Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label kerk en geloof/personen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kerk en geloof/personen. Alle posts tonen

donderdag 8 februari 2024

Adolf Daens

Een standbeeld, controverses, een musical, een boek en zelfs een film, om nog maar te zwijgen van de plek in de top-5 van ‘De Grootste Belg’… Voor wie het nog niet begrepen heeft : de figuur van priester Adolf Daens is een heel belangrijk symbool uit de sociale strijd in ons land. 
In eerste instantie was hij een strijdlustige, humanistisch geïnspireerde priester, die de vanzelfsprekendheid van de armoede in zijn tijd in vraag stelde.

Augustin Adolf Daens werd geboren te Aalst op 18 december 1839 als zoon van Ludovicus Daens (schaliedekker) en Anna Maria Boon (mutsenmaakster en winkelierster) en overleed er moegestreden en tegengewerkt op 14 juni 1907.
Hij was een Belgisch geestelijke en politicus, één van de grondleggers van onze Sociale Zekerheid, en ondertussen ook één van de ereburgers van onze stad.


Naast Adolf hadden Ludovicus en Anna Maria nog twee zonen, Augustus en Pieter, en drie dochters, Marie-Francisca, Leonie en Paulina. 

Het was trouwens samen met zijn broer Pieter zijn naam aan het Daensisme, een Vlaamsgezinde Christendemocratische beweging, waaruit later een onafhankelijke partij , de Christene Volkspartij, ontstond.

Hier een transcriptie van de geboorteakte van Adolf – later Priester - Daens. 
Tja, van punten zetten tussen twee zinnen had men toen blijkbaar nog geen kaas gegeten. Met komma’s werd daarentegen wel lustig rondgezwaaid.

’T jaer achttien honderd negen-en-dertig, den twintigsten December ten tien uren voormiddag voor ons Romanus van den Hende gemagtigde Schepen bij resolutie van vijfden mey achttien honderd zeven en dertig tot het opstellen der akten van den Burgerlyken Stand der stad Aelst, is gecompareerd Ludovicus Daens, Schaliedekker, oud twee en veertig jaren, geboortig van hansbeke woonachtig te Aelst, … dewelke ons vertoond heeft een kind, zynde van het mannelijk geslacht, geboren binnen deze stad, voorgisterenavond ten acht uren, van hem verklaerder en van zijne echtgenote, Anna Maria Boon, winkelierster, oud twee en veertig jaren, geboortig van Aelst, dogter van Erasmus Boon, geboortig van Nieuwerkerken en van Isabella van hover, geboortig van Aelst; en waer aen hij verklaerd heeft te willen geven de namen van Augustinus Adolphus Daens, de voornoemde verklaring en vertooning gedaen in de tegenwoordigheyd van Ignatius de Brul, oud zes en vijftig jaren, winkelier, woonachtig te Aelst en Jacobus van den Broeck, oud acht en dertig jaren, stoeldrayer, woonachtig te Aelst, bygebragte getuygen, van welk alles, wy de tegenwoordige akte hebben opgemaekt, die naer gedane voorlezing is ondertekend in dubbel door ons, den vader en de getuygen

Zijn geboortehuis vind je in de Kerkstraat nummer 11 … of toch niet? 

Tot enkele jaren geleden bevond zich hier – althans zoals vermeld werd op de gevelplaat - het geboortehuis van priester Adolf Daens.   


Waaw, dus … het geboortehuis van één van de grootste Aalstenaars ooit was nog gewoon toegankelijk … ?

Tja …  zo bleek uit de plaat, maar …

Als je deze bewuste gevelplaat goed bekeek, merkte de aandachtige toeschouwer meteen een grote fout.

De plaat verwees namelijk naar de geboorte van Adolf in 1839 in een huis … dat pas gebouwd werd in 1888. 
Het échte ouderlijke huis werd in 1888 immers afgebroken en vervangen door de huidige woning. 
Het is dus niet het geboortehuis, maar wel de geboorteplaats van priester Daens. 

Ondertussen is de gevelplaat aangepast en geeft deze de juiste info weer :-)


Het was op 2 juni 2014, 175 na de geboorte van Adolf,  dat deze geschiedkundige fout rechtgezet werd. 

In de 19de eeuw stond hier een ouderwets rijhuis. En het was dààr dat Adolphus Daens het levenslicht zag. 
Vader Ludovicus Daens was schaliedekker en moeder Anna Boon een mutsenmaakster. Zij baatte in het ouderlijke huis trouwens ook een mutsenwinkel uit. 

In 1888 werd dit huis afgebroken en werd een nieuw huis gezet dat omwille van het uitzicht ook wel ‘het Zwitsers Huis’ wordt genoemd. 


In dit pand, gelegen pal in het centrum tussen de Grote Markt en de Sint Martinuskerk zijn de laatste 150 jaar al heel wat zaken gekomen en gegaan. 
Van een gordijnenwinkel, tot café ‘Den Brueghel’, daarna kwam café ‘De Planchée en dan ‘De Achterklap’. Tegenwoordig bevindt zich daar, al enkele jaren trouwens, ‘The Music Club

Terug naar Adolf.

Samen met zijn broer Augutus werd hij priester en zijn jongere broer Pieter werd een heel gerenommeerd drukker-uitgever. 

Adolf volgde zijn klassieke humaniora bij de paters jezuïeten in het Sint-Jozefscollege van zijn geboortestad, waar hij ‘primus perpetuus’ was. 

De term 'primus perpetuus' is Latijn voor 'onafgebroken de eerste'.

Deze benaming werd in de negentiende en twintigste eeuw vaak gebruikt in Vlaamse middelbare scholen (voornamelijk colleges) om een leerling aan te duiden die zes jaar na elkaar voor een bepaald vak of voor de totaliteit van de vakken de eerste van de klas was. 
Die leerling werd op het einde van zijn zesde schooljaar dan speciaal in de bloemetjes gezet. Dit ging meestal gepaard met een show, waarin de primi perpetui van de klas een kroontje of lauwerkrans kregen. Ook mochten ze huiswaarts keren met een stapel prijsboeken in de armen.

Een leerling die eenmalig op het einde van het jaar voor een bepaald vak de beste van de klas was, werd een primus genoemd. Ook zulke leerlingen werden tijdens zo'n show in de bloemetjes gezet

In 1859 trad hij in Drongen binnen in het noviciaat van de jezuïeten, waar hij al vrij snel als adjutor (= hulp)-professor fungeerde. 

Daarna werd hij leraar in verschillende jezuïetencolleges: van 1862 tot 1863 in Antwerpen, van 1863 tot 1865 in Bergen en van 1865 tot 1866 en van 1868 tot 1869 in Turnhout. 
Ondertussen studeerde hij van 1866 tot 1868 en van 1870 tot 1871 nog filosofie en theologie aan de Katholieke Universiteit Leuven.

Na enkele spanningen met zijn oversten omtrent de opgelegde discipline werd Daens in 1871 ontslagen uit de jezuïetenorde. Hij verzette zich nog hevig tegen deze beslissing, maar het verdict bleef wat het was en hij werd niet opnieuw aanvaard. 
Datzelfde jaar werd hij wél toegelaten tot het Grootseminarie van Gent, waar hij in 1873 priester werd gewijd. Intussen bleven nieuwe pogingen om aanvaard te worden bij de jezuïeten zonder resultaat. 


Na zijn priesterwijding werd hij retoricaleraar aan het Onze-Lieve-Vrouwcollege van Oudenaarde (1873) en onderpastoor in Sint-Niklaas (1876).

In 1877 werd hij uiteindelijk toch opnieuw aanvaard bij de jezuïeten in Drongen, maar een paar dagen later besliste hij zelf om toch maar terug te keren naar zijn geboortestad Aalst. 

Nadat Daens opnieuw seculier priester geworden was, werd hij van 1878 tot 1879 onderpastoor in Kruishoutem en van 1879 tot 1888 leraar aan het Bisschoppelijk College (het Heilige Maagdcollege) van Dendermonde. 

Adolf was echter een echte globetrotter. Nergens voelde hij zich gedurende lange tijd thuis en in die periode werd hij ook geconfronteerd met enkele ambtelijke problemen. 
Zo mislukte een nieuwe sollicitatie om leraar aan het Sint-Barbaracollege van de jezuïeten in Gent te worden, en ook drie pogingen om aalmoezenier te worden van de pupillenschool en het hospitaal van Aalst draaiden uit op een kordate ‘njet’.

In 1888 nam Daens ontslag als leraar in Dendermonde, waarna hij een parochiaal ambt in Drongen aangeboden kreeg. Hij weigerde echter om dit aan te nemen en ging inwonen bij zijn broer Pieter in Aalst.

Hij gaf privélessen aan kinderen van welstellende ouders, vertaalde op eigen initiatief Hebreeuwse teksten, schreef heiligenlevens en werkte occasioneel mee aan de activiteiten van zijn broer, die uitgever was. 

In 1892 deed hij nog een allerlaatste poging om aalmoezenier in Aalst te worden, maar dat mislukte door het verzet van de Aalsterse conservatieve katholieken, die ontevreden waren over de politieke oriëntering van zijn broer Pieter, die een aanhanger van de christendemocratie was.

Dagelijks geconfronteerd met - en emotioneel getroffen door - de armoedige en mensonwaardige levensomstandigheden van de arbeiders in de Aalsterse fabrieken besloot Daens in april 1893 de Christene Volkspartij op te richten. Dit gebeurde in Okegem, nadat zijn broer Pieter hem gevraagd had om het programma hiervoor op te willen stellen.

Hij droomde van een revolutie voor de arbeider die vanuit Aalst als een golf alle Vlaamse arbeiders ging ontvoogden volgens christelijke beginselen. 

Nu lijkt dit misschien onmogelijk, maar Daens’ optreden moet gesitueerd worden in de socioculturele context van zijn tijd. 

Zo pleitte de priester uit Aalst in zijn programma, geïnspireerd door de encycliek ‘Rerum Novarum’ van paus Leo XIII, onder meer voor de regeling van de arbeidsduur voor vrouwen en kinderen met heel veel aandacht voor de kinderarbeid die in die periode welig groeide, verplicht lager onderwijs, taalgelijkheid, sociale hervormingen en de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. 



In de 21ste eeuw lijken het vanzelfsprekendheden, maar in 1893 was dit nog bijlange het geval niet…

De partij streefde naar het democratiseren en het radicaliseren van de Katholieke Partij en de stichting ervan bracht hem te midden van de Roelanders, een groep sociaal vooruitstrevende Vlaamsgezinden uit de regio Aalst-Ninove. 

Vanuit strikt historiografisch standpunt bekeken, was priester Adolf Daens eigenlijk niet dé belangrijkste eersterangsfiguur van de daensistische beweging. 

Die rol was wel weggelegd voor Hector Planquaert (1863-1953), die gedurende meer dan veertig jaar de meest ingrijpende invloed heeft gehad op de politieke beweging van de daensisten. 

Toch blijft het priester Daens die het middelpunt van de belangstelling blijft voor de daensistische beweging, vooral voor de kunstenaars die het wel en wee van de beweging – en vooral het laatste – gebruikten als voorwerp van hun artistieke verbeelding. 

Een voorbeeldje is deze tekening, die een strijdende Adolf voorstelt, temidden van 'zijn' Aalstenaars, het gewone arbeidersvolk ... 


De reden daarvoor ligt eigenlijk wel voor de hand: Adolf was tegelijk de meest verguisde en de meest bejubelde militant van een beweging waarvan hij de naamgever werd.
Hij werd immers tegen wil en dank het boegbeeld van een dissidente christendemocratie, die van Polen tot Vlaanderen gedragen werd door opstandige priesters.

De naam Daens werd synoniem voor sociale strijd, het opkomen voor de belangen van de gewone man en het compromisloos politiek strijden hiervoor.
Hij was een man van het volk die opkwam voor het gewone volk en telkens opnieuw trachtte hij vanuit zijn positie (priester, politicus of helper) de belangen van de verdrukten te verdedigen.

Later in 1893 was het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd, waardoor alle mannen van 25 jaar of ouder konden vanaf dat ogenblik konden gaan stemmen. 
Het aantal kiesgerechtigden werd hiermee vertienvoudigd … en dat werd natuurlijk een zegen voor de partij van Adolf. 
Voor de verkiezingen van 1894 stond hij op de eerste plaats als lijsttrekker en de katholieken behaalden in het arrondissement Aalst een volstrekte meerderheid.

Vermoedens van kiesfraude leidden echter tot een gedeeltelijke herkiezing, maar die herkiezing veranderde niets aan de uitslag en leidde tot het feit dat Daens tot volksvertegenwoordiger werd verkozen voor het arrondissement Aalst, een functie die hij tot in 1898 zou uitoefenen. 
Later zou hij ook nog volksvertegenwoordiger worden van het arrondissement Brussel. Dat was in de periode 1902 tot 1906.

Zijn engagement in de Christene Volkspartij bracht hem in eindeloze conflictsituaties : met de conservatieven, met de officiële Katholieke Partij (onder leiding van Charles Woeste en Leo de Bethune), en in zijn hoedanigheid als priester ook met de Gentse bisschop Antoon Stillemans, met de hogere geestelijkheid en met het Vaticaan.

Ook koning Leopold II ageerde achter de schermen tegen hem. 

De koning stond immers zeer sceptisch tegenover dat ‘pastoorke uit Aalst’ en diens ‘daensisme’. 
In een hele reeks brieven aan de paus wees hij op “het gevaar van de situatie die door de christendemocratie wordt geschapen”. 

In een van die brieven klinkt het als volgt: “Heilige Vader, u houdt van dit land, het ligt in uw macht het te redden, maar de tijd dringt.” 

In maart 1896 stuurde hij baron d'Erp naar de paus om de kwestie te bespreken. D'Erp kreeg  instructies van de vorst mee die voor het nageslacht vastgelegd werden in een uniek memorandum vol pittige formuleringen.  

Zeg aan de paus hoezeer ik Hem en de Kerk toegewijd ben. Dat we jammer genoeg algemeen stemrecht hebben, en dat eenheid in de conservatieve partij meer dan ooit noodzakelijk is, maar dan niet een eenheid waarbij de conservatieve katholieke partij opgaat in de christendemocratische. 

De christendemocratische partij, dat noem ik de christensocialisten. De bisschoppen zijn futloos. Vroeger wilde ik gematigde bisschoppen. Dat was nodig ten tijde van de strijd tussen katholieken en liberalen. Maar nu de liberale partij niet meer in tel is, hebben we ultramontaanse bisschoppen nodig die de clerus daadkrachtig weten in te tomen. 

Onze geestelijken komen uit de lage klassen van de samenleving en zijn dus radicaal. Wij moeten kordaat optreden. Geen priesters in de Kamer. [... ] 
De priester kan zich inzetten voor maatschappelijk werk; maar hij moet begrijpen dat God de samenleving heeft gebaseerd op een gezag dat gerespecteerd moet worden. Het lot van de arbeider moet worden verbeterd, maar de arbeider mag de samenleving niet leiden. Ieder op zijn plaats: de wortels in de grond en de takken in de lucht. In België steken de christendemocraten de wortels in de lucht en de takken stoppen ze onder de grond. De boom groeit dus niet meer en sterft.[... ] 

Veel van onze priesters branden kaarsen voor de duivel. Ik heb dat aan de bisschoppen meegedeeld. [...] De arbeiders moeten arbeiders blijven en de mensen die gestudeerd hebben en bekwaam zijn, moeten in het Parlement zetelen.”

Omdat Adolf in de voorbije kiesstrijd ook gesteund werd door de liberalen en de socialisten, kreeg hij van bisschop Stillemans ondertussen ook al het verbod om in het openbaar de mis te lezen. 

Als onderdeel van een plan tot publieke veroordeling, voorbereid door de Brusselse nuntius, werd Daens in mei 1895 ontboden in het Vaticaan. 
Hij kreeg er de ‘stille hint’ dat het beter zou zijn zich wat op de achtergrond te houden, en de politiek beter zou verlaten. 

Daens weigerde echter op deze aanmaning in te gaan, en het conflict met de bisschop escaleerde daarop heel snel. 

In de periode 1895-1897 kreeg hij nog een tiental sancties van de Gentse bisschop en uiteindelijk stemde Daens er in 1898 mee in om af te zien van elke directe en indirecte politieke activiteit. 

Als tegenprestatie kreeg hij een redelijk bezoldigd kerkelijk ambt aangeboden maar omdat al snel bleek dat de kerkelijke overheid haar belofte niet kon nakomen, keerde Daens al snel terug naar de Christene Volkspartij. 


Het conflict met bisschop Stillemans laaide opnieuw op (wat er in 1899 uiteindelijk zou toe leiden dat hij uit zijn ambt van priester ontzet zal worden). 
De aanhangers, sympathisanten en volgelingen van de Christene Volkspartij werden voor ‘daensisten’ uitgescholden. 

Mee als reactie op die verguizing werd hij op het kerstcongres van 1898 in Antwerpen verkozen tot voorzitter van de Vlaamsch-Christene Volkspartij, de ‘Daensistische’ partij die zich tot heel Vlaanderen richtte. 

Hij bleef zich onvermoeibaar inzetten voor de belangen van de boeren, kleine middenstanders, dorpsintellectuelen en arbeiders, voor de werklieden in de steenbakkerijen van de Rupelstreek en in het Pajottenland, alsook voor de ‘fransmans’ in Oost- en West-Vlaanderen en voor de hopboeren in het Pajottenland. 

Hij was reeds erevoorzitter van een christen-democratische steenbakkervakbond in Brussel (1895) en in Boom (1897) en werd nu ook voorzitter van de Brusselse arrondissementsbond (1900) 

De politieke carrière van Adolf ging onverminderd verder. 

Van 1902 tot 1906 zetelde hij opnieuw in de Kamer, ditmaal voor het arrondissement Brussel. 

Daar bleef hij onverzettelijk de sociale wantoestanden aankaarten en pleitte hij voor dringende en ingrijpende politieke en economische hervormingen. 
Hij bestreed het systeem van de loting en verzette zich tegen de overname van Kongo door België. 

Hij vertegenwoordigde de gematigde strekking (het Daensisme), die steeds bereid was tot een compromis met de Bewarende Vereeniging (Katholieke partij), maar hij wilde absoluut geen toegevingen doen op fundamentele kwesties. 

Een mogelijks eervol compromis werd heel moeilijk gemaakt door de tegenkanting en vervolging van conservatieve zijde. 
Voor de realisatie van rechtvaardige sociale verzuchtingen wilde hij meewerken met socialisten en liberalen, en hij nam financiële steun aan van liberalen en dat terwijl hij zich op ideologisch vlak wel van hen distantieerde. 

Ook wilde hij een gelijke subsidiëring voor gelijke prestaties in het officieel en het vrij onderwijs. 

Hij werd ook één van de eerste volksvertegenwoordigers die Nederlands sprak in de Kamer en hij diende, samen met zijn broer, in november 1905 het eerste wetsvoorstel in voor de vernederlandsing van de Rijks Universiteit Gent. 

In 1905 werd hij door het Vaticaan officieel veroordeeld. Hij werd uit zijn ambt van priester ontzet en door een reeds aangehaalde lastercampagne van de traditionele Katholieke partij, de burgerij en de overheid werd hij in 1906 ook niet meer herverkozen als volksvertegenwoordiger. 

Uiteindelijk zat hij financieel helemaal aan de grond. 

Na 1900 was hij in zijn partij steeds meer geïsoleerd geraakt. Daens had door de onverminderde hetze tegen zijn persoon vele aanhangers verloren, en hij had zich gecompromitteerd toen hij in oktober 1899 deelnam aan de gemeenteraadsverkiezingen in Aalst op een lijst met socialisten en liberalen.

Toen Daens zich in februari 1907 toch weer met de Kerk verzoende, was het de Christene Volkspartij die niet meer van hem moest weten, en hem uit de partij bande.

Hij woonde sedert 29 januari 1907 in de Rozemarijnstraat in het huis van zijn nicht Maria, die een winkel in de Molenstraat (‘t Gat van de Markt) had. 

Het poortje dat uitgaf in de Rozemarijnstraat is er trouwens nog altijd. 
Het is langs dit poortje dat Adolf tijdens de laatste maanden van zijn leven naar de Sint Martinuskerk ging, niet meer als pastoor, maar als gewone gelovige...  

Stadsgidsen houden nog steeds regelmatig halt aan de deur. “De plek staat symbool voor de trouw van Daens aan zijn geloof. Daens bleef, ondanks de tegenkanting van de politieke zuil, tot op het einde van zijn leven trouw aan zijn geloof en stapte elke dag het Rozemarijnstraatje door om de mis bij te wonen in de Sint-Martinuskerk”, vertelt gids Kris hierover.

De ‘deur van Daens’ in de Rozemarijnstraat is ondertussen één van de vaste stopplaatsen tijdens de toeristische Daensrondleidingen in Aalst. 
Sedert februari 2020 staat er trouwens ook een erfgoedbord aan de bewuste deur.

De deur werd serieus opgewaardeerd, want ze was dringend aan een opknapbeurt toe, vond eigenaar Wim De Cock. Gelegen in één van de populaire uitgangsstraten van Aalst, werd ze immers meermaals beklad en illegaal voorzien van de nodige affiches, commentaren en graffiti-tags. 
Bovendien hadden enkele van de eikenhouten planken en het smeedijzeren beslag de tand des tijds minder goed doorstaan.

Plaatsen zoals deze, met rijke verhalen uit het verleden, mogen niet verloren gaan”, aldus schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire. “Oudere generaties kennen die verhalen wel nog maar voor jongeren is ‘de deur van Daens’ vooral een poortje in de uitgangsbuurt van Aalst, waar ze affiches voor fuiven kunnen ophangen"
 
Er werd gekozen we voor een restauratie met respect voor het verleden. Het materiaal dat voor de restauratie werd gebruikt, is hetzelfde eikenhout waaruit de oorspronkelijke deur was vervaardigd. Ook het beslag werd door een smid in de oorspronkelijke staat hersteld. Zelfs de kleur koos ik naar de tint waarin de deur ten tijde van priester Daens zou zijn geverfd”, zegt hij.

Adolf is niet lang verbleven in de Rozemarijnstraat, en is er gestorven op 14 juni van dat bewuste jaar 1907, om 17 uur.

Het graf van Adolf Daens bevindt zich op het kerkhof van Aalst-centrum rij 11 rechts grafnummer 20, met gedenkplaat. 
Op 13 september 1908 werd een grafmonument en een bronzen borstbeeld onthuld.


Het was echter niet het laatste wat we van priester Daens zouden horen.

Louis Paul Boon publiceerde in 1971 de roman Pieter Daens, waarin Pieter Daens, de broer van Adolf, de vertelfiguur is. 


Het boek diende als basis van de toneelbewerking (1979) voor het NTG door Frans Redant en Walter Moeremans (met onder anderen Roger Bolders en Herman Coessens) en achteraf ook voor de film 'Daens' door Stijn Coninx uit 1992 (met onder andere Jan Decleir als Adolf Daens).

Door het boek van Boon en vooral door de film werd het historisch belang van de broers Daens enigszins uitvergroot. 
Hoewel figuren als Henri Carton de Wiart eigenlijk veel belangrijker waren voor het ontstaan van de christendemocratie in België, zijn de gebroeders Daens het eeuwige symbool geworden van de zware strijd tegen het conservatieve katholicisme, dat de emancipatie van brede lagen van de bevolking in de weg stond. 

Deze strijd heeft voor Aalst en omgeving blijvende politieke gevolgen gehad, en dat zal hier nooit vergeten worden.

De gemeenteraad van Aalst kende op 29 juni 2004 dan ook het ereburgerschap van de stad toe aan de priester. Op deze manier wou men deze grote man blijvend eren.

Daens eindigde in 2005 op de vijfde plaats in de Nederlandstalige versie van de De Grootste Belg-verkiezing. Zijn broer Pieter strandde op de 152ste plaats.

In oktober 2008 ging de musical Daens, gebaseerd op het boek en de film, in première in het oude postsorteercentrum X te Antwerpen, België. Door het onverwachte succes van deze Studio 100-productie werden de voorstellingen verlengd tot in februari 2009. Een hernieuwde versie van de musical ging op 21 februari 2020 in première.

Hierbij nog een afbeelding van een postzegel, die de afbeelding van deze toch wel markante man dragen.


Ter ere van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden werd in Aalst ook een standbeeld ingewijd.


Het toenmalige Daenscomité had een wedstrijd uitgeschreven, en het was Marc De Bruyn die de wedstrijd won.
Priester Daens kon, zoals het monument zou uitbeelden, beschouwd worden als de priester die hoop en troost bracht bij de arbeidersgezinnen. De figuur van Daens wordt dan ook omringd door twee arbeiders vooraan en een moeder met kind achteraan.

Het beeld werd plechtig onthuld op zondag 29 september 1957 op de Werf in Aalst.

De priester wandelde vaak en graag langs de oevers van de nabijgelegen Dender en zag vandaar de sociale wantoestanden. De locatie van het kunstwerk kon dan ook niet beter gekozen worden. 

Het monument  stond eerst midden op het Werfplein maar werd bij de heraanleg van het plein verhuisd naar de kapel OLV ter Druiven (ofte de Werfkapel).

Hij staat met de rug naar het stadscentrum gekeerd, en kijkt naar ‘oever ’t woter’, waar ‘zijn’ volk, de arbeidersgezinnen zich bevonden.

Het toepasselijk opschrift waarvan sprake, luidt als volgt : 

Slaaf noch bedelaar mag de arbeider zijn. Hij moet een vrij en welvarend man wezen’, en dat waren ooit exact de woorden die de priester ooit vanop op zijn preekstoel in de Sint-Martinuskerk predikte. 


De toestanden waarin de arbeiders moesten leven en werken waren een schande voor een christelijke samenleving, zoals hij het zelf altijd zegde. 

Naar oude Daensistische traditie werd het herdenkingsmonument van priester Daens gefinancierd door zijn volgelingen.

108 jaar na zijn overlijden dan, we schrijven 6 juni 2015, kreeg Daens eindelijk eerherstel van kerkelijke zijde. 

Het was Monseigneur André-Joseph Léonard, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, die voorging in de jaarlijkse mis ter herdenking van Daens.
 
Later op de dag legde de Monseigneur bloemen op zijn graf, en hij zei onder andere: 

Ik ben hier vandaag voor eerherstel. Spijtig genoeg werd priester Daens niet ondersteund door de bisschop en de aartsbisschop. Ze hebben hem niet geholpen maar veroordeeld. Hadden ze hem begeleid, wat een kans was dat geweest voor het geloof in de streek. Vandaar dat ik hier vandaag ben als aartsbisschop om Daens in ere te herstellen. Beter laat dan nooit.
In zijn strijd voor het arme volk behield hij altijd zijn geloof en is hij trouw gebleven aan de leer van de Kerk. De priester voerde een goede strijd voor de arbeiders, die schandelijk werden uitgebuit. Ze werden blootgesteld aan de misbruiken van hun bazen en aan de arrogantie van hun volksvertegenwoordigers, die hun taal – het Vlaams – misprezen”.



Dat de priester een rijkgevuld leven had, mag blijken uit zijn engagementen in verschillende organisaties en instellingen. Een greep hieruit :

- Bisdom Gent - priester vanaf 20 september 1873  
- Sociëteit van Jezus - werkend lid vanaf 18 augustus 1877
- Heilige-Maagdcollege, Dendermonde - leraar  vanaf 29 april 1879  
- Christene Volkspartij - stichter  vanaf 1893  
- Steenbakkersvakbond - erevoorzitter van 1895 - 1902  
- Ziekenfonds der Kristene Volkspartij - erevoorzitter mannenafdeling  vanaf 5 april 1896  
- Kristen Syndicaat der Steenbakkerswerklieden der Rupelstreek - erevoorzitter vanaf 1897   
- Vlaams-Christene Volkspartij - voorzitter vanaf 1897  
- Nationaal Kristen Syndicaat der Steenbakkers - erevoorzitter van 1898-1900 
- Christen Democratische Syndicaat der Steenbakkers - erevoorzitter vanaf 1905 
- Klokke Roeland - beheerder vanaf1895   
 
Adolf werkte ook mee aan verschillende periodieken en andere publicaties
Zo was hij financier van ‘Het Advertentieblad’, hoofdredacteur van ‘De Volkseeuw’ (Christene Volkspartij Brussel), medewerker van ‘Het Belfort’ (Gent), medewerker van ‘Het Land van Aelst’ en medewerker van ‘Klokke Roeland’ (Christene Volkspartij).  
 
Op politiek vlak was hij lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 9 december 1894 - 22 mei 1898 en van 25 mei 1902 - 27 mei 1906

De meeste Belgen hadden wel al eens gehoord van deze bijzondere priester, maar zijn bekendheid kreeg een enorme boost dankzij 'het witte doek'.

De film Daens is een Belgische dramafilm uit 1992 onder regie van Stijn Coninx.

Daens is gebaseerd op het boek Pieter Daens van Louis Paul Boon, en gaat over priester Adolf Daens en de sociale strijd tegen Charles Woeste in Aalst aan het eind van de 19e eeuw (1888).


De film heeft een ware prijzenkast verzameld. 

Zo werd hij in 1992 genomineerd voor een Oscar voor de beste buitenlandse film en kreeg hij dat zelfde jaar maar liefst  vijf Plateauprijzen op het Internationaal Filmfestival van Vlaanderen-Gent;

- Beste Belgische film (Stijn Coninx)
- Beste Belgische regisseur (Stijn Coninx)
- Beste Belgische acteur (Jan Decleir)
- Beste Belgische actrice (Antje De Boeck)

Nog in datzelfde jaar kreeg de film één Golden Goblet (in Shanghai), twee OCIC-awards (Organisation Catholique Internationale du Cinéma et de l'Audiovisuel) op het filmfestival in Venetië. 

Het jaar daarop werden twee Fonskes (Vlaamse Oscar) uitgereikt, namelijk voor beste regie - Stijn Coninx (Regie) en Dirk Impens (producent)

Op 4 oktober 2008 ging ook de musical Daens van Studio 100 in wereldpremière in Antwerpen.
De film was met 848.000 bezoekers in de filmzalen jarenlang de op twee na succesrijkste Belgische film maar werd op 25 december 2008 in deze rangschikking voorbij gestoken door Loft. Koko Flanel en Hector stonden in deze rangschikking op de eerste en tweede plaats, tot Loft ook Hector overtrof in aantal bioscoopbezoekers.
In de film heeft het personage Nette (17 jaar) een relatie met Jan, die ongeveer dezelfde leeftijd heeft. In realiteit was actrice Antje De Boeck tijdens het filmen net geen 30 jaar. Michael Pas was ongeveer 27 jaar.

Dat de waardering van Adolf en Pieter Daens ook op landelijk niveau zeer groot is, bewijzen de toegekende straatn plaatsnamen die naar hen verwijzen :  
 
Zo vinden we 

- een Adolf Daenslaan in Welle en in Meise,
- een Adolf Daensplein in Aalst, Ede (Haaltert) en Sint-Niklaas 
- een Adolf Daensstraat in Aalst, Erpe-Mere, Grobbendonk, Izegem, Kessel-Lo, Kruibeke, Kruishoutem, Lanaken, Lommel, Rumst, Sint-Amandsberg en Vichte. Ook in Herdersem bevond zich een Adolf Daensstraat tussen 1943 en 1945, maar deze werd nu hernoemd naar Alfons De Cockstraat



Bronnen

Aalstnieuws.be
Katholiek Nieuwsblad 08/06/2015
Priester Daens, volksvertegenwoordiger voor Aalst en Brussel, 1909
Priester Daens (Memoires der Familie) – L. Delafortrie, Hasselt 1961
Het Belgisch parlement – P. Van Molle, p.57 en volgende
De Christelijke Arbeidersbeweging in België – E. Gerard, deel 2
inventaris.onroerenderfgoed.be
mens-en-samenleving.infonu.nl
histoforum.net
Faro – Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed
Tekening Tom Hautman via faro.be
SAA Registers van de Burgerlijke Stand, akte 461. 
Het Daensisme – L. Wils, Leuven 1968


woensdag 4 oktober 2023

Sint Jozefkerk

De skyline van Aalst wordt nog steeds grotendeels gedomineerd door de 80 meter hoge kerktoren van de Sint Jozefkerk., die sinds 1997 als geheel een beschermd monument is. 


Deze kerk is vooral bekend om zijn orgel, dat door de gebroeders Vereecken en Remi Rooms werd gebouwd in 1990, maar tegenwoordig is de kerk ook berucht omwille van de discussies die er gevoerd werden omtrent de restauratiewerken.

De Sint Jozefkerk, tot vorig jaar eigendom van de kerkfabriek van St Martinus, is een zogenaamde niet-georiënteerde kruisboogkerk. 
De bouw ervan werd aangevraagd door de bevolking en het gebouw werd al snel "de nieuwe kerk" genoemd, in tegenstelling tot de Sint Martinuskerk die steevast "d’aa keirk - de oude kerk" genoemd werd (en wordt). 

Eeuwenlang was er in onze stad maar één parochie, met als godsdienstig centrum de monumentale Sint-Martinuskerk. 
Het ontstaan van de nieuwe parochie Sint-Jozef bleek een dringende noodzaak door de sterke aangroei van de bevolking.  
In 1801 telde de stad 10.927 inwoners en in 1871 was dit aantal al opgeklommen tot 21.305. 

Door deze bevolkingsexplosie bleek de parochie Sint-Martinus niet langer in staat te zijn om de zielzorg voor de ganse stad waar te nemen, er moest dus een tweede parochie tot stand komen.

Het was E.H. Veyt, onderpastoor op de Sint-Martinusparochie, die door de bisschop met deze taak belast werd.  


De eerste fondsen werden in 1862-63 ingezameld en op 23 augustus 1863 kocht hij de hofstede de Plavander voor het bouwen van een nieuwe kerk, die zou toegewijd worden aan de Heilige Jozef.  

Vier jaar later, op 3 augustus 1867, werd door Mgr. Bracq, bisschop van Gent, een commissie aangesteld die tot opdracht had te zorgen voor het plan, de gelden en de uitvoering van de bouwwerken van de nieuwe kerk.  Er was toen nog geen sprake van een echt kerkbestuur, en de commissie van notabelen (onder leiding van Kapelaan Veyt) werd verzocht het bouwplan uit te voeren en financiële hulp te vinden.

De graafwerken begonnen, zonder vergunning en zonder toelating echter voor een nieuwe parochie, op 2 maart 1868.  Het metselwerk en de fundering nam een aanvang op 4 juni 1868.  Op zondag 15 oktober van dat jaar plaatste Monseigneur Brack de hoeksteen en zegende de grondvesten.

De werken werden uitgevoerd tot een hoogte van 6,8 meter boven de grond, met uitzondering van de sacristieën en de bergplaats, maar dienden toen wegens geldgebrek stilgelegd te worden.  

Monseigneur Bracq vroeg en verkreeg uiteindelijk van de regering de toelating tot het stichten van een nieuwe parochie, die bij Koninklijk Besluit van 22 april 1873 aanvaard werd, zodat ze van dan af aan konden gebruik maken van overheidssteun en zonder problemen zouden kunnen verderbouwen. 

Onmiddellijk daarna werd een kerkraad samengesteld, met burgemeester Van Wambeke als voorzitter en E.H. Veyt als pastoor.

Na zijn aanstelling schonk de voormalige kapelaan van de St Martinuskerk de grond en het nog onafgewerkte gebouw aan de kerkfabriek. 
In 1878, de werken lagen nog steeds stil, werd het achterste gedeelte van de kerk volledig overdekt en afgesloten van het voorste gedeelte.  Dit gedeelte werd toen opengesteld voor de eredienst.  De nieuwe parochie telde toen 522 inwoners

In 1877, voordat begonnen werd met de volledige bouw van de kerk, werd bouwmeester Modest De Noyette van Ledeberg aangesteld om de plannen te wijzigen.  
De Koninklijke Commissie van Monumenten liet een wijziging aan het oorspronkelijk plan toe, waardoor nu staatstoelagen tot 75000 frank konden verkregen worden. 

De werken werden in 1879 onder leiding van deze architect weer hervat. Hij had de kosten intussen geraamd op 92038 frank. 

Het schip en de twee zijbeuken kwamen het eerst aan de beurt.  Het zou echter nog vijf jaar duren vooraleer de drie beuken en de toren tot aan het dak konden opgetrokken worden.  

1882 Was ook het jaar van de klokken en de kruisweg. Bovenop het platte dak van de half afgewerkte toren was een klokkenhuis gebouwd waarin de drie klokken meer dan 25 jaar hingen.  

Op 15 oktober 1882 werd het voorste gedeelte van de kerk ingewijd. 

In de namiddag werd stoetsgewijs de nieuwe kruisweg vanuit het gesticht van de Broeders van Maria in de Lange Ridderstraat naar de kerk overgebracht. Deze kruisweg (geschilderd door Jozef Meganck) was een geschenk van het echtpaar Desiré Brissard - Temmerman. 

In januari 1883 werd een kleine vierde klok bij gehangen.  

De vier klokken werden op 1 juli 1943 door de Duitsers weggehaald en konden niet meer teruggevonden worden.  

In 1952 werden drie nieuwe klokken gegoten die tijdens een plechtigheid door Mgr. Calewaert, op 21 december gewijd werden: 

- O.-L.-Vrouwklok (2.093 kg), 
- De Sint-Jozefklok (1.070 kg) en de 
- H. Antonis klok.

We keren echter eventjes terug naar 1883, waar op Pinksteren de eerste H. Mis opgedragen aan het nieuwe hoofdaltaar, het huidige altaar van St.-Antonius, werd opgedragen.  
In datzelfde jaar werden trouwens de twee zijaltaren, die van het H. Hart en van O.-L.-Vrouw, voor een spotprijsje, aangeschaft.  Ze waren origineel geplaatst in de kathedraal van St.-Baafs te Gent, maar werden daar door de Commissie van Monumenten afgekeurd.
‘Afdankertjes’ dus voor onze Sint-Jozefkerk.

Na pastoor Veyt werden onder zijn opvolger, E.H. Willems, de werken verdergezet.
De kruisvleugel, het drievoudig koor en de sacristie werden in 1890 voltooid en de plechtige inwijding door Mgr. Stillemans gebeurde op 21 september 1891. 

Hierna werd opnieuw een pauze ingelast, en het zou nog tien jaar duren vooraleer de bouw werd voortgezet. 

Op 15 april 1901 werden door drie Aalsterse ondernemers, J. De Somer, Frans Peynsaert en Leon De Vos, de werken opnieuw aangevat zodat ook de voorgevel en de toren, die er tot dan een beetje ‘verkapt’ en buiten proporties bijstond, in juni 1908 eindelijk konden worden afgewerkt. 


Die onafgewerkte toren had in 1904 in de Dendergalm reeds volgende commentaar gekregen : "Gotiek? Haute nouveautée? Een lompen hoop steenen met een toren gelijk een koffiebus".

De 'koffiebus' werd dus opgewaardeerd naar de toren zoals die er tegenwoordig nog steeds bijstaat.

Vanaf het eerste plan tot de uiteindelijke afwerking zijn er dus niet minder dan 45 jaar verlopen.
Nog niet te vergelijken met de bouw van de Sagrada Familia in Barcelona uiteraard, maar toch ook al een respectabele periode van bouwen en bouwstops.

Kwestie van meubilair staat er wel heel wat te bewonderen in deze kerk. 


Onze-Lieve-Vrouwaltaar (zijaltaar zuid) door de gebroeders Blanchard van Gent, geschilderd door het atelier Bressers en daterend van 1867. Uitgevoerd in marmer en eik. Er bevindt zich ook een beeld van Onze-Lieve-Vrouw met kind, daterend van 1867, eveneens van gebroeders Blanchard en geschilderd door het atelier Bressers.

 - Heilige Antonius van Padua-altaar (zijaltaar noord) door Mathias Zens daterend van 1883 en uitgevoerd in steen en eik.

-   Heilige Barbara-altaar (zijaltaar zuid) naar plannen van Remi Rooms uitgevoerd door Robert van Calenbergh, daterend van 1901 en uitgevoerd in steen en eik.


Hoofdaltaar, door Mathias Zens met geschilderde panelen op verguld koper door Verwilghe van Gent, retabel door Remi Rooms geschilderd door Janssens. 
De Altaartafel dateert van 1891, het retabel van 1904. 
Het gaat over een witte marmeren Altaartafel met de centrale voorstelling van de dood van Heilige Jozef, die op gouden achtergrond geflankeerd wordt door spitsboognissen waarin engelen te zien zijn. 

Het tabernakel in uitgewerkt in verguld koper met de symbolen van de evangelisten, het Lam Gods en hostiedragende kelk. Het geheel wordt geflankeerd door nissen met afbeeldingen van de apostelen op een gouden achtergrond. 
Het retabel bestaat uit taferelen hoofdzakelijk uit het leven van Jezus. Een centraal houten gedeelte met calvarie uitgewerkt in hoogreliëf, gepolychromeerd en op een gouden achtergrond met geschilderde zijluiken.

- de veertien staties van de kruisweg waren het werk van Jozef Meganck.

Biechtstoelen door Van Pottelsberghe van Aalst daterend van 1894, en van Mathias Zens daterend van 1904.

Communiebank door Mathias Zens van 1903.

Doopvont door Remi Rooms van 1902.

Glasramen in het koor door Verhaegen, gift van 1890 van Brisard.

Koorgestoelte daterend van 1904 naar de plannen van Remi Rooms, uitgevoerd door De Somer met medewerking van Van de Sande en De Martelare.

Preekstoel door Remi Rooms daterend van 1903. Hier zien we trouwens de plannen voor het bouwen van deze preekstoel. 


Het meest in het oog springende is echter het prachtige orgel.

Dit prachtstuk, een romantisch ‘César Frankorgel’,  werd in 1900 gebouwd door de gebroeders Vereecken, orgelbouwers uit Gijzegem. 


Met de bouw van het orgel van de Sint-Jozefkerk te Aalst bereikten de gebroeders Vereecken in 1900 een echt hoogtepunt. Het instrument telde 31 registers verdeeld over een hoofdwerk, een reciet en een zelfstandig pedaal, daarmee was dit het grootste instrument dat ooit hun ateliers verliet. 
De kostprijs toen was 20.000 Belgische franken, omgerekend 500 Euro. 

Het orgel verenigde zowat alle eigenschappen die de Vereecken orgelbouw zich tot dan toe had eigen gemaakt: romantische dispositie en accessoires, degelijke constructie en een neogotisch orgelfront ontworpen door architect Modeste de Noyette. 
De bekendste orgelisten waren Alfons Teurrekens, Jozef De Ketelaere, Jozef D’Hollander en Jozef De Cock.

De orgelkast, uitgevoerd in eik in Engelse gotiekstijl, is van de hand van sculpteur Remi Rooms uit Gent. In de loop der jaren bleef het instrument ongewijzigd. 

Sinds 1974 is het orgel beschermd, omwille van zijn romantische klank en de technisch heel vakkundige afwerking. De pneumatische tractuur, met membraan-windladen, zal echter steeds het gevoelige punt van het instrument blijven. Net daarom dat het met de grootste voorzichtigheid dient aangepakt te worden.
 
Een grondige opknapbeurt, geen echte restauratie, drong zich op in de jaren 1982-85.
Het was toen voor het eerst dat in Vlaanderen een orgel met pneumatische tractuur opgeknapt werd.

De windvoorziening, windladen, pijpwerk en tractuur waren eerst aan de beurt.  In 1999 volgde nog een volledige ontmanteling van de speeltafel, waarbij ook de vitale onderdelen (leder, vilt, conducten, ...) gecontroleerd en waar nodig vernieuwd werden.  
De origine van het instrument bleef echter onaangeroerd tijdens deze werken.

In de inspelingsbrochure dd. 16 oktober lezen we: “Het speeltuig is afgewerkt volgens het laatste nieuw verbeterd tubulaire stelsel, met de 31 volledige spelen, zonder transmissie of dédoublement”.


Eén van de meest gekende personen in de jaren '50-'60 was "klein Rieken".
Hij was gekend als de ophaler van stoelgeld en rondganger met de schaal. Hij was 'gene groten', hoop en al 1,50-1,55 m, maar was wel door de hele parochie gekend. 
De meesten vonden dat hij steeds boos was, en dat zou ergens wel kunnen kloppen. 
Sommige van die 'brave' parochianen kuisten immers letterlijk hun schoenen af aan zijn broek wanneer hij door de rijen moest om het geld op te halen.

Of de eerste misgangers die in de winter gingen klagen bij de pastoor dat het rond de stoof nog niet warm was, terwijl Rieken ze wel degelijk al uren geleden had aangestoken. 
Of het feit dat hij een groot deel van zijn loon uitbetaald kreeg in kwartjes en halve franken zodat hij met moeite thuis geraakte.
Dat laatste kon natuurlijk ook ergens verklaard worden, gezien hij ook wel graag een pintje dronk en het dan van de kerk naar de Arbeidstraat, waar hij woonde, wel een eindje stappen was. 

Zijn voorkeur ging naar een 33cl Anker-ale van de Zeeberg maar dat kan onmogelijk de oorzaak geweest zijn van zijn 'lange weg' naar huis.  Zelfs op de dagen dat hij niet met zijn loon moest zeulen, werd hij toch 'belemmerd in zijn snelheid' door het gewicht van de 25cm lange sleutel van de kerk, die hij steeds in zijn binnenzak van zijn jas droeg. 

Een ander graag gezien persoon in en rond de kerk was wel de meest geliefde onderpastoor in de jaren '50, namelijk Dhr Bieseman, die later ook aangesteld werd als de eerste pastoor van St. Annaparochie. 

Hij was gekend om zijn enorme geestdrift over alles wat met de koers te maken had. 
Zo vertelde hij in het Kapelleken-Beek in de Dirk Martensstraat altijd met heel veel enthousiasme over de coureurs, de "Ronde van Vlaanderen" en "den Toer".
Een dorpsgenoot, de pastoor kwam uit Deinze, een zekere Marcel Buysse reed dan mee, en deze renner was meer dan ooit het onderwerp van de Zondagse preek. 

Ooit is 'meneer pastoor' zich zelfs eens moeten gaan verantwoorden bij de bisschop omdat hij in zijn geboortedorp door de micro en het open venster van de volgwagen aan het roepen was dat Buysse op kop reed, en hoe spannend de strijd wel was.
 
Ook tijdens de kaatswedstrijden op het Esplanadeplein was hij gegarandeerd van de partij.
Tijdens deze wedstrijden, 'ontsnapte' hij vaak eventjes uit zijn kerk, en zette hij vlug zijn hoed op een toeschouwer zijn hoofd. Zijn rok trok hij vanachter van tussen zijn benen naar voor in zijn brede band. 

En maar commentaar geven op de wedstrijd ... Echt een man van het volk. 

Doordat hij zo geliefd was door iedereen in de parochie, en zo dicht stond bij het volk, is hij verkozen geweest tot eerste pastoor van St Anna. Natuurlijk betekende hij ook daar tijdens de St Annafeesten (jaarlijks in augustus) een enorme 'steun' voor zijn parochianen.


Kwestie van misvieringen, was het een beetje zoals overal. 

De mis van 11.00 uur werd vaak, een beetje onrespektvol, de ‘showmis’ genoemd. 
Het leek een beetje op de toestanden in de winkelstraten van Knokke: "Place m'as tu vu? " 

Hoe geloviger de mensen waren, hoe meer achteraan ze gingen plaatsnemen. 
Vooraan zaten dan vooral de mensen die er belang bij hadden om gezien te worden.  Die kwamen zelfs steevast een paar minuten te laat om dan al kuchend een plaats op te gaan zoeken in de eerste helft van de kerk. Natuurlijk liefst de kant van de preekstoel, volgens hun om de pastoor beter te kunnen verstaan tijdens zijn preek, volgens anderen om zeker door hem gezien te worden. 

Een beetje zoals Rob De Nijs al zong in zijn hit ‘Malle Babbe’ : 

En zondags in de kerk                
Dan zit daar zo'n meneer ...
Stijf als een houten plank            
met spijkers in zijn kop
te kijken in zijn bank.
       
Een zwart lakens pak
Om zijn zondige lijf
Bang voor de duivel
En bang voor zijn wijf
En zuinig een cent
In het zakje doen
Zo koopt hij zijn ziel weer terug
En zijn fatsoen

En jij moet achteraan
In het donker ergens staan
Zoals het hoort ...

Voorts waren er ook vooraan, kant preekstoel de privé kerkstoelen. Dat waren stoelen met fluwelen zitting en armsteun en met mooie gedraaide poten. Deze stoelen waren voorzien van de initialen van de eigenaar, vergelijk het een beetje met de 'Stammtisch' in de Oostenrijkse cafés of Weinstuben. 
Met de opkomst van kerkantiek werden dit geliefkoosde objecten om thuis in de hall te zetten. 

De St. Jozefparochie was ook een deel van de stad waar in sommige straten een gedeelte bestond uit huizen van de burgerij en huisjes van de arbeiders.  De parochie strekte zich uit tot aan Schaerbeek, de latere St-Annaparochie.

Een mooi voorbeeld hiervan was de Wellekensstraat.
Van de Dirk Martensstraat tot de Kluyskensstraat vonden we er allemaal burgerwoningen.
Het tweede gedeelte tot De Schrijverstraat iets minder maar toch nog met een eerste verdiep en verder "de witte rij" met allemaal kleine arbeiderswoningen.

Het kruis is er enkele jaren geleden afgehaald na een hevige storm. Op 20 augustus 2008 immers werd bij werken om de bliksemafleider van de kerk te vervangen, ontdekt dat de torenspits van de kerk zich in heel slechte staat bevond. 
"Roestvorming" was het verdict en er werd beslist om de torenspits en de windhaan te verwijderen.


Er werd daarenboven ook een stelling voorzien omdat er aan de voorkant van het gebouw een reëel gevaar bestond voor vallende brokstukken. De stellingen met afdak voor de vallende stenen werden eventjes verwijderd, maar staan er nu opnieuw.  Het gebrek aan geld zorgde immers voor de verdere afbrokkeling van deze mooie kerk. 
Ook voor de naastgelegen woning staan stellingen om eventueel vallende stenen tegen te houden ... 

In de kerk diende een ruimtesteiger opgezet te worden die toelaat om herstellingswerkers op 7 hoogteniveau ‘s te kunnen uitvoeren. Daarenboven dienden ook extra stutten en schoringen geplaatst te worden om het dak en gebinte te ondersteunen.


Het kruis bevindt zich nog steeds aan de linkerzijde van de kerk in het Eenegemwegsken. Dit weggetje, tussen de kerk en bloemenwinkel ‘Bloemenweelde’, ‘buurtweg nr 56’ werd definitief afgeschaft in 1969. 
Langs de deur tussen de bloemenwinkel en de kerk kon men tijdens de dag wel de ateliers van André Van Schuylenberg bezoeken, maar dat kan nu eventjes niet meer omwille van de werken.

Wie denkt dat de restauratieperikelen heel recent zijn, slaat de bal mis. 

Reeds op 20 augustus 2010  stelde de kerkfabriek architect Ellen Vertommen aan voor de restauratie van de kerk. Er werden toen 5 restauratiefases vastgelegd : 

1. Voorgevel en toren
2. Dakwerken (exclusief voorgevel en toren)
3. Gevelwerken (exclusief voorgevel en toren)
4. Glasramen
5. Interieur

Het dossier voor de eerste fase was klaar in oktober 2013 en werd aangemeld voor subsidies bij het Agentschap Onroerend Erfgoed in november 2014. Het is ook sedert dat jaar dat de kerk niet meer actief gebruikt wordt voor vieringen.

In 2016 heeft de werkgroep SintJozef125 de 125e verjaardag van de kerkwijding van de Sint-Jozefkerk herdacht met tal van activiteiten en uitgaven. Zo kwam het bekende koor Scala  drie keer een december-concert geven, zijn er twee orgelconcerten geweest met video-projectie en werd ook de kerkwijding zelf herdacht in een plechtige en feestelijke viering.


Het opzetten van een tentoonstelling en de uitgave van een boek over de geschiedenis van kerk en parochie waren de kers op de taart. Na dit boek werden nog twee extra addenda uitgegeven: eentje naar aanleiding van erfgoeddag over "Zorg op de parochie" en eentje naar aanleiding van het tweede orgelconcert over het geklasseerde Vereeckenorgel.

Tevens werd een cd uitgegeven met opnames op het Vereeckenorgel door organist Peter Thomas.

Feestje dus … al had het allemaal een beetje een wrange nasmaak. Het opgestarte dossier in verband met de broodnodige restauratiewerken, is heel lang blijven liggen bij de dienst subsidies van het Agentschap Onroerend Erfgoed. Hoewel ingediend in 2014 werd pas in de zomer van 2022 de subsidie toegekend en kon er eindelijk een aannemer gezocht worden die de werken zou uitvoeren. 
Op 10 oktober stelde de kerkfabriek de aannemer aan, en er werd werk gemaakt van fase 1.

Tijdens de voorbereidende werken echter bracht een drone de staat van het exterieur in kaart, en die was niet meteen schitterend te noemen. Een grote hoeveelheid ornamenten bleek los te liggen, en het risico dat deze bij een storm zouden kunnen vallen, bleek te groot. Temeer dat er een drukke straat en een school in de onmiddellijke nabijheid liggen.

Verder onderzoek van de aannemer bracht ook nog aan het licht dat ook de zolders en de dakstructuren van het schip zich in heel slechte staat bevonden. 
De volledige houten draagconstructie van het dak werd kapot gemaakt door de aanwezigheid van vele lekkages. Het vocht heeft het hout geen goed gedaan, en doen rotten. 
Daarenboven bleek er ook nog eens de aanwezigheid van de klopkever, die het hout eveneens zwaar aangepakt heeft. 

En alsof dat nog niet erg genoeg was, bleek ook nog eens dat de dakstructuur uit minderwaardig grenenhout werd vervaardigd. 

De stadsdiensten en de veiligheidscel werden ingeschakeld en er werden maatregelen genomen. 

Langs de buitenkant werd de volledige toren en het dak ingepakt in veiligheidsnetten. 
Binnen werd het volledige schip van de kerk gestut om instortingsgevaar te kunnen vermijden. 


De kerk werd volledig leeg gehaald zodat deze noodstellingen snel konden geplaatst worden. Alle losse meubelstukken werden opgelijst, veilig ingepakt en naar een stockageplaats gebracht door een gespecialiseerde firma. Wat niet kon verhuisd worden, zoals biechtstoelen en preekstoel, werden ter plaatse ingepakt.

Omdat de kerk er na onderzoek nog slechter aan toe was dan eerst werd aangenomen, besliste de gemeenteraad dat de geplande eigendomsoverdracht van de kerk naar de stad niet zou doorgaan. Een volledige restauratie op kosten van de stad zou financieel niet haalbaar zijn. 
Er weren vier pistes onderzocht. Volledige restauratie, behoud van de toren, volledige sloop of geen interventie van de stad. Op sociale media werd een heuse oorlog uitgevochten. 

Volgens de enen moest de bescherming maar opgeheven worden, en zou de boel afgebroken moeten worden. Volgens de anderen diende het gebouw zeker te worden beschermd, er is nog zo weinig overgebleven van het verleden in Aalst…

Een heel moeilijke discussie dus …  Afbreken zou al bijna zoveel geld kosten als renoveren, want het is niet zo simpel om zo’n gebouw in het midden van de stad neer te halen zonder heel strenge veiligheidsmaatregelen en torenhoge kosten. 

Het VVAK (Erfgoedvereniging voor Aalsters Kultuurschoon) was (uiteraard) voorstander voor een totaalrestauratie van de kerk. 
Er bevindt zich immers een beschermd orgel dat bij afbraak ook verloren zou gaan samen met de kerk. Het werd immers op maat van de kerk gemaakt, en kan onmogelijk verplaatst worden. 

Het VVAK is daarenboven de mening toegedaan dat de stad aan de kerk een andere invulling kan geven, naar het voorbeeld van Sint-Niklaas. 

Ook natuurverenigingen zien het gebouw liever niet verdwijnen. In de toren zijn immers steeds vaker nestjes terug te vinden van de slechtvalk. 
De voorbije tien jaar werden er zo meer dan 50 nieuwe slechtvalken geboren op de Sint-Jozefskerk en op de gebouwen van Tereos.
Dat is een opmerkelijke terugkeer van deze vogelsoort want zo’n 20 jaar geleden was de slechtvalk bijna volledig uitgestorven in onze contreien. 
De slechtvalk heeft zich snel aangepast aan de verbeterde situatie: minder gebruik van giftige pesticiden, veiligere nestgelegenheid en voldoende voedsel (verwilderde duiven) in stedelijke omgeving. 

Ze leven vooral van andere vogels die ze grijpen in duikvluchten die soms tot 300 km per uur kunnen gaan. De prachtige slechtvalk wordt daardoor bij de snelste diersoorten ter wereld gerekend.

Dat deze roofvogel belangrijk is voor onder andere Natuurpunt, mag blijken uit het feit dat de stad in 2006 reeds enkele nestkastjes plaatste in de toren van de kerk. 


De Dienst Leefmilieu van de stad en de kerkfabriek stonden volledig achter het initiatief en de vraag van Natuurpunt. Voor de bouw van de nestkast werd het Fonds voor de Instandhouding van Roofvogels (FIR) aangesproken, en ook de dienst Leefmilieu hield een budget klaar voor de bouw. Het ruime verblijf kostte 1.750 euro, plaatsingskosten inbegrepen. Natuurpunt onderhoudt, controleert of de vogels kweken en ringt de jongen.

Soortgelijke nestkasten werden al met succes geplaatst op de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in Brussel, de Sint-Rombouts kathedraal in Mechelen, Sint-Baafs in Gent, de Onze-Lieve-Vrouwkerk in Brugge en de basiliek van Tongeren. Alle nestkasten worden momenteel bewoond door slechtvalken.

De nestkasten van het FIR zijn duurzame en veilige constructies. De kast en het draagstel worden vervaardigd uit roestvrij staal. De eigenlijke bak meet ongeveer 75 bij 45 cm en is 70 cm hoog. Voor de eigenlijke bak bevindt zich dan nog een balkon van ongeveer 30 cm breed. 
De hele constructie weegt ongeveer 50 kg. 
Ze is volledig vervaardigd uit inox met een binnenwand uit hout. 

In de Sint- Jozefkerk werd de kast gemonteerd op een hoogte van 60 meter tegen een steunpilaar van de bovenste galerij. Aangezien de kast dus ongeveer twee meter naar achteren staat en visueel afgeschermd wordt door de balustrade, is ze vanop de begane grond niet te zien. De nestkast werd eigendom van de stad Aalst.

Hoewel het stadsbestuur dus in de kerk een eigen nestkast ter beschikking had, had men toch de intentie om de kerk af te laten breken, te laten declasseren of te laten declasseren met behoud van de toren, maar een volledige restauratie zou te duur zijn. 

Er werd heel wat gepalaverd, maar op 28 maart 2023 zette de gemeenteraad – na vele discussies - eindelijk het licht op groen voor de restauratie van de Sint-Jozefskerk. 

De week ervoor besliste de stad al om de kerk te behouden en te renoveren, en nu heeft de gemeenteraad dat plan dan ook goedgekeurd. Amper vijf gemeenteraadsleden van de 43 stemden tegen. 

Er werd beslist om de kerk te restaureren in zo’n tempo dat de stadskas het kan dragen. 
Intussen zijn alle benodigde veiligheidsmaatregelen getroffen. De straat werd afgesloten voor verkeer en ook de speelplaats van het SMI werd gedeeltelijk een ‘no go-zone’.

Ondertussen heeft de kerkfabriek de eigendom van de kerk ook definitief aan de stad overgedragen. 

Half augustus 2023 werd van start gegaan met de eerste van de vijf geplande restauratiefases, het herstel van de gevel en de toren. Vermoedelijk zal deze fase ongeveer een jaar in beslag nemen. 

Alles samen wordt die restauratie op zo'n 40 miljoen euro geraamd. De stad betaalt zelf maar een klein deel daarvan. 
Ze wil de uitgaven tot 1,5 miljoen per jaar beperken, en rekent dus grotendeels ook op subsidies van de Vlaamse Overheid en samenwerkingen met partners. 

En ... het hoeft zo lang niet te duren natuurlijk ... maar ooit zullen we opnieuw de kerk kunnen bewonderen zoals ze voorheen was. Niet meer als kerk, maar met een andere invulling ... maar dat is ondertussen ook weer voer voor heel wat meningen en discussies ...



Bronnen

Kerknet.be
Issuu.com
Tvoost.be
Gemeenteraad 28/03/2023
VRT nws 24/03/2023
Nieuwsblad 17/08/2023
Sintjozef125.be
De Dendergalm 24/01/1904
Delcampe.net
Valkenvooriedereen.be
Foto Bvaerrts via Flickr (skyscrapercity.com)
Afixgroup.com
Pluspuntarchitectuur.be
Foto slechtvalkjes Tereos : Katrien Buysse
Plannen preekstoel via beeldbank.onroerenderfgoed.be
Inventaris.onroerenderfgoed.be, digitaal beschermingsdossier DO001045, Aalst: Oude Binnenstad.

maandag 2 december 2019

Philemon Colinet - Kanunik Colinet

Philemon Colinet is geboren op 02-03-1853 in Aalst, zoon van Felix Joannes Colinet en Maria Theresia Jolie.
Hij is overleden op 03-11-1917 in Sleidinge, 64 jaar oud. 
Philemon was van gewone, bescheiden afkomst. Zijn vader was smid en winkelier, zijn moeder was breister.
Hij onderbrak zijn basisopleiding al vrij snel maar studeerde allerhande wetenschappen zonder leermeester en begon zijn loopbaan als leraar in het lager en middelbaar onderwijs.

Zijn begaafdheid was enkele personen opgevallen en dank zij hen kon hij naar het Groot Seminarie in Gent waar hij in 1882 tot priester werd gewijd.

De bisschop van Gent waardeerde de begaafdheid van zijn leerling zodanig dat hij hem naar de Leuvense universiteit stuurde om er oosterse talen te gaan studeren.
Philemon werd daar één van de geliefdste leerlingen van Monseigneur Charles Joseph de Harlez, een Belgisch oriëntalist en rooms-katholiek priester. 
De Harlez was ook één van de ondersteuners van priester Adolf Daens in zijn strijd voor de christendemocratie. Hij werd huisprelaat van de paus, erekanunnik van de Luikse kathedraal en werd lid van de 'Académie royale de Belgique'.

Op aanraden van de Harlez bezocht Philemon de grootste buitenlandse universiteiten en keerde later naar Leuven terug als docent in het Sanskriet. Het Sanskriet (of Oudindiaas) is een Indo-Arische taal en tevens de heilige en literaire taal van het brahmanisme, het boedhisme, het jaïnisme en het hindoeïsme. Het is de taal van de grote klassieke literatuur van het Indiase subcontinent, waar zij nog steeds door een aantal brahmanenfamilies en bepaalde hindoeïstische sekten wordt gebruikt. Het is niet zozeer een volkstaal, maar wel een cultuurtaal die altijd gehoord heeft bij een zekere sociale elite.. 

Philemon promoveerde er in 1884 tot Doctor in de Oosterse Talen. 

Na verdere studies In Berlijn en Parijs werd hij de assistent van de Harlez. 

Ondertussen had de Harlez samen met Colinet en enkele leerlingen het tijdschrift “Le Muséon” opgericht. Na het overlijden van le Harlez kwam zijn leerstoel aan Philemon toe evenals het bestuur over het tijdschrift.
Hij kreeg zijn benoeming tot geaggregeerd professor (1887), buitengewoon professor (1889), professor ordinarius (1892).
Hij begon zich toe te leggen op de taalwetenschap en kreeg de leergang in de Vergelijkende Spraakkunst toegewezen.
Over deze studie verscheen in 1892 een essay van zijn hand “Essai sur la formation de quelques racines Indo-Européennes”. 

Na zijn kennis van het Sanskriet bestudeerde hij ook nog de oud Germaanse dialecten zoals Gotisch, oud hoog Duits, oud Saksisch en Noors.
Na enkele bezoeken aan Parijs waar hij het Laboratorium van Rousselot bezocht stichtte hij in Leuven eveneens een Laboratorium voor de Fonetiek.

Na het overlijden van Monseigneur de Groutars nam Philemon zijn leerstoel Grieks over.
Naast het eerder genoemde tijdschrift “Le Muséon” stichtte hij in 1896 een tweede tijdschrift “De Leuvensche Bijdragen” dit zou het tijdschrift worden van de Nederlandse Filologie.


Colinet was een bezig man, hij gaf colleges in het Pâli, Sanskriet, Grieks, Oud Germaans, Oud Nederlands, Oud Slavisch, vergelijkende taalwetenschap, fonetiek, vergelijkende letterkunde en Vlaamse dialectkunde, was uitgever van twee tijdschriften, leverde bijdragen voor andere tijdschriften en congressen, daarenboven hield hij nog debatten over de Geschiedenis der godsdiensten en de Hervorming der Humaniora. 

Colinet heeft eveneens een groot aandeel gehad in de oprichting van de afdeling Germaanse Filologie aan de universiteit van Leuven.

Steeds geïnteresseerd in taal maakte hij een fonetische en historische ontleding van “Het dialect van Aalst” dat een standaardwerk is geworden voor alle Nederlandse dialectologen. 

Het is een zeer uitgebreid werk geworden en handelt over vormleer, klankleer, woordenschat en tekst.
Veel dialectsprekers vinden hun eigen dialect 'speciaal' en 'totaal anders' dan dat van de buurgemeenten, maar Aalstenaars mogen terecht zeggen dat hun eigen taal wel degelijk opmerkelijk is. Hoewel Aalst de tweede belangrijkste stad in Oost-Vlaanderen is, is het dialect volbloed Brabants. Het markantste verschijnsel in de Denderstreek is de zogenaamde mouillering ('natmaking') van medeklinkers (zoals bijvoorbeeld in 'madja of a badje'). De mouillering klinkt alsof er na de medeklinker nog een 'j' wordt toegevoegd (kindj, geldj, ...)

Enkel van zijn bekende werken zijn o.a: 

'De quantiteit der vocaal a in het Aelsters dialect'
'Les doctrines philosophiques et religieuses de la Bhagavadgita'
'La nature du monde supérieur dans le Rig Veda'
'La magie moderne et les théories religionnistes'
'Philosophie ou histoires des religions' 


Als onderscheiding kreeg hij de titel van Ridder in de Leopoldsorde en op 13 december 1947 werd door de gemeenteraad besloten de doorsteek “Meiboom, verbindende de Korte Zoutstraat met de Kalfstraat” de benaming te geven van Kanunnik Colinetstraat.

Bronnen

biografischportaal.nl/persoon/14845315
alu.kuleuven.be
knack.be 1053461