' en de 'Impasse Bethune' (of ‘'t Convent'). 

Tegenover het Windmolenstraatje was er in 1920 nog steeds de uitgang van het voormalig Theresianenklooster, met panthof en kloosterkerkhof, hetwelk van 1632 tot 1783 in de Pontstraat gevestigd was. 

In dit panthof werden in die tijd verscheidene kinderen van de families Bombeeck begraven oftewel ..'in den hof gesoncken… '

Enkele bekende en toonaangevende hoven en erven op Sompershoeck waren: ..Eenen Lochtinck, gheleghen in de Hoochstraete achter de stal gheheeten de Scheere; den Swarten Hoop (1528); Sint Jooris (1539); het Fonteyntje (1673); het Dambert (1771-1792); het klyn Parys (1846) en het Haren Nestje (1860)..

Op de foto's zien we de van oudsher in Aalst bekende ingang in het oude Windmolenstraatje, of de  “Koer” of  “Blok Borreman” omstreeks 1960, eertijds gelegen tussen de Hoogstraat en de Zonnestraat. 

Deze doodlopende steeg, met een aslengte van 30 meter, begon in het Windmolenstraatje ter hoogte van nummer 35.
In 1846 werden de zeven huisjes met de ingang gebouwd. 

In mei 1974 werden de huisjes onbewoonbaar verklaard en vervolgens werden ze in oktober 1976 samen met de ingang gesloopt, ondanks dat het een zogeheten “klassiek beluik” betrof.

In 1692 werd het Windmolenstraatje nog 'het stratien leydende op het plain van den wintmoelen', in 1755 'het Meulestratien' en in 1758 'het Moelenstraetjen' genoemd.

Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
bombeeck-genealogy.com
foto molen : heemkundige kring Okegem
molenechos.org Adrie De Kraker en Frans Weemaes

dinsdag 31 maart 2020

Ajuinkouter - Watertorenwijk

Tja, de titel zegt het en iedereen wist dat zeker zelf ook al .. Oilsjteneers hebben een duidelijke link met .. ajuinen …

De spotnaam "ajuin" voor een Aalstenaar is in de 19e eeuw ontstaan.

De enorme uienteelt op het grondgebied van Aalst was de oorzaak van de 'wereldwijde' verspreiding van deze spotnaam. 
Naast de grote Hopmarkt bestond er vroeger te Aalst ook een 'Uienmarkt'.

Straatnamen in de buurt herinneren nog aan de akkers, de ondergrond en het product zelf : de voormalige "Ajuinstraat" bijvoorbeeld, nu de Felix de Hertstraat, die leidde naar het "Ajuinveld", nu de wijk van de Watertoren.

Terwijl arm Vlaanderen in de 19e eeuw honger leed, deze eeuw kende immers een paar mislukte oogsten met armoede en honger als gevolg,  konden de Aalstenaars zich toch aan hun edele groente blijven tegoed doen en bleven ze dus ‘ajuinen fretten’… een teken van rijkdom dus eigenlijk, wat natuurlijk afgunstig werd bekeken en ondergaan door andere steden en gemeenten.

Maar meer dan een eeuw na het ontstaan van de spotnaam is er ondertussen natuurlijk al heel wat veranderd. De jongere generaties hebben nauwelijks nog weet van de ooit zo bloeiende ajuinenteelt in Aalst en omgeving, en de vele ajuinvelden zijn al decennia lang verdwenen.

Dit had tot gevolg dat de jongere generatie - binnen hun eigen leefwereld - zelf op zoek begon te gaan naar een mogelijke verklaring voor de bijnaam. Op die manier is naast de échte (etymologische) verklaring van de bijnaam ook een andere versie beginnen ontstaan die nog steeds vaak doorverteld wordt.

De spotnaam ajuinen zou volgens deze jongste interpretatie niet door de overvloedige uienteelt van vroeger te verklaren zijn, maar zou veeleer teruggaan op een eigenaardigheid van het Aalsters dialect. Ajuin zou afkomstig zijn van het bevestigend antwoord "ha, ja hij", wat hetzelfde klinkt als de dialectische uitspraak van het zelfstandig naamwoord ajuin. Spreek uit als [a’jouin].
'Ajoin oi gink op maroede in 't park' (= ha ja, hij ging wandelen in 't park)

De laatste verklaring wordt echter onmiddellijk weerlegd door het feit dat er ook nog andere spotnamen bedacht waren die allen met ajuinen, ajuinenteelt en ajuinconsumptie te maken hebben : ‘ajuinpelders’, ‘ajuinboeren’, ‘ajuinfretters’, …

Van de naam ajuinpelders duiken zelfs al sporen op in 1843, in een Oost-Vlaams volksliedje, … uit Dendermonde …

Ik kwam lestmael langs de Lombaertstraat gegaen
En ik vond daer eenen Aelstenaer staen,
Pelt ajuinen, pelt ajuinen, zei de Aalstenaer
”.


Wie de Aalstenaars echter een beetje kent, weet dat ze dit zeker niet ter harte namen, en ze zijn de ‘spotnaam’ ‘Ajoin’ intussen zelfs als een soort van eretitel gaan beschouwen.

We houden het hier dus op de eerste verklaring : de ajuinteelt.

 Volgens Petrus Van Nuffel wordt de Ajuinkouter als volgt omschreven : 

 "Ajuinkouter (de), ook het Ajuinveld genaamd, rechts van het Broek, naast den Konijnenberg”. 

Een kouter wordt omschreven als een akkerland, dat iets hoger gelegen is door de aanwezigheid van rivieren (hier dus de Dender).  Het woord is afgeleid van het Latijnse ‘cultura’ (‘bewerkt land’).
Lager gelegen gebieden worden ‘meersen’ genoemd.

In Vlaanderen en Noord-Brabant is een ‘kouter’ gelinkt aan de akkercomplexen uit de Gallo-Romeinse periode en de vroege middeleeuwen. Het toewijzen van de akkers in het drieslagstelsel was een jaarlijks terugkerende gebeurtenis in de oude nederzettingen. 
In het drieslagstelsel werden de akkergronden of kouters in drie stukken verdeeld, in plaats van in twee, zoals daarvoor gebruikelijk was.

De eigennaam ‘Couterreel’ of’ ‘Cautreel’ verwijst naar de persoon die verantwoordelijk was voor de verdeling onder de dorpelingen. Het was een vroege vorm van dorpsgezag.
In het drieslagstelsel werden het ene jaar de wintergranen (tarwe of rogge) verbouwd, het jaar erna zomergranen (gerst of haver) en het derde jaar werd dat stuk grond braak gehouden.
De twee andere gronden volgden hetzelfde principe maar steeds met een jaar verschil, zodat misoogsten toch iet of wat konden worden opgevangen.

De ajuinkouter werd reeds vernoemd in 1829 en was in 1868 reeds bebouwd.

Ernaartoe liep de Scherrestraat (voorheen Schorrestraat, Schoorestraetje, en Schurrestraete).
Vanaf 1901 werd dit de Ajuinstraat, en vanaf 1927 is de straat tot op de dag van vandag gekend als de Felix De Herdtstraat (naar een oud burgemeester van onze Stad).
Het gaat hier over de straat die rechtop de ingang van het stadspark ligt. 
Over het stadspark kunnen jullie HIER meer lezen.

Er bestaat nog steeds de Scherreveldstraat, dat is de straat die parallel loop met de F. De Herdtstraat.

Een scherre (of schorre) is eigenlijk een begroeide landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. Alleen bij hoge waterstanden komt het domein blank te staan, een overstromingsgebied dus, of een soort tijdelijke moerasvorming die belet dat verderop gelegen akkers en huizen zouden onderlopen … 
Na de overstroming blijft na het weglopen van het water opnieuw wat nieuwe modder liggen. Hierdoor ontstaat er ‘kwelder’ die bij het ontbreken van water wel langzaamaan droger wordt.

Deze moerasachtige gronden liepen door tot aan de huidige Zonnestraat, wat ‘toen’ de thuisbasis zou geweest zijn voor de beruchte ‘Kleddemevel’. Over 'Kleddemevel' is HIER meer terug te vinden.

In het Aalsters is er ook nog een tweede betekenis van ‘Scherre’. Dat is dan een vrouw die zich gemakkelijk laat opscheiren (=opscharrelen) … Een scharrel dus, maar het is moeilijk voor te stellen dat deze betekenis gegeven werd aan verschillende straten in de buurt.

De wijk was trouwens lange tijd een verpauperd gebied. Het was ook hier dat zich in de jaren ’60 de eerste immigranten kwamen vestigen. Dat waren toen vooral Spanjaarden, maar lang voor hun komst werd de wijk al aangeduid als ‘de Congo’ omwille van de lemen hutten die er toen stonden.

Ook de Asselwegel lag aan de huidige Ajuinkouter. 
Deze voetweg, die het eigendom Steleman doorsneed, werd bij besluit van de gemeenteraad op 13 augustus 1872 gesupprimeerd. Er is dus niemand meer die kan zeggen deze ooit nog gekend te hebben ...

‘Assel’ is een afleiding van ’As’ of ‘Os’ zoals we ook terugvinden in Osbroek.
'Os' staat voor iets gemeenschappelijks
Osbroek = Ons moeras …  
Het was vroeger immers een gemeenschappelijk beweid en moerassig bos. Later werd het deels wei- en hooiland.

De Asselwegel is dus een gemeenschappelijke (openbare) weg.

Vandaar trouwens ook de benaming ‘Asserendries’ aan de andere kant van de stad, die ontstond door een – gemeenschappelijk te gebruiken - baan doorheen de dries.
Oorspronkelijk was een dries een braakliggend weiland, later evolueerde dit naar een nederzettingsvorm specifiek voor Vlaanderen en Zuid-Nederland. Bij een dries vindt men huizen rondom een centraal middenplein, dat meestal een driehoekige vorm heeft.


De buurt van de Korte Sint Jansstraat, sinds 1871 een zijstraat van de Felix De Herdtstraat en uitlopend op de Sint Jansstraat, heeft trouwens ook al een historische benaming behouden. De bewoners daar zeggen immers nog vaak dat ze ‘op den den’ wonen.

Het woord duidt op een groot hol, een nest van wilde dieren of een schuilplaats. Een denne was een weinig bewoonde plaats, omringd door een (dennen-) bos.
Een verwijzing naar dit feit is trouwens nog steeds café Den Den in deze straat.

De buurt werd dus gekenmerkt door bossen, akkervelden en moerassen … en hoewel vele straten in de buurt ondertussen een andere benaming kregen, zal het nog heel lang duren dat men de naam Ajuinkouter zal blijven gebruiken. Enkele (vooral oudere) Aalstenaars gebruiken deze benaming trouwens nog steeds.

In 1932 werd het ajuinveld of ajuinkouter (buurtwegel nr 5) rechtgetrokken, en in 1947 kwam er ook daar een volwaardige straat met de naam Dr.A.Goffaertstraat, het verlengde van de F. De Herdtstraat die loopt tot aan de Geraardsbergsestraat.

In deze straat bevond zich ooit een badhuis voor de genezing van langdurig zieken, die er behandeld werden door middel van stort- of gietbaden, luchtbaden en Indiaanse baden ... Een mooie voorloper dus blijkbaar van de huidige wellnessen die we allemaal wel kennen.

Dit badhuis werd uitgebaat door Dr. Lievens, die ook een woning had in de Molenstraat 40-42 (Institut hydropathique). Tegenwoordig vinden we daar 'La Bodeguita' terug, een zaak met Spaanse tapas. In het pilaster kunnen we trouwens nog duidelijk het opschrift MDCCLXIII (verbouwd in 1953) ontwaren.

Het feit dat hier ooit een 'veld' lag, is heden ten dage misschien nog moeilijk voor te stellen, maar dat het wel degelijk over landbouwgebied ging, bevestigt volgende advertentie uit 'De Denderbode' van 28 februari 1907 : 


"Beste land te huren,
Eene goede partij zaailand, gelegen op den Ajuinkouter, groot 162 roeden. Voor de conditiën zich te bevragen bij dame weduwe De Bisschop, Zonnestraat 52, te Aalst".

De 'roede' die hierboven vermeld werd, is een oude oppervlaktemaat en een oude lengtemaat, die van plaats tot plaats verschillend was.
Zo was een Brugse roede bijvoorbeeld 14,74 m2, een Kortrijkse roede was 8,8 m2 en een Aalsterse roede was 30,30 m2.
Een lijn was 100 roeden en 300 roeden of 3 lijnen vormden één gemet. het land dat de vrouw hier dus aanbood, was 4908.6 m2 groot.
600 ‘roeden’ tenslotte vormden dan 1 ‘morgen’.

Wie veld zegt, zegt natuurlijk open vlakte, ... en op een open vlakte is natuurlijk veel wind. Vandaar ook de Aalsterse uitdrukking ''t waaide gelijk op den ajuinkouter', die onder andere gebruikt werd in 'Het Land van Aelst, van 26 november 1893' om aan te duiden dat er heel wat tumult was (het artikel ging over de veranderingen bij de Christene Volkspartij die een nieuw tijdvlak ging inreden. 'Eenige maanden is er lawijt en verwijt geweest, 't waaide gelijk op den ajuinkouter'.

Nog een ander leuk (nu ja …) gezegde is ‘den ajoin kroigen’ … wat zoveel wil zeggen als dat de relatie gedaan is, de bons krijgen. Vroeger werd immers een ajuin gehangen aan de deur van de afgewezene om dit duidelijk te maken. Geen facebookberichtje of Messenger boodschap dus..

Een markant reglement dat we terugvinden in 1886

Het reglement van 1849 op 'het ruimen van den beir', liet slechts toe te ruimen in de maanden oktober tot mei. Gedurende de maanden van juni tot september was dit ten strengste verboden en het was slechts bij ‘gedoog en vergunning’ van burgemeester Van Wambeke, dat men toch mocht lossen.

Volgens het nieuwe reglement mag men nu gedurende het ganse jaar beer ruimen. In de wintermaanden van ’10 ure ’s avonds tot 4 ure ’s morgens’ en in de zomermaanden ‘van 11 ure ’s avonds tot 4 ure ’s morgens’.
Kunnen we het ons nu nog voorstellen?

De buurt is altijd gekenmerkt geweest door de feesten die er gehouden werden. Halfoogstfeesten, kermissen, … het kon blijkbaar niet op … Nu is trouwens nog steeds de Watertorenwijk gekenmerkt voor het populaire buurtfeest en de verschillende initiatieven die het buurtcomité daar houdt om de buurt 'levendig' te houden.
Toen de jaarlijkse kermis rond 1904 blijkbaar afgeschaft werd, schreven de bewoners op 12/12/1906 een brief naar de burgemeester en schepenen :

"Mijnheeren, 
Wij ondergeteekenden, geburen der Burgemeesterplaatss, nemen de eerbiedige vrijheid ons tot uwe welwillendheid te wenden, ten einde de herinrichting te bekomen van onze wijkkermis die altijd bestaan heeft en nu sinds twee jaren tot ons groot spijt en nadeel is afgeschaft geworden.
Daar wij zoowel als anderen die eene wijkkermis hebben, stadsgenoten en lastenbetalers zijn, durven wij verhopen dat gij ons de herinrichting zult verleenen van de aloude gekende ganging die valt den zondag na den 4den Augustus.
Het zou ons zeer aangenaam zijn en zouden er u erkentelijk voor zijn, wildet gij zoo goed zijn die kermis opnieuw in te richten, die ons wat verzet, verbroedering en profijt opleverde.
Hopende dat onze vraag een gunstig onthaal zal hebben, bidden wij u de verzekering onzerr gevoelens van oprechte genegenheid en hoogachting te willen aanvaarden
".


In 1912 (op 4 Oogst - augustus) vindt de officiële inhuldiging plaats van het bloemenhof op het Burgemeesterplein. Dit bloemenhof diende meteen als 'stichtend voorbeeld' want een jaartje later werd ook, naar het voorbeeld van het plein en de Houtmarkt, te Mijlbeke 'op het kerkplein, eenen prachtigen bloementuin aangelegd, en het gemeentebestuur schonk voor verscheidene honderden franken bloemen' (Denderbode 25 mei 1913).

De Sint Camielstraat (die tot in 1901 nog de Postweg heette) bezat ook een school.

In de krant lezen we : ‘Nieuwe vrije catholieke school aan den Postwerg – Naar wij vernemen zal deze nieuwe vrije katholieke school omtrent half september plechtiglijk gewijd worden. Deze school zal onder ’t bestuur staan der Eerwaarde broeders van de christelijke scholen


De opening van deze jongensschool kwam er uiteindelijk in oktober, net als die van een meisjesschool op de Zoutstraatpoort.

Als sociaal voelende katholiek en aangewakkerd door de encycliek Rerum Novarum was weduwe Alexander Liénart er zich van bewust dat kosteloze lagere scholen met een zedelijke en godsdienstige opvoeding vooral voor kinderen van de minderbegoede klasse een fundamentele basis konden leggen voor een beter geslaagd sociaal leven en een grotere individuele welvaart.

In die tijd had Aalst niet de uitgestrektheid van vandaag. Eens buiten de kuip van de stad kreeg men enkel uitzicht op de landelijke horizon en op de moerassen van het Osbroek waar zich enkele krot-woningen bevonden.

In 1896 werd op haar initiatief enmet het door haar ter beschikking stellen van gronden op de wijk van het Osbroek en van de Zoutstraatpoort, twee lagere kosteloze scholen gebouwd: aan de Postweg (de huidige Sint-Kamielstraat) de Sint - Camillusschool voor jongens, op naam en met de mede-werking van haar enige zoon Camille Liénart en aan de Geraadsbergsestraat, de meisjesschool Sinte Isabella ( nadien Sinte Lutgardis ) onder de hoede van haar enige dochter Aline Liénart. 

De ontwikkeling van de jongensschool was zeer succesvol.
Reeds in 1899 voorzag de Sint-Kamielschool in avondlessen voor volwassenen. Ook de klassen voor meer ontwikkelden waar een summiere leerstof van de middelbare school werd gegeven, kenden veel bijval. Het is dankzij dit aanbod dat reeds toen honderden jonge mensen de gelegenheid kregen om zich op te werken en zich van een beloftevolle loopbaan te verzekeren in de openbare besturen en in vele particuliere bedrijven in en rond Aalst. Na de eerste wereldoorlog werd de vierde graad van het technisch-, handels- en in mindere mate ven het landelijke type bijgevoegd ten einde de leerlingen te bekwamen in een veranderlijke economische omgeving.

In het lokaal der school St Kamiel, op den postweg’ werd sedert 28 januari 1899 ook zondagschool en avondonderwijs aangeboden. Echter ‘niemand kan terzelfdertijd leerling zijn van de avondschool en van de zondagschool’.  Wie niet behoorlijk kon lezen, schrijven of rekenen en wie daar in ‘den gewonen omgang aanhoudende onaangenaamheden en moeilijkheden’ van ondervond was welkom.

De klassen werden onderverdeeld volgens kennis :

- De aanvankelijke klas (wie geen of slechts heel onvolledig lager onderwijs genoten had)

- De klas van herhaling en verder gezet onderwijs (jongelingen die de eerste drie graden van ede lagere school hebben gevolgd)

- de bijzondere klas van vlaamsche en fransche taal, natuurkunde, practische meetkunde, boekhouden enz".

In 1904 zouden weduwe Alexander Liénart en haar zoon Camille Liénart vanwege Paus Pius X respectievelijk de titel van Romeinse Gravin en Romeinse Graaf verkrijgen, dit naar aanleiding van hun grote inzet voor het katholiek volksonderwijs in Aalst.
Na de dood van Graaf Camille Liénart en zijn echtgenote werd de school financieel gesteund door hun drie zonen en zes dochters. 
Na de overdracht in 1935 van het patrimonium naar de vzw Katholieke School Graaf Camille Liénart kreeg de school de toegewijde aandacht van de drie zonen en meer in het bijzonder van de tweede zoon Paul Liénart (1911-1985) die als erfgenaam van de familiale panden rond de school een speciale bekommernis had voor de school en voor de buurt. 
Heel in het bijzonder gesensibiliseerd door de noden van de kinderen met bijzondere leerachterstand - door psychische, sociale of andere oorzaken opgelopen - promoveerde hij de ter beschikking stelling van de schoolgebouwen voor het Bijzonder Lager Onderwijs (BLO) en nadien voor het Bijzonder Secundair Onderwijs (BuSO) ingericht door de vzw Don Bosco-instituut.

In 1997 werd honderd jaar sociaal onderwijs in de Sint-Kamielschool met plechtigheid en vreugde gevierd maar ook met dankbaarheid voor de vorming en ontwikkeling van duizenden Aalstenaars.
In 2001 verhuisde het Don Bosco-instituut naar ruimere, nieuwe en voor de gemotoriseerde ouders gemakkelijker bereikbare gebouwen van de Bergemeersenstraat.

De wens van Paul Liénart om het sociaal gericht karakter van de vestiging in de Sint-Kamielstraat te behouden en de heropleving van de gehele buurt te verzekeren werd perfect ingewilligd door het woonproject voor ouderen in de stad Aalst door de vzw De Toekomst

Na meer dan honderd jaar sociale steun voor de jongeren wordt nu de aandacht verschoven naar de oudere hulpbehoevende bejaarden.

De dienstverlening in het woonzorgcentrum Paul Liénart is afgestemd op de verminderde zelfredzaamheid van de bewoners en bestaat uit een goed georganiseerd geheel van hoteldiensten en professionele zorgverlening. Vanaf 65 jaar komt u in aanmerking voor een opname in het woonzorgcentrum Paul Liénart.
De afgelopen jaren breidden de activiteiten er fors uit. 
Sedert 2018 beschikt het woonzorgcentrum nu ook over een erkend herstelverblijf en maakt ze zo haar ambities om een complete zorgcampus in het hart van de stad te realiseren concreter.

De Sint Camilliusschool zou er dus voor zorgen dat de straatnaam gewijzigd zou worden in St Camielstraat. Deze is vernoemd naar Camille Liénart, de zoon van de financierder van deze jongensschool.

De eerste watertoren werd in 1927 in gebruik genomen. Eén van de er rond aangelegde straten werd sedert 3/1/1927 de Watertorenstraat genoemd. De inhuldiging van de watertoren in juli 1927 ging gepaard met allerhande feestelijkheden, zoals het opstijgen van een luchtballon op de Albrechtlaan.

Kranten uit die periode zoals De Volksstem geven ons een verdere kijk op de watertoren zelf. Alles bij elkaar had het bouwwerk 556.000 frank gekost. Onder leiding van de Gentse ingenieur Lamont hadden 20 arbeiders aan de 40 meter hoge toren gewerkt. Het waterreservoir had met zijn hoogte van acht meter en diameter van 15 meter een inhoud van 800 kubieke meter en wie van de begane grond tot het reservoir wou geraken moest ongeveer 200 treden nemen. Op 14 september 1927 waren er reeds 1250 abonnementen die samen gemiddeld 650 kubieke meter water per dag verbruikten. De prijs van het water bedroeg 2,25 frank per kubieke meter.

In 'De Volksstem' van 18 maart 1927 komt de heuglijke mededeling van de 'dienst der waterleiding' dat maandag 21 dezer de verbindingen zullen gelegd worden op het Burgemeesterplein, Felix De Hertstraat, Parklaan, Erembodegemstraat, De Vilanderstraat, Van der Nootstraat, Korte St Jansstraat, St Janssrraat, Scherreveldstraat, Maanstraat, st Camielstraat en Zonnestraat.

In 1931 zorgden modder en vuiligheid echter voor frustraties bij de omwonenden.

"‘Watertoren-plage’ --- Wij zijn verrijkt in onze stad. ’t Is uit met Oostende en Blanckenberghe.
Wij moeten ons hier niet meer verplaatsen om aldaar in de zee een bad te gaan nemen.

Onze schepen van openbare werken heeft ervoor gezorgd dat wij onze zee hebben aan den watertoren.
Maar, wij geburen, zullen er hem niet zeer dankbaar voor zijn. Wij verlangen integendeel dat hij maatregelen zou treffen, om ons zoo gauw mogelijk van die modderzee te verlossen.
Het gaat toch niet op dat wij – die zoowel als al de andere Aalstenaars lasten moeten betalen – zouden gedoemd zijn om langer die modderpoel te gedoogen.
Voor wanneer worden wij er van verlost.
Eenige geburen”


Op 22/12/1932 kregen verschillende straten een (nieuwe) naam :

- de straat van Ajuinveld naar de Watertorenstraat werd de Acaciastraat
- de straat van de Parklaan door Ajuinveld (Kruisstraat) naar de Watertorenstraat werd de Eikstraat
- de straat van de Parklaan naar de Watertorenstraat werd de Populierstraat.


In 1953 werd beslist dat de watertoren zou hersteld worden (raad 30 september 1953), maar ‘herstelling’ werd uiteindelijk ‘vervanging’.

In 1958 zijn de voorbereidende werken voor de nieuwe watertoren begonnen en de pers maakte er toen al laconiek gewag van dat het wel eens een werkje van lange adem zou kunnen worden.


“Zes werklieden moesten eerst de struiken rond kleine aanplantingen verwijderen. Na één uur waren reeds zes struiken uitgedaan. Er wordt dan ook verwacht dat de nieuwe watertoren zal ingehuldigd worden in 2058”.

Ondanks het feit dat de aannemer die de nieuwe watertoren aan het bouwen was, ondertussen failliet was, zouden de werken toch dra afgewerkt zijn lezen we in 1959. De afwerking werd toevertrouwd aan de firma Vlaminck voor een bedrag van 1 436 000 BEF.

De huidige watertoren werd deels in dienst genomen op 6 december 1959. De watertoevoer werd volledig geschorst ten gevolge van een eerste overschakeling van de oude naar de nieuwe toren. Inderdaad, op een bepaald moment had de stad dus twee watertorens op hetzelfde terrein.

Een tweede een definitieve overschakeling volgde op 7 januari 1960.

Het was ter gelegenheid van de St Maartensfeesten dat jaar dat de plechtige inhuldiging gebeurde door burgemeester Blanckaert.
De nieuwe watertoren zou ‘één van de hoekstenen worden van de expansie van de stad Aalst’ en
Door deze nieuwe toren werd ook de opslagcapaciteit verhoogd van 6000 m3 naar 12000 m3 om zo aan de toegenomen vraag naar water te kunnen voldoen. 

Sedert eind 2016 is de watertoren prachtig verlicht.
De toren kreeg een grondige opfrisbeurt en originele verlichting. Het ontwerp hiervoor werd gemaakt door de Franse lichtarchitect Guilllaume Jeol.

De vissport, in Aalst altijd al in het vaandel gedragen, kende ook verschillende clubs in de buurt. Zo waren er 'de Aalsterse hengelverenigingen', de 'Aalsterse Plasvissers', de 'Parkvissers', de 'Parkingvissers', de 'Stadsparkvissers', en ook de 'Ajuinvissers' die natuurlijk hun lokaal hadden in den Ajuinkouter, op het Burgemeesterplein. In de Felix De Hertstraat was er ook bijvoorbeeld de ‘viswinkel’ van Christiane (tegenwoordig mijn schoonmoeder) die natuurlijk goeie klanten had aan deze verenigingen.

Decennia later, in 1978, werd de verkeersdrukte ook in dit gebied enorm, en werd op vraag van volksvertegenwoordiger Mark Galle door minister G.Mathot opdracht gegeven om op het Burgemeesterplein (tussen de Parklaan en de Zeebergbrug) een driekleurige lichtsignalisatie aan te brengen.
In verband met de in juni 1983 gemaakte belofte om een nieuw plantsoen aan te leggen aan de ingang van het stadspark, werd op de persconferentie van het stadhuis in juni 1984 verklaard dat op de rijbaan van de Parklaan, richting rondpunt, Burgemeesterplein, parkeerstroken worden ingericht en dat parkeren op de verhoogde berm verboden zal worden.

In 2012 maakte men een eind aan één van de laatste authentieke cafés in Aalst, 'café in 't Park'. Het gebouw werd afgebroken op amper drie dagen tijd.

Het café werd beroemd omwille van de pin-up afbeeldingen waarmee de toiletdeuren waren behangen. Ook heel gekend was de papegaai die er altijd aanwezig was. Het café was bij de locale bevolking ook wel gekend als 'bij het kiekenpoeperken'. Dat kwam omdat de voorlaatste uitbaters, Bert en Wisken een 'kiekengeschiedenis' hadden. Bert zijn ouders hadden een kippenwinkel in de Kerkstraat, en dus was de bijnaam snel gevonden natuurlijk. 
Wis bezorgde de aanwezigen ook altijd gratis kaasblokjes of stukjes trip.

Bronnen:

Petrus Van Nuffel - Taalkundige en toponymische studie (uit 'De Volksstem 1916' van 11 maart 1916 - Digitaal krantenarchief-stadsarchief Aalst / De Denderbode 28/2/1907 - Digitaal Krantenarchief-Stadsarchief Aalst / alle in de tekst vernoemde kranten
De Volksstem 11/3/1916 – 19/7/1927
De Denderbode 23/8/1896 – 28/1/1899 - 21/7/1901
De Gazet van Aalst 4/2/1954 – 20/3/1958 – 6/6/1959 – 22/8/1959
Het land van Aelst 26/11/1893
moensdehase.be/genealogie Lienart Aline
Recht en vrijheid 23/8/1931
Wandelbrochure Osbroek Aalst 2017
animacare.be
vzwdetoekomst.be
Volkskunde, A.De Cock, 1898

zondag 20 oktober 2019

Burgemeesters van Aalst : 1956 - 1971 Frans Blanckaert

Iedere Aalstenaar kent wel ‘den broinen dreif’, de dreef die tussen het natuurpark Osbroek en de voetbalterreinen ligt. De officiële benaming is de Frans Blanckaertdreef. 
Maar wie was nu eigenlijk die Frans Blanckaert? 

Frans werd geboren te Aalst op 18 juli 1903 en is ook hier gestorven, op 17 april 1981 


Alhoewel hij sinds begin maart in het stedelijk hospitaal voor verzorging was opgenomen, kwam zijn overlijden toch eerder onverwacht. Frans was zelfs in de laatste maanden van zijn leven regelmatig nog in het straatbeeld te zien, steeds met de legendarische “sigaar” tussen de lippen.
Hij woonde onder andere in de Osbroekstraat (nr 24) en dus was het ook maar logisch dat men in de buurt bleef om hem een straatnaam te schenken. 

Hij was voor de stad de vereenzelviging van een correct Burgemeester die vanaf 20 november 1956 tot 1958 een coalitie leidde van socialisten en liberalen en van 1959 tot 7 januari 1971 een samengaan van socialisten en christendemocraten op een meer dan voorbeeldige wijze voorzat. 
Het was een verrassende benoeming, die abrupt eindigde toen hij na 14 jaren op 07/01/1971 besloot om de aktieve politiek vaarwel te zeggen. 

De laatste jaren van zijn leven was hij wat verbitterd over de manier waarop hij in 1971 aan de kant gezet werd. De BSP-federatie had toen immers besloten om de leeftijdsgrens voor een mandaat vast te leggen op 62 jaar. Blanckaert ‘out’ dus. 

In de krant van 1970 lezen we hierover de volgende verklaring : 

Door burgemeester Frans Blanckaert werd een persconferentie gedaan die we hierdoor laten volgen : 
Na ruggespraak met een delegatie van het BSP bestuur van de stad Aalst op dinsdag 12 mei, heeft de heer Frans Blanckaert het besluit genomen om af te zien van zijn gestelde kandidatuur voor de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen van 11 oktober 1970. 
Het BSP bestuur had immers geweigerd om in te gaan op het opheffen van de leeftijdsgrens waarop de heer Blanckaert krachtens de bestaande statuten had verzocht. Evenmin werd op zijn verzoek ingegaan om nog voor beperkte tijd als raadslid te zetelen. 
Alhoewel de heer Blanckaert deze maatregel tegenover hem getroffen ondemokratisch en onrechtvaardig vindt, heeft hij beslist zich te gedragen naar de door het arrondissementeel kongres en het partijdbestuur genomen beslissing. 
Hij zal dus geen kandidaat zijn op de lijst van de BSP noch afzonderlijk!

Frans was van 4 juni 1937 tot 29 januari 1947 en van 8 april 1953 tot 7 januari 1971 lid van de gemeenteraad.

Voordien was hij ook al lid van de commissie van Openbare Onderstand, de C.O.O., waarvan hij in de periode 1 juli 1953 tot 19 november 1956 voorzitter is geweest.

Blanckaert was een eminente persoonlijkheid binnen het politieke leven deze stad. Eenmaal, in de jaren ’50, werd hij verkozen tot provincieraadslid en in het beroepsleven was hij verzekeringsagent bij de P.S.


Burgemeester Blanckaert zetelde in de periode voor de oorlog namens de Belgische Werklieden Partij (B.W.P.) en vervolgens namens de B.S.P. (de Belgisch Socialistische Partij)
Mensen die hem in deze functies gekend hebben noemen hem steeds een loyaal en net politicus die heel wat belangstelling opbracht voor het volkse en culturele leven in onze stad.
Frans was ook op andere terreinen heel aktief. Zo was hij van 1946 tot 1954 drie maal verkozen tot provincieraadslid. Hij stichtte ook Progecov, waarvan hij tot in 1970 voorzitter bleef. 
Maar ook in de Interkommunale Land van Aalst, Edas en Interdender was hij aktief als voorzitter. 
Meer dan 25 jaar lang bleef hij de beheerder van de Socialistische Coöperatieve Vooruit.

Hij had zijn hart verpand aan onze stad en is er dan ook gebleven tot aan zijn dood. Meer bepaald was hij gevoelsmatig verbonden met de watertorenwijk waar hij in de Sint Jansstraat werd geboren en waar de André Goffaertstraat zijn laatste verblijfplaats was. Hij stimuleerde er het gemeenschapsleven en in het beste deel van zijn leven was hij bijzonder actief in het verenigingsleven. Zo was hij lange tijd voorzitter van de socialistische harmonie “Hand in Hand” en van “Kunst, Licht en Vrijheid”.

Naast deze activiteiten betoonde hij ook veel belangstelling voor de sociale huisvesting en toen in deze legislatuur aan de Rerum Novarumstraat (aan den “Tir” zoals men in Aalst zegt) sociale woningen voor de derde leeftijd werden ingehuldigd, tekende hij natuurlijk ook aanwezig. 
Ook was hij de stimulator achter de Socialistische bouwcoöperatieve DEWACO dewelke onder zijn voorzitterschap tot volwaardige ontplooiing is gekomen en - we tekenen 1981 - reeds 184 appartementen aan de Rozendreef heeft opgetrokken.

Van in zijn legislatuur dateren ook de plannen voor de bouw van een tweede zwembad op rechteroever, en de Ringlaan naar Dendermonde toe (aansluitend op de Brusselse steenweg).
Er werd een nieuw politiecommissariaat gebouwd en de watertoren werd vernieuwd. 
Samen met de CVP bouwde hij een nieuw slachthuis en er werd begonnen met de uitbouw van het Osbroek-sportcentrum. 
Ook de aanleg van het industriepark Wijngaardveld gebeurde onder zijn burgemeesterschap. 

Binnen de B.S.P. bouwde hij zich een even correct imago op, hij was en bleef socialist gedurende gans zijn leden. 
Zijn vrouw omschreef hem als volgt : 

Men kon niet zeggen dat mijn man burgemeester was, we zijn altijd onszelf gebleven, zonder hoogmoed”.

En dat bleek ook het idee van de meeste stadsgenoten. Een rustig, aimabel man, die niet overhaast zijn beslissingen nam, maar zich altijd eerst grondig liet informeren.
Daar waar nodig kon hij zich heel neutraal opstellen. 

"In alle intimiteit werd zijn as op het kerkhof van “zijn” stad uitgestrooid. Het was de wens van zijn echtgenote en familieleden zijn nagedachtenis in een serene sfeer te laten verlopen. Toch wenste de S.P. langs deze weg zeer nadrukkelijk hulde te brengen aan Frans Blanckaert en zijn verdiensten binnen de socialistische beweging, de stad en de provincie te onderstrepen".

De Frans Blanckaertdreef

Men wou, net als bij de meeste andere burgemeesters, ook zijn naam eren en toekennen aan een straat, laan of plein. 

In eerste instantie werd geopperd om zijn naam te geven aan de ‘Korte Sint Jansstraat’, maar men zag af van dit idee en zag de dreef aan de ingang van het Osbroekpark als de ideale locatie. 

De dreef die uitgroeide als parking voor de bezoekers van zowel het Osbroekpark, de sportterreinen en het stadspark. De dreef ook die in het Aalsterse beter gekend is als ‘den broinen dreif’. 

Tja, deze bijnaam heeft de dreef gekregen omdat het een bekende rendez-vous plaats is in het homo milieu. In je auto de krant lezen doe daar best met je deuren op slot, vrouwen zijn er relatief ‘veilig’ ... 
Met andere woorden, het is daar een constant gaan en komen, en elke stilstaande wagen met man(nen) aan boord wordt daar steevast als mogelijke date gezien.

In 2003 liep het een beetje uit de hand. 
Ouders en grootouders die hun kinderen en kleinkinderen naar de avondlijke trainingen brachten van de Atletiekclub Eendracht Aalst waren verontrust over het rendez-vous gebeuren in deze doodlopende straat. Ook het bestuur van de club zag met lede ogen het alsmaar meer 'tippelen' van homo's en hetero's en ook het toenemende druggebruik kon niet meer genegeerd worden. De Lokale Politie kende het probleem en voerde er dagelijks controles uit.

Maar dat bleek echter niet afdoende. Op het moment dat ze met hun combi de hoek omdraaiden, stoven de tippelaars, hun klanten en de druggebruikers langs alle kanten weg. 
Vluchtwegen zijn er natuurlijk genoeg om ongezien via het stadspark of het natuurreservaat te ontkomen. 
In 2003 werd de verlichting aangepast, maar ook dat bleek niet voldoende om de donkere dreef afdoende te verlichten.

Hoewel het probleem dus wel gekend was, werd de bezorgdheid van de ouders door het bestuur toch  bestempeld als ongegrond. 
,,De kinderen worden aan het sportveld opgewacht door de trainers. Ze blijven constant bij hun groep onder toezicht. Onze club is in opmars. Er komen meer en meer jongeren naar de trainingen. Dat zorgt tevens voor een supplementaire sociale controle'', klonk het.

,,Het probleem is gekend en blijft een aandachtspunt en we doen inspanningen om het gebeuren in de dreef in te dijken'', zei woordvoerster An Savoye. ,,Dagelijks zijn er controles van zowel agenten in uniform als in burger”.

Tegenwoordig hoort men niet veel meer van overlast daar. 
De verlichting is aangepast en de ‘overlast’ is verminderd. 

Maar best ook, want een slechte naam, da’s iets wat de oud-burgervader zeker niet verdiend heeft. 

Op maandag 23 januari werd in de Frans Blanckaertdreef  begonnen met het rooien van de 26 zieke  paardenkastanjebomen. Deze leden aan een bloedingsziekte en ze zouden het zeker niet kunnen overleven.
Er komen nu nieuwe paardenkastanjes die geen vruchten dragen, zo kunnen auto’s veilig parkeren zonder dat er vruchten op de auto’s vallen, want dat was vroeger ook wel een vaak gehoorde klacht bij de automobilisten.

Aalst houdt van de meeste van zijn burgemeesters, en Frans is daar zeker geen uitzondering op. 
Een gedreven man, die op een rustige manier geen enkele discussie uit de weg ging. 
Iemand die op zijn strepen stond, maar ook geen ‘riezje en krakkiel’ wou. 


Bronnen

Voor Allen, 17/04/1981, 16/05/1970
Het Nieuwsblad 10/12/2003
De Voorpost 17/04/1981
Portretfoto 1960 via MadeInAalst