Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label scholen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label scholen. Alle posts tonen

donderdag 14 oktober 2021

ZEH Kanunnik Michaël Ghijs - Schola Cantorum Cantate Domino

Z.E.H.  Kanunnik Michaël Ghijs werd geboren te Gent op 8 oktober 1933 en overleed in Aalst op 21 februari 2008. 


Hij werd bekend doordat hij maar liefst 45 jaar lang koorleider was van de ‘Schola Cantorum Cantate Domino’ van het Sint-Maartensinstituut in Aalst.

Een ‘schola cantorum’ was in de middeleeuwen het pauselijke zangkoor in de Rooms-Katholieke Kerk.
Het eerste koor met deze naam werd vermoedelijk opgericht in het jaar 334 door Paus Silvester I. 
Na negen jaar kwam er een einde aan dit koor en werden de taken overgenomen door de cantor. Pas in 590 werd de Schola heropgericht. 
Paus Gregorius I koos jongens en mannen met de beste stemmen uit voor zijn koor. Ook dit koor bestond negen jaar.

De zangcultuur in Rome sprak al gauw ook elders tot de verbeelding. Zo haalde keizer Karel de Grote wel eens een zanger uit Rome en door heel Europa werden sedertdien koren opgericht die vooral gregoriaanse muziek ten gehore brachten.

Van Rome naar Aalst nu.

Kort na zijn priesterwijding, op 23 mei 1959, werd Ghijs leerkracht godsdienst aan het Sint-Maarteninstituut (‘’t Klein College") te Aalst. Hij was een ietwat strenge maar toch heel graag geziene leraar en bleef dit doen tot aan zijn pensionering.


In 1960 stichtte hij een schoolkoor met leerlingen van het college, dat zou uitgroeien tot het ondertussen wereldberoemde knapenkoor ‘Schola Cantorum Cantate Domino’. 

Onder zijn leiding groeide het koor uit tot één van de betere koren in Europa en draagt het bovendien bij aan een positief imago van Aalst.
Het koor gaf ondertussen al voorstellingen in vele Europese steden maar ook in de Verenigde Staten, Egypte, India en Rusland kent men onze Aalsterse zangtalenten.

Er werden doorheen de jaren verschillende producties gemaakt onder dirigenten zoals Claudio Abbado, Pierre Bartholomée en Philippe Herreweghe. 

Ghijs was met de Schola Cantorum Cantate Domino ook verscheidene malen te gast in het Vaticaan, waar ze steeds in audiëntie werden ontvangen door paus Johannes Paulus II.

Vanaf 23 oktober 1993 was Ghijs zondagsmedepastoor van de Heilig Hartparochie in Aalst en van 1993 tot 1999 was hij ook dirigent van de Schola Cantorum van de Sint-Baafskathedraal in Gent (een schola cantorum die werd opgericht in 1928). Tegenwoordig treden zij op als gemengd volwassenenkoor en staan ze onder leiding van Filip Martens.

Tijdens de periode 1994 tot en met 1997 mochten Z.E.H. Ghijs en het koor de titel ’Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen’ dragen, een titel die werd toegekend door de Vlaamse Regering.
Bovendien werd het koor ook nog gelauwerd als cultureel ambassadeur van Europa wegens zijn dagelijkse culturele missie.

Dé grote verdienste van Ghijs was immers dat hij gedurende 48 jaar onophoudelijk jongeren van uiteenlopende afkomst in contact heeft gebracht met klassieke muziek. 
Laten we trouwens ook niet vergeten dat hij hiervoor geen enkele financiële vergoeding ontving.

Vele van zijn zangers bouwden na hun tienerjaren ook een professionele carrière uit in de wereld van de muziek.
Om er eentje te noemen : toen Jan De Wilde daar school liep, maakte ook hij deel uit van het koor (dat toen wel nog niet Cantate Domino heette).

Voor zijn verdiensten ontving Ghijs in 2002 van de bisschop van Gent de eretitel ‘Kanunnik van de Sint-Baafskathedraal’. 

Op 26 januari 2004 besliste de gemeenteraad hem ook het ereburgerschap van Aalst toe te kennen wegens zijn talrijke verdiensten. Dat dit wel degelijk een grote eer is, mag duidelijk blijken uit zijn mede-ereburgers Dirk Martens, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Louis Paul Boon, en ga zo maar door …

In 2005 ontving hij de onderscheiding van Commandeur in de Leopoldsorde. 


Michaël Ghijs was tevens erelid van Rotary Club Aalst NO.

Op de avond van 21 februari 2008 verliest hij op 74-jarige leeftijd het oneerlijke gevecht tegen kanker. 
Hij overlijdt nog vrij plots in het O.L.Vrouwziekenhuis te Aalst en de verslagenheid in en rond onze streek is enorm. Eén van onze geliefde stadsgenoten was niet meer …

Op 1 maart 2008 vond in een bomvolle Sint-Martinuskerk zijn begrafenis plaats, omkaderd door het ingetogen koorgezang… voor de laatste keer … van “zijn jongens”. 

De eredienst werd voorgegaan door de bisschop van Gent Luc Van Looy. Onder de priesters die de viering mee celebreerden was ook de broer van de overledene, Jozef Ghijs. Onder de prominente aanwezigen bevond zich onder andere de pauselijke nuntius in België.
Ook het koninklijk huis was vertegenwoordigd en dit door de kabinetschef van de koning, Jacques Van Ypersele de Strihou. 

Begraafplaats : Aalst-Centrum
Rij 19 rechts - grafnummer 47

De dood van Michaël wou niet zeggen dat het koor er ook mee ophield. 


Neen, enkele maanden na zijn dood wordt de leiding van het koor toevertrouwd aan de jonge David De Geest.

David mocht het koor dirigeren in Nederland, Frankrijk, Duitsland, Bulgarije, Portugal, Mexico, Italië, het Vaticaan (audiëntie paus emeritus Benedictus XVI), Japan en Zuid-Korea. 

In België dirigeerde hij in BOZAR in het kader van europalia.china, en ook hij mocht meermaals voor de Koninklijke Familie optreden. 
Dat gebeurde onder andere in de Brusselse Kathedraal naar aanleiding van het 20-jarig overlijden van koning Boudewijn, en in het Koninklijk Kasteel van Ciergnon ter gelegenheid van de doopplechtigheid van prinses Eléonore. Ook de Eerste Communieviering van prinses Laetitia werd opgeluisterd door onze Aalsterse zangers.

Op 23 februari 2015 diende De Geest zijn ontslag. Hij stond gedurende 7 jaar aan de leiding van het koor.

David werd opgevolgd door Andries De Winter (°Dendermonde, 1978).

Andries werd op 10-jarige leeftijd lid van Cantate Domino waar hij de liefde voor koorzang, net zoals zo vele anderen, meekreeg van toenmalig dirigent en inspirator Kanunnik Michaël Ghijs. 
Hij leerde het religieuze en profane repertoire kennen van componisten uit alle tijdperken van de klassieke muziek en aan de academies van Denderhoutem, Meerbeke en Ninove volgde hij onder meer notenleer, trompet, piano, muziekgeschiedenis en algemene muziektheorie.

In 2000 behaalde hij het diploma van licentiaat in de Godsdienstwetenschappen aan de KULeuven. Tijdens zijn studies legde hij zich bij het vocaal ensemble Thamyris, o.l.v. Stratton Bull, toe op de studie van renaissance koormuziek waardoor zijn interesse voor oude muziek nog groter werd.

In september 2000 ging hij op zijn oude school aan de slag als godsdienstleraar, eerst in het TSO en nadien ook in het ASO.

Als oud-zanger van Cantate Domino en leraar aan het college bleef hij lange tijd actief bij het begeleiden van repetities en het ondersteunen van het koor waar nodig.
In januari 2011 werd hij dirigent van het Ninoofse amateurgezelschap Fenikskoor en samen met deze enthousiaste groep werden tal van concerten en projecten op poten gezet, met meer dan bevredigend resultaat.

Sinds het voorjaar van 2015 dirigeert hij Cantate Domino.

Gesteund door de zangers, oud-zangers en de hele structuur rond het koor, gaat hij terug naar de kern van het samen zingen, volledig in de geest van de stichter-bezieler Kanunnik Michaël Ghijs. De interesse voor koorzang, religieuze muziek en het plezier dat er aan te beleven valt doorgeven aan nieuwe generaties jongeren, blijft immers de hoofdbekommernis van Cantate Domino.

In 2020, ter gelegenheid van het 60 jarig bestaan van ‘Cantate Domino’ werd tijdens de carnavalsstoet hulde gebracht door de groep ‘Eirg’, iets wat ze trouwens met verve en overtuiging deden. 


800 knapen, 1.800 concerten, 45 landen … ode aan hen die onze stad zeker op de wereldkaart hebben gezet!


De voorbije zestig jaar brachten ze inderdaad meer dan 1.800 concerten in minstens 45 landen. De verjaardag van het koor werd gevierd met een groots jubelconcert op 3 mei. Het koor telt momenteel een 40-tal leden.

Naar jaarlijkse gewoonte luistert Cantate Domino nog steeds een mis op ter nagedachtenis van stichter Kanunnik Z.E.H. Michaël Ghijs 

Hier nog een afbeelding van de betreurde dirigent, zoals hij te zien was tijdens de stoet van 2020. 





Bronnen

cantadedomino.com
De Standaard 03/03/2008
persregiodender.be 14/05/2018
eigen info (SMI-TIS)

maandag 22 juni 2020

't Schoolke van Sint Anna - de zusters Franciscanessen - 't huis - Minor Ndako


Het is in de Volksstem van 26 augustus 1930 dat er ‘een gebeurtenis van het hoogste sociaal belang’ beschreven staat : een nieuwe school voor de volksmeisjes werd opgericht aan het bekende ‘Ezelspleintje’.

Over het Ezelspleintje is HIER trouwens meer te lezen.

Het nieuwe gebouw werd door de pers meteen bestempeld als 'een model van een bouw', en een 'voorbeeld van schoollokalen voor de kleuters'  
Er bevonden zich 8 klassen die het toonbeeld zouden moeten worden van hoe het moet. 
In de kleuterklasjes waren trouwens ook de jongens nog toegelaten, maar eens 6 (of 5,5 jaar oud) moesten zij andere oorden gaan opzoeken.

Hier een foto van het 'nieuwe gebouw' (met toen nog een muur en inkomstpoort - die later vervangen werden door een hek).


Op dit adres hadden de zusters Franciscanessen hun thuis. Deze zusters hadden in Aalst drie kloosters.

Het eerste klooster bevond zich in de Sint-Jozefstraat
Van daaruit trokken in 1909 zuster Adelaine, Idesbald en Flaviana naar de Heilig Hartparochie. Ze waren ook de grondleggers van het Sint-Gudulahuis. In 1910 konden ze zich installeren in het nieuwe huis van de orde. 
Het klooster in de Sint-Jozefstraat werd door de uitbreiding van het Sint-Maarteninstituut afgebroken. De kleuter- en lagere school van de zusters werd in het instituut opgenomen.

Het tweede klooster bevond zich in de Sint Gudulastraat
De drie laatste nog aanwezige zusters sloten op dinsdag 18 juli 2006 definitief deze kloosterpoort. Zuster Lydia (83), geboren in Moorsel, verbleef er 56 jaar. Na de bevrijdingsfeesten van 1945 trad ze toe tot de Orde van de Franciscanessen en na de aflegging van haar geloften kwam ze meteen naar Aalst.
Het was met spijt in het hart dat zuster Lydia vertrok, maar ze begreep dat het onmogelijk was om nog een klooster open te houden voor drie zusters. Eens verbleven er vijftien zusters in het Sint-Gudulahuis.
Zuster Benedictine (79) en Juliana (78) vertrokken daarna naar het rusthuis van de orde in Vinderhoute. Beide zusters verbleven ook al enkele jaren in de Sint-Gudulastraat. Zij kwamen van andere door de orde al gesloten huizen. Ook zuster Juliana werd geboren in Moorsel en zuster Benedictine in Aalst.
Met de sluiting van het klooster in de Sint-Gudulastraat, verdween meteen de laatste vestigingsplaats van de orde op het grondgebied van Aalst.

Het derde klooster bevond zich aan de Volksplaats


Van de geschiedenis van het klooster zelf is amper iets terug te vinden maar het is zeker dat d
prachtige tuin van het klooster de ideale plaats was  voor de klasfoto’s en het gebouw nog steeds een belangrijke plaats invult aan het 'Ezelspleintje' …

De Zusters Franciscanessen zijn verschillende congregaties voor vrouwen die als Derde Orde de regel van Sint-Franciscus volgen. De franciscanessen ontplooien meestal wereldlijke activiteiten, zoals in zorg en onderwijs ("actieve" zusters). Daarin verschillen zij van de Clarissen, die als tweede orde een contemplatief leven leiden.

De school in de Sint-Gudulastraat werd vroeger al overgedragen aan het centrum voor kinderzorg en gezinsondersteuning De Boomgaard uit Lierde. Ook de Voedselbank, de Speel-o-theek, de scouts Sint-Goedele en de Chiro gebruiken de schoolgebouwen. 

In de school op de Volksplaats wordt nog steeds les gegeven.
Daar bevindt zich immers een afdeling van de ‘Vrije Basisschool Sint-Maarten’ met het gewoon kleuteronderwijs en het gewoon lager onderwijs.

Maar terug naar 1930 nu. 
Op woensdag 27 en donderdag 28 augustus van dat jaar werd er een opendeurdag gehouden voor de nieuwsgierige ouders, die toch wel eens wouden weten ‘wat dat nu juist was met die nieuwe school’.

Het was op 24 augustus dat de officiële opening plaats had. Een stoet, komende uit de St Jozefstraat, bracht het Sint Annabeeld dat zich daar bevond, naar de nieuwe stek.


Helemaal vooraan stapte de muziekmaatschappij ‘Willen is kunnen’ en talrijke in’t wit gekleede ‘maagdekens’ droegen het beeld dat prachtig versierd was met bloemenkransen.
Daarop volgden de E.E. Zusters Franciscanessen met hun Zeer Eerwaarde Moeder Overste, die speciaal voor deze plechtigheid naar Aalst was gekomen. 

Natuurlijk waren ook vele andere personaliteiten aanwezig, waaronder enkele geestelijken van de St Jozefsparochie, Z.E.H. Kanunnik De Keyser (algemeen bestuurder van de Orde der Franciscanessen), Z.E.H. Van Britson (diocesaan schoolhoofdopziener) en natuurlijk ook de burgemeester (dhr Moyersoen)

De vele aanwezigen uit het onderwijs en andere genodigden werden geluk gewenst en gefeliciteerd met de smaakvolle versiering van de St Annawijk die voor deze gelegenheid helemaal bevlagd en versierd was.
Een heuse welkomstboog aan het begin van de nieuwe school liet er geen twijfel over bestaan dat dat ‘the place to be’ was voor een feestje.


Na de plechtige inwijding van de gebouwen volgde er een feestzitting waarbij ook een speech werd gegeven in naam van de bewoners van de wijk. 
Die eer was weggelegd voor dhr J. Van den Eynde

Hij verwoordde het als volgt :

Zeer Eerwaarde Heeren, Eerwaarde Zusters, Waarde Heer burgemeester, Mevrouwen, Mijne heeren,

Fier en gelukkig zijn we, deze prachtige volksschool in onze gebuurte te bezitten.
Fier omdat het bouwen dezer school in onze wijk een blijk van vertrouwen is in het volk dezer gebuurte.
Het Vlaamsche spreekwoord zegt : ‘De muren hebben ooren!’. Wij zeggen : ‘Dit heerlijke gebouw heeft een ziel’, het leeft en als een heraut van den koning der koningen roept het ons toe : ‘Hier sta ik met mijn klassen en zalen, zorg er voor dat ze volloopen met lieve kleinen, de vruchten van ’t verleden, de vreugd en zorg van het heden, de hoop van de toekomst’.
Fier zijn we omdat wij onze kinderen zoo dicht bij ons zullen weten, onder de moederlijke loede der Eerwaarde Zusters.

Gelukkig zijn we, omdat onze school geplaatst is onder de bescherming van de Heilige Moeder Anna.
Is de Heilige Moeder Anna niet de Moeder van Onze Lieve Vrouw?
Is de Heilige Maagd niet de beste der dochters, de beste der moeders?
Zal de Heilige Moeder Anna, onze Lieve Moeder Maria niet smeeken, onze kinderen op een bijzondere manier te beschermen opdat zij zouden uitgroeien in wijsheid en in deugd tot eer en troost van hun ouders.

Gelukkig zijn we, omdat deze school is een kristene school, waar men zich niet bepaalt tot het aanleeren van rekenen, leeren schrijven, enz. doch waar men ook ziel en hert vormt, waar men de kinderen God en hunne ouders leert eeren en beminnen, met die liefde, welke de grondslag is van alle tijdelijke en eeuwig geluk.

Er wordt wel eens gezegd : ‘Het Vlaamsche volk is een ruw volk!’ maar ’t uiterlijke bedriegt zoo dikwijls, … ons volk is rechtzinnig, diep godsdienstig en dankbaar voor hen die het goed doen.
Dank zeggen we, eerst en vooral, aan onzen Eerwaarden Heer Pastoor die de Sint Annawijk zoo genegen is en voor zijn parochianen het hert van een vader heeft.
Dank aan al diegenen welke het houwen dezer school hebben mogelijk gemaakt, dank in ’t bijzonder aan de Eerwaarde Zusters Fransiscanessen die zoo lang reeds arbeiden aan het welzijn onzer lieve kinderen.

Als blijk onzer eerbiedige bewondering en groote dankbaarheid bidden wij Moeder Overste dezen ruiker te aanvaarden, en uit ganscher harte roepen wij : Eerwaarde Moeder, Eerwaarde Zusters, hartelijk welkom!

Daarna volgde een andere speech van dhr F. Kindermans, in naam van ’t Houten Dorp :

“Eerwaarde zusters,

Met groote vreugde vernamen wij de blijde tijding dat door U, te midden onzer werkersbevolking eene school en kindertuin gingen gebouwd worden.
Dagelijks hebben wij den vooruitgang van deess prachtig gebouw kunnen bijwonen waar onze lieve kinders met volle teugen de gezonde lucht zullen inademen, maar in ’t bijzonder waar zij zullen opgebracht worden in eer en deugd tot trots van vader en moeder.

Wij vertrouwen U onze duurbare kleinen toe, Eerwaarde Zusters, en zijn overtuigd dat ze onder Uw gezag zullen opgroeien tot deugdzame, verstandige en ontwikkelde telgen.
Laat mij toe, Eerwaarde Zusters, U een klein geschenk als bewijs onze groote vereering aan te bieden : aanvaardt dus deze beeltenis van het H. Hart, hetwelk eene eereplaats in deze school zal bekleden.
Wij wenschen U dus nogmaals van ganscher harte welkom en roepen uit : Leve de Zusters! Leve de Sint Annaschool !”

In naam van beide bewonersgroepen werden aan de zusters geschenken en bloemenkransen aangeboden, terwijl de kinderen een speciaal ‘St Annalied’ zongen.

Daarna was het de beurt aan Z.E.H. De Cock, pastoor van de St Jozefsparochie om ook zijn dankbaarheid en blijheid te laten blijken. Hij dankte ook Monseigneur Coppieters die eigenlijk aan de wieg van het idee van het oprichten van de school stond. Ook de burgemeester kreeg een dankwoord omdat hij zo voorziend was geweest, en ingezien had dat er wel degelijk een dringende nood was aan dergelijke inrichting.

De bouwmeester van het prachtwerk was Heer De Smet die er, samen met de Heeren Peynsaert, voor zorgde dat er op een heel toegewijde manier werd gewerkt aan dit initiatief.

De school boerde doorheen de jaren heel goed onder het alziend oog van de zusters. 
Menig Aalstenaar heeft toch wel goede herinneringen aan de periode, maar vooral aan de ‘latere’ tijden natuurlijk toen het allemaal toch al wat ordentelijker en gereglementeerder verliep.

Goede leerlingen werden beloond met een soort puntensysteem. Zo kregen ze bijvoorbeeld een stempeltje in hun schrift als er iets goeds werd gedaan. Een andere beloning was dat men even mocht schrijven in een andere kleur. 

… Fier dat men dan was … Een kinderhart was die tijd toch rap gevuld ... 
Dezelfde fierheid kenden we trouwens als we van de zuster of lerares de bordenwissers mochten gaan 'uitkloppen' op de speelplaats … Een eer om dat te mogen doen … 
Ook een eer trouwens om het bord af te mogen vegen na de les, zodat de volgende dag opnieuw met een propere ‘lei’ kon begonnen worden.

Babbelaars daarentegen zagen het allemaal niet zo positief in … zij werden gestraft met een lange tong of ezelsoren waarmee ze dan een paar uur op de speelplaats moesten gaan staan. De tong werd stevig vastgeplakt met een plakker en elastieken moesten de oren op de plaats houden.

Onder een trap was ook nog een ‘kot’ (waarschijnlijk een oud kolenkot) waar stoute kindjes even mochten gaan ‘afkoelen’ en ‘bezinnen’.
Bij andere ‘misdrijven’ varieerden de straffen van het op ‘de put’ gaan staan op de speelplaats tot een onzacht contact met de meetlat (toen nog een ‘regel’) op de handen.
Dat laatste uiteraard voor de linkshandigen, want schrijven met de linkerhand, dat was toen nog altijd iets wat ‘not done’ was.
Een iets zachtere methode om te leren rechts schrijven was dat men de linkerhand op de rug moest houden … als dat niet onmiddellijk lukte zonder hulp vond men altijd wel ergens een sjaal of touw om die ‘stoute’ hand aan de bank vast te binden.

Ook het vrijwilligerswerk was toen eerder naar de ‘Chinese kant’ want soms werden er 2 kinderen uit de klas gehaald om in het klooster de tapijten te gaan "stofzuigen". Ze moesten dan op hun knieën alle draadjes en kruimels oprapen.

De nonnetjes profiteerden natuurlijk want zij hadden de macht. 
Nu lijken veel van die maatregelen misschien op 'kwellingen' of zelfs 'kindermisbruik', maar uiteindelijk zijn de meesten er toch tamelijk 'ongeschonden' uitgekomen. Voor de meeste jongens werd alles jaren later trouwens nog eens grotendeels herhaald tijdens hun verplichte legerdienst.

Of die strengheid nu echt zo slecht of traumatiserend was ? 
Goh, op het moment zelf wel zeker, maar later bekeken had alles toch wel zowat zijn nut. 

Zo werd elke avond netjes opgeruimd en werd elke vrijdag een ‘grondiger’ kuismomentje ingelast.
Twee kinderen moesten dan nablijven en de klas uitvegen en dweilen.
De ‘clean desk policy’ zoals deze later in de bedrijfswereld zou worden ingevoerd 
... 
blijkt dus een uitvindsel te zijn van deze nonnetjes 😊

Alles, maar dan ook werkelijk alles, moest spik en span zijn.
Ook moest elk kind op het einde van het schooljaar een borstel en bruine zeep meebrengen. De lessenaars werden op de speelplaats gezet en de schrobbeurt kon beginnen … zonder morren natuurlijk …

Het was immers nog de tijd dat kinderen toch iets meer respect hadden (of eigenlijk ‘moesten hebben’) voor de lesgeefsters … en de ouders nog achter de lesgevende macht stonden.
Als ‘de kleine’ iets mispeuterd had, kreeg die sowieso nog eens de volle laag bij het thuiskomen ook.
Nu zou men al rap naar school stappen met zoon- of dochterlief, en de lera(a)r(es) gaan verwijten.

De meest gekende zuster was natuurlijk Elvire Vander Massen ... Zegt U niets ? 

Wel, ze was natuurlijk niet gekend onder haar 'wereldse' naam, maar wel onder de naam  'zuster Ansfrida'.
Wie als jongen de ‘kleutertijd van St Anna’ vernoemt, noemt ook heel vaak ook haar naam. De meisjes hadden het geluk niet om haar als ‘lerares’ gehad te hebben.
Ik herinner me (voor zover dat nog kan natuurlijk) als een heel gedreven en lief iemand. Als het goed was, was het goed, maar bij fouten kon ze je ook wel eens onder handen nemen.

Groot was mijn verwondering toen ik haar een 15-tal jaren na mijn schoolbezoek nog eens tegenkwam op straat en ze nog mijn naam kende … een geheugen om jaloers op te zijn ….
Na haar avontuur in Aalst is ze naar het klooster in Burst getrokken, net als trouwens ook zuster Flora en zuster Noella. In 1993 is ze overleden.


Een andere bekende was zuster Julia … 
We gaan hier nu niet over tot een roddelrubriek, maar van haar werd verteld (met tamelijk grote zekerheid) dat zij ‘aanpapte’ met onderpastoor Ghyselen

Hij was een heel gedreven godsdienstleraar die de ‘communie’ als één van de hoogtepunten uit het leven zag. Indien je tijdens zijn les dus niet in je bijbelboekje aan het lezen was, kon je dus wel een klets om je oren verwachten.
Het niet opvolgen van de bijbelse leer had trouwens een hele hoop dreigementen tot gevolg ...  Je zou je communie niet mogen doen, als je niet deed wat er werd gevraagd, en in die tijd was dat natuurlijk een dreigement dat kon tellen. 
De onderpastoor heeft later nog gediend in Onkerzele, en de laatste jaren was hij nog Pastoor in Serskamp.
Tegenwoordig (2020) heeft hij in juni nog zijn 92ste verjaardag gevierd, en hij is nog altijd bij de pinken.
Ook zuster Julia was ‘een toffe’

De zusters waren ook beleerd en welbespraakt in die tijd. Als ze iets te vertellen hadden wat de kinderoren niet mochten horen, gebeurde dat in het frans …
Welbespraakt, beleerd, gedreven, ... maar soms misschien ook een beetje naïef ? 

Enkele jaren na mijn vertrek (ik moet toen een jaar of 10 geweest zijn) kwam de brandweer ineens met groot materieel de straat ingereden.
Er was namelijk een wespennest ontdekt op de basketring van de speelplaats, en dat leidde tot groot alarm en grote belangstelling bij de inwoners van de buurt.

De brandweer begon met man en macht stoom te spuiten, en toen zuster Julia kwam vragen of ze ergens mee kon helpen, vroeg de ‘pompier’ van dienst dringend een handdoek en een groot glas jenever.
De zuster haastte zich om het gevraagde, in de stellige overtuiging dat men de wespen zou bedwelmen met de alcohol maar toen ze hijgend weer aankwam, wiste de brandweerman zijn zweet af met de handdoek, en kapte de jenever in één teug leeg ... de reactie van de omstaanders was op zijn minst hilarisch te noemen ... die van de zuster eerder 'verbouwereerd' ...
Zuster Julia is van Aalst naar het Sint Gudulaklooster getrokken en is in Vlinderhoutem overleden in 2018.

Na de kleuterschool was het voor de jongens verhuizen geblazen. Heel vroeger waren er in de Spaarzaamheidstraat nog een paar jongensklassen, maar die verhuisden uiteindelijk naar de Raffelgemstraat.
 
1980 De muur is verdwenen en maakte plaats voor een hek

De zusters maakten plaats voor leraars en leraressen ...
Tegenwoordig vinden we er nog VBS (Vrije Basisschool Sint Anna) terug, een afdeling van het Sint Maarteninstituut. In de Spaarzaamheidstraat vinden we de kleuters en de eerste graad terug, de 2e en 3e graad bevinden zich in de Raffelgemstraat.
In augustus 2017 werd de schoolomgeving veiliger gemaakt door het doorgaand verkeer niet meer langs de poort te laten gaan. 

In 1998 besliste de Vlaamse Gemeenschap om in het ondertussen verlaten klooster middelen vrij te maken voor de opvang van buitenlandse niet-begeleide minderjarigen.

Het kloostergebouw aan de Spaarzaamheidstraat 29 werd omgetoverd tot ‘’t thuis’, het eerste onthaal- en opvangcentrum voor buitenlandse niet-begeleide minderjarigen, dat in een eerste fase de gelegenheid bood om een 15-tal minderjarigen op te vangen.

''t Huis' staat open voor buitenlandse minderjarigen die niet vergezeld zijn door één van beide ouders of een wettelijke voogd en voor wie een aangepaste opvang aangewezen is. 
De opvang van niet-begeleide minderjarigen die  zich nog in de asielprocedure bevinden blijft de opdracht van de federale overheid. 
Minderjarigen die uitgeprocedeerd  zijn maar om een of andere reden niet terug kunnen gebracht worden naar hun land van herkomst kunnen ook opgevangen worden.

Het project wordt ondersteund door het departement ontwikkelingssamenwerking en geniet ook steun van het Impulsfonds voor het Migrantenbeleid.

We schrijven mei 2000 … Eén jaar ‘'t Huis’ voor kinderen zonder papieren. Een verjaardag die een beetje in stilte gevierd werd want vluchtelingen blijven voor de meesten nu eenmaal taboe in onze samenleving.
Nu zijn het kinderen, ok, maar wat als ze groot zijn?
De buurt stond - en laten we eerlijk zijn, staat - toch wat sceptisch tegenover 'die vreemdelingen'.

Enkele kinderen zijn intussen teruggekeerd ... maar de meesten willen blijven. 
Allemaal goed en wel ... maar wat als ze achttien worden en hun verblijfspapier vervalt? 

Een bezoekje aan het gebouw op een gewone zaterdagmiddag.
Het gebouw ligt er bijna verlaten bij. 
Een Ghanees meisje hangt loom op haar kamer, de muziek loeihard. 
In de living tokkelt een Russisch jongetje als een gek op de computer. 
De andere bewoners van t Huis zijn op stap in de stad of zijn gaan basketballen op het pleintje.

Als het van de bevoegde ministers afhangt, zouden ze die vrijheid niet hebben. 
De minister wil immers een gesloten centrum voor de kind-vluchtelingen waar ze verblijven tot er een oplossing is voor hun situatie. 
Alleen zo, redeneren ze, kan de overheid de jongeren beschermen tegen pooiers die aan de poorten van de centra rekruteren.
"De groep die écht moet worden beschermd, is echter zeer klein. En het grote risico zit niet bij de pooiers. Die maken voor onze deur af en toe inderdaad toertjes met de auto. Maar als de politie wat extra patrouilleert, haken ze snel af. Het risico zit bij de meisjes zelf die proberen terug te keren naar het milieu, maar daarom moet je hen geen maanden opsluiten. 
Nu gaan ze vaak in eerste instantie naar een gesloten jeugdinstelling, maar dan slechts voor een paar dagen. Daar kunnen ze sowieso geen contact zoeken met hun pooier. 
Als ze daarna naar hier komen, krijgen ze de eerste weken ook heel weinig ruimte om contact te zoeken met de buitenwereld. Als ze al naar buiten mogen, is het altijd onder begeleiding en de wandelingen blijven beperkt tot de buurt. 
Bekijk het als een test. We praten veel met hen om te weten of ze geen contact zoeken, en het werkt: sinds december (1999) hebben we geen weglopers". 

"De jongeren hebben a1 twee maanden nodig om tot rust te komen en samen met de begeleiders uit te maken wat ze willen. Dan nog twee maanden om de oplossing uit te werken. Pleeggezin, jeugdinstelling, begeleid zelfstandig wonen: het is allemaal zo eenvoudig niet".

Als ze in Aalst aankomen, willen vele jongeren ook gewoon terug naar huis. ,,Ze zijn diep ontgoocheld want ze hadden het zich hier allemaal anders voorgesteld. Die drang verdwijnt echter wel snel eens ze het hier gewoon geworden zijn. Vaak spoort hun familie hen aan om deze kans te grijpen.

In 2006 werd ''t Huis' omgedoopt tot 'Juna' (het 'Esperanto' voor 'jong'). 
Men ging uit van twee basisleefgroepen : 'primo' en 'secundo', en een werking om 16- en 17- jarigen klaar te stomen voor zelfstandig wonen.

In 2012 fusioneerden 'Juna' en 'Minor-Ndako'. Minor Ndako is erkend door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de Integrale jeugdhulp. Deze vereniging werd in 2000 opgericht.
'Minor' staat voor 'minderjarige', 'ndako' is dan 'onderdak' of 'gezin'. Behalve de zorg voor minderjarigen hebben zij ook ook het geharmoniseerd samenleven van verschillende culturen als doel.

In 2014 werd er gestart met 'Minor Ndako Sport', en er kwamen een loopclub, een klimclub en een zaalvoetbalploeg voor de jongeren. 
Ook 'de tuin van De Serre', een project rond dagbesteding en herstelgericht werken, werd voor de eerste keer omgespit. 
In juni 2020 kwam de leefgroep trouwens ook in het nieuws door hun hulp bij het herschilderen van de 'Donkeysquare Hypecourt' op het Ezelspleintje.


Bronnen :

Het Nieuwsblad 13/7/2006
De Standaard 8/5/2000, interview van Isa Van Dorsselaer met Paul Nijs
dms.oost-vlaanderen
vrijwilligerswerk.be/organisaties-van-a-tot-z/minor-ndako
data-onderwijs.vlaanderen.be
De Volksstem 26/8/1930
Foto klooster 1980 via MadeInAalst 
Foto inhuldiging H.Hartbeeld via MadeInAalst
Foto 2 inhuldiging H. Hartbeeld via MadeInAalst
Foto speelplaats 1980 via MadeInAalst

dinsdag 21 januari 2020

De Pupillenschool

Ook : Krijgsgevangenis / Cavaleriekazerne / Pupillensite / School voor troepskinderen

Aan de Graanmarkt werden in 1840 een Krijgsgevangenis en Cavaleriekazerne gebouwd op de terreinen van het na de Franse Revolutie in 1806 afgebroken oude Zwarte Zusterhuis.
Over de geschiedenis van de Zwarte Zusters kan HIER meer terug gevonden worden.

In 1859 werd deze militaire gevangenis op zijn beurt in 1859 opgedoekt en de gebouwen, de bijgebouwen en de terreinen werden aangepast voor gebruik als ‘Militaire School voor Troepskinderen’.

In 1847 verwonderde Koning Leopold I er zich gedurende een troepeninspectie dat hij in de kazernes de kinderen van de militairen in lompen zag spelen. Die ‘verloren’ tijd kon beter besteed worden aan opleidingen en hij besloot toen om de Oostenrijkse traditie van een Korps Academie terug in ere te herstellen. De kinderen zouden hierdoor gegroepeerd worden in één enkele schoolcompagnie.

Deze compagnie werd de ‘Compagnie der Troepskinderen’ die in 1847 in Lier, in de kazerne Sion geïnstalleerd werd. Aan het hoofd stond een kapitein en de compagnie bood plaats aan 700 jongens tussen de 10 en 16 jaar oud.  Het kader van de compagnie was naast de Kapitein (compagniecommandant) verder nog samengessteld met 2 luitenants, 2 onderluitenants, 1 sergeant-majoor, 8 sergeanten, 2 kwartiermeesters (waarvan 1 met de graad van sergeant), 16 korporaals (voortkomende uit de troepenkinderen), 5 tamboers of hoornblazers (waarvan 4 voortkomende uit de troepenkinderen).

Ook werd een peletonsvrouw toegevoegd aan elk peleton. De taken van deze vrouwen was om kleine herstellingen uit te voeren aan het linnen, de boterhammen van de kinderen te smeren, om beurt instaan voor de afwas, …

Op 15 juni 1847 verscheen het Koninklijke besluit n° 6297 dat het uniform bepaalde van de Compagnie van de troepskinderen. Dit uniform werd getekend door de eerste compagniecommandant. Hij haalde zijn inspiratie bij het uniform van de wezen van de stad Luik.
Het uniform van de Troepskinderen werd bij Koninklijke besluit Nr 6297 samengesteld, maar werd lichtjes gewijzigd in 1854. Het nieuwe uniform zag er als volgt uit :

- Donkerblauwe wollen heuplange uniformjas, met kraag en schouderpatten in dezelfde kleur; scharlakenrood versieringspat zonder schouderband. Een biesje in scharlakenrood laken was gevestigd rond de kraag, de mouwversiersels, de schouder- en de zakspatten. Goudbronzen knopen, met uitspringende gouddraad, in reliëf bedrukt met een L en erboven een kroon, conform met het model in gebruik. 
- Vest uit donderblauw laken met scharlaken bies. 
- Broek in donkergrijs laken, "Marengo" genoemd, versierd met een scharlakenrode bies gestikt in de verticale buitennaad.
- Twee linnenbroeken, de ene grijs, de andere wit.
- Muts, kepie genoemd, "breed oplopende conische vorm, met romp in leder.— Donkerblauwe hoofdband voor onderofficier, samengesteld uit vier geappliceerde stukken in scharlaken rood laken.—Band in scharlakenrood laken. – Leren kwartiermuts, met wasdoek bekleed. – Vizier uit vernist leder. – Stormband uit zwart vernist leder. 
- Kraag in keperbinding.
- Handschoenen in gebreid zwaar wit katoen.
- Witte wollen sokken.
- Rijgschoenen.
- Blauw flanellen borstrok, op de borst gekruist en gesloten door middel van een dubbele rij zwarte knopen uit been.
- Koppelriem uit buffelleer.
- Bajonethouder uit buffelleer

 Een typische dagindeling zag er bij de leerlingen als volgt uit :

- wekken en inspectie aan bed om 5u30
- lichaamshygiene, ziekenverslag en opruiming van de kamers van 5u30 tot 6u30
- ontbijt en speeltijd van 6u30 tot 7u00
- Les van 7u00 tot 10u00
- oefeningen, opleidingen voor de tamboers en de hoornblazers van 10u00 tot 11u00
- het middagmaal én rust van 11u00 tot 11u30
- recreatieoefeninglen van 11u30 tot 12u30
- dan afhankelijk van de functie muziek, dans, schermen en turnen van 12u30 tot 14u00
- rust van 14u00 tot 14u30
- les van 14u30 tot 16u30
- vieruurtje en speeltijd van 16u30 tot 17u30
- studie en muziek van 17u30 tot 18u30
- persoonlijk werk in de studiezaal van 18u30 tot 20u00
- avondmaal om 20u00
- speeltijd tot het naar de kamer gaan om 20u30

De pupillen konden ook gaan zwemmen, waarvan hierbij een bewijsstuk

Elke zondag en donderdag werd een soldij betaald aan ieder kind van de vijf hoogste klassen. De oudste twee klassen ontvingen 7 centimen per dag, de 2e en 3e klas 6 centimen en de 1ste 5 centimen.

De straffen voor het niet naleven van de tuchtregels waren ook niet mals.
Onder de straffen vinden we onder andere :

- het opknappen van bijkomende karwijtjes voor het ontbreken op het appel, wederwoord en traagheid in de uitvoering van de orders.
- kwartierarrest met bijkomende taken tijdens de rustperiodes bij herhaling van de voorgaande fouten binnen de 3 maanden, bij onfatsoenlijkheid en herhaalde slordigheid in de klas of tijdens de oefeningen
- het limiteren of afschaffen van militaire wandelingen en uitvoeren van taken tijdens de uitgaansperiodes bij dronkenschap, uitgaan zonder toelating, ontbreken op het avondappel, buitenshuis slapen (voor de eerste keer)
- verblijf in de politiekamer bij herhaling van voorgaande in een periode van 3 maanden, bij onbeschoftheid, bij herhaalde luiheid, beledigingen, knokpartijen
- afhouding van een deel van de soldij bij permanente onfatsoenlijkheid, slordige omgang met de uitrusting en/of verlies van uitrustingsstukken
- verblijf in het cachot, op water en brood bij het beledigen van een meerdere, bedreigingen, herhaald slecht gedrag en bij herhaling van voorgaande feiten binnen de 3 maanden
- berisping, die steeds gepaard ging met acht dagen cachot na het herhaaldelijk plegen van zware fouten en na een groot aantal andere straffen
- voor de ergste gevallen ook wegzending, de beslissing hiervoor werd genomen door de compagniecommandant en de minister van oorlog en dit in geval het kind als onverbeterlijk werd beschouwd.

In 1856 werd de naam veranderd naar de ‘School der Troepskinderen’ en kwam ze onder het bevel te staan van een hoofdofficier. Bij die gelegenheid ontving de school hoog bezoek van de Koning en de Koninklijke Familie.

Uiteindelijk zou de school zich in 1859 vestigen in de gebouwen van de oude gevangenis van Aalst, die volledig omgebouwd werd voor deze nieuwe bestemming.

De werken gingen snel vooruit en de School van de Troepskinderen kon reeds in 1860 vanuit Lier naar Aalst overgebracht worden.

De School werd ingedeeld in zes pelotons, over drie studiejaren en een hogere cursus. Aan het eerste peloton werd een voorbereidende cursus toegevoegd. Het effectief van elk peloton mocht ongeveer 50 kinderen bedragen. De kinderen werden over de drie studiejaren verdeeld naargelang hun graad van opleiding. Ze konden enkel door de minister van Oorlog tot de hogere cursus toegelaten worden.

Er werd een uniforme soldij van 5 centimes vastgelegd voor elk kind.
De 6 besten van ieder peleton kregen 4 centimes per dag meer dan hun medeleerlingen.

Tijdens verlofperiodes was het de kinderen verboden om ‘burgerkledij’ te dragen, en bij het terugkomen van verlof mocht er geen snoep, gebak, zoetigheid of fruit meegebracht worden;


Verscheidene aanpassingen aan het uniform van 1854 werden voorgesteld door Luitenantkolonel Dumoulin die ongerust was over de late fysieke ontwikkeling van bepaalde leerlingen; hij schreef dit toe aan de "compressie van de borst en de grote bewegingshinder", veroorzaakt door het dragen van de uniformjas model 1854.

In 1860 werden de klompen en de pantoffels ingevoerd voor de wintertenues binnen het kwartier en in juni 1862 de kepiekap, waarschijnlijk van zwart wasdoek, om hem te beschermen voor het slechte weer.

In 1876 kreeg de School een nieuw reglement. Artikel 1 specificeert dat de School van de Troepskinderen de morele en militaire opleiding en opvoeding van de Troepskinderen tot doel had. Dit om in de rekrutering van de lagere kaders van het leger te voorzien.

De School werd onderverdeeld in pelotons van maximum veertig leerlingen. Het onderricht werd georganiseerd per peloton. Ieder peloton werd bevolen door een officier leraar bijgestaan door twee onderofficieren monitors. 


1 hoger officier commandant, 1 bataljonsdokter, 1 officier betaalmeester leider van de lessen in de administratie, 1 kapitein onderrichter speciaal belast met de professionele opleiding van de onderofficieren en de Troepskinderen, 1 luitenant onderrichter adjunct, 8 luitenants of onderluitenants pelotonscommandanten belast met de morele en militaire opvoeding en met de wetenschappelijke en literaire opleiding. Deze officieren gaven lessen in Frans, Vlaams, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, tekenen, enz. 1 aalmoezenier, 1 adjudant, 1 muziekchef, 1 sergeant-majoor, 1 sergeant kwartiermeester, 3 onderofficieren leraren Vlaams, 2 onderofficieren monitors per peloton, ze nemen deel aan het onderwijs en bewaken de studies, 1 dans- en gymnastiekleraar, 2 wapenmeesters, 1 chef van de huishouding, 1 conciërge, 1 korporaal klaroenspeler, 3 klaroenspelers, 6 korporaals belast met diverse taken, 1 eerste werkman kleermaker, 1 eerste werkman schoenmaker, Een aantal soldaten voor het uitvoeren van de karweien en de schoonmaak werkzaamheden.

Door het koninklijke besluit van 12 november 1881 werd de School van de Troepskinderen beschouwd als een korps van het leger. Daaruit volgde dat de formaliteiten, bij wet van 19 mei 1880 vereist om aan de vrijwilligers van alle categorieën de hoedanigheid van militair te verzekeren, toepasselijk werden op de Troepskinderen als ze de leeftijd bereikten waarop vrijwilligers in het leger konden opgenomen worden, dit is op 14 jaar.


Om een definitieve breuk met het verleden te maken zal de nieuwe militaire school van Aalst, die officieel haar poorten opent 1883 vanaf dan de naam dragen van ‘Pupillenschool van het Leger’.

Deze school is toegankelijk voor zonen van militairen, ambtenaren of rechthebbenden van het Leger.

De Pupillenschool heeft als doel een basisvorming te verstrekken aan de kinderen tot 16 jaar, om er goede onderofficieren van te maken. Ze werden op deze manier klaargestoomd om de boekhouding en de administratie van de compagnies te voeren, waarbij ook meer en meer aandacht besteed zou worden aan de kennis van het Nederlands. 

De leerlingen verlieten op hun 16 jaar deze school om vanaf dan ingelijfd te worden als beroepsvrijwilliger of kandidaat onderofficieren en dit voor een minimumduur van acht jaar.

In 1884 werd op de hoek van de Peperstraat en de Graanmarkt een bijkomend imposant gebouw opgetrokken dat zal dienen als onderdak voor de onderofficieren. Op het gelijkvloers bevond zich een infirmerie.

In 1886 werd de school gereorganiseerd en werd ze opgesplitst in twee compagnies. De eerste compagnie bestond uit leerlingen “pupillen” lager onderwijs (10-13 jaar) en werd behouden in Aalst, terwijl de tweede compagnie, de oudere leerlingen tussen 13 en16 jaar, werd ondergebracht in de lokalen van de voormalige Staats-Normaalschool voor meisjes te Namen. Zij zouden later ‘Cadetten’ genoemd worden.

Het lessenprogramma omvatte de leerstof die onderricht werd in de eerste vier afdelingen van de cursussen en regimentsscholen van de infanterie, d.w.z. dat de meest gevorderde Pupillen een wetenschappelijke opleiding genoten die overeenkwam met deze van het derde leerjaar van het middelbare staatsonderwijs.

Het programma van de praktische beroepsopleiding omvatte :

- Leerschool van de soldaat, bajonetgevecht, 
- Leerschool van de Compagnie : functies van jalonneur, gids, sectiechef en pelotonschef, 
- Leerschool van het bataljon : zoals de leerschool van de compagnie, met bovendien de functie van vaandeldrager, 
- Praktische oefeningen over het gevecht op niveau compagnie en bataljon, 
- Veldwerken : loopgraven, schuilplaatsen, legerkampwerken,
- Velddienst : kleine toepassingsoefeningen over de compagnie en het bataljon in stationeringzone, in de voorposten en in mars, 
-  De wachtdienst in garnizoen, 
-  Voorlopige reglementen over de opleiding van de infanterie : Theorie over het schieten, voorbereidende schietoefeningen (alleszins werd het schieten in verkorte schietstand niet onderricht aan de Pupillen onder de 14 jaar), schatten van afstanden.  
-  Kennis van de klaroen - en trommelsignalen in gebruik bij de infanterie,
-  Gymnastiek, boksen, zwemmen, schermen (floret, sabel en stok),
-  Lessen notenleer, zangles. De Pupillen leerling - klaroenblazer en deze die tot het muziekkorps behoren, evenals zij die gekozen hebben voor deze diensten, ontvangen daarenboven ook lessen in het muziekspelen.

Er zijn nog slechts twee examens per jaar : het eerste op het einde van februari, het tweede op het einde van het schooljaar. Er is geen sprake meer van speciale cursus. De militaire opleiding moet zodanig zijn dat, bij het verlaten van de School, de Pupil bekwaam is om de verschillende functies van onderofficier van de infanterie uit te voeren.

In 1897 werd te Aalst de 50e verjaardag gevierd van de stichting van de School voor Troepskinderen. Een grote delegatie van de Vereniging woonde de feestelijkheden bij.

De Vereniging en de School kwamen trouwens verschillende malen in contact met elkaar, onder andere bijvoorbeeld in 1897, ter gelegenheid van het bezoek van alle leerlingen aan de Wereldtentoonstelling te Brussel. In het Koninklijk Circus te Brussel werd door de Vereniging een galavoorstelling georganiseerd waar de schoolmuziek een daverend succes oogstte. Ook bij turn- en schermfeesten, gegeven door de School van Aalst op de Grote Markt te Brussel, enz. waren zij graag geziene gasten. Hieronder een foto van het muziekkorps tijdens de schouwing van de troepen op de Grote Markt.

In de 19e eeuw werden, naar voorbeeld van Frankrijk, meerdere pogingen ondernomen om het openbaar onderwijs in te voeren maar een hevige schoolstrijd verhinderde de katholieken en liberalen om tot een snelle beslissing te komen. In afwachting hadden de Koninklijke Athenea ondertussen hun organisatie en programma’s wel al gemoderniseerd.

Door de reorganisatie bevonden zich alle Pupillen te Aalst, waar zij gegroepeerd zullen blijven tot augustus 1914. Op het tenue droegen allen nu de scharlaken boordjes, tot dan toe gereserveerd voor de leerlingen van de 2e Compagnie.  Een ander gevolg van de hergroepering was het toekennen van een vaandel.
Dit vaandel vertoonde de nationale driekleur : zwart (aan de vaandelstok), geel en rood, aan drie zijden afgezoomd met een galon en goudfranjes, zonder opschrift. De houten vaandelstok was in het zwart geschilderd, en droeg boven op een rechthoekige, vergulde sokkel uit messing een Leeuw, onderaan was de vaandelstok voorzien van een draaghuls uit messing. Aan weerszijden van de leeuwensokkel was de Franstalige leuze « L’Union fait la Force » (Eendracht maakt Macht) aangebracht. 

Tijdens wapenschouwingen werd dit vaandel gedragen door de sergeant-majoor, hoofdmonitor. Hij had geen koppelgordel, en droeg tijdens de defilés het vaandel op zijn schouder, in het midden van de formatie. De Commandant van de School gaf aan dit vaandel dezelfde eerbetuigingen als aan een regimentsvaandel.

In 1914 eindigde het schooljaar voor de pupillen officieel op 31 juli. Zoals de vorige jaren werd het afgesloten met een plechtige ceremonie, waaraan het volledige personeel van de school deelnam en tijdens dewelke de « beloningen » werden uitgedeeld (erekaarten, studiegetuigschriften voor de vierdejaars die met succes voor het eindexamen van dat jaar waren geslaagd) en het voorlezen van de namen van die leerlingen die palmen hadden behaald.

Na afloop van deze plechtigheid mochten de burgerlijke leerlingen (die nog geen 16 jaar waren), hetzij de grote meerderheid onder hen, de School verlaten voor de grote vakantie. Echter werden de leerlingen die 16 jaar of meer waren, en die dus beroepsvrijwilligers waren binnen de School gehouden. Hun ouders ontvingen een laconiek bericht van de School, dat als volgt was opgesteld : 

Mijnheer, Ik heb de eer u te melden dat, gezien uw zoon 16 jaar oud is, de kolonel Schoolcommandant besloten heeft zijn vertrek met vakantie uit te stellen tot nadere beslissing.
Aalst, 28 juli 1914       (get)   FLEMAL 

Op 28 juli immers, rekening houdend met de internationale toestand, plaatste de regering het leger op versterkte vredesvoet, wat het oproepen inhield van de jongste drie militieklassen. Door deze beslissing zou een groot gedeelte van de kaders zich bij de eenheden voegen.

In de Pupillenschool ging men over tot de evacuatie naar de gymnastiekzaal en de wapenzaal van al het meubilair van de klassen, slaapzalen en eetzalen. 

Op 1 augustus 1914, bij de mobilisatie, werden de pupillen beroepsvrijwilligers om 9 uur verzameld op het schoolplein.
Kolonel Delvaux de Fenffe, schoolcommandant, legde in zijn toespraak uit wat mobilisatie was en spoorde de pupillen aan hun plicht te vervullen. 

Op het einde van zijn toespraak las de kolonel een schoolorder waarbij een twintigtal leerlingen (onder de oudsten), rekening houdend met hun resultaten in het wetenschappelijk onderwijs en in het militaire onderricht, tot korporaal werden benoemd. 

Anderzijds werden een veertigtal pupillen aangeduid als klerk of secretaris, om zich bij de commissies van remonte te voegen voor de opeising van de paarden. 

Vanaf 3 augustus vertrokken de pupillen beroepsvrijwilligers op veldtocht, met hun pupillenuniform, en ontvingen in de Legerdepot beenstukken, kogeltassen, rugzakken, enz.  De oudsten moesten zich bij hun regiment voegen. De anderen moesten naar Gent gaan, waar de vrijwilligersregimenten samengesteld werden. Sommigen onder hen werden aangeduid om onderricht te geven aan de dienstplichtigen van 1914, die onder de wapens waren geroepen en naar de Opleidingscentra gestuurd. Die centra werden tamelijk snel naar Frankrijk overgebracht. 

De jonge pupillen, die teruggestuurd waren naar hun familie en naar het burgerleven, werden tijdens de oorlog aan hun lot overgelaten. Sommigen zullen zich nochtans bij het leger te velde voegen als oorlogsvrijwilligers

De kazerne werd verlaten en werd al heel snel ingenomen door de bezetter.

Bij de triomfantelijke terugkeer van het leger “in het land”, na vier en een half jaar afwezigheid, kon men de scholen van Pupillen (en Cadetten) eigenlijk als onbestaande beschouwen.

Er bestond echter geen twijfel over de nood aan deze scholen. Dergelijke militaire instellingen hebben altijd bestaan en het leger heeft daarenboven altijd kaders nodig. Het is ook een feit dat de jonge mensen die het zelf vormt altijd het beste voorbereid zullen zijn. 
Anderzijds waren vele families van oud-strijders in een benarde toestand terecht gekomen. Het was dus passend om hen doeltreffend bij te staan in de opleiding van hun kinderen.


Gezien het grote aantal kinderen dat aan deze voorwaarden voldeed, werd beslist tot de oprichting van zes scholen waarvan twee basisscholen te Saffraanberg (Ne) en te Bouillon (Fr), twee middelbare scholen in de vroegere pupillenschool te Aalst (Ne) en te Marneffe (Fr) en twee scholen voor hoger middelbaar onderwijs (Cadettenscholen genoemd) te Namen (Ne en Fr).  (*Ne = Nederlandstalig, Fr = Franstalig)

Omdat uit de oorlogservaring bleek dat het uniform van de troepen te velde zo praktisch en zo weinig opvallend mogelijk moest zijn, en gezien de tijdens de oorlog uitgeprobeerde uniformen aan deze behoeften voldeden besloot de Minister van Landsverdediging dat het uniform van alle wapens en diensten van het leger (behalve de Rijkswacht, de compagnie torpedo's en het detachement torpedo's en mariniers) van kaki kleur zou zijn en gelijkend op dat gebruikt tijdens de oorlog 6. 

Het uniform van de leerlingen, zowel pupillen als cadetten, was dus kaki. De uitgangskledij, op maat gemaakt, was die van de onderofficieren. 

Vanaf 1924 hadden senatoren de regering al geïnterpelleerd om de afschaffing van de Pupillenscholen te eisen, aanhalende dat, zonder rekening te houden met de kosten voor onderhoud van pupillen en gebouwen, de Scholen voor pupillen en cadetten instellingen van een ander tijdperk waren. … Onverdedigbaar uit pedagogisch standpunt want “men specialiseert geen kinderen vanaf hun prille leeftijd”.

In september van hetzelfde jaar besloot de Generale Staf van het leger dan ook al om sommige Pupillenscholen te hergroeperen. Zo werden de Franstalige lagere scholen van Bouillon en Marneffe overgebracht naar Saffraanberg.

Ten gevolge van de economische crisis van de jaren 1930 kon het leger overgaan tot het rekruteren van degelijk personeel, voorzien van een stevige schoolbagage. Daarenboven toonden statistieken sinds 1919 aan dat meer dan de helft van de pupillen om diverse redenen de school verlaten hadden voordat ze 16 jaar waren. Vooraleer een verbintenis te tekenen dus, wat voor de Staat zware kosten en een zuiver verlies betekende. 
Anderzijds overwegend dat het absoluut noodzakelijk was het budget van Landsverdediging te beperken tot de werkelijk noodzakelijke uitgaven, besloot de regering tot de afschaffing van de Pupillenscholen.

Met de wet van 7 november 1928, inhoudend het gebruik van de talen in het leger, kondigde de regering af dat de volledige opleiding van de soldaat in zijn moedertaal zou gebeuren. Daarom moesten de soldaten gegroepeerd worden per taaleenheid waarvan de belangrijkheid niet lager mocht zijn dan een compagnie of overeenstemmende eenheid. Die eenheden moesten verenigd worden in het bataljonskader of in de overeenstemmende groep van een zelfde taalregime, telkens hun aantal het zou toelaten.
Deze wet moest toegepast worden voor de militieklas van 1930.

Door een richtlijn van 2 mei 1930, werden de eenheden dan onderverdeeld in Vlaamse, Franstalige en gemengde eenheden en er werd overgegaan tot de vertaling van de reglementen in het Nederlands.

In 1932 verscheen een nieuwe wet met betrekking tot het gebruik van de taal in het onderwijs. Gezien deze wet het gebruik van de streektaal van de onderwijsinstelling in de onderwezen lessen oplegde, bleek het noodzakelijk een oplossing te vinden om de Nederlandstalige afdeling van de Cadettenschool over te hevelen naar de Vlaamse regio. Verschillende oplossingen werden overwogen. De eerste weerhouden oplossing was de overbrenging naar Aalst.  

Op 26 maart 1933, verscheen een Koninklijke besluit 21 dat de reorganisatie van de Cadettenscholen van het leger inhield. Het doel van de school is steeds het verstrekken van de opvoeding en de opleiding aan bepaalde jongeren om ze bekwaam te maken mee te doen aan de aanwerving voor het kader van de officieren van het leger (in het bijzonder voor de Militaire School). 

De Cadettenscholen van het leger moesten een Franstalige school omvatten gevestigd in Namen en een Nederlandstalige school gevestigd in Aalst. In beide scholen moest de tweede landstaal op grondige wijze onderwezen worden.

De keuze van de Nederlandstalige school viel uiteindelijk op Saffraanberg (Sint-Truiden) waar passende installaties vrijgemaakt waren door de afschaffing van de Pupillenschool. Deze keuze werd geratificeerd door het koninklijke besluit van 16 juni 1934. 

De Vlaamse Cadettenschool werd overgebracht van Namen naar Saffraanberg in september 1933, voor de opening van de lessen van het academische jaar 1933-1934.

Op 15 juli 1933 bracht de « Courrier de l’Armée» verslag uit van een ontroerende afscheidsplechtigheid die plaats had op 9 juli in het Koninklijk Legermuseum. De officiële vlag van de Pupillenscholen werd overhandigd aan de heer Leconte, hoofdconservator. De vlag kreeg zijn plaats in de reliekenkamer tussen de vlaggen en standaarden van de veldtocht 1914-1918.

De school sluit haar deuren en het gebouw staat een aantal jaar leeg.

Net zoals tijdens WOI namen de Duitsers ook in WOII hun intrek in de kazerne te Aalst.
Eind 1940 herbergde de Aalsterse kazerne een Duits garnizoen met Franse, Engelse en Belgische gevangenen.
Na de bevrijding van 1944 werden er incivieken (= politiek onbetrouwbare personen ofte collaborateurs) geïnterneerd.


Tenslotte werd de kazerne in 1950 de zetel van het “Opleidingscentrum voor Geestelijke brancardiers en verplegers”.

De gebouwen kregen daarna nog een pak andere functies en na een paar verschillende invullingen nam de Gerechtelijke Politie vanaf 1967 haar intrek in het vroegere schoolcomplex. In het voorstel van het budget van Landsverdediging van 1972 vermeldde de minister dat de oude kazerne aan de Graanmarkt te Aalst verlaten werd door de militaire diensten en overgemaakt werd aan het ministerie van Openbare Werken

Er kwamen nog enkele andere invullingen van het gebouw, zowel militair als burger, om uiteindelijk gerenoveerd te worden als administratief complex van de gemeente Aalst gedurende de jaren 1990

De gerechtelijke politie verhuisde in 2012 naar Dendermonde en de gebouwen aan de Graanmarkt werden verkocht aan de stad Aalst. 

Het was reeds in juli 1920 dat de gedachte rees om, door het oprichten van een gedenksteen, de herinnering aan de in de oorlog gesneuvelde makkers te vereeuwigen.
Een comité werd samengesteld, inschrijvingen werden opgenomen en er werden feesten ingericht als fundraising.
In zeer korte tijd werd voldoende kapitaal bijeen gekregen om rechtover de School te Aalst een prachtig monument op te richten.
Het werd op 23 juli 1922 ingehuldigd, in een grootse plechtigheid, vereerd door de aanwezigheid van Kroonprins Leopold.
Meer hierover is HIER terug te vinden. 

Het overschot van de samengebrachte gelden diende om in de eetzaal van Aalst marmeren platen te plaatsen, waarop in grote gouden letters de namen gebeiteld werden van de 163 makkers.
Er bleef zelfs nog genoeg geld over om een prijs in het leven te roepen. Dat werd de « Prijs van het Monument » welke ieder jaar aan de meest verdienstelijke leerling der Cadettenschool zou verleend worden.

Later zouden de gesneuvelde leerlingen van beide wereldoorlogen vermeld worden, zowel cadetten, pupillen en troepskinderen van al de scholen. Dat gebeurde door twee extra platen die werden toegevoegd aan het reeds bestaande monument.

Op 21 juni 2018 was er in de gebouwen de opening van de nieuwe stadsbibliotheek "Utopia
en de "Academie voor Podiumkunsten".

Daar waar de dagen er tegenwoordig gevuld worden met muziek, lezen, leren, … was het vroeger wel een beetje anders.

Het archeologisch onderzoek dat op de voormalige Pupillenkazerne gevoerd werd, startte in de zomer van 2016. Aanleiding van het onderzoek was de geplande bouw van een nieuwe bibliotheek en academie voor podiumkunsten op deze locatie.

Een archeologisch vooronderzoek dat werd uitgevoerd in december 2015 maakte immers reeds duidelijk dat deze werken heel wat archeologische sporen dreigden te vernietigen.

Van deze plaats was immers – op basis van historische bronnen – reeds geweten dat ze te situeren is binnen de 13de -eeuwse stadsomwalling en aanvankelijk vermoedelijk in gebruik was als tuingrond en/of boomgaard.
Aan het einde van de 15de eeuw vestigen de Zwarte Zusters zich op deze plaats om bijstand te verlenen bij de verzorging van pestlijders.
Onder de Franse Republiek werd dit klooster gesloten en de bezittingen werden als staatseigendom verkocht. De gebouwen zelf bleven evenwel overeind tot 1880, zij het met een andere bestemming: eerst als opslagplaats voor aangeslagen goederen van gesloten kerken en kloosters, dan als deel van de militaire gevangenis en tenslotte als onderdeel van de “Ecole des Pupilles de l’Armée”, kortweg Pupillenschool.

Tussen 1880 en 1907 worden de voormalige kloostergebouwen dan afgebroken en vervangen door het gebouwcomplex van de Pupillenschool zoals het er vandaag nog steeds gedeeltelijk staat.

Het onderzoek leverde muurresten, kelders, beerputten en vloeren op die behoorden tot de kloostergebouwen van de zusters. Ter hoogte van de kapel en in de kloostertuin kwamen tevens begravingen tevoorschijn. Aan de achterzijde, tegen de stadsomwalling aanleunend, trof men een opeenstapeling van tuinlagen aan, met daarin verschillende afvalkuilen. Ook binnen het kloosterdomein werden deze aangetroffen. Daarnaast werden ook enkele oudere grachten en greppels herkend die mogelijk een oudere perceelsindeling voorstellen.

Het materiaal dat zich in de afvalkuilen bevond, leverde een bijzondere blik op de materiële cultuur binnen het klooster en dit met soms zeer verrassende resultaten. Naast voorwerpen die in verband te brengen zijn met het religieuze leven, zijn er namelijk verscheidene gebruiksvoorwerpen aangetroffen die eerder getuigen van een zekere materiële welstand en van culinaire geneugten.

Een heel stuk geschiedenis dus in deze buurt van Aalst …    en heel veel is hierover terug te vinden … in de bibliotheek die zich nu op deze plaats bevindt.

Heel in het kort nog even de militaire geschiedenis van dit gebouw :

Cavaleriekazerne & Krijgsgevangenis (1840 – 1859)
Regiment der Gidsen – Escadron Depot (→ Leuven 1859 – 1865)
1ste Regiment Grenadiers (1871 ….) (gedeeltelijk)
School van de Troepskinderen – later Pupillenschool (1860 – 1935)
Gevangenis voor incivieken (1944 – 1950)
Opleidingscentrum (OC) Geestelijke brancardiers en verplegers
(1950 – 1972)
Onthaal & vorming reservekader 
…..

We schrijven intussen september 2020.
Het leger zou een militaire oefening willen organiseren in Aalst. De pupillensite zou de uitverkoren plaats zijn.
Het is de gemotoriseerde brigade van Leopoldsburg die samen met de Provinciecommando’s de oefening ‘Celtic Uprise’ zal uitvoeren.
Dit is een oefening in het kader van vrede ondersteunende operaties en zal plaats vinden tussen 26 april en 7 mei 2021.
Bedoeling is om voor de oefening terreinen en gebouwen te gebruiken om schuilplaatsen voor vluchtelingen, opslagplaatsen voor drugs, smokkelwaar of wapens, enz te kunnen nabootsen. Ideaal zijn dus verlaten loodsen, oude nutsgebouwen, …

Het idee stuit echter al vrij snel op politieke tegenstand vanuit de hoek van ‘Groen Aalst’.
Volgens gemeenteraadslid Lander Wantens is het echt niet aan de orde om een 400-tal militairen een oorlogssituatie te laten nabootsen in het hart van een centrumstad als Aalst.
Daarenboven haalt hij aan dat de site aanschouwd dient te worden als bouwkundig erfgoed en de historische waarde te groot is om ‘mee te laten spelen’ door militairen.
Naast deze argumenten haalt hij ook aan dat deze oefening zeker voor hinder zal zorgen in de stadd, zeker al voor de handelaars, de winkelende burgers en de schoolgaande jeugd.

Wordt vervolgd ? Of wordt niet vervolgd ?
Feit is dat de site natuurlijk altijd al belangrijk geweest is in het oorlogsgebeuren en dus eigenlijk wél het ideale kader zou zijn voor dergelijke oefening.
Ook eentje om op te volgen dus …



Bronnen

belgiummilitary.wordpress.com
Het Belgisch militair vastgoed sinds 1830 – Ludo Michielsen
bel-memorial.org
rikcuypers.be
madeinaalst.be (foto's)
luckens.nl/achtergr_info/pupillen.html
rondleiding stadsgids 2005
Wikipedia
erfgoed.net/erfgoedobjecten/43
so-lva.be/aalst-graanmarkt-0