Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label andere gebouwen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label andere gebouwen. Alle posts tonen

woensdag 7 juni 2023

La Couverture - carnavalswerkhallen

Als er één plaats is in Aalst waar je letterlijk de carnavalsgeuren kan opsnuiven, dan is het wel het hallencomplex aan ‘de Hoge Vesten’. 
De Carnavalswerkhallen zijn immers de plaats waar de carnavalsgroepen maandenlang met hart en ziel werken aan hun praalwagens.
In de loop van de geschiedenis veranderde de locatie van deze werkhallen.

Naast de vele privéadressen in schuren en loodsen vinden we een eerste officiële onderkomen terug aan ‘’t Klein Parksken’ … 

In 1979 werden, na acties van het AKV, twee ruimtes door de stad ter beschikking gesteld voor de carnavalisten; de Fiber Fleet en Didden & Van Asten (dat in de volksmond ook wel ‘de Couverture’ genoemd werd). 
De Fiber Fleet stond erom bekend dat het er zeer koud was, terwijl de Couverture over een verwarming beschikte (maar ook over flinterdunne wanden en lekkende daken).

De Couverture bevond zich tussen de Weggevoerdenstraat en de Bert Van Hoorickstraat en was jarenlang ‘the place to be’ voor de carnavalsgroepen. 
Momenteel zijn deze gebouwen omgebouwd tot een woonzorgcentrum en appartementencomplex.

Het was in 1889 dat er een “vereniging in gezamenlijke naam” opgericht werd door Hippoliet Leclercq, Isidore Leclercq, Hecor Leclercq en Henri Gustaaf De Clercq-Leclercq. 
Deze vereniging kreeg de naam 'La Couverture'. 

Hier een detail van hun briefpapier met prachtige gravure uit 1894.


La Couverture was een fabriek die katoenen dekens vervaardigde en was gevestigd in de Sint-Jozefstraat. De fabricatie gebeurde in Dendermonde, St Rochusstraat 10. 
Deze firma was een opvolger van De Mey-Ophalvens, een firma die al in 1846 gesticht was op deze locatie.

De vereniging werd ontbonden in 1893 en reeds op 13 juli van datzelfde jaar richtte Henri Gustaaf De Clercq samen met Hippoliet en Albina Leclercq een nieuw bedrijf, 'De Clercq et Cie', op in Aalst, St Jozefstraat 2. 


La Couverture ging volledig op in dit bedrijf en de fabriek bestond vanaf dan uit een stoomkatoenspinnerij en een katoendrogerij.

De vennoten hiervan waren Hippolyte, Aline, Isidore, Hector, Mathilde, François Leclercq en Henri De Clercq en François De Bruyn. 
Opmerkelijk is eigenlijk dat de naam De Clercq gekozen werd, terwijl het merendeel van de vennoten de naam Leclercq droeg. 
Diezelfde namen vinden we trouwens terug in de beheerraad van 'Glucoserie LeClercq'. 

Blijkbaar kunnen ze hun succes toch voortbouwen op de vorige firma’s, want nadat heel wat medailles werden gewonnen (1867 - Parijs / 1868 - Le Havre / 1883 - Amsterdam), werden ook in 1894 (Antwerpen) en 1897 (Brussel) opnieuw enkele medailles binnengehaald, iets wat natuurlijk ook heel graag werd overgenomen in hun briefhoofding. 


In 1906 keerde het bedrijf terug naar de oude benaming - we spreken nu van NV La Couverture - terug, met Hector De Clercq aan het roer. Naast de reeds genoemde vennoten vinden we nu ook de heren Hippolyte De Bruyn en Leon De Schepper in de bestuurderslijst. 
Het kapitaal was 600.000 Belgische frank.


De spinnerij annex weverij aan de Sint-Jozefstraat produceerde katoenen en gemengde dekens, poetsdoeken, schorten, dweilen, vaatdoeken, molleton en lakens, die binnen het bedrijf geverfd en veredeld werden. De artikels kwamen onder meer op de markt onder de merknamen ‘L’ours blanc’, ‘Le perron liégeois’ en ‘Le doudou’. Hier een oproep uit ‘De Volksgazet’ van 8 september 1907 voor de algemene vergadering. 


De eigenaars waren lid van de liberale familie en lieten dit ook merken bij het aannemen van hun personeel. Zo schreef de krant 'Recht en Vrijheid' op 28 mei 1922 dat de directeur van La Couverture enkel werklieden aannam die konden bewijzen dat ze deel uitmaakten van het liberale syndicaat. Andersdenkenden zouden in de fabriek het slechtste werk krijgen en als minderwaardig worden beschouwd. 


Daar is duidelijk aan te zien dat de tijden intussen – op dat gebied in elk geval ten goede – veranderd zijn. Men mag tegenwoordig geen personeel meer weigeren met racistische of seksistische motieven, maar toen was zelfs het weigeren omwille van politieke idealen doodnormaal. 

Dat Daens het hier ooit nog voor het zeggen had, mag blijken uit het feit dat arbeiders ook ‘een stem’ gekregen hebben.
In september 1922 onderhandelden de wevers met de directie, iets wat vroeger uit den boze zou geweest zijn. 

In ‘Recht en vrijheid’ van 17 september van dat jaar lezen we : 

De onderhandelingen voor de wevers van de fabriek Couverture duren voort. De secretaris van onzen vakbond heeft aan den Bestuurder de beweegreden doen kennen, waarom de wevers verbeteringen vragen op de dwijlen en rolgeweefsels, die den heer Bestuurder beloofde te zullen onderzoeken. Wij wachten van dezen heer zijn wederwoord
 
In oktober 1922 kreeg de fabriek te maken met spontane stakingen. Deze kwamen er na een loonsverlaging. 
In de nasleep van pastoor Daens zwegen de werknemers in die tijd niet meer en ze eisten meer rechten. 
Ook verenigden ze zich voor het eerst in vakbonden.
In eerste instantie leek het bedrijf zeker niet toe te willen geven aan de eisen van de arbeiders. Dat bleek duidelijk uit een artikel in De Volksstem van 19 oktober dat jaar. 


Er werd scheidsrechtersraad ingeschakeld om deze zaak te behandelen, en er werd beslist dat ook La Couverture de door de sector overeengekomen lonen moest respecteren.

Uiteindelijk kreeg de volledige textielsector te maken met stakingen en in 1923 lag de volledige sector in Aalst, waardoor 5 fabrieken, inclusief la Couverture, stil wegens stakingen.

Uit De Volksstem van 10 april 1923

Werkstaking – Maandag morgen is eene werkstaking uitgebroken in de sargiefabrieken onzer stad, namelijk bij ‘Roos’, ‘Geerinckx en De Nayer’, ‘La Couverture’, ‘Usines cotonnières d’Erembodegem’. 
Men verzekert ons, dat ook te Grembergen, Dendermonde, Waasmunster, enz, de sargiefabrieken stil liggen. 
De oorzaak der staking is een loongeschil

De plooien werden lichtjes platgestreken en in 1924 liet La Couverture plannen opmaken voor de bouw van een magazijn in de Schoolstraat (tegenwoordig de Bert van Hoorickstraat). Dit zoud opgetrokken worden achter de fabriek in de Sint-Jozefstraat, waar de productie van dekens, doeken en lakens gebeurde. 

De fabriek produceerde onder andere de merken 'L’ours blanc’, ‘Le perron liégeois’ en ‘Le doudou’.

De bouwplannen waren van de hand van ingenieur E. Seinglier uit de Sint-Bernardstraat 199 te Brussel. Het magazijn werd opgetrokken op een terrein aan de achterzijde van de bestaande fabriek in de Sint-Jozefstraat. Kadastraal werd alles geregistreerd onder sectie C, perceelnummer 1070d. 
Het perceel, waarop ook de eigenlijke fabriek stond, had een totale oppervlakte van 41 are 60 centiare. 

Hier een beeldje van de bouwaanvraag van de voorgevel, schaal 1/100


Het bouwwerk had een gevellengte van ruim 35 meter, een hoogte van ongeveer 13,5 meter en een maximale diepte van ca. 16 meter. Het werd uitgevoerd in baksteen en versterkt met uitspringende gemetste zuilen. Zowel deze zuilen als de gevellijsten werden voorzien van een bepleistering uit cement. 
Ook de opvulvlakken van de boogvormige kroonlijst werden voorzien van een dergelijke bepleistering waarin in reliëf de bedrijfsnaam werd aangebracht.
De bedrijfsnaam werd trouwens verder geaccentueerd door middel van een laag “cimentol”-verf. Verdere decoratieve elementen waren onder meer baksteenmotieven.

Per bouwlaag en per travee werd een groot venster aangebracht voorzien van betonnen lijsten. Via een poort in de eerste travee kon het pand ook van de straatzijde worden betreden. Het geheel werd afgedekt met een plat dak.

Ook binnenin het gebouw werd gewapend beton aangewend bij de constructie van een aantal bijkomende steunpijlers. Ter hoogte van de eerste travee bevond zich op het gelijkvloers een doorgang. De resterende ruimte en de verdieping vormden het eigenlijke magazijn. De verdieping was toegankelijk via een luik van 2,3 op 2,3 meter in het plafond boven de doorgang.

De werken werden uitgevoerd onder leiding van aannemer Robert Meganck (11/10/1874-1960). Hij was in 1910 medestichter en eerste secretaris en in 1944 zelfs erevoorzitter van het Syndicaat der Verenigde Aannemers. 
Hij bouwde ondermeer de fabrieksgebouwen van La Couverture in de Schoolstraat. Zijn vader, Hippoliet, had trouwens als ondernemer en steenhouwer al heel wat faam verworven die tot ver buiten onze stadsgrenzen reikte. Op zijn 'palmares' : het klooster te Haaltert, de kostschool en kapel te Gijzegem, de vooroorlogse spoorwegbrug in Laken en talrijke kapellen in Burst, Lede, Waasmunster, Haaltert en ga zo maar door. 
Ook aan de Sint-Martinuskerk voerde hij belangrijke werken uit in samenwerking met stadsarchitect J. Goethals. Na de brand van het belfort in 1879 kreeg hij de opdracht de herstellingen uit te voeren. 
Ook heel wat vooraanstaande Aalsterse families konden bij hem terecht voor hun (soms nog bestaande) grafmonumenten en -kapellen.

Geen wonder dus dat er sprake is van degelijk werk!

De bouwaanvraag van een tweede gebouw (zelfde locatie) volgde in 1925.


Men zat dan wel 'in 't nieuw', er werd door de arbeiders nog steeds gepleit voor loonsverhogingen en betere werkomstandigheden. Opnieuw kwamen er lichte toegevingen van de bestuurders, maar dat bleek helemaal niet genoeg. 

De uitbuiting bleef immers duren en het personeel stapte in maart 1925 zelfs naar de Textielbond om er persoonlijk hun grieven en klachten over te gaan maken. 
De Textielbond onderzocht de klachten en besloot om de bestuurders van La Couverture op de vingers te tikken. Deze beloofden de klachten aan te pakken, en de lonen stegen.

Sommige wetten werden echter nog steeds met de voeten getreden. Zo lezen we in Recht en Vrijheid van 27 februari 1927

Een deel der wevers van ‘La Couverture’, die veel hebben verlet, werden maandag verwittigd dat zij voor een haastige bestelling (die den 15 van toekomende maand moet verzonden worden) 9 uren per dag moesten werken. 
Dit gebeurt zonder de noodige aanvraag te doen. Het bestuur van de fabriek en de werklieden, stellen zich bloot aan rechterlijke vervolging. 
Wij gaan die verschillende gevallen nader onderzoeken. Patroons die de 9 urenwet saboteeren aanklagen, en de werklieden die het verdienen, een goede bolwassching geven”.

In 1928 werd La Couverture getroffen door een hevige brand. Deze ontstond in het magazijn, waar natuurlijk grote hoeveelheden – brandbaar - katoen en afval lagen opgeslagen. De ramp breidde zich snel uit en de vlammen en rook sneden ‘den weg af der werklieden die op de 2de verdieping aan den arbeid waren’. Deze moesten dan ook bij middel van ladders ‘uit hunnen neteligen toestand gered worden’. 

Het werd dan ook een hele klus voor de brandweer om de brand in bedwang te houden. 

Stroomen water werden op den gloed uitgegoten. Het gold hier slechts de ramp te beperken, want van in het begin af scheen het zeker dat in de aangetaste magazijnen alles zou vernield worden. Het werk der pompiers werd door den hevigen rook nog belemmerd”.  

Rond 6 uur was men het vuur meester, maar de inhoud van het magazijn werd volledig vernield.

Dit is een foto van 'urbexers' tijdens het verval, maar het zou zomaar een beeldje kunnen geweest zijn van na de brand. 


Er werd opnieuw opgestart.

Op 11 april 1946 werd door de Beheerraad, het college der commissarissen en het bestuur en personeel van de NV La Couverture met droefheid gemeld dat hun beheerder-afgevaardigde Jean-Louis Le Clercq overleden was. 

In de jaren '40 en 50 werd trouwens ook de familie Anné bij de Couverture betrokken.
In de laatste vooroorlogse jaren hadden we er dhr. Frans Anné als technisch directeur en Edmond Anné als beheerder-directeur. Ook dhr. Roger Anné kreeg een directeursfunctie. Deze laatste woonde in de Schoolstraat, in het huis 50 meter hoger in de straat gelegen en gebouwd naast en boven de nieuwe ingangspoort van de fabriek. 


Hij overleed tijdens een auto-ongeluk op het parcours van Spa. 
De familie is er wel nog blijven wonen, zelfs nog na de sluiting van de firma. 

Ook broer Willy Anné, advocaat, en woonachtig op de Boechhoutberg, zat in de beheerraad. 
Later is hij vrederechter geworden in Veurne.

De fabriek had toen daarenboven ook nog een filiaal in Afrika, meer bepaald in Kigoma aan het Tanganica meer.

Dat men daar een luxeleventje leidde mag blijken uit volgende : de sigaretten (Belga, Michel en Boulle National) werden er verkocht aan de prijs van 4 frank (10 eurocent) voor 20 sigaretten.  Voor Camel en Lucky strike diende men wel10 frank (25 cent) neer te tellen voor 20 sigaretten.

Met rijst gebrouwen lokaal Congolees bier kostte 16 frank (40 eurocent) voor een 3/4 liter fles. 
Buitenlandse bieren waren omgerekend 1,25 euroloekes voor een 3/4 liter. 

Er reden daar toen ook meer auto's dan in ons eigen Aalst. De benzineprijs was 10 eurocent, dus daar kon je niet voor sukkelen uiteraard.
 
Een kleine villa huren kostte 500 euro/maand. Voor die prijs heb je nu nog amper een studentenkot of gedateerd appartementje. 

Een hotelkamer in 'hotel Regina' (480 kamers met bad) kostte 10 euro/dag. Men kon daarvoor beschikken over 1grote kamer, 1 klein bureau en een badkamer. 
Het eten was in die prijs niet inbegrepen. 

De kelners liepen in wit tenue met bijhorende witte handschoenen en er was ook 'een boy' voorzien voor de gasten. Die 'boys' waren eigenlijk slaven,  die alles voor de 'meesters' deed. 
Er waren in die periode ongeveer 12.000 blanken en 250.000 zwarten die in het 'zwartendorp' woonden. De blanken mochten in de stad komen van zonsopgang tot 1 uur.
Na zonsondergang was het de beurt aan de zwarten, maar die regeling gold enkel voor diegenen die een speciale pas hadden (kelners, chauffeurs, ...).

Deze 'PVBA Texco, Société Textile Congolaise' die opgericht was op 15 juli 1949 werd opgehoffen op 21 mei 1952.

26 september 1950 betekende een nieuwe brand voor het bedrijf in Aalst. Rond 5u25 werd de brandweer opgeroepen en bij aankomst bevond de grote stapelplaats van 46 x 11 x 12 meter zich reeds volledig in een zee van vlammen. 
De hevige vuurgloed werd door acht machtige waterstralen aangevallen en gedurende vier uur lang moesten de hoge stapels balen katoen (het ging hier om ongeveer 360 ton!) met massa’s water overgoten worden. 


De kost voor het verloren materiaal werd op 20 miljoen geschat, het grote gebouw heeft heel veel schade geleden, maar bleek nog wel herstelbaar. 

Ook nu werd opnieuw opgestart maar opnieuw kreeg men te maken met sociale onrust en enkele stakingen

Zo eiste men wasplaatsen, zodat men zich kon wassen of verfrissen voor men naar huis vertrok. Deze werden geïnstalleerd door het bedrijf maar het bleek jammer genoeg al snel het geval te zijn dat dit de verzamelplaats voor etensresten werd. 

De volgende staking was er eentje voor een verhoging van de lonen met 0,25 frank per uur. 

Een paar dagen later, toen er geruchten waren over een eventuele sluiting, was men akkoord om die verhoging dan maar te laten vallen. 

Dit was echter te laat want La Couverture werd overgenomen door de N.V. Manta. Het bedrijf besloot al gauw dat 'Aalst' niet hun ding was, waarna de volledige sluiting van de Aalsterse vestiging al snel een feit werd.  
Op 21 mei 1952 werd het definitieve einde ondertekend. Alle 257 personeelsleden verloren hierdoor hun job, ondanks het feit dat er onlangs nog een betoging was geweest voor werkgelegenheid. 

De NV Manta maakt tegenwoordig deel uit van de grote 'Multy group'. 


Zo vinden we 'Multi Manta NV' en 'New Manta' terug in ons eigen Opwijk, 'Multy Foam' in Griekenland, 'Multy UK LTD' in de UK, 'Multy Abrasponge' SL in Spanje, 'Multy Haushaltsartikel GmbH' in Duitsland en is er een 'Multy Hungaria KFT' in Hongarije. 
In Nederland heet het 'Schulpen Schuim Leiden BV' en zelfs de Chinezen hebben hun 'Jiaxing Multy Cleaning Products CO.LTD'. 

Een wereldwijd bedrijf dus, maar er blijven ook in deze moderne tijden vragen gesteld worden over de veiligheid. 
Zo kreeg de dweil- en poetsdoekenfabrikant in Opwijk in maart 2019 nog maar eens te kampen met een bedrijfsbrand. Omdat het niet de eerste keer is dat er brand ontstond in dit bedrijf, werden er vragen gesteld bij de veiligheid.
Het gebeurt meer dan een keer per jaar dat de brandweerdiensten moet oproepen omdat er daar een machine vuur heeft gevat. Veel omwonenden stellen zich dan ook ernstig vragen bij de brandveiligheid, vooral ook omdat de infrastructuur van New Manta blijkbaar fel verouderd is. 

Soit, terug naar 'La Couverture', waar men dus te maken had met een sluiting ... 

Een sluiting die door directie en politiek zelfs grotendeels toegeschreven werd aan de acties van het personeel … 
Zien we daar geen vergelijking met de situatie van Delhaize tegenwoordig?

Eén van de eerste grote Aalsterse textielfirma's werd gesloten en de meeste andere sectorgenoten zouden dit voorbeeld volgen.
Op een paar jaar tijd veranderde Aalst zo van een belangrijke textielstad met duizenden werknemers, naar een klein provinciestadje waar het nog jaren zou duren vooraleer men terug ‘op niveau’ kan komen.

In 1958 werd een deel van de gebouwen aangekocht door het Sint-Maarteninstituut. Deze gebouwen werden ver- en omgebouwd tot 12 klassen met uitgang aan de Sint-Jozefstraat. 


Langs het gedeelte van de school waren tegenover de school in de hoek (waar zich nu een klein appartementsgebouw bevindt) de burelen van de fabriek gevestigd. 

Na de aanleg van de doorsteek kregen we D.I.Y. Weba, een zaak van de familie Van De Vijver.  W.e.b.a. stond voor Week End Beurs Aalst'. 
Dit gedeelte was eigenlijk het gedeelte van de Couverture dat te danken was aan de uitbreiding van de fabriek in 1920. 
Toen werden immers enkele huizen in de St Jozefstraat opgekocht om deze uitbreiding mogelijk te maken. Deze familiezaak gebruikte ook nog de burelen die niet afgebroken waren. 

Het andere gedeelte behoorde toe aan de vroegere wasserij Van Lierde die voor de verhuis gelegen was vanaf de linkse hoek van de Dirk Martensstraat tot de eerste burgerwoningen in de Wellekensstraat.
Deze wasserij was trouwens de eerste industriële wasserij in Aalst. 

Van Lierde bezat oorspronkelijk het volledige gedeelte tot de Schoolstraat maar heeft dat stuk verkocht aan de garage Volkswagen. 
Na de verhuis van de garage naar de oude garage van Ford op de Gentse steenweg (nu Hyundai) kwamen hier de kantoren van de Tv taks (die later dan verhuisden naar het Bauwenspleintje, waar ze nu ook al niet meer te vinden zijn).

Na W.e.b.a. nam 'De Schreef' (sportcomplex) in mei 1985 zijn intrede in dit gedeelte. 


Eind 1959 werden de nog leegstaande gebouwen opgekocht door de stad Aalst voor een bedrag van 2,5 miljoen frank. Dit gebeurde op initiatief van schepen Benoni Ringoir, naar een idee van Marcel De Bisschop.

De gebouwen beslaan een oppervlakte van ½ hectare met zalen van 4860 en 2160 vierkante meter.
De stad had meteen verschillende enthousiaste en grootse plannen met het gebouw. 


Het bijzonder plan van aanleg voor de wijk ‘station’ werd gewijzigd tot ‘oprichting van een strook voor inrichtingen van openbaar nut tussen de Schoolstraat en de Weggevoerdestraat
Zo wou schepen Bert Van Hoorick in 1959 het stadsarchief en de bibliotheek naar de Schoolstraat verhuizen en het stadsbestuur had ondertussen ook beslist om de gebouwen aan te passen en te verbouwen 
… ’t mocht dus duidelijk wat kosten … 

Niets van dit alles echter werd verwezenlijkt en De Couverture werd uiteindelijk in dienst genomen als feesthal van de stad. 

In de jaren '60 werd de Couverture de vaste stek van de handelsfoor, de voorloper van de Jaarbeurs. 

De handelsfoor was heel bescheiden gestart, maar door de aankoop van ‘de Couverture’ kon men na 17 jaar ineens beschikken over meer dan 6000 vierkante meter oppervlakte. 
Op 22 augustus 1964 vond de handelsfoor de eerste maal plaats in de reusachtige halle.

Maar liefst 200 standen werden er vertegenwoordigd, maar er dienden ook 230 aanvragen geweigerd te worden. Het werd een heel groot succes en de secretaris-penningmeester, de heer Henri Van Der Perre, mocht melden dat de kaap van 50 000 bezoekers werd bereikt.


De zaal werd uiteraard ook gebruikt voor optredens van artiesten van allerlei pluimage. Zo vinden we in de Gazet van Aalst van 29 maart 1969 een aankondiging terug van een optreden van Miek en Roel, Boudewijn De Groot, Roland, The Terpinteners, Norris Bennet en 'onze eigen' Jan De Wilde ... 


Ook de Prinsenverkiezingen tussen 1962 en 1971 gingen door in de feesthal van de stad. 

Zo werden Karel De Naeyer (1x), Kamiel Sergant (3x), Henri Arijs (1x), Simon D'Hondt (1x), Jean-Paul De Boitselier (2x), Lucien Peirlinck (1x) en Michel Cleemput (1x) verkozen in de Couverture.
Daarenboven kregen ook enkele carnavalsgroepen de gelegenheid om er te werken aan hun wagens.

Dit duurde tot in 1972.  Het jaarbeurssucces was zo groot geworden dat ook ‘La Couverture’ niet meer voldeed. In dat jaar werd dan ook beslist om de beurs over te brengen naar de grote fabrieksruimten van de opgedoekte ‘Filature et Filterie Imeriale’, ook al door de stad aangekocht. Deze ruimten bevonden zich op de Keizerlijke plaats en zouden de geschiedenis ingaan als ‘De Keizershallen’ …

De prinsenverkiezing verhuisde voor één jaartje (’72) eventjes naar de Florahallen, maar verdere edities konden dan ook plaatsvinden in ‘de Koizershallen’.

Na de opheffing van de firma Sasa (Schuermans) in 1969, werden de fabrieksgebouwen aan de Iweinstraat en Burchtstraat verhuurd aan het Helmondse textielbedrijf Diddens en Van Asten
De Helmondse Didasfabrieken van de firma Diddens en Van Asten zijn vooral bekend geworden vanwege hun dekens, die ze voorzagen van een afbeelding van een wit katje. 


De dekens waren een zeer gewild product en de firma kende een heel groot succes. Deze hadden al een Aalsters filiaal, maar we spreken hier dan wel over het Nederlandse Aalst. 

Toen de uit haar voegen barstende Glucoseries Réunies (Amylum) de Sasa-gebouwen (die ze in 1969 gekocht had) in 1971 echter zelf in gebruik wou nemen, moest Diddens en Van Asten eruit. 

De stad wilde omwille van de tewerkstelling persé het bedrijf in onze stad houden. Een noodoplossing werd gevonden in de stadsfeesthallen in de Schoolstraat 46. 
Het stuk van de voormalige Couverture, door de stad eind 1959 gekocht, zou dus weer een dekenfabriek worden. Vanaf november 1971 verhuurde de stad dus een deel van deze gebouwen aan de Nederlandse textielmaatschappij.

Zij hadden met de stad een akkoord gesloten voor een periode van 9 jaar, met een jaarlijkse huurprijs van 600.000 frank. 
Schepen Benoni Ringoir kon zich helemaal niet vinden in deze ‘regeling’ en reageerde dan ook heel kwaad op deze beslissing. Hij moest immers op zoek naar een nieuwe locatie voor de Jaarbeurs. 

Ook het carnavalsverbond, het AKV, was bezorgd, want de carnavalsgroepen verloren zo hun werkplek. 

Het AKV trok naar het stadhuis met een eisenpakket, en een protestbetoging met praalwagens door de stad op 30 oktober 1971 was één van de middelen waar ze hun vragen kracht wouden bijzetten. 

Marcel De Bisschop had met de Fiber-Fleet aan de Hertshage echter dé oplossing gevonden voor de carnavalsgroepen.
Dit bedrijf bouwde boten in polyester in opdracht van de Amerikaanse onderneming “Glasspar”. Het was de bedoeling dat er per dag meerdere  bootrompen zouden worden gemaakt, maar de vormen of mallen lieten slechts de productie van 1 eenheid toe.

Men trok dus naar Fiber Fleet, maar die gebouwen bleken zich in heel slechte toestand te bevinden. Warmtekanonnen hielpen niets, want de geleverde warmte verdween even snel door de gaten in het dak. 


In 1979, er werkten dan nog 24 personeelsleden van de 70 oorspronkelijke, sloot Diddens en Van Asten in de Schoolstraat definitief zijn vestiging, waardoor het gebouw natuurlijk weer volledig vrij kwam te staan.
 
Door de werkgroep ‘Karnavalsmuseum’  werd de Couverture voorgesteld als ideale locatie om een carnavalsmuseum in onder te brengen. 
Het museum, dat volledig in het teken zou staan van carnaval, zou er op de zolderruimte komen en beneden zouden de groepen dus nog steeds kunnen verzekerd zijn van hun plaatsje.  Het zou dus een combinatie worden van carnavalswerkhallen en carnavalsmuseum.

Het leek een goed idee, maar gezien de toestand van het gebouw en de hoge kosten die zouden moeten gemaakt worden om er een museum van te kunnen maken, werd er al gauw afgestapt van dit idee.  Meteen verdwenen ook de plannen voor  'de benedenverdieping' voor de groepen ...

De locatie 'Fiber-Fleet' bleef dus bestaan, tot groot ongenoegen van vele carnavalisten. 

Na de onophoudelijke klachten over de Fiber-Fleet, werd uiteindelijk toch de kar gekeerd en werd de Couverture vanaf januari 1979 opnieuw ter beschikking gesteld van de carnavalsgroepen. 

De Fiber-Fleet was te klein geworden voor al het carnavalsgeweld en kon bovendien niet afgesloten worden, waardoor de angst voor diefstal van de materialen reëel was. 
Het was er daarenboven ook nog eens erg koud, waarna toenmalig AKV-voorzitter Gustaaf Sonck beloofde om de AKV-groepen betere omstandigheden te bezorgen in de Couverture.

Het AKV kon de Couverture voor 1 jaar huren van de stad voor een symbolische frank. 

Echter niet alle groepen wilden de Fiber-Fleet verlaten, voorzitter Kamiel Sergant had het bij sommige AKV'ers verkorven en onder impuls van Karel De Naeyer en de Kaloeterkabassen ontstond er toen een tweede carnavalsverbond: het AVK, met toen een zestal groepen. 

De groepen van het AVK bleven in de Fiber-Fleet en de 26 AKV-groepen verhuisden naar de Couverture tussen de Weggevoerdenstraat en de Schoolstraat. 
De carnavalisten konden hun werkhal bereiken via de Weggevoerdenstraat.

Het stadsbestuur koos geen partij en steunde beide organisaties. Het AVK mocht nog even in de Fiber blijven en het AKV kreeg een aanmaning om na carnaval wat op te schuiven en plaats te maken in de couverture voor de komst van hun ‘collega’s’ van het AVK.
In 1980 zouden er een 43-tal groepen meestappen in de stoet.

Er waren grootse plannen met ‘De Couverture’. Volgens Gustaaf Sonck, de toenmalige voorzitter van het AKV, was het idioot om te blijven werken met twee verenigingen (het AKV en het AVK) en twee locaties. Hij stond er dan ook op om de groepen die nu hun onderkomen hadden in Fiberfeet ook over te brengen naar de Couverture.

Dit leidde op 1 april van dat jaar trouwens tot een geslaagde grap toen een brief, ondertekend door het feestcomité, overhandigd werd aan de voorzitter van de carnavalsgroepen. Er werd gevraagd om de in de Schoolstraat ondergebrachte wagens asap over te brengen naar de Fiber Fleet. 
Dat in tegenstelling uiteraard met de voorbije maanden, waarbij de meeste wagens net in de andere richting verhuisd waren, met als naweeën een bekvechterij tussen de twee organisaties.

Hier een foto van de 'hallen' zoals deze nog steeds op het netvlies van vele Aalstenaars staat ...


Serieuzer nieuws dan, want al snel bleek dat De Couverture bijlange niet zo veilig bleek als beloofd. Er was nog geen sprake van brandblussers (!) en een eventuele brand was zeker niet ondenkbaar  met al die ontvlambare producten die niet werden opgeruimd na het werk. 


De voorkant van de Couverture stond op dat ogenblik nog leeg en die ruimte was volgens de voorzitter eigenlijk ideaal om er de koppen te maken. Zo werden de lassers in elk geval ook al gescheiden van de ververs, en werd het risico toch al iets verkleind.  
Hij speelde trouwens ook met het idee om iemand in die voorhal ‘les te laten geven’ in het koppen snijden. Een deskundig iemand zou worden uitgenodigd om de jonge en onervaren carnavalisten de kneepjes van het vak bij te brengen en bij te staan bij problemen en vragen. 
Een idee dat jaaaaren later zou leiden tot het oprichten van de carnavalsacademie.

Ideeën genoeg, maar de uitwerking ervan bleef alles hangen. De onveilige werkomgeving bleef bestaan, en gezien hij diende toe te zien op de veiligheid en de dagelijkse werking van het gebouw en hij het een te groot risico vond om hier de verantwoordelijkheid voor blijven op te nemen, gaf voorzitter Gustaaf Sonck in 1981 uiteindelijk zijn ontslag als voorzitter van het AKV. 

In een interview met De Voorpost op 29 mei 1981 vertelde hij het volgende : 

Je kan je nauwelijks voorstellen hoe gevaarlijk het daar was. Vooral de laatste weken. Er wordt volop gelast, tussen enorme hopen ontzettende brandbare materialen. Voeg daarbij de enorme risico’s die sommige mensen nemen, ondanks de herhaalde waarschuwingen. Ik heb op een gegeven moment gevraagd om zich een brandblusser aan te schaffen. Vijftien gaven gevolg aan mijn verzoek, de anderen vonden het niet nodig … nutteloze kosten. 
Voor de hele fabriekshallen beschikken we over twee brandslangen en één kop. Ik was al blij dat de brandweer ons deze gegeven had, doch het is beslist ontoereikend, dat begrijp je zo ook wel”.

De temperaturen waren misschien wel iets beter dan in de vorige locatie, maar er waren lekkende daken, de isolatie bleek echt niet voldoende te zijn en kwestie van veiligheid was er dus eigenlijk aan niets voldaan. 
Brandbare en explosieve stoffen, verven en andere producten bleven er kriskras door mekaar staan, opeengestapeld, schots en scheef … 

Het AKV-bestuur organiseerde verschillende activiteiten om de Couverture beter uit te kunnen rusten. Een halfvastenbal was één van die initiatieven ..
Op die manier werden de centjes bij mekaar gespaard en kon men investeren in een geluidsinstallatie en telefoon. 

Er bleven echter nog heel wat mankementen.  Het regende er binnen en de riolering en de ramen waren niet helemaal in orde. 

De stad bleef echter investeren in de Couverture omdat het in de Fiber-Fleet nog dramatischer was. 
Zo werd het sanitair in 1982 volledig opgeknapt door de stad.
Het AKV organiseerde ook jaarlijks een opendeurdag in de Couverture. Hier een foto van de opendeurdag in 1988.


De Couverture toonde steeds meer mankementen, maar volgens schepen Anny De Maght was dit de schuld van de carnavalisten zelf. Er werd immers verf- en izomoresten in de riolering gevonden, de toiletten werden gesloopt, elektriciteitsleidingen werden afgebroken, muren werden ingeklopt en het vuilnis hoopte zich op. 
Anny De Maght vroeg zich daarom in 1986 af of AKV stond voor Alles Kapot Verbond

De schepen vond dat de Stad hier financieel niet meer moest tussenkomen, aangezien ze al een grote inspanning gedaan hadden door de hal voor een symbolische frank te verhuren en het AKV kreeg als bevestiging van deze bewering een brief van het stadsbestuur waarin stond dat deze geen nieuw verhuringscontract kon ondertekenen, omdat het AKV zich niet gehouden zou hebben aan de afgesproken voorwaarden. 

De carnavalisten kregen dus de schuld van de slechte staat van het gebouw en er volgden geruchten als zou de Couverture verkocht worden door de stad. 
Uit protest weigerde het AKV het huurcontract met de stad te ondertekenen, waardoor ze zelfs illegaal in de werkhal bleven werken.
  
Willy Van Mossevelde bracht dit punt op de gemeenteraad en er bleek van een verkoop geen sprake te zijn. Het gebouw stond wel op een lijst met voor verkoop geschikt geachte gebouwen, maar schepen Dooms benadrukte dat de Couverture pas verkocht zou worden, indien de groepen een ander onderkomen zouden hebben. 

De gemoederen waren wat gesust en uiteindelijk werd er toch een nieuw contract ondertekend, waardoor de carnavalisten opnieuw legaal in de Couverture konden blijven. 

Ondertussen had, sedert 1 augustus 1987, ook De Vlaamse Dienst Kijk- en Luistergeld zijn intrek genomen in het deel van de Couverture dat uitkwam in de Schoolstraat. 
De Vlaamse afdeling van deze dienst werd overgebracht naar onze stad want over een vijftal jaar wil de RTT een nieuw administratief complex oprichten op de terreinen van de vroegere Lion d’Or. 
Voorlopig werden ze dus gehuisvest in de Schoolstraat, waar de inrichtingskosten op 20 miljoen Belgische frank werden geraamd. 

Het AKV zat echter niet stil en had ook een ‘werkgroep voor een veiligere couverturewerkhal’ opgericht. Zo verkochten ze in 1989 de maxi-single 'Oilsjt Goi Stad van Men Droeimen', waarvan de opbrengsten naar deze werkgroep gingen.  


Het was de bedoeling om op de B-kant het nummer ‘De Prootbarak’ te zetten, maar problemen met de Nederlandse tegenhanger van SABAM (het nummer was een cover van de melodie van ‘als hij kon toveren’ van Herman Van Veen) leidden ertoe dat het uiteindelijk ‘het mansardelied’ (van prinsj Antoine) werd.
De verkoopprijs van de maxi-single was 200 frank, en de integrale opbrengst ging naar de werkgroep. 

Ook de stad bleef verder investeren in de werkhal, en zo werd er in 1989 zelfs een lening van maar liefst 961.000 frank afgesloten voor de uitvoering van instandhoudingswerken aan de Couverture.

De toenmalige bewaker, Louis Duwe, woonde in een caravan achter de werkhal, waardoor hij bij eventuele problemen zeker snel ter plaatse zou kunnen zijn.

In 1990 werd, naar aanleiding van 'Carnaval, een Europese ontmoeting', in de Couverture een tentoonstelling georganiseerd met als thema 'Aalst Karnaval: Uitbundige Kreativiteit'. 
De bezoekers van de tentoonstelling konden er alles leren over de opbouw van een carnavalswagen, iets wat in die tijd nog gebeurde met veel kippengaas en telefoonboeken.

In 1991 werden verschillende werken uitgevoerd aan de Couverture. Het bijgebouw dat dienst deed als secretariaat werd toen omgebouwd tot een kantine. De werken werden uitgevoerd met een deel van het geld dat men ontvangen had uit het Europees Fonds. De kantine werd officieel geopend door peter Odilon Mortier en meter Anny De Maght. Jeanine Van der Schueren en Erik De Saeger zouden de kantine aan de Couverture uitbaten.

Aalst Carnaval werd opnieuw ‘hot’ en werd zelfs gepromoot op de nationale zender ‘de BRTN’. In 1992  werd tijdens ‘Vlaanderen Vakantieland’ aan de kijkers een blik gegund in de werkhallen. Ook werd er gewerkt aan een TV clip, die telkens gedurende een halve minuut, en dit twee keer per avond, werd uitgezonden op BRTN 1 en 2.

In de Couverture beleefde men dat jaar een heel speciale tijd. Een Tv-ploeg had er immers zijn intrek genomen, volledig uitgerust met een batterij camera’s, spots, geluidsapparatuur. Een vernevelgordijn van de wagenschilders werd nog wat aangedikt met een rookmachine en regelmatig was een knetterende vonkenregen van de her en der opgestelde lasposten te zien. 
Alles gebeurde heel ‘spontaan’, en zo liepen figuranten in vol ornaat bereidwillig telkens opnieuw heen en weer voor de camera’s. 
De 36 groepen zorgden al hamerend, sleutelend, schilderend, borend en kappend voor de gepaste achtergrondgeluiden. 

Een deel ‘beeldinformatie over Aalst carnaval en de oudste Voil Jannet’ werd ingeblikt voor het Vlaamse kijkerspubliek. 

Met de bouw van de nieuwe carnavalswerkhallen aan de Hoge Vesten in 1995 kregen de Aalsterse carnavalsgroepen eindelijk echte comfortabele werkhallen ter beschikking. 

De oude werkhallen verloren definitief hun functie en kwamen in verval te staan. 
Om deze buurt te behoeden van verloedering en verkrotting werd een bestemmingsplan opgemaakt, met onder andere de realisatie van een sociaal woonproject tussen de Schoolstraat en de Weggevoerdenstraat. 

Door het bijvoegen van de CAP-gebouwen beschikte de stad na sloping nu over een totale bebouwbare oppervlakte van 77 are, wat goed zou zijn voor ongeveer 40 woningen. 

Tijdens de afbraakwerken is trouwens heel eventjes de 'Siesegembeek' terug .. euh ... boven water gekomen. 
De beek liep op de scheiding van de fabriek en de huizenrij. 

Dat de Siesegembeek onder en naast de Couverture tussen Schoolstraat en Weggevoerdenstraat loopt, is te zien op dit Popp plan van 1860.


'Steentjens' was de omgeving van de huidige Koolstraat en het Duyfkensveld - nu de Dirk Martensstraat. De loop van de Dirk Martensstraat, de Wellekensstraat en de Meuleschettestraat werd er later in potlood bijgetekend. 

De Koolstaat liep toen dood op de Vakschoolstraat (toen was dat de Klottestraat) 

In 1860 bestond de Schoolstraat reeds, maar dan met rechts de Gazometerstraat (Nestor De Thierrestraat), tegen de huidige kruising met Kool- Dirk Martensstraat het vroegere kapelletje, dat midden in de straat stond. 

De Siesegembeek zelf is ook te zien op het plan, rechts van de Schoolstraat, op de perceelsgrens van 1070/1067/1069, links op de grens van 1094 en 1095.
Gezien de beek perfect recht schijnt te lopen met een afbuiging evenwijdig aan de Schoolstraat, is duidelijk dat 'de mens' de loop van de beek beïnvloedde.
En dat klopt ook volledig, want het water werd opgehouden om een reservoir, een stockage van water, voor een watermolen te vormen. 

Deze molen bevond zich dan aan het begin van het evenwijdige stuk of juist ervoor. 
Dat maakt dat de percelen 1094 en 1095 jarenlang eigenlijk moeraszone waren. 

Toen het gebouw in gebruik genomen was door de carnavalsgroepen was het zo dat, op de plaats waar toen 'Kartasj' stond (juist voor de kantine), er zich een grote ‘leegte’ bevond waar een lengte betonijzer (6 m) door een gat in de vloer er in gelaten, de aarde eronder niet bereikte. 

Dit "gat" kwam perfect overeen met waar zo een vijver voor de molen zou moeten gelegen hebben.

Men wou trouwens eerst niet beginnen met de afbraak omdat er geen enkele aannemer gevonden werd die het risico aan wou gaan om zoiets af te breken.  Die lege ruimte eronder wekte angst en instortingsgevaar was dus zeker één van de grote risico's die men zou lopen bij het slopen van de gebouwen. 

Uiteindelijk is dan toch alles in orde gekomen en de gebouwen werden met de grond gelijk gemaakt (inclusief het gat eronder dus).

Exit carnavalssfeer dus aan ‘de Couverture’ … De iets ouderen onder ons blijven zich nog heel levendig de vertrekkende en toekomende carnavalswagens bij de vorming en na het aflopen van hun stoet herinneren. 
De koppen werden vaak maar op de wagens geplaatst bij het buitenrijden wegens een te smalle of te lage toegangspoort en er was dan ook steeds veel chaos. Toch heb ik geen weet van echt noemenswaardige incidenten. 

Hier nog enkele foto's van het verval en de afbraak van de gebouwen in 2011 ...

De voorgevel, zoals velen 'm nog (her-) kennen

De ooit zo mooie voorgevel

Het oudste gedeelte met prachtige lift

De plaats waar 'Sjik' ooit bouwde (uitgang Astridpark)

Kant Schoolstraat

Het typisch afgeronde dak nog duidelijk te zien



De laatste momenten van de 'werkhallen'


... en hoe het er nu uitziet ...



Bronnen
 
De Voorpost Speciale Karnavaluitgave (1979) 07/09/1973 – 25/01/1980
Verschillende rondleidingen met verschillende gidsen in de hallen
Opendeurdagen in 'de Couverture'
Het Land Van Aalst Jaargang LI-1999
Foto de Couverture 1991 : De Voorpost - 02/08/1991
Foto de jaarbeurs : De Voorpost 07/09/1973
Foto 'nu' via Google Streetview
Foto's via Facebook (diverse groepen over 'Aalst') - naam fotograaf onbekend
Foto's afbraak : eigen foto's en foto's Facebook (fotograaf onbekend)
Het Nieuwsblad 28/10/1993
De Volksgazet 08/09/1907
Het Volk, 28/10/1993
HLN 16/04/2003 – 29/10/2012 – 28/12/2012
Recht en Vrijheid, 28/05/1922 – 17/09/1922 – 05/11/1922
De Volksstem, 10/04/1923 – 05/06/1928
De Gazet van Aalst 11/04/1946 – 28/09/1950 – 17/11/1957 – 04/06/1959
De Voorpost 21/03/1980Voor Allen 04/01/1980 – 03/07/1987 – 31/03/2000
De Voorpost 29/05/1981 – 27/01/1989 – 10/03/1989 – 21/02/1992 – 28/02/1992
Moniteur textile VI, 1940
Bouwaanvraag La Couverture. Bouwaanvragen, 1924, doos 51, nr. 2

maandag 21 november 2022

Het Landhuis - Hotel / Huis van Langenhove

Straks alles over het 'Hotel / Huis van Langenhove', maar eerst moeten we hiervoor eventjes naar het Landhuis dat we terug vinden op de koer van het Oud Stadhuis op de Grote Markt. 

In deze residentiële wijk stond oorspronkelijk ook de adellijke woonst van Engelbert Philibert Jan van Immersele, (°1546 +1624), burggraaf van Aalst, en dat zal nu net de link zijn tussen beide gebouwen.

Aalst kende in de loop der tijd verschillende landhuizen

Het eerste, het 'grauwensteen' bevond zich waar we nu 'de Koont' ('Graaf van Egmont')  terug vinden. 
Alles over 'De Graaf van Egmont' is HIER te lezen. 

Het tweede was het 'Huis De Rooze', op de hoek van de Grote Markt en de Lange Zoutstraat.

Toen dat laatste landhuis te klein dreigde te worden, kwamen er al snel plannen om een nieuw te gaan bouwen. 

De wethouders kochten in 1598 het ondertussen welgekende eigendom aan van Nikolaas Godderickx en Christiaan Mannaert. Zij hadden dit perceel aangekocht om er woonhuizen op te bouwen, maar dat feestje ging dus niet door. 

Het was Hendrick De Doncker die het plan tekende voor het nieuwe U-vormige complex, en het waren Christoffel Veerman en Arend Van Loo die verantwoordelijk waren voor de bouw, die uiteindelijk eindigde in 1646.

Hier het zicht op dat landhuis, een zicht dat elke Aalstenaar wel kent (binnenkoer oud stadhuis met links in het hotel de trouwzaal). In de loop der jaren werd het wel enkele keren herschilderd, met steeds een ander effect als gevolg.


In het gebouw waren vergaderzalen voorzien, maar er bevonden zich ook slaapkamers voor de baljuws, de burgemeester, de griffier en de ontvanger van Geraardsbergen.  Het is trouwens ook vandaar dat een stadhuis wel eens vaker 'Hôtel de Ville' wordt genoemd, vanwege de slaapplaatsen dus ...

Naast deze ruimtes waren er tevens paardenstallen en een koetshuis, maar dat laatste verdween jammer genoeg reeds bij de verbouwingen in de 18e eeuw. 
Het was immers origineel wel een zeventiende-eeuws gebouw, maar het werd in de achttiende eeuw – meer bepaald rond 1730 – verbouwd tot een laat rococo complex dat rust en voornaamheid diende uit te stralen.


Hier bevond zich een doorgangshuis, dat in 1898 uitgerust werd met drie cellen. 
Het Armbureel en het Stadsgevang verhuisden op 3 februari 1898 immers van de Houtmarkt naar de Kapellestraat, en vanaf dat ogenblik (we spreken van de jaren 1900) werd gesproken over 'Den Bak' of 'Den Amigo', in de Zuidelijke Nederlanden een vrij algemeen gebruikt woord voor 'gevangenis'.

De benaming 'amigo' is ontstaan door de Middelnederlandse woorden 'vroonte' en 'vr(e)unte' voor 'gevangenis'.
Later werd dit begrip verward met 'vrunt' (”vriend”), en zodoende werd in "den Spaanschen tijd" het Spaanse equivalent van dit woord, amigo, ook op de gevangenis toegepast.

Hier werden opgepakte dronkaards opgesloten om hun roes uit te slapen, maar ook relletjesmakers werden hier ondergebracht. Deze verbleven dan enkele uren in deze cellen, vooraleer ze eventueel werden overgebracht naar een andere gevangenis. 

De stadsgevangenis bestond oorspronkelijk dus uit drie cellen, ieder 3 meter lang bij 2,4 meter breed en 2,90 meter hoog, die langs boven verlicht werden door een opdraaiend venster van 0,75 meter lang bij 0,9 meter breed. Dat venster deed terzelfdertijd ook als verluchting dienst.

Deze cellen bevonden zich in het uiterst rechtse deel van de binnenplaats van het Landhuis, ingekapseld in de oude paardenstallen du Berry. 
Deze gebouwen, met in de benedenverdieping dus de paardenstallen, loodsen en een wasserij vormden toen de scheiding tussen het koetshuis en de tuin. 

Bovenaan bevindt zich een ruime zaal, de vroegere orangerie, die later nog gebruikt werd als druivenserre. 

Naast de gevangenis huisden er ook onder andere  het vredegerecht en de stadsontvangerij. 

Het gevang in de Kapellestraat werd ook wel eens 'ba Hoebeik' genoemd, naar een 'favoriet' cipier, die  overleed in 1913

Na WO II verloor het doorgangshuis aan belang want het nieuwe politiebureau en de rijkswachtkazerne zorgden voortaan immers voor de opvang van gevangenen. 

De cellen werden in 1969 afgebroken en een jaar later verhuisden ook de rechtbanken naar de Pupillensite. 
Later zouden ze tot arsenaal van de brandweer worden omgebouwd.

Hier een foto uit 1978 toen zich hier toen nog altijd de brandweerkazerne bevond. 


In het landhuis, dat vandaag de dag trouwens nog steeds in volle glorie bestaat, ook de trouwzaal is nog steeds in gebruik, vergaderde eertijds dus het raadscollege van het land van Aalst, de binnenkoer werd vaak gebruikt als decor voor openluchttoneel. 


Achter dit landhuis bevindt zich de 'Hof van het stadhuis'. Deze kreeg in de loop der jaren verschillende bestemmingen. 
Het was in 1875 gekend als proeftuin voor landbouwers. En rond 1941 was het 'the place to be' voor openluchttheater. 

Zo werd bijvoorbeeld op 22 en 23 juni 1947 een openluchttoneel opgevoerd als 'benefiet'. De opbrengsten zouden dienen om bij te dragen aan de kosten die dienden gemaakt te worden na de brand in de Sint Martinuskerk op 27 maart eerder dat jaar. 
Het werden twee galavoorstellingen van 'De notabelen van Kraainest'. 

Tegenwoordig is dit nog steeds de plaats waar veel pas getrouwde koppels naar buiten komen om er hun 'rijstdouche' in ontvangst te mogen nemen. 
Vergelijk even met hetzelfde gebouw, met parking voor het stadspersoneel, in 1978. Doordat de tuin sterk verwilderd was, werd op de gemeenteraad van 28/11/1969 beslist om er een parking aan te leggen, die er tot op heden nog altijd is.
Het overgebleven gedeelte van de tuin, werd intussen wel wat in ere hersteld.


Als we op deze parking doorlopen, komen we terecht in de Zwarte Zusterstraat, waar we een vervolg kennen op het hoofdstuk 'Landhuis'. 

De Kapellestraat, zoals het hier vroeger noemde, was er reeds meer dan vijfhonderd jaar vóór het ontstaan van de Grote Markt. 
In die periode, we spreken dan over de achtste eeuw, gingen onze verre voorouders hier ter beevaart naar de kapel van Sint-Ursmaar, gelegen nabij een (nu verdwenen) bocht aan de Dender. 
Het was in de modderige Sint-Ursmaarsmeers - het huidige Stationsplein - dat dit pad dood liep en het was door de poort van Sint Ursmaar, de Kapellepoort, dat de bedevaarders naar deze meers trokken om bij de vereerde missiebisschop heil en troost te komen zoeken.

Tot in de 16de eeuw zijn zij deze beeweg blijven doen om de hulp af te smeken van hun eerste geloofsverkondiger. 
Het woord 'beeweg' (ook wel b-weg) komt uit het oud-Nederlands en staat voor 'bedeweg' of 'bedevaartweg'. Tegenwoordig noemen wij dit een 'ommegang'.

Nooit heeft de Kapellestraat de drukte gekend van de vijf hoofdstraten die op de Markt uitlopen. Het was de rustige verblijfplaats bij uitstek voor de hogere burgerij. 

Als we in deze straat (Graanmarkt) staan, vallen meteen enkele prachtige gebouwen op. 
Het prachtige bibliotheekgebouw ‘Utopia’ is daar één van de meest in het oog springende van, maar daarnaast bevinden zich ook nog de Pupillensite en het 'Hotel van Langenhove' als bezienswaardigheden. 

- Over Utopia volgt nog een artikel.
- Over de Pupillenschool is HIER meer te lezen.  

Het Hotel (of 'huis') van Langenhove dat zich hier bevindt, is een voormalig achterhuis van het Landhuis / stadhuis dat zich achter de tuinen bevindt. 
'van Langenhove', met een kleine 'v' inderdaad, want de familie was verheven in de adelstand.


Maar hoe komen we nu van 'Het landhuis' terecht bij dit gebouw? 

Wel, in 1759 ging men , wegens plaatsgebrek in het Landhuis, over tot de bouw van een achterkwartier, wat later het befaamde 'Hotel van Langenhove' zou worden. 
De werken waren in eerste instantie niet goed uitgevoerd en reeds een tiental jaren later, in 1769, dreigde het gebouw in te storten. 
Herstellingswerken drongen zich op, maar alles kwam goed.

Het zogenaamde Huis van Langenhove, aan de Zwarte Zusterstraat (vroeger dus de Kapellestraat) 10, werd genoemd naar de vooraanstaande familie die het betrok van 1771 tot 1896.

Het prachtige patriciërsverblijf werd tot in 1771 bewoond door Messire Paul Stroobant de ter Bruggen en zijn echtgenote, Vrouwe Agatha Lucretia Raelen, met haar twee zoons uit het eerste huwelijk.

Deze familie verkocht op 4 maart 1771 het huis in het openbaar en voor de som van 15.000 florijn werd Jean-Dominique (Joannes-Dominicus) van Langenhove de nieuwe eigenaar. 

Deze brave man was benoemd tot hoogbaljuw van de baronie van Schorisse, tot afgevaardigde van Aalst en Geraardsbergen én tot afgevaardigde van het Land van Aalst op 4 november 1731.
Het was echter maar liefst 40 jaar na zijn aanstelling dat hij zich in het Land van Aalst kwam vestigen. 

Gedurende de volgende 125 jaar zou het Hotel in het bezit blijven van deze edele familie.

De volgende bewoner werd Jacobus-Christianus-Vincentius van Langenhove (1736-1806), geboren in - tja - Dendermonde en licentiaat in de rechten, advocaat bij de Raad van Vlaanderen, schepen te Aalst en lid van 'den Breeden raad' die werd samengesteld uit 19 edelen en notabelen. 

Hij kocht in 1782 ook het huis dat aan het hotel grensde. Dat zogenaamde 'Huis Ceciliaan De Kegel', werd later opgenomen in het gebouwencomplex van de Zwarte Zusters. 

Op 4 november 1803 werd de bestemming van het landhuis gewijzigd naar 'stadhuis'. 

De voorbouw van het landhuis werd gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe voorgevel van het stadhuis, zoals we deze trouwens tot op vandaag nog steeds kunnen bewonderen.  Deze nieuwe voorgevel werd geplaatst in 1828.

Het landhuis zelf bleef echter bestaan, alsook de bijgebouwen over dewelke we het hier nu hebben.

Jean-Baptist (Joannes-Baptista-Dominicus) van Langenhove dan. Hij werd geboren in Moorsel op 27 april 1765 en stierf in Aalst op 21 december 1852. 

Hij was 'Rentenier' van beroep en was later ook bekend als burgemeester van Denderleeuw en Erembodegem. 

Na Jean-Baptist kwam Louis-Vincent-Xavier (Ludovicus-Vincentius-Xaverius) van Langenhove (12/10/1787-29/07/1857)

Hij schopte het van 'Rentenier' naar stichter van de 'Banque C. et Al. van Langenhove', een bank die later door zijn twee zoons zou worden verdergezet. 
op 21-jarige leeftijd werd hij burgemeester van Welle. 

Dat deze familie dus zeker niet onbelangrijk was in Aalst mocht al blijken uit het voorgaande.
En het ging verder.

Alexandre Andreas van Langenhove (1823-1871) was zowel bankier, raadslid en voorzitter van de Kamer van Koophandel en zat mee in het bestuur van de spinnerij die door zijn vader was opgericht.
Hij kreeg later een straatnaam toegewijd, namelijk de 'van Langenhovestraat', de relatief korte straat die loopt van de Houtmarkt naar het Burgemeestersplein. 

Hoewel Alexandre dus geboren werd in 1823 vermeldt het straatnaambordje het jaartal 1801, een kleine dwaling in de geschiedenis dus.

Alexander volgde zijn vader op in diens opgerichte bank, werd lid van de liberale familie en was vanaf 1856 ook gemeenteraadslid. In die hoedanigheid engageerde hij zich onder meer om een stadsbibliotheek uit de grond te stampen.
10 Jaar later werd hij kortstondig schepen om in 1867 zijn benoeming tot burgemeester te ontvangen. 
Hij was, raar maar waar, een liberale burgemeester in een raad die toen overwegend katholiek was. De reden was wellicht dat een toen overwegende liberale Belgische regering niet echt geneigd was een katholiek te benoemen. 
De Denderbode publiceerde dat hij als burgemeester door de bevolking 'met tegenzin en onverschilligheid' werd ontvangen. 
Misschien was de Aalsterse bevolking nog niet vergeten dat vader van Langenhove een overtuigd aanhanger was van 'de Hollanders' die tot in 1830 bij ons de plak zwaaiden?

Ook door de wet op het nieuwe kerkhof kreeg hij heel wat tegenwind. Deze wet stelde immers dat de begraafplaats zou worden opgesplitst in twee delen: eentje voor katholieken en eentje voor niet-katholieken.
Ondanks deze onpopulariteit kon van Langenhove burgemeester blijven tot aan zijn dood in 1871. 

Alexandre werd opgevolgd door zijn zoon Louis Antoine Alexandre (Ludovicus-Antonius-Alexamder) van Langenhove (9/10/1848-10/05/1914) als afgevaardigd bestuurder en directeur. 

De Weledele Heer Louis van Langenhove was, net als de vorige takken van de familie gekend als industrieel en edelman. Hij was dé grote zakenman van de familie. Het was zijn beslissing om de door zijn grootvader gestichte bank op te doeken, en nadat dat gebeurd was nam hij het bestuur over van de spinnerij die werd opgericht door diezelfde grootvader. Door het versmelten met andere textielfabrieken werd hij uiteindelijk afgevaardigd beheerder van 'den FFR'. 

FFR stond voor ‘Filatures et Filteries Réunies’, een gekende garenfabriek die gelegen was langsheen de Dender. Later kwamen daar, onder andere, een bowlingzaak en het beroemde ‘Rollerland’ voor de rolschaatsliefhebbers.
De liberaal gekleurde fabriek werd mee opgericht door Alexandre en kende een enorm groot succes. Op een bepaald ogenblik werden hier zelfs ongeveer 1500 mensen tewerk gesteld. 

Hij trouwde in 1881 in Keulen met Maria-Paulina Paffraht (1860-1931). Het echtpaar kreeg drie zoons.

Van Louis opnieuw over naar Alexandre (tja, het was daar niet gemakkelijk in die familie).
Er werd immers een nieuwe 'Alexandre' toegevoegd aan de stamboom. 

Alexandre (Alexander-Joannes-Baptista-Josepha-Ludovicus-Antonius) van Langenhove (1882-1964), de oudste zoon van het echtpaar Van Langenhove-Paffrath, kreeg in 1929 vergunning om de Bouvekercke aan de familienaam toe te voegen, en dat als herinnering aan een voorouder die de heerlijkheid Bouvekercke bezat. 
Hij was burgerlijk mijningenieur, ridder in de Leopoldsorde en ridder in de Kroonorde met zilveren ster.
Ook hij werd als voorzitter verbonden aan de Filatures et Filteries d'Alost en werd daarenboven ook voorzitter van de Etablissements Louis De Naeyer in Willebroek. 
Hij trouwde in 1906 in Anthisnes met barones Marie-Louise de Waha Baillonville (1885-1970) en ze kregen vier dochters en een zoon.

Het was hij die - als laatste vertegenwoordiger van de familie bij de FFR - Aalst zou verlaten om zich te Brussel te vestigen. 

De familie 'van Langenhove-de Bouvekercke' was inmiddels al de zevende generatie van deze naam die in het Aalsterse stamhuis verbleef, en alhoewel hij onze stad reeds in 1894 verliet, bleef hij wel met hart en geest verbonden aan zijn geboortehuis. 
In 1960  liet hij een bronzen plaat aanbrengen in de voorgevel met de tekst : “Heerwoning van Langenove, 1771-1896”.

Na de verhuis naar Brussel in 1894 verhuurde hij zijn eigendom aan zijn volle neef, Messire August Lefevre. 
Toen deze laatste echter overleed, wenste de eigenaar niet dat zijn vaderhuis zomaar zou verkocht worden aan eender wie. 
Hij gaf er dan ook de voorkeur aan om het af te staan aan de stad, wat ook gebeurde aan de lage prijs van 55 000 Frank. 

We hadden dus al Alexandre met zoon Louis. Louis met zoon Alexandre. Dus is het nu opnieuw de beurt aan Alexandre met zoon Louis. 

Louis van Langenhove de Bouvekercke (1919-2007) trouwde in 1948 in Gent met Godelieve de Kerchove d'Exaerde (1924-2004). Door gebrek aan mannelijke naamdragers echter was dit de laatste telg van de uitgebreide familie.

De stad gebruikte het gebouw om er de Rechtbank van Koophandel in onder te brengen. Deze werd plechtig geïnstalleerd op 3 juni van het jaar 1897.

Omstreeks het midden van de 20ste eeuw telde Aalst drie geklasseerde gebouwen:

- Oud stadhuis met Belfort en Gebiedshuizeken :“Besluit van 13 oktober, 1943”.
- Beurs van Amsterdam, Grote Markt, 26 : “Besluit van de Regent van 27 september, 1946”.
- Sint-Martinuskerk : “Besluit van de Regent van 20 juli 1946”.

Een nieuw Koninklijk Besluit van 21 september 1962 voegde daar nog het ‘Hotel van Langenhove’, toen Rechtbank van Koophandel, aan toe 

- als monument om reden van zijn artistieke waarde,
- als landschap om reden van zijn esthetische waarde,
- het zelfde gebouw met binnenhof, de gewezen stallingen, de orangerie en de Ginkge Bilobaboom.

Het hotel van Langenhove  werd toen dus aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed en het hotel en de omgeving als beschermd cultuurhistorisch landschap. 

En zeg nu zelf, als je de beschrijving van het gebouw leest, ga je daar toch onmiddellijk mee akkoord.

Het pand mag eigenlijk een pareltje van architectonische verfijndheid genoemd worden.
Wie er voor staat zal het zeker kunnen beamen. 

Hier een foto van de voorgevel uit 1975.


Deze voorgevel heeft een lengte van 33 meter : 22 voor het woonhuis, 11 voor de aanbouw met koetspoort. 
De herenwoning met haar twee verdiepingen is een prachtig voorbeeld van laat-rococo, een architecturaal complex dat rust en voornaamheid uitstraalt.
Te midden van de benedenverdieping brengen drie stenen trappen je voor de gebeeldhouwde poort, een rijk versierde eikenhouten deur in een omlijsting van hardsteen en gevat tussen twee vaste panelen, en voorzien van lijstwerk. 

Nog mooier is echter het waaiervormig bovenlicht met gekleurde ruitjes, dat werd aangebracht onder een geornamenteerde korfboog. Uit een centraal geplaatst schelpmotief ontspringen elf stralen die uitlopen in een boogfries en uit deze omsluiting flitsen op hun beurt tien stralen, nu met 'grotere ruiten waarvan de middelste een dubbele lantaarn vormen. 

Een waar kunstwerk!

Aan beide zijden van de deur heeft de gevel drie schuiframen, ieder met 60 ruitjes, 10 in de hoogte en 6 in de breedte. In totaal zijn er 20 ramen en die tellen samen maar liefst 864 dergelijke ruitjes! 

Tel maar na ...


Het middenstuk is het meest in het oog springende gedeelte, met prachtige versieringen boven de deurpartijen die bestaan uit rocaille-motieven in steen en smeedijzer. 
Middenin de gevel is een driehoekig fronton met een ossenoogvenstertje. 

Als we het statige herenhuis binnenstappen, komen we eerst in een ruime hal, gevloerd met witte marmer.
Die witte marmer vinden we trouwens ook terug in de daarop volgende vestibule waarin het trappenhuis zich bevindt. 
De smaakvolle bewerkte trapleuning in eikenhout is een streling voor het oog, maar het is vooral de hoofdtrappaal die met alle eer gaat lopen.  We vinden er een neerwaarts kronkelende dolfijn die rust op een golf en een leeuw die een bol onder de klauw houdt terug. De leeuw heeft het echter allemaal niet overleefd en is momenteel onvindbaar.
De muurleuning wordt geschraagd door een eiken lambrisering. 

Vroeger waren de muren van het trappenhuis bekleed met een zwaar behang.
Omstreeks het midden van de 19de eeuw was de winter echter zo streng dat de muurbekleding aan de behoeftigen werd uitgedeeld om ze te gebruiken als dekens! 

De vertrekken van het gelijkvloers bestonden in hoofdzaak uit vier salons en een grote eetkamer.
Overal waren deuren met frontons, Louis XV-panelen en in brons geciseleerde klinken. 

Hier een voorbeeldje van zo'n binnenruimte.


De eerste verdieping telde zes slaapkamers en nog eens twee salons. 

Een van die kamers bevat (trouwens nu nog) een alkoof, die omlijst is door een uiterst druk uitgewerkte betimmering met slank oprijzend lijstwerk, fijne rocailles en een gestileerde flora. 
Twee minnekozende tortelduifjes symboliseren het verblijf in de slaapstede. 

Op de tweede verdieping was vroeger de bibliotheek ondergebracht, evenals het heel omvangrijke archief van de familie van Langenhove en van de aanverwante geslachten de Clerck, genaamd de Bouvekercke, en van de Huldenbergh, genaamd van der Borch (van de Leuvense burgemeestersfamilie). 
Deze beide families zijn thans uitgestorven. 

Daarboven bevonden zich de slaapkamers van het dienstpersoneel en de ruime zolders

Fotootje van een zolder :



In het souterrain vond men de ruime keuken en de welgevulde wijnkelders.

Het bewijs van hun gastronomische capaciteiten vinden we trouwens terug op de spijskaart van het diner, door wijlen de heer Louis van Langenhove aangeboden in juli 1856, om de inhuldiging van het spoorwegstation en van het standbeeld van Dirk Martens te vieren. 

In het kort: tarbot, kalfskop, eenden, jonge kalkoenen, verse haring (!), kwartels, Ardeense hesp, zalm, jonge patrijzen en kreeften. Natuurlijk werden de tien gangen ook vergezeld van passende groenten, gekruide sausen, edel druivensap en het geheel werd gevolgd door de fijnste nagerechten.

Naar de tuin dan …

Want in deze tuin staat de ginkgo biloba, een Chinese fossielboom. 

Geen gewone boom want er bestaat zelfs een koninklijk besluit over dat uitdrukkelijk meldt : 

“De volgende beperkingen worden voor de behartiging van het nationaal belang aan de rechten van de eigenaar gesteld: 

1 - De Ginkgo Biloba te snoeien; 
2 - In de omgeving ervan werken uit te voeren die zijn normale groei zouden belemmeren”. 

Een heel speciale boom dus, want waarom zou een K.B. willen dat er zoveel bijzondere zorgen aan worden besteed? 

Wel, het zit zo … De Ginkgo Biloba is een weinig gekende plant, afkomstig uit China waar zij is blijven voortbestaan als enige van een speciale boomsoort uit de voorhistorie. 
Het Aalsterse exemplaar is ondertussen, samen met de omgeving, ook geklasseerd en beschermd als landschap.
Dat gebeurde in 1962.


De boom dateert uit de periode dat het huis nog eigendom was van de familie (tussen 1771 en 1896). 

Volgens de Inventaris van de Dendrologische Vereniging had de boom in 2005 een omtrek van 349 cm. Tijdens het inventariseren van de boom in 2009 werd een stamomtrek gemeten van 362 cm. In februari 2011 had de boom een omtrek van 367 cm. 

Een jaarlijkse toename van ongeveer 3 cm. Niet slecht dus. Ter vergelijking, de Ginkgo van Geetbets had volgens dezelfde inventaris, in 2009 een omtrek van 522 cm. De dikste Ginkgo van het stadspark in Aalst, aangeplant in 1916, had in 2005 een omtrek van 211 cm. 

De Japanse notenboom van Aalst is een vrouwelijke boom. De soort is tweehuizig, de bloemen eenslachtig. Mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien niet op dezelfde boom. Omwille van de geur van de vruchten wordt hij al eens de stinkpruim van het stadhuis genoemd.

Deze boom is een levend fossiel en was reeds gekend in het secundair tijdvak waar deze onmiddellijk na de varens en de mossen uit het steenkooltijdperk kwam.  
Hij is een tijdgenoot van de reuzenhagedissen: de brontosaurus (of schrikhagedis), de dinosaurus (of vreselijke hagedis) en de iguanodon (of tandhagedis). 
Van verre gezien lijkt de ginkgo misschien niet zo merkwaardig. Het is een mooie, breedkruinige, schaduwrijke boom. Bij nader toezien echter vallen de bladeren op door hun ongewone vorm.

Zij bestaan uit twee brede vleugeltjes, samenhangend aan een steeltje; ze zijn dus tweelobbig, wat in het Latijn wordt uitgedrukt als «biloba». 
Het was de Zweed Linnaeus die deze plant de wetenschappelijke naam ginkgo biloba bezorgde.
Ook in het Park Terlinden stond vroeger zo’n exemplaar.

De nerven van het blad vertrekken in waaiervorm uit de kloof in het midden en bij het afvallen verdroogt het groene blad tot een taai, geelkleurig waaiertje.
Het is dan ook daarom dat de ginkgo ook bekend staat als ‘waaierboom’. 
De boom draagt noten, die de indruk geven vruchten te zijn; het zijn echter zaden. Ze gelijken op witte pruimen, zijn zeer olierijk en worden in Japan als lekkernij geëten, na eerst geroosterd te' zijn. Vandaar ook een andere benaming : de Japanse noteboom. 

Ginkgo-achtigen hebben over de ganse wereld bestaan in talrijke soorten. Afdrukken van hun bladeren worden ook in de mergelstreek van België aangetroffen. 
In China wordt deze plant door de bevolking vereerd en speciaal aangeplant. Van China is hij naar Japan overgebracht en langs daar als parkboom naar Europa en Amerika. 
Het landhuis werd samen met zijn omgeving beschermd in 1962 en het gebouw heeft reeds een mooie restauratie achter de rug, hoewel het heden ten dage toch opnieuw een likje verf (en wat meer!) zou kunnen gebruiken.

Toen de Rechtbank van Koophandel en het Vredegerecht verdwenen waren, begin jaren ’70, was er een optie om er de administratie van financiën in onder te brengen. 
De zittingzaal zou ingericht worden door de Handelskamer. 
Architect Van Herreweghe stelde heel vlug een dossier samen en onderhandelingen werden aangeknoopt met de ‘Kommissie van Monumentenzorg’. Zij gaven planindicaties en de architect werkte verder af. 

Schepen De Neve stelde op zijn beurt een ingenieur aan die, na heel wat strubbelingen en aanmaningen, ook zijn plannen indiende. 
Deze werden ontvangen door de ‘Kommissie van Monumentenzorg’ in juni 1974, maar ook daar bleef het dossier een tijdje liggen. Gelukkig werd het dak in 1965 nog hersteld waardoor het gebouw in elk geval beschermd was tegen regen en wind. 

In 1974 sprak zelfs de pers over de erbarmelijke toestand van het gebouw. 
In De Voorpost stond te lezen : “De toestand waarin het hotel van Langenhove zich nu bevindt, is de stad Aalst onwaardig. Het zit zo dat het mooie patriciërshuis met zijn ruime plaatsen wel eens een stapelplaats van ongebruikte en resterende voorwerpen zou kunnen worden”. 

Er werd al lang gesproken over een restauratie, maar het leek er maar niet van te komen. 

Reeds in 1972 werd er een ontwerp gemaakt, pas in 1976 was er een toekenning van enkele dringende werken en werd de kostprijs van een restauratie geschat op 16 miljoen frank. Er kwam dat jaar ook een aanbesteding van de werken. 
Het was op 1 april 1978 dat de werken dan eindelijk aanvatten, maar al gauw stootte men op een aantal gebreken. Extra kosten dus, en meteen ook extra tijd om de werken te kunnen voltooien. 
Vanaf 1 juni 1979 kon de aannemer immers maar heel sporadisch doorwerken, gezien voor elke extra aanpassing diende gewacht te worden op de goedkeuring. 
Eind 1981 konden de werken opnieuw volop plaatsvinden. 

Oorspronkelijk was ook de tuinaanleg van het gebouw langs de binnenkoer van het stadhuis opgenomen in het dossier, maar omwille van besparingen werd deze aanleg (met fontein en vijver) niet uitgevoerd. 

Dat het gebouw een stapelplaats zou worden van allerlei rommel, zo ver kwam het uiteindelijk net niet, en na een grondige restauratie werd het in 1983 in gebruik genomen door de Stadsontvangerij en het departement van Financiën. 

De ontvangerij (Kapellestraat 14) was toen te bereiken via twee ingangen. De hoofdingang bevond zich in de Kapellestraat, maar men kon het gebouw ook betreden langs de achterkant.
In de hal werden toen enkele fraaie drukpersen geïnstalleerd. 
Wat verderop werd de aandacht getrokken door een sobere gevelwand, versierd met een beeld van de heilige Antonius, uit het voormalige klooster van de zwarte zusters. 
 
Op het gelijkvloers bevonden zich onder andere de ontvangerij, het bureel van de stadsontvanger met secretariaat en archief, de kofferkamer en de dienst boekhouding, alsook een printerlokaal voor de computerterminal.
Op de eerste verdieping vestigden zich onder andere het kabinet van de schepen van financiën, de aankoopdienst, de dienst belastingen, het bureel van de directie van financiën en nog een printerlokaal.
De zolder werd ingericht als één grote ruimte en was bestemd voor de Juridische dienst.
 
Er volgden heel wat verhuizen bij de stadsdiensten. Zo werden de burelen van de dienst bevolking in 1984 overgebracht van de Kattestraat naar de rechtervleugel van het binnenplein van het stadhuis. 
Volksgezondheid nam zijn intrek in de lokalen van de vroegere ontvangerij, linkervleugel binnenplein stadhuis. 

En daar bleef het niet bij. Gezien ook deze stadsdiensten in de zomer van 2015 opnieuw een nieuw onderkomen kregen in het nieuwe stadhuis (Werf 8-9) kwamen de gebouwen opnieuw jammer genoeg leeg te staan.

Ondertussen is het trouwens zo dat het hele gebouw in de Zwarte Zusterstraat beschermd is. 
Op 14/09/2009 werd immers ook de herenwoning beschermd als vastgesteld bouwkundig erfgoed. 

Op donderdag 18 mei 2017 vond de openbare verkoop plaats van Aalsters stadspatrimonium dat samen minstens 5,5 miljoen euro waard is. Op het Te Koop-lijstje stonden het kasteel Terlinden, de gebouwen van de Zwarte Zusters, Huis De Bolle, Hotel Van Langenhove en het vroegere gebouw van de personeelsdienst van de stad.

"Via de privé zullen die gebouwen gerenoveerd worden. Ook dat is stadsvernieuwing", zei burgemeester D'Haese toen.

Het verkoopskaartje van het hotel Van Langenhove vermeldde volgende info : 

- bouwjaar 1771
- oppervlakte met tuindeel : 946 m2
- instelprijs : 950 000 Euro
- opgelet : werken in de tuin gebeuren steeds in samenspraak met Onroerend Erfgoed, nadat er een inrichtingsplan is opgemaakt voor de volledige achterkoer (in het kader van masterplan Pupillen)

Om 15 uur startte de verkoop. Of de Burgemeester geen tijd meer had of eerder teleurgesteld was, is niet zeker, maar hij bleef niet aanwezig voor deze - reeds tweede - verkoopspoging. 
Deze werd geleid door Notariskantoor Pascale Van den Bossche van Aalst. 

Net als op de eerste verkoopsdag werden eerst alle verkoopsvoorwaarden en pandvoorwaarden overlopen. Er werd informatie gegeven en gezien er geen verdere vragen waren, ging men onmiddellijk over tot de effectieve verkoop. 
Het werd echter muisstil in de zaal en er werden geen boden op het pand uitgebracht. Zowel de Notaris als Schepen Ann Van Den Steen probeerden het volk alsnog aan te sporen om toch te kopen maar er kwam geen reactie op. 
Herhaaldelijk werd er vermeld dat dit de enige kans was om dit pand te kopen want er zou geen nieuwe zitdag meer komen ... maar helaas ... De verkoop werd afgesloten zonder dat er maar iemand een poging had gedaan om een bod uit te brengen.

Wat zijn de vooruitzichten nu in verband met dit gebouw? Is het nu helemaal verloren? 

Neen!
 
De twee panden (het gebouw van de Zwarte Zusters én het hotel van Langenhove) zijn opgenomen in het masterplan van de Pupillensite. 

De bibliotheek - Utopia - maakt reeds deel uit van deze site, maar enkel de hoek werd verbouwd.
Gezien echter de gehele site een masterplan heeft en verbouwd/vernieuwd/gerenoveerd zal worden, en aangezien deze twee panden niet verkocht zijn, worden ook zij hierin ondergebracht en zullen ze ook een nieuwe bestemming krijgen.

Maar hoe ziet het er nu allemaal uit? Wat zijn de mogelijkheden? 

Dit is een beschrijving (+ tekening) van hoe het zou kunnen worden ...

Het voormalig klooster Zwarte Zusterstraat en Hotel van Langenhove herbergen een hotel en een nieuwe feestzaal. De vroegere parking is omgetoverd tot een weelderige groene tuin, dewelke een ideaal kader vormt voor recepties, trouwfeesten of congressen.
Als de tuin niet is afgehuurd, zien we er alle leeftijden samen genieten van het groene kader


'Zou kunnen ...', Inderdaad, want gezien het om oude gebouwen gaat, moet men natuurlijk ook rekening houden met de grondplannen van 'toen'.  De gebouwen en het plein karakteriseren zich door heel onregelmatige vormen, waardoor het een hele opgave zal worden om hier 'iets deftigs' van te maken.
Nu, we gaan niet wanhopen, want wat men enkele meters verder heeft gemaakt van Utopia, is gewoonweg prachtig! 

De tweede binnenplaats bevindt zich eigenlijk wat ongelukkig middenin de binnenplaatsen van de Pupillensite en het Stadhuis. 
Ze heeft deze geen duidelijke vorm, de grenzen zijn onregelmatig en het doet eigenlijk meer denken aan een ‘ingang’ dan aan een statische ruimte. 
Eigenlijk houdt het 4 verschillende ruimtes bij elkaar: de Pupillen, het Stadhuis en de potentiële verbinding naar de Peperstraat en de Graanmarkt. 

In deze binnenplaats bevinden zich twee gebouwen. 

Het eerste is een twee verdiepingen tellende driehoekige hal met drie soortgelijke gevels.
Dit gebouw kan bijvoorbeeld perfect worden gebruikt als een overdekte markt, die samen met de openluchtmarkt op de Grote Markt zou kunnen dienst doen. 

Op de bovenste verdieping is ruimte zat voor een restaurant. Het gebouw kan dan eventueel ook verhuurd worden als een cateringruimte in relatie met de trouwzaal die in zijn huidige locatie zal blijven. 

Het tweede gebouw is een slanke vijfhoekige uitzichttoren. Deze is 25 meter hoog en het zal moeilijk zijn om daar een specifieke functie aan toe te kennen. 
Eigenlijk is het een ‘follieken’, dat bijvoorbeeld gebruikt kan worden als panoramapunt, om de stad te overzien, om er vuurwerk te lanceren, om een bruidsboeket naar beneden te gooien,… 

Op feestelijke gelegenheden, zoals belangrijke bruiloften, sportevenementen of zelfs tijdens carnaval zouden de twee gebouwen, de trouwzaal en de binnenplaats zelf, een feestelijk geheel kunnen vormen. 

De bestaande gebouwen rond het plein zijn allemaal onderhouden. Hun goede staat vraagt slechts enkele kleine aanpassingen om nieuwe functies te kunnen verwelkomen. 

Het gebouw op de Zwarte Zusterstraat nummer 10 zou trouwens een vier verdiepingen tellend hotel worden, waarvan de helft van de kamers op de straat gericht zal zijn, en de andere helft in richting van de binnenplaats zal wijzen. 

Ook het kleine aanvoegsel in het noorden kan eventueel een aansluitend restaurant worden, waarvan de helft onafhankelijk van het hotel zou kunnen bestaan. 

De andere gebouwen rond de binnenplaats zullen gewijd worden aan huisvesting in vorm van kleine stedelijke villa’s. Elke stedelijke villa, toegankelijk zowel vanaf de straat als vanuit de binnenplaats, herbergt tussen de 4 en 8 appartementen. 
Ten slotte wordt de westelijke parking geopend naar het noorden om de binnenplaats met de Peperstraat te verbinden.

Grootse plannen dus met dit prachtige gebouw dat reeds een mooie geschiedenis kende. 
Op naar een even mooie toekomst? 

Afwachten!


Bronnen

Inventaris.onroerenderfgoed.be object 131552
Archeonet.Vlaanderen
Het Land van Aalst, jaargang XIX, 1967 – nummer 5
Vlaamswoordenboek.be
Vlaamsbouwmeester.be/sites/default/files/open_call_project_submission_presentation_bundles/Baukuh%2C%20LIST.pdf
Vlaamsbouwmeester.be voor plan hoe het er zou kunnen uitzien
Chipka maart 2017
De Gazet van Aalst 17/08/1968 - 24/06:1983
Info Open Monumentendag 2016
Foto voorgevel via inventaris.onroerenderfgoed / foto genomen door Blondé, Anne op 27-04-2021
Alexandre van Langenhove de Bouvekercke : Une ancienne demeure alostoise et son histoire, in: Recueil de l'Office de généalogie et d'héraldique de Belgique, 1954.
Foto’s binnenkant : rebeccagheyssens.wordpress.com
De Voorpost 25/10/1974 - 09/01/1981 - 19/11/1976 - 16/11/1984
Dendrologie.be/nl/trees
D'Huyvetter C, De Longie B., Eeman M., met medewerking van Linters A.. 1978: 
Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Aalst, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 5n1 (A-G), Brussel - Gent.