Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 6 februari 2024

Frituur ''t Stausjeploin' - Bij Freddy en Francine

Sedert 1932 kon je op het Statieplein terecht voor onder andere frietjes met stoofvlees, dé huisspecialiteit van frituur ‘Statieplein’. 
 

De uitbater van deze frituur, Philip Ruelens, trok te voet op met twee of drie grote jutte zakken geschilde aardappelen, die hij vervoerde op zijn fiets.
Twee zakken gestapeld binnen het kader en één zak steunende op de eerste twee en zijn stuur.
Bijna een circusattractie die hij blijkbaar toch steeds zonder kleerscheuren kon uitvoeren. 
Het zou nu gene waar meer zijn ... Zie je de frituristen al met fiets (of pedelec?) de stad doorkruisen om hun voorraad Bicky's, brochetten en zakken friet ter plaatse te krijgen? Neen hé?

Maar hoe is het eigenlijk allemaal begonnen? En gestopt?

Wel, het startte allemaal met de verkoop van ijskreem en kolen op ''t Stausjeploin'. Inderdaad, een heel rare combinatie.

In de winter werden vooral kolen uitgevoerd met paard en platte wagen. en in de zomer werd vanillecrème besteld met een zeer mooie kreemkar. 

In het tussenseizoen werden beide zaken uiteraard gecombineerd, en het was dus perfect mogelijk zijn dat,  wanneer hij in de namiddag in de straten rondreed met de ijskreem, zijn handen niet smetteloos wit meer waren ... 
Hij had dan dikwijls in de voormiddag al kolen geleverd ... 
Bij een ijsje moest je dan ook niet verwonderd zijn als er nog wat kolengruis aan het hoorntje hing.

De kleur van de kar was, in tegenstelling tot het roet, helder vanillegeel. Daarenboven was ze versierd met kleurrijke, in hout uitgesneden, figuren.
Echte kunstwerkjes waren die karretjes toen ... 

Boven de ijskreemhouders stonden twee glimmende geelkoperen ijsdeksels, ook al typisch voor 'die tijd'. 


In de onmiddellijke nabijheid bevond zich dan de frituur. Uit deze foto uit 1943 mag blijken dat die eigenlijk altijd al heel kleinschalig was. 


Beide, ijskar en frituur, waren uitgerust met grote houten wielen en werden toen nog getrokken door paarden. 

Het 'kotteke' was wel nog verplaatsbaar, maar er zijn op de foto's bijvoorbeeld geen sporen van gleuven meer zichtbaar, dus vaak zal dit niet meer gebeurd zijn.
De frituur bleef dus op haar vaste stek staan, maar de ijskar daartegenover werd daarentegen wel nog regelmatig verplaatst.

Ook op onderstaande foto uit midden jaren 50 is duidelijk deze mooie kreemkar te zien. Ook de taxi's hadden toen al een plaatsje op het plein.
 

Het kotje werd gemoderniseerd, maar is altijd 'een kotje' gebleven ... heel kleinschalig ... 

In 1964 kwam Freddy in de zaak, samen met zijn vrouw Francine. 

Er is eigenlijk nooit echt plaats voorzien geweest om de lekkernijen ter plaatse op te eten, of het moest tijdens de laatste jaren geweest zijn op één van de krukken die buiten gezet waren. 

Een detailfoto van hoe velen zich het frietkot zeker nog zullen herinneren, netjes gecentreerd tussen de aankomende en vertrekkende bussen. 
De dampen van de uitlaat waren toen nog geen probleem. Het feit dat we even moesten wachten op trein of bus ook niet.
En al helemaal niet omdat het wachten verlicht werd door de heerlijke frietjes met stoofvlees. 


Het frietkot moest na al die jaren in juli 2012 jammer genoeg plaats ruimen omdat het Statieplein volledig werd heraangelegd.
 
Zaterdag 28 juli 2012 stond uitbater Freddy Ruelens voor de allerlaatste keer in zijn frituur.
 
In een artikel van Het Nieuwsblad van 6/12/2008 vertelde Freddy het volgende :  
 
Mijn grootvader Philip begon hier in 1932′, vertelt Freddy Ruelens (67), die zelf sinds 1964 achter de frietketels staat. 
Ruim 75 jaar geleden was de frituur nog een eenvoudig, klein frietkot. Behalve friet met mayonaise of pickles kon je er een lookworst en een zure haring uit een bokaal krijgen. Dat was het zowat. Het uitgebreide assortiment aan vlees en kippensnacks bestond toen gewoonweg niet'.

Eigenlijk is het er altijd heel simpel geweest ... Veel last ondervonden Freddy en Francine daar echter niet van. De frituur aan het Stationsplein sprong immers niet alleen visueel in het oog.
Neen, in Test Aankoop en andere bladen kwamen de frieten van Freddy Ruelens ook altijd als één van de allerbeste uit de tests.
 

Heel lekker! Topfrietjes! Topbediening! Het stoofvlees is van het beste dat ik ooit al gegeten heb!

De recensies waren altijd heel goed, ik moet de eerste nog tegenkomen die me zegt dat het er tegengevallen was. 

Ondanks de goeie recensies moest het jammer genoeg ooit stoppen. Jammer genoeg gebeurde dit niet door pensionering of zo. Neen, het Stationsplein zou worden heraangelegd, en er bleek geen plaats meer te zijn voor een 'kotje' in het midden van het plein. 

Exit frituur dus ... 

Enkele foto's van de laatste momenten van het beroemde fritkot : 
   

Tijdens een interview met Aalst.tv maakte Freddy de laatste Bickyburger klaar. Hij was een man van weinig woorden, maar het afscheid viel hem duidelijk hard. "Erg, erg, erg", zei hij. En hij vervolgde geëmotioneerd: "Ik kan niet veel zeggen, ik ben een beetje... van mijn dingen jong."
 
Frituren bevinden zich tegenwoordig in een pand en zijn goed geïsoleerd, maar dat was niet het geval bij het 'frietkot' op het Statieplein. 
Dat was niet altijd makkelijk. Als het buiten vroor, was het ook koud in de frituur. En in de zomer was het heet, naast dat borrelende frietvet. 
En als het stormde, was het alle hens aan dek om 1. het aangeboden pak te kunnen aannemen en 2. de centjes te kunnen overhandigen zonder ongelukken.

"Maar we hebben hier altijd met veel goesting en plezier gewerkt", zei het koppel bij het afscheid. 

Na de sluiting in 2012, sloeg voor Freddy en zijn vrouw Francine, in 2013 opnieuw het noodlot toe. Nadat zoon Alain (49) eerder al besloten had om zelf uit het leven te stappen, werd het koppel dit maal getroffen door een hevige brand. 
 
Uit Het Nieuwsblad van 27 september 2013 : 
 
Een woning langs de Oude Dendermondsesteenweg in Aalst is onbewoonbaar nadat het dak gisteren in vlammen opging. Arbeiders waren er net een nieuw dak aan het leggen.
Het vuur ontstond omstreeks 13 uur op de bovenverdieping van het rijhuis van de 72-jarige Freddy Ruelens en zijn 68-jarige vrouw Francine Schoon, het echtpaar dat tot vorig jaar de populaire frituur Statieplein aan het Station van Aalst uitbaatte. 
Dakwerkers waren op dat ogenblik het dak van de woning aan het vernieuwen. 
Freddy was in de woning aanwezig op het ogenblik dat het vuur ontstond, zijn vrouw niet. Noch hij, noch de arbeiders raakten gewond. 

Dankzij de snelle interventie van de brandweer van Aalst bleef een deel van het dak en de twee benedenverdiepingen gespaard van het vuur. Het dakgebinte en het dak zelf aan de achterkant van de woning werden zo goed als helemaal vernield. 

De eerste en tweede verdieping van het huis werden gevrijwaard van de vlammen, maar er is veel rookschade en dus voorlopig onbewoonbaar’, verklaarde luitenant Carlos Schellinck van de Aalsterse brandweer. 
 
De bewoners werden opgevangen door de sociale dienst van de Aalsterse politie en moeten voor de komende dagen op zoek naar een vervangwoning. De verzekering van het koppel stelde een branddeskundige aan.
 
En het was nog niet alles. Een jaar later, begin november 2014, werd Aalst opnieuw opgeschrikt, dit maal door door het droeve bericht dat hun favoriete friturist de strijd tegen kanker had verloren. 
 
Freddy  (73) is op 3 november 2014 overleden. 
 
Hij heeft het nooit laten zien, maar reeds toen hij nog in de frituur stond, was Freddy al ernstig ziek. 

"Bloedkanker, waarvoor hij chemo kreeg. Toen hij nog werkte was hij wel nog niet zo erg ziek, het is pas beginnen te verergeren eens we gestopt zijn", vertelde Francine Schoon (69), zijn echtgenote. "Freddy was geen opgever, een echte vechter. Hij was verzwakt en maandag heeft hij tijdens een chemokuur complicaties gekregen."
 
"Het eerste grote verlies was eigenlijk al de familiezaak. De frituur stond van 1932 tot 2012 op het Statieplein in Aalst. De grootvader van Freddy was ermee gestart, later nam Freddy over, 49 jaar lang. Stoofvlees werd de specialiteit van het huis. Alain (de zoon van Freddy en Francine) was klaar om de zaak over te nemen".
 
"En toen was er geen plaats meer voor ons op het plein. Dat Freddy zou moeten stoppen was duidelijk. Hij was 71 en in behandeling. Als ze aan het plein wilden beginnen, moest de frituur weg en kon Alain ze ook niet meer verderzetten", vertelde Francine.
 
"Het ene drama volgt elkaar op sinds we weg zijn van het Statieplein", zegt Francine. "Je hebt dat niet in de hand. We hadden altijd gehoopt een beetje te profiteren van het leven nadat we waren gestopt met werken. Sinds ons pensioen is het hier het ene na het andere. Het mag echt niet zijn."
 

Bronnen

HLN / Aalst TV
erfgoedinzicht.be
Het Nieuwsblad 06/12/2008 - 27/09/2013
Foto 1943 via MadeInAalst
Foto met kreemkar en taxi's via MadeInAalst
Facebookposts
belgianfries.com

vrijdag 2 februari 2024

Alfred Kelders

2020 … Het feestcomité blies maar liefst 100 kaarsjes uit. 

De allereerste voorzitter van deze vereniging was een politicus. We hebben het over toenmalig schepen van openbare werken Valery De Valckeneer. 
De eerste feestdirecteur werd Alfred Kelders, en het is over deze man dat dit artikeltje gaat. 


Alfred Kelders
… van waar moeten we hem moeten kennen? 

Wel, erg goed gekend in Aalst is zijn buste, die zich bevindt in de Kattestraat. En er is ook het vroegere Keizersstraatje (tussen de Nieuwstraat en de Ridderstraat) dat ondertussen naar hem is vernoemd. 

Alfred Kelders (°21/10/1874 - +27/11/1956) wordt samen met Felix De Loose en Gustaaf De Stobbeleir wel eens ‘de vader’ of ‘grondlegger van het moderne Aalsterse carnaval’ genoemd. 
Op 19 februari 1920 was het immers dit trio dat het Feestcomité boven de doopvont hield.

Uiteraard heeft niemand van deze drie carnaval echt ‘uitgevonden’ … dat is immers een fenomeen waar we enkele eeuwen terug voor moeten gaan … Neen, maar zij waren wel de initiatiefnemers om opnieuw een cavalcade in te richten. Het was logisch dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog geen stoeten waren, maar het waren deze drie die na de oorlog opnieuw de draad van plezier oppikten en het initiatief namen om het begrip ‘carnavalsstoet’ opnieuw onder de mensen te brengen. 

Kleine Alfred kreeg reeds van jongsafaan de bijnaam ‘Fred Kassoi’. 
Deze naam had hij eigenlijk te danken aan zijn vader Petrus, ofte ‘Pie Kassoi’. 

In 2018 werd de 90ste stoet gelopen, en dat ging niet onopgemerkt voorbij. Onder andere voor de kleine groep ‘Liejp’ die deze viering uitwerkte als stoetthema. 

Hun aankondiging : “Merci Fred Kassoi! Dankzè a loeipen weir al 90 kiër deer alle weir en windj …Pakt eir paraplieken mor bè d'hand

Een afbeelding van Alfred, de Stopnoilekes en de reuzen Iwein en Lauretta sierden dat jaar de affiche van Liejp. 

Over 'De Stopnoilekes' is HIER meer terug te vinden. 
Over de reuzen 'Iwein en Lauretta' staat HIER meer informatie.

Benieuwd uiteraard naar wat 2028 zal brengen … 

De eerste tekenen van ‘commercieel’ en ‘communicatief gevoel vinden we bij zijn aansluiting bij het ‘Koninklijk letter- en toneelkundig gezelschap voor taal en vrijheid’. Dat gebeurde in 1892.

Het gezelschap was gevestigd in het Liberale lokaal ‘De Graaf van Egmond’ en Alfred zou er meewerken aan maar liefst 35 vertoningen (25 als acteur). 

Het ‘commerciële en leidinggevende’ kwam echter stilletjesaan naar boven en vanaf 1905 stond hij in voor het regisseren. 

Na meer dan 100 stukken te hebben geregisseerd, stopte hij als regisseur. We schrijven 1934. De vereniging organiseerde nog een viering als afscheid, en het was Gustaaf De Stobbeleir die hem dankte voor zijn 42 jarig lidmaatschap bij het gezelschap. 
Alfred kreeg ‘het gulden erediploma van het nationaal toneelverbond’ overhandigd.

Het was een afscheid dat nog een vervolg kreeg want van 1936 tot 1955 werd hij er verantwoordelijke voor de regie. Hij werd in september 1936 trouwens aangesteld als nieuwe voorzitter van ‘Voor taal en vrijheid’ en volgde daarmee Richard De Stobbeleer op. 

Alfred Kelders werd als ‘commerçant’ ook bekend door zijn ‘Wolwasserij Alfred Kelders – Meganck’ 

‘De handel’ was hem niet vreemd, gezien hij reeds mee ingestapt was in de beenhouwerij van zijn vader. 
Toch zocht hij naar nieuwe uitdagingen, en startte hij in 1895 een eigen matrassenwinkel

Deze was gevestigd in de Bisschopstraat (tegenwoordig Werfplein), en verhuisde nadien naar de Leopoldstraat 23 (tegenwoordig Kattestraat). 
De matrassen werden vervaardigd in de fabriek in de Onderwijsstraat 5.

Reclameboodschap zoals deze verscheen in 'Het Land van Aelst' in 1896.


Reclametekst zoals deze verscheen in ‘De Dendergalm’ van 22 augustus 1897

Ingang der klassen – Belangrijk bericht aan de moeders van familie …
Alvorens uwe matraswol te koopen voor uw kostgangers, bezoekt eerst het Magazijn van Alfred Kelders, Bisschopstraat nr2 (tegen de St Annabrug), waar ge altijd een grooten keus van goede en zuivere gewasschen en ongewasschen matraswol (inlandsch – levend geschoren) zult vinden. 
Met komt met de stalen ten huize zoo wel binnen als buiten de stad. 
Prijzen tegen alle concurrentie te beginnen van 1,50 fr tot 4 fr den kilo. 
In voorgenoemd magazijn zijn ook alle soorten van witte en gekleurde schaap- en lammersvellen te bekomen. 
Alsook vellen dienstig voor gareelmakers en schutsvellen voor smeden. 
Aan het huis zijn zeer goede matraskloppers verbonden. 
Men handelt in ’t groot en in ’t klein. 
Verzekerd gewicht en spoedige bediening. 
NB Vermindering voor matraskloppers

In 1902 zette Alfred zich enorm in voor de middenstand van de stad, en stichtte hij op 16 september van dat jaar ‘Het syndicaat der verenigde vleeshouwers van Aalst’. 

Na amper enkele weken telde dit syndicaat reeds een 40-tal leden en werd men dus ook wat serieuzer gehouden. 
Enkele belangrijke beslissingen konden toen worden doorgevoerd, onder andere de verplichte zondagsrust voor haar leden. Men slaagde er ook in om als groep nier- en slachtvet en huiden te verpachten. 

Alfred werd ondervoorzitter van het syndicaat en was gedurende 28 jaar secretaris van de organisatie.

Dat Alfred een bezige bij was, mag blijken uit het feit dat nog in 1902 hij ook aan de basis lag van de Onpartijdige Bond van Neringdoeners en Ambachtslieden. 
Later werd dit omgedoopt tot de ‘Middenstandsbond van Aalst en omstreken’.

Deze vereniging stond in voor het organiseren van diverse festiviteiten met als enige doel promotie te maken voor de stad en zo veel mogelijk volk naar ‘ons Oilsjt’ te lokken.

Als promotiemiddel was er het blaadje ‘Burgersbelang’ dat belangeloos reklame maakte voor alle geplande festiviteiten. Daarbij hoorden bijvoorbeeld de Rubenscantate (in 1909), de Beiaardfeesten, en ga zo maar door.

In 1911 organiseerde de stad Aalst een tentoonstelling van plaatselijke ambachts- en nijverheidsartikelen in het Belfort. Alfred Kelders was toen één van de gewaardeerde deelnemers met producten als schapenvellen, kaatsballen en paardenhaar

Het reeds eerder genoemde syndicaat bleek heel succesvol te zijn en vanuit deze organisatie was Alfred tijdens de Eerste Wereldoorlog beheerder van maar liefst vijftien beenhouwerijen. 
Deze werden samen met enkele collega’s uitgebaat om de burgers van voedsel te kunnen voorzien.

Uiteindelijk werd Alfred ere-secretaris van het syndicaat.

Alfred werd ook penningmeester van ‘Aalst-Voorwaarts’, een onderafdeling van deze Middenstandsbond. Later zou deze afdeling het ontstaan van het eerste Feestcomité.

Het was immers na een bezoek van enkele leden van Aalst-Voorwaarts aan het carnaval in Binche, dat het idee ontstond om ook in onze stad een dergelijke carnavalsviering te kunnen organiseren. 
Zo werd op 8 juni 1913 een eerste carnavalsstoet georganiseerd. Ja, U leest het goed … In juni … we spreken dan ook van het Zomercarnaval.

De datum maakt al duidelijk dat het initiatief het jaar daarop niet meer kon herhaald worden omwille van de oorlog. 
Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad, en voor veel georganiseerd plezier was er echt geen plaats. 

Geen carnaval meer, maar Alfred bleef wel bezig.

Zo werd hij ook de drijvende kracht achter ‘Caritas’.  Dit was een Aalsterse vereniging die zich ontfermde over de vrouwen die achterbleven in de oorlog terwijl de mannen naar het front trokken. Vaak kwamen deze laatsten immers niet meer terug … vermist of gesneuveld.

En het was voor deze vrouwen en wezen dat hij zich inzette. Elk jaar in de maand augustus werd er een dag georganiseerd waarop soep en ingezamelde kledij werden verdeeld onder deze vrouwen en kinderen en 'Caritas' organiseerde toneelstukken, revues en concerten ter afleiding van de noodlijdenden in die zwarte periode.

In de kelders van het Belfort vonden de voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats. Gezien veel producten van Amerikaanse bodem kwamen, was de naam ‘Amerikaanse winkel’ al gauw in algemeen gebruik. 

Het stedelijke voedingskomiteit slaagde er trouwens in om gedurende de hele oorlogsperiode de bevolking te blijven voorzien van graan, melk, rijst, zeep, kleding en chocolade. 

Vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd. Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie. 

In de Winter van 1917 werd in de Graaf van Egmont en in het buurhuis ‘Liénart’ een ‘Soldatenheim’ opgericht.  
Zo’n soldatenheim (of soldatenhuis) was eigenlijk een ontspannings- en ontmoetingsplek voor de Duitse militairen. 

Het hoofdkwartier van de Duitse troepen werd gevestigd in het ‘Hotel du Comte de Flandre’ op het Statieplein. 

De opvolger van ‘Von Meyer’,  general Jurg, richtte een Etappenkommandatur in in het huis Liénart op de Grote Markt. 

De familie Liénart was samen met zijn familie reeds gevlucht voor het aankomende geweld, en had de sleutel van het huis toevertrouwd aan zijn bediende, Charles. Toen deze vernam dat de Duitsers daar hun Kommandatur gingen inrichten, verkocht hij nog heel gauw de heel goed gevulde wijnkelder van de familie aan Camiel Van Hecke. Op die manier zouden de ongeveer 1000 flessen tenminste de oorlog nog overleven … ware het niet dat Camiel ze al heel snel doorverkocht … aan de Duitsers. 

In 1919 werd klacht ingediend over de inbezitname door de Duitsers. De klacht luidde ‘Huiselijken diefstal en verheling’.

Ook in de Lange Zoutstraat was trouwens zo’n Soldatenheim gevestigd.

Na de Eerste Wereldoorlog – Aalst was toen een arme stad aan de Dender, deels verwoest door de nietsontziende oorlog - ging Alfred dan toch verder met het idee om de feestelijkheden in de stad wat beter te organiseren.

Aalst had een grauwe periode achter de rug en er was dringend iemand of ‘iets’ nodig om de stad terug wat nieuw leven in te helpen blazen.

Het eerste wat gebeurde was het oprichten van  het Stedelijk Feestcomité, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd werden.

Dit comité moest in eerste instantie alle vaderlandslievende plechtigheden organiseren, maar deze opdracht werd daarna uitgebreid tot ‘de organisatie van alle officiële stadsfeesten’. 

Gezien de vereniging Aalst-Voorwaarts (de onpartijdige bond van de neringdoeners en ambachtslieden) reeds ervaringen had opgedaan met het organiseren van feesten, vormden zij de kern van het Feestcomité. 

Het eerste Feestcomité stond onder het voorzitterschap van schepen Valery De Valckeneer, maar het was duidelijk dat Alfred Kelders de échte drijvende kracht was. Hij werd dan ook aangesteld als feestdirecteur. Gustaaf De Stobbeleir (schatbewaarder) en Felix De Loose (secretaris) stonden hem bij en samen vormden ze de ‘harde kern’ van het Comité.

Hier een foto uit 1950.


Staand van links naar rechts: ?, Van de Perre, Benoni Ringoir, ?, Florent Vinck. 
Zittend van links naar rechts: Karel Van den Bossche, Alfred Kelders, Laurent De Wolf, Alfons Berghman, Gustaaf De Stobbeleir.

De leden van Aalst-Voorwaarts en Alfred Kelders zagen nu hun kans om via het Feestcomité toch officiële carnavalsfeesten te kunnen organiseren in Aalst. 

In 1921 werden zware gesprekken gevoerd met burgemeester De Hert en dienstdoend burgemeester Van Opdenbosch over de organisatie van het carnaval
De stad, vooral op aandringen van De Hert dan, ging akkoord en het Feestcomité mocht in 1923 de eerste officiële, door de stad gefinancierde, Aalsterse carnavalstoet organiseren.

Na het overlijden van burgemeester De Hert echter, was de toekomst voor het Aalsters carnaval eventjes heel onduidelijk. 
De opvolger, burgemeester Leopold Van Opdenbosch, was immers geen voorstander van carnaval en dreigde ermee om alles te annuleren. 
Drie dagen voor carnaval dat jaar (1925) konden Alfred, Felix De Loose, enkele zelfstandigen en foorkramers Aalst toch bekomen dat het feestje kon doorgaan.

Carnaval kreeg het etiket van een ‘armencarnaval’ te zijn. In Venetië bijvoorbeeld, moest je chique en rijkelijk verkleed zijn om te mogen deelnemen aan de prachtige stoeten. In Aalst volstond een ‘voorschot’, een lampekap en een ‘voegelmoit me ne gedroeigden herink’ eigenlijk al.  

Hoe volkser hoe beter … en zo wordt iedereen meteen ook gelijk gesteld voor de wet. 
Van rijk naar arm, en omgekeerd … Geen verschil … 

Nog in het carnavalsmilieu werd Alfred samen met Gust De Man in 1927 ook nog stichter van 'de Ware Gilles'.

In letterlijk elk naslagwerk over carnaval komt zijn naam voor. Hij leidde ook jaarlijks de verpachting van de standplaatsen voor de winterfoor, hij reisde het hele land door om ook niet-Aalsterse groepen onder contract te leggen en hij hield nauwe contacten met andere carnavalssteden

Hij werd ondertussen ook 'de ziel van de middenstandsbeweging in Aalst' genoemd, en hij bleef maar verderdoen. 
Zo nam hij samen met enkele handelaars in 1929 het initiatief om een handelsdekenij op te richten. 

De eerste ‘dekenij Kattestraat’ was geboren en de eerste Aalsterse braderij aldaar werd dus georganiseerd door deken Jozef Arijs, secretaris Pierre De Winter en onze Alfred.

Alfred nam later het ‘dekenschap’ over en zou later ook benoemd worden tot eredeken.

In 1930 veranderde Alfred, wegens besparingen, de stadskleuren van drie (rood-wit-geel) naar twee kleuren (rood-wit). 
De brave man had hiermee, eigenlijk zonder het te beseffen, trouwens een fout van vroeger goed gemaakt. 

De stadskleuren rood-wit ontstonden immers al in de 14e eeuw. De vlag van Iwein (in de slag bij Hertshaag) en van Boudewijn van Paperode (in de Slag der Gulden Sporen) - de vlag van de Aalstenaars dus - was rood en wit. Net zoals de kleuren van ons wapenschild trouwens : rode rechtstaande degen op een zilvere (witte) achtergrond.

Het was in de 16e eeuw, in de Spaanse tijd, dat het geel er werd bijgevoegd. Bij de lijkplechtigheden van Keizer Karel V te Antwerpen, 21 januari 1559, waren dan ook trompetters van de keizer aanwezig in geel fluweel, afgeboord met wit en rood.

Die besparingsmaatregel was maar van korte duur en tot op de dag van vandaag zijn de stadskleuren opnieuw rood-wit-geel. Meer over de stadskleuren kan u HIER terugvinden.
 

Onder meer door zijn vlotte en open communicatie groeide Aalst uit tot dé carnavals- en handelsstad bij uitstek, en het was Albert D’Haese, voorzitter van het Feestcomité en schepen van openbare werken in 1934, die voor het eerst de naam ‘vader van het Aalsterse carnaval’ in de mond nam.

Hij omschreef Alfred verder als "een duivel die 't al doet, die 't al bereddert" en nog als "goedlachs, rond en joviaal, maar met een temperament om den duivel zelf uit de hel te halen".

Dat het feestcomité meer dan ‘carnaval’ betekende voor de stad, mag blijken uit het feit dat er nog een hele hoop andere activiteiten hun opwachting maakten. 

Zo werd de reclamestoet ingevoerd in 1924, was er een eerste Handelsfoor in 1926, kwam er een Bloemenstoet in 1929, spraken we van de Eeuwfeesten in 1930, de lichtstoet in 1933 en de onthulling van het Koningin Astridmonument in 1938.

Naast de organisatie was hij ook woordvoerder van het Feestcomité naar de pers toe.

Eventjes terug naar zijn eigen zaak nu. Het bleef immers niet bij zijn matrassenwinkel, want in 1920 werd er een onderzoek van commodo en incommodo opgesteld voor de oprichting van een stapelplaats voor schapenvellen. 

Het ging steeds maar verder en na zijn huwelijk werd zijn ondertussen heel uitgebreide zaak omgedoopt tot ‘Wolwasserij Alfred Kelders-Meganck’, gespecialiseerd in het reinigen van wol dat bestemd was voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen. 

'Alfred Kelders – Meganck' liet in 1931 een gloednieuwe fabriek bouwen op een perceel hooiland gelegen aan de Saskaai (tegenwoordig Van Wambekekaai) en werd kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceelnummer 1361a2/2bis. 

De wolwasserij had een perceelsoppervlakte van 6a80ca en bevond zich naast het hoge magazijn met opschrift “G.R.” (Glucoseries Réunies). 
In hoeverre de fabriek aan de Onderwijsstraat in gebruik bleef, heb ik jammer genoeg niet kunnen terugvinden.

De hoofdactiviteit van de onderneming bestond uit het reinigen van wol bestemd voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen, maar daarnaast werden ook schapenvellen ontwold en produceerde men dekens uit paardenharen, alsook matrassen. 

In 1936 werd het onbebouwde deel van het perceel verkocht, waardoor het fabrieksareaal inkromp tot 5a70ca. 

Alfred was een ‘commercant’… en een liberaal met een doorleeft sociaal engagement, dat is al duidelijk gebleken door vorige informatie.
 
Gedurende 20-30 jaar zette hij kleine advertenties in de lokale kranten, uitvoerig reclame makend voor zijn zaak. 
In 1940 echter verscheen er een bericht dat Alfred Kelders zijn matrassenwinkel sloot wegens omstandigheden.
Deze ‘omstandigheden’ waren natuurlijk de gekende ‘oorlogsomstandigheden’. 

De boel sluiten deed hij ongetwijfeld omdat hij anders verplicht zou worden om matrassen te fabriceren voor het Duitse leger, iets wat vaak voorkwam tijdens de oorlog. 

Net na de oorlog werd de naam van de persoonlijke onderneming gewijzigd in ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’, en een tiental jaren later, op 30 augustus 1956, nam deze zoon, Frits Kelders – Arye, het bedrijf volledig over. 

Alfred zelf nam in november 1949, wegens gezondheidsredenen, ontslag als eestbestuurder, maar bleef wel nog lid van het feestcomité. 
Tot carnaval 1950 bekleedde hij nog steeds een belangrijke rol in de organisatie van carnaval. 

Na zijn definitief afscheid en overlijden in 1956 werden de administratieve taken overgenomen door Henri Van de Perre. 

Alfred zelf kreeg nog de eer om een Nominetje toegewezen te krijgen. 



De wolwasserij ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’ werd ondertussen volledig ingesloten door de bedrijfsgebouwen van het latere ‘Amylum’ (ca. 1960), en de activiteiten werden tenslotte in 1964 stopgezet.

Hier een afbeelding van de wolwasserij in 1960. We zien hierbij de gebouwen van de firma, bijna volledig omringd door de gebouwen van 'Glucoserie Réunies'.


Het gebouw werd in 1964 ongewijzigd doorverkocht aan de 'N.V. Glucoseries Réunies Ancienne Firme Blieck et Callebaut Frères’ (nu ‘Tereos’, maar toch nog altijd beter gekend als ‘den Amylum’). 

Intussen werd de wolwasserij volledig afgebroken om plaats te maken voor de verdere uitbreidingen en aanpassingswerken van Amylum en Tereos.

Van dit bedrijf is tegenwoordig niets meer over.

Het is al eens vernoemd geweest, maar in 1950 kreeg Alfred het ereburgerschap van de stad en dat was dus niet enkel voor zijn carnavalsengagement … 
Neen, Alfred heeft, zoals hierboven uitvoerig beschreven, veel meer gedaan voor onze stad.

Het ereburgerschap was dan ook geen ‘plotse’ beslissing in 1950.
Neen, er werd al lang gepalaverd (Aalst zou anders Aalst niet zijn) over de toekenning van deze titel. 

Het was reeds in 1939 dat burgemeester Alfred Nichels voorstelde om Kelders de titel ‘Ereburger’ te bezorgen, en dat omdat hij er gedurende 20 jaar als feestbestuurder voor gezorgd had dat de stad en haar handelaars er financieel op vooruit gegaan waren door zijn toedoen.

Hier Albert helemaal links, met aan zijn zijde De Stobbeleir en in het midden de burgemeester.


Op dit initiatief kwam er echter protest vanuit de oppositie. Zij claimden dat het Ereburgerschap enkel maar aan kunstenaars en wetenschappers kon en mocht opgedragen worden. 

Ze erkenden wel dat de stad Alfred Kelders dankbaar moest zijn, maar dat dit op een andere manier getoond moest worden. Kelders werd in die periode dus geen ereburger, maar de stad zou wel hulde aan hem brengen, wegens bewezen diensten aan de stad.

Die hulde kwam er in 1945 tijdens het feest ter ere van het Ereburgerschap van Captain Bill Fairbairn

Captain Fairbairn was bij de bevrijding in 1945 de eerste die de stad binnenkwam met zijn regiment en als blijk van dank en erkentelijkheid mocht hij tijdens het bevrijdingsfeest Vreugde voor de Vrede het Ereburgerschap ontvangen. 

Over deze 'captain' is HIER meer te lezen. 

Samen met de nieuwe Ereburger, werd ook Alfred Kelders als feestbestuurder van het Stedelijk Feestcomité gehuldigd. De kranten uitten achteraf kritiek op het gezamenlijk huldigen van Captain Fairbairn en Alfred Kelders, te meer omdat Alfred niet echt een ereburgerschap kreeg, terwijl de stad wel de indruk had gewekt dat er twee Ereburgers gehuldigd werden.

In 1950 werd Alfred Kelders dan uiteindelijk toch door de stad benoemd als Ereburger, als grondlegger van het moderne carnaval en medestichter van het Feestcomité

Albert overleed op 28 november 1956 op 82-jarige leeftijd. 

Op zijn begrafenis namen verschillende prominenten het woord, waaronder burgemeester De Bunne en Feestcomitévoorzitter Arthur Cornelis. 

Cornelis omschreef hem als "een onvermoeibare werker, bekwaam organisator die steeds paraat was om de moeilijkste taken op zich te nemen en tot een goed einde te brengen. Bezield met de gedachte steeds nieuwe mogelijkheden te scheppen om nering en tering te doen bloeien in onze stad, was onze vriend Alfred voor alles de man van het karnaval. Hij was het die de eerste carnavalstoet inrichtte en deze van jaar tot jaar, rijker en schoner wist te maken. Voor zijn karnaval heeft hij geleefd en hieraan wijdde hij steeds zijn beste krachten

Op 10 januari 1978 werd het Alfred Kelders-Comité opgericht door een 8-tal bewoners van de Kattestraat. Het doel van dit comité was het plaatsen van een gedenkteken voor Alfred Kelders, medeoprichter en ere-deken van de dekenij Kattestraat.

Dat gedenkteken werd op 4 oktober 1978, in aanwezigheid van de burgemeester, ingehuldigd. Het monument, een bas-reliëf, werd ontworpen door Alfons Huylebroeck en het werd voorlopig achter het Belfort geplaatst.

Op de dag van de inhuldiging was er ook een afvaardiging van de dekenij Molenstraat aanwezig. Zij lieten zich opmerken door het feit dat ze een soort schrijn meedroegen op hun schouders. Hierop stond volgende tekst : “In plaats van onze kat te sturen, zoals sommige prinsen wel eens doen, wensen wij aan onze geburen honderd jaar en veel geluk en poen’. 

Later werd het geplaatst op het pleintje achter de gerestaureerde kapel in de Kattestraat en het vond uiteindelijk zijn definitieve plaats op de hoek van de Peperstraat en de Kattestraat.


Begin de jaren 2010 verdween het monument even uit de Kattestraat, doordat het moest wijken voor een nieuw woonblok. 

In 2015 werd het monument van Alfred Kelders echter opnieuw in de Kattestraat geplaatst.  ‘Zijn’ Kattestraat, waar hij ooit zoveel voor betekende.

Men zou zich de vraag kunnen stellen of carnaval in Aalst wel een kans zou hebben gekregen zonder zijn onnavolgbare inspanningen. 

Het lijkt er sterk op dat hij tijdens het interbellum meer bereikte dan de vijf eeuwen traditie dia aan 'Aalst Carnaval' voorafgingen.

Bronnen

HLN 6/5/1934 - 15/02/2020
De Gazet van Aalst 14/12/1961 – 20/01/1962 – 3/9/1959
Voor taal en vrijheid 12/11/1922
De Voorpost 23/05/1989 – 3/2/1978 – carnavalsuitgave 1978
De Streekkrant 30/10/2013
Foto eerste Feestcomité : Stadsarchief Aalst (Van den Bossche K.)
Carnavalslintje.be
users.telenet.be/wim.beelaert/vastenavond/geschiedenis04b.html
Over bouwen en verbouwen, de textielnijverheid arrondissement Aalst, Mainz K (2001)
Aalst; industrie en samenleving. Het eiland Chipka. S.l., s.n., s. d., p. 18)
Het Land van Aelst 21/06/1896 (reclame Alfred)
Foto wolwasserij Alfred Kelders – Meganck & Zoon : Industrie en samenleving, het eiland Chipka, M.Verleysen
Voor Allen 10/02/1978
Foto 1939 : Mediabank madeinaalst

maandag 16 oktober 2023

AZORG

Aalst is er altijd prat op kunnen gaan om twee kwaliteitsvolle ziekenhuizen op zijn grondgebied te hebben. 

Enerzijds was / is er het ASZ, het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis aan de Merestraat, en anderzijds was / is er ook het OLV, het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis aan de Moorselbaan. 

Beide ziekenhuizen hebben een heel goede reputatie in binnen- en buitenland, én ook een uitgebreide geschiedenis. 

Voor het begin van het ASZ dienen we terug te keren naar 't Gasthuys, om dan via het St Elizabethziekenhuis terecht te komen waar we nu zitten. 
Enkele blogartikelen hierover : 


Het begin van het OLV lag bij de zwarte Zusters van Sint Augustinus. 
Enkele blogartikelen hierover : 


We schrijven 9 juli 2022. Er was al wat langer sprake van, maar het is er dan toch van gekomen.

De Oost-Vlaamse ziekenhuizen Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (A.S.Z.) en Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis (OLV), beide met belangrijke campussen in Aalst, hebben een integratieprotocol ondertekend. "Daarmee ligt de weg open om op 1 januari 2025 samen één sterk ziekenhuis te vormen", zeggen de partners. 
Door deze fusie ontstaat één van de grootste ziekenhuizen in België.

Het A.S.Z. heeft campussen in Aalst, Geraardsbergen en Wetteren en het OLV heeft er in Aalst, Asse en Ninove. De plechtige ondertekening van het integratieprotocol vond dus op zaterdag 9 juli 2022 plaats in het Stedelijk Museum 't Gasthuys in Aalst, nadat de verschillende partijen begin mei hun intentie tot fusie al hadden aangekondigd. 
"Het integratieprotocol legt de grote krijtlijnen vast: de juridische vorm, het bestuur binnen de nieuwe organisatie, afspraken met de artsen en d e publieke deelgenoten, garanties voor de medewerkers", zeggen de ziekenhuizen. 
"De komende jaren dient er nog heel wat voorbereidend werk te gebeuren, hiervoor zullen verschillende taskforces rond bijvoorbeeld zorgstrategie en personeel worden opgericht."

De fusie tussen de twee ziekenhuizen in Aalst werd op 28 juni 2023 ook nog officieel goedgekeurd door de Aalsterse gemeenteraad en vanaf 1 januari 2025 smelten het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis en het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis dus volledig samen

Het eengemaakte ziekenhuis zal één van de grootste werkgevers in de regio worden. 

Met de fusie ontstaat één van de grootste ziekenhuizen in België, met jaarlijks maar liefst 950.000 ambulante contacten, 58.000 verblijvende opnames, 120.000 dagziekenhuisopnames, 2.500 bevallingen en meer dan 500 arts-specialisten en 5.000 medewerkers.

Op maandag 16 oktober 2023 hebben het A.S.Z  en het OLV ziekenhuis ook de nieuwe naam bekend gemaakt. Met een symbolische estafette brachten ze verschillende puzzelstukjes al lopend of fietsend naar het Aalsterse 'Gasthuys', het Stedelijk Museum.
De zes puzzelstukken (vanuit elke campus eentje) werden samengelegd en vormen zo de nieuwe naam AZORG  met uiteraard het bijhorende logo.


De geschiedenis van beide ziekenhuizen met hun bijhorende campussen gaat vanaf nu dus verder in dit artikel ...

Op 6 februari 2024 werd een nieuwe belangrijke stap gezet in deze samenwerking. 

In de laatste spurt naar de fusie tussen het ASZ en het OLV is het samenvoegen van de patiëntenadministratie natuurlijk een uiterst belangrijke stap.
Het is dan ook van groot belang om dezelfde software en configuratie in zowel het A.S.Z. als het OLV ziekenhuis te implementeren voor een naadloze en efficiënte integratie. 

We zijn dan ook zeer blij dat de implementatie van OAZIS bij het A.S.Z. vlot verlopen is” aldus Alain Parewyck, administratief directeur A.S.Z. “Ik wil dan ook via deze weg alle betrokken medewerkers van de diensten Onthaal en Opnameplanning, IT en secretariaatsmedewerkers bedanken voor al hun werk. We kunnen spreken over een succesvolle GO-Live. Zeer blij dat we deze mijlpaal mooi behaald hebben.


Bronnen

despecialist.eu
Facebook ASZ en OLV

donderdag 12 oktober 2023

Oilsjterse bistjes : 'ter land'

Een bistjen /bizjeken is een woord dat komt van het franse ‘biche’ : (hinde / lieveling)
We vertalen het als 'diertje'
Er zijn wel een paar uitdrukkingen met 'bistjen' erin, hoewel deze eigenlijk maar weinig met echte diertjes te maken hebben. 

- van ’t bistjen emmen : voetjicht hebben
- in zen bistjes deigt doeng :genieten, zich tegoed doen 
       van de biestemert kommen : gierig zijn

Een plaats waar veel diertjes samenzitten is den biestenof : de dierentuin, zoo

Als we ons misdragen, 'hangen we de biest oit', maar als we onze partner of onze diertjes aaien / liefkozen, heet dat 'Flossen, fledderen of flodderen'   

Ik verdeel de beestjes hier volgens hun werkdomein. 
Zo kennen we beestjes 'ter land', 'in 't woter' en 'in de locht'. 

Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER
Ver de bistjes 'in de locht', klik HIER

Hieronder begin ik met die 'ter land'


Aup
: aap

Bakker
: meikever met matte schildvleugels

Beiken : schaapje. Komt uiteraard van het typische 'bei'-geluid dat deze diertjes maken.

Bizon : bizon 

    - 'nen bizon op twie poeiten' : lomp vrouwmens

Broinen : bruin paard. 

    - 'da kan mennen broinen ni trekken’ = dat is niet haalbaar voor mij, mijn vervoersmiddel (vroeger heel vaak een paard) heeft geen trekkracht genoeg

Das : komt voor in verschillende uitdrukkingen :

    - Ne vetten das : lieflijke uitdrukking voor een mollig kind (e vettig dasken)
    - Hij/zij is zo vet as nen das en zoei gezond as ne vis : ’t is een schoon kind

Eizel : ezel, ook wel eens gebruikt om een zogenaamd ‘Ros’ uit een naburig dorp te benoemen. 


    - Ne stamp van den eizel kroigen : stank voor dank krijgen

Ekster : ekster

    - 'heer ekster woentj hoeig' : zij heeft lange benen
    - '’t er es zeiker een ekster oit a hol gevloegen'  : gebruikt als verwondering (als bv een gierig iemand een rondje geeft)

Esse / Erse : egel, ook gebruikt voor een serpent van een vrouw of een brutaal kind


Fernoin (ook Fornoin) : ongedierte / schadelijke insecten, figuurlijk ook gebruikt voor ‘gif’

Gesdoiker : meikever die met een poot aan een touwtje werd gehangen en dus niet meer kon vliegen. Alle pogingen eindigden in het gras.

Geshoer : koe (Mijlbeek), ook een vrouw die ‘hét’ eender waar doet (ook in het gras), tegenwoordig ook ‘bermslet’, ‘tentslet’

Goele : vrouwelijke gans, ook gebruikt voor een domme vrouw

Goit : geit

    - Goitenbond : groep vrouwen
    - Goitendoktoer : kwakzalver, scheldwoord voor dokter. In het ZuidNederlands effectief gebruikt voor een veearts

Hond : hond, gebruikt in verschillende uitdrukkingen : 
    

- Nen hond me een hoeiken op : te onozel om over naar huis te schrijven, belachelijk
    - In den hond gelogeird zen : in een slecht, armtierig pension of hotel verblijven
    - ’t es van den hond (zen bezze, zen kloeiten) : ’t is niet in orde, mis, niet goed, prutswerk
    - Gelidj gelek as den hond ’t zondaugs : slecht gekleed zijn
    - ’t heit in den hond zen kont/voer gezeiten : ’t is verfrommeld
    - Ge zetj gelek nen hond me vloein : in de wolken zijn met een kleinigheid
    
- Nen honnentoeker : iemand die honden meeleidt om er mee te kweken

Hoon : haan

    - ‘opzoi zing, gelek as Schokkert zennen hoon’ : opzij kijken, scheel zien

Hoos : haas, ook gebruikt voor een uitblinker (uit het Franse ‘un as’?)

    - He es van den hoos gepoept : hij is heel snel
    - Ha heit hoos geiten : goed gegeten en daardoor heel snel
    - Nen hoos schieten : een stommiteit begaan hebben, raak geschoten hebben kijken,,  

Horlozjemauker, horlozjeweirk :een langpootspin, hooiwagen, spinachtig insect)

Iekoeireken : een eekhoorn

Kamiel : een kameel
 
Kat : kat, een woord dat ook voorkomt in verschillende namen van kinderspelen : 
  

 
- Katjen achterien : tikkertje
    - Katjen weir : tikkertje / poets wederom poets
    - Katjen aloe : verstoppertje
    - Katjen gebrekkelek : tikkertje, het aangetikt lichaamsdeel vasthoudend voor de rest van het spel
    - Katjen over en ’t weir (ook ‘katjen oever de twie zeppen’)
    - Katjen onienavers (de aangetikten moeten in een sliert verder spelen en mogen mekaar niet lossen)
    - Katjen op d’hoeige (of ‘katjen op den blaan stien’)
    - Katjen oever de zep
    - Katjen verlos
    - Katjen deirsnoirs

    Een andere uitdrukking is ook '’t es van katjen weir' = ’t is wederkerig, verplichtend

Kattegebisj (kattebisj) : als er bij een aftelrijmpje iemand afviel, was hij/zij ‘kattegebisj

    - Kattejonk : inwoner van de wijk ‘De Kat’

    - Kattekop : een soort bankschroef, maar ook een pejoratief woord voor ‘katholiek’

Keinink : meikever met blinkende schildvleugels (ook ‘bakker’) of grotere hoorns

Kellerslek : een zwartgrijs gestreepte kat

Kerrekol : een huisjesslak

Keutje : jong varken

Kiek : kip.  

    - Kiekenbisj : die niet meer meetelt in een kinderspel (ook ‘kattengebisj’)
    - ook het gevoel bij angst/kou en rechtopstaande haartjes op armen en benen

Koei : koe, de uitdrukking ‘een koei werd op staal verkocht’ wou zeggen dat jonge meisjes niet moeten gaan dansen om aan een man te geraken.

Konoin : konijn. Ook gebruikt in vele uitdrukkingen :   


   
- Zen konoin ne kir teigen de ploten sloon : ergens tegen wateren
    - Heer konoinen hangen teigen den drood / Heer konantjes kommen zing : haar tepels zijn zichtbaar doorheen haar kledij
    - De konantjes loeipen los : ze loopt/ligt topless
    - Blendj konoin mauken : ajuuinsaus maken, soms met toevoeging van een schel hosjlek
    - Konoinemeulkes : hebben niks met konijnen of dieren te maken, maar zijn sierplantjes (grote leeuwenbek)

kornissekonoin  / Kornissenhoos / Kornisse(s)loeiper : kat / letterlijk : dakgootkonijn

Kroiper : een oorwurm

Lemmen : schaap

Lemmeken bei : een lammetje. Voor een ‘lammeken zoet’ moet U bij eens gaan zoeken ‘in ’t woter’

Loipeerd : een luipaard

Lois : luis

Meimel : een houtworm. 

    - de meimel zitj er in : ’t beste is er af

Moiler : een meikever, zitt’n dikkes op een bloiken (= een blaadje)

Mois : muis, ook bijnaam voor vrouwelijk geslachtsdeel

Moishond : een wezel

Moizenoeirekes : niks te maken met de muis op zich, wel met de oortjes die blijkbaar model hebben gestaan voor kleine, gekrulde veldsla

Oeierebiest / Oeirezoiger / Oeirezoiper : oorwurm

Oevenbiest : huiskrekel, te vinden in het bakmeel en in de bakkersoven

Pandarken : een parelhoentje (uit het Frans : Pintade)

Pa-oe : pauw

Peerlamoeneken / Peiramoljerken : pareljuffer, netvleugelig kevertje. Wordt vaak verward, maar is het dus niet, met een moilerken (meikever)

Peerd : een paard, maar ook een langpootmug

Perebiest : een paard

Rips / risp : een rups

Rittekallekes : een ritte is een oude koe of stier, waar niets meer mee aan te vangen is. 

    - ‘Rittekallekes emmen’ of ‘Ritten emmen’ : men heeft niets meer, men heeft pech  

Rooir : een rammelaar, mannelijk konijn

Saroepslek : grote bruine naaktslak, waarvan ook hoestsiroop gemaakt wordt.

Schaup : schaap

    - Schopkes tellen : schaapjes tellen (om in slaap te geraken)

    - Ja me schaup ....   (ook : 'ja me kindj) :   ja jong

    - 't zwet schaup van de famille zen : het zwarte schaap in de familie zijn

Spinnekop : een spin

    - Spinnekopnet/ Spinnekoppoeit : een spinrag

    - Spinol : klein kind (letterlijk : het achterste van een spin, heel klein dus)

Teerlink : een aardworm, regenworm.  

    - Een teerlingenmoesjken is eigenlijk een ‘Russische muts’, omdat de krullen sterk gelijken op wormen.

Teiken : een klein hondje, een pup. Wordt ook gebruikt als troetelwoord onder geliefden.

Tekhoos : letterlijk een dakhaas. Een kat dus.

Toiger : een tijger ('t maaneken) / Toigerinne : een tijgerin ('t vraaken)

Veirken : varken.


     
- ’t go régeren, de veirkes loeipen me stroei in heer moil’ : gezegd bij het zien van iemand die een sigaar rookt
    -  ook plaats in Aalst : de Veirkemert

Veirkesbistjen : een pissebed

Veis : een vaars – jonge koe die maximum één keer gekalfd heeft

Vigilantenpeerd : koetspaard dat heel sierlijk loopt

    - A moil radtj weiral per vigilante : gezegd tegen iemand die heel smaakvol (maar ongepast) snoep kauwt

Vinkmooi : een glimworm. Ook gebruikt voor een klein lichtje.

Visj : een hermelijn …  Het Franse ‘vison’ = nerts)

Vloei : vlo

    - 'ge zetj gelek as de koizer me vloein' : je bent fier omwille van een kleine attentie
    Ook ‘gelek nen hond me vloein’

Wertamboiter : wrattenbijter. In Vlaanderen uitgestorven soort sabelsprinkhaan (groene kever), bijt met zijn sterke kaken wratten stuk en zijn verteringsvocht werkt als heelmiddel   

Zjierat : een cavia



Ga gerust verder naar     - de bistjes in 't woter : klik HIER
                                        - de bistjes in de locht : klik HIER