Hun privilegie (als gilde)
bestond uit 'het vercopen van alle imaginerelyke mercherie, quinquallerye, goud
en silverwerken'.
mersenier naar het Franse mercerie = kramerswaren en mercier = marskramer, die afgeleid zijn vanuit het
Latijnse merx: mars en markt.
De meerseniers in Gent
hadden in de middeleeuwen het monopolie op de kleinhandel van
gebruiksvoorwerpen. Vanaf de 15de eeuw werden ze in 5 afdelingen ingedeeld.
- de verkopers van de waskaarsen
- de messenmakers
- de schedenmakers
- de marktkramers van de Korenmarkt en hun collega's van de Vrijdagsmarkt
Toch was hij met zijn gezin
vaak afhankelijk van slechts één boerderij.
Meestal woonden de
dagloners op loopafstand van het werk, om onmiddellijk paraat te kunnen zijn indien het
nodig zou blijken.
Zij woonden dan in kleine
huisjes, de zogenaamde ‘daglonershuisjes’ of ‘arbeidershuisjes’.
De dagloner was te vergelijken
met de losarbeider of loswerkman in de haven en industrie. Deze meldde zich 's
ochtends op een plaats waar gewoonlijk arbeid geronseld werd. Meestal was dat
in een café, kwestie van het nuttige aan het aangename te kunnen koppelen. De
koppelbaas selecteerde de gewenste arbeidskracht en de rest kon het de dag
daarna opnieuw proberen.
Bronnen :
MNW
(Middelnederlandsch Woordenboek)
Cursus 'moderne talen', SMI-TIS, etymologie, 1986
Geen opmerkingen:
Een reactie posten