Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 14 mei 2019

Ambachten : Meersenier / Mercenier - Dagloner / Daggelder

Men kent verschillende schrijfwijzen voor dit ambacht : merssenier, meersenier, marsenier, ook merschenier, meerscheman, merseman en meersman.

Een mersenier was een koopman, kleinhandelaar, meestal koopman in kramerijen of galanterieën, of ook een marskramer, kramer.

Hun privilegie (als gilde) bestond uit 'het vercopen van alle imaginerelyke mercherie, quinquallerye, goud en silverwerken'. 

Uit J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal :

mersenier naar het Franse mercerie = kramerswaren en mercier = marskramer, die afgeleid zijn vanuit het Latijnse merx: mars en markt.

Eventjes een uitstapje maken naar onze buurstad Gent.

De meerseniers in Gent hadden in de middeleeuwen het monopolie op de kleinhandel van gebruiksvoorwerpen. Vanaf de 15de eeuw werden ze in 5 afdelingen ingedeeld. 

Dat waren :

- de verkopers van de waskaarsen
- de verkopers van de stallichten
- de messenmakers
- de schedenmakers
- de marktkramers van de Korenmarkt en hun collega's van de Vrijdagsmarkt

In het middelnederlands bestond het woord ‘mercenier’ echter ook in de betekenis van ‘huurling’. In de context van handel en nijverheid wordt dit dan het beste vertaald naar ‘dagloner’ of ‘daggelder’.

Dagloners waren arbeiders die per dag werd betaald, en die vooral in de land- en tuinbouw werkten. De dagloner had geen vaste betrekking en verdiende daardoor ook helemaal niets als er geen werk voorhanden was.

Toch was hij met zijn gezin vaak afhankelijk van slechts één boerderij.
Meestal woonden de dagloners op loopafstand van het werk, om onmiddellijk paraat te kunnen zijn indien het nodig zou blijken.

Zij woonden dan in kleine huisjes, de zogenaamde ‘daglonershuisjes’ of ‘arbeidershuisjes’.

De dagloner was te vergelijken met de losarbeider of loswerkman in de haven en industrie. Deze meldde zich 's ochtends op een plaats waar gewoonlijk arbeid geronseld werd. Meestal was dat in een café, kwestie van het nuttige aan het aangename te kunnen koppelen. De koppelbaas selecteerde de gewenste arbeidskracht en de rest kon het de dag daarna opnieuw proberen.


Bronnen

MNW (Middelnederlandsch Woordenboek)
Cursus 'moderne talen', SMI-TIS, etymologie, 1986

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.