Het kweken van de hop gebeurde in de
Faluintjes, een streek tussen Moorsel en Asse- Ternat.
Net zoals de seizoenarbeiders die voor
de bietenoogst naar Frankrijk gingen, waren er ook tot zelfs van Aalst die
gingen helpen om de hop binnen te halen.
Eerst werden de hopranken van de palen
(grote ingeteerde stammen van dennenbomen - ook gebruikt als
elektriciteitspalen) en spandraden getrokken, op de karren geladen en naar de
boerderij vervoerd.
Daar werden door ganse families de
hopbellen van de ranken geplukt en in de enorme hopzakken gestopt. Wanneer die
vol waren, wogen ze nog niet zo zwaar als een zak cement. De plukkers zagen na
enkele uren tijd geel van het stuifmeel en kleefden alsof ze in een vat met
honing gevallen waren, en dan zwijgen we nog eerbiedwaardig over de geur ...
Die hing nog gedurende verschillende dagen in hun poriëen, wat wel een ideaal
iddel was tegen muggen en motten, maar misschien iets minder interessant was
voor de partner en de huisgenoten.
Eenmaal per jaar was het in de
Kluyskensstraat gedurende een week een drukte van jewelste.
Dat was begin september wanneer de
hopboeren hun geplukte hop naar één van de hopmagazijnen in Aalst brachten, ook
naar die van de Coninck en van Felix Callebaut.
De 3 tot 4 meter lange jutezakken met
het embleem van de eigenaar erop werden gewoon op de straat af gegooid en weg
waren ze om de volgende lading op te halen. Tegen de middag lag de ganse straat
bedolven onder de zakken waarop de kinderen lachend en roepend van de ene zak
op de andere sprongen en zich lieten vallen alsof het pluimenmatrassen waren.
De hopzakken werden met behulp van
pikhaken het magazijn ingetrokken, werden gewogen en werden vandaar met behulp
van een katrol naar het tweede verdiep gebracht waar zich de eestkamers
bevonden.
Hier werden de zakken uitgegoten op de
“rookvloeren”. ’s Avonds werd dan het verdiep eronder, in de zogenaamde
solferkamers, in zwarte gietijzeren potten de stukken zwavel, verpakt in
donkerblauw papier, aangestoken om met de rook de hop te drogen en te ontsmetten.
‘s Nachts moest er regelmatig gecontroleerd worden of de zwavel niet gedoofd
was. Die gietijzeren potten werden bij de Aalstenaars ook gebruikt als
frietketel.
Een van de grote boosdoeners is echter
ook de firma Stella (Interbrew), die de meeste pilsbrouwerijen zoals Safir
opgekocht heeft en zo tegen de meest interessante prijzen kon kopen.
Hetzelfde wat ze gedaan heeft met de
mouterij De Wolf-Cosijns.
Nu is Aalst van een brouwerstad met
zijn eigen bieren een doodgewone klant van massaprodukten geworden.
… En dan wordt er nog niet gesproken van
de biergist die we anders rechtstreeks in de brouwerij gingen halen. … Of van de smakelijke hoppescheuten, die vroeger bij de boeren weggegooid werden en nu bijna onbetaalbaar geworden zijn.
Deze laatste waren vertegenwoordigd
door 8 firma's :
- Cumont-De Clercq - Wed. De Wolf- Cosijns en zonen
- De Wolf- Soetens
- Hyacinthe Le Clercq
- J.B. Lievens- V.D.Bossche
- P.Moens- De Coninck
- J.Meert- Eeckhout
- A.Verbrugghen- Moens
In de andere groep vindt men namen als F. Callebaut; De Schaepdrijver;
H.Eeman; Camu; Spruyt; Van Audenhove; Fache ; C. Verlinde en nog anderen
Vele van deze namen worden nog altijd
met respect vernoemd maar er is slechts weinig geweten over de nakomelingen.
Hieronder enkele foto's van de laatst bewaard gebleven hopmagazijnen (ondertussen ook al 'verleden tijd')
Hophandel
"Groene Belle Monopole" van Gustaaf De Coninck - Frans Van Den
Bossche.
Esplanade nr. 8, afgebroken eind van de
jaren 50 voor appartementsgebouwen.
De Wolf - Cosijns
langs de kant van de Arbeidstraat.
Hopmagazijn van Maurice Fache in de Koophandelstraat nr. 8,
de huidige Majoor Claserstraat.
A & M Fache hadden ook nog een hopmagazijn in de Walstraat,
op de hoek met de Hoge Vesten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten