Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label horeca. Alle posts tonen
Posts tonen met het label horeca. Alle posts tonen

dinsdag 6 februari 2024

Frituur ''t Stausjeploin' - Bij Freddy en Francine

Sedert 1932 kon je op het Statieplein terecht voor onder andere frietjes met stoofvlees, dé huisspecialiteit van frituur ‘Statieplein’. 
 

De uitbater van deze frituur, Philip Ruelens, trok te voet op met twee of drie grote jutte zakken geschilde aardappelen, die hij vervoerde op zijn fiets.
Twee zakken gestapeld binnen het kader en één zak steunende op de eerste twee en zijn stuur.
Bijna een circusattractie die hij blijkbaar toch steeds zonder kleerscheuren kon uitvoeren. 
Het zou nu gene waar meer zijn ... Zie je de frituristen al met fiets (of pedelec?) de stad doorkruisen om hun voorraad Bicky's, brochetten en zakken friet ter plaatse te krijgen? Neen hé?

Maar hoe is het eigenlijk allemaal begonnen? En gestopt?

Wel, het startte allemaal met de verkoop van ijskreem en kolen op ''t Stausjeploin'. Inderdaad, een heel rare combinatie.

In de winter werden vooral kolen uitgevoerd met paard en platte wagen. en in de zomer werd vanillecrème besteld met een zeer mooie kreemkar. 

In het tussenseizoen werden beide zaken uiteraard gecombineerd, en het was dus perfect mogelijk zijn dat,  wanneer hij in de namiddag in de straten rondreed met de ijskreem, zijn handen niet smetteloos wit meer waren ... 
Hij had dan dikwijls in de voormiddag al kolen geleverd ... 
Bij een ijsje moest je dan ook niet verwonderd zijn als er nog wat kolengruis aan het hoorntje hing.

De kleur van de kar was, in tegenstelling tot het roet, helder vanillegeel. Daarenboven was ze versierd met kleurrijke, in hout uitgesneden, figuren.
Echte kunstwerkjes waren die karretjes toen ... 

Boven de ijskreemhouders stonden twee glimmende geelkoperen ijsdeksels, ook al typisch voor 'die tijd'. 


In de onmiddellijke nabijheid bevond zich dan de frituur. Uit deze foto uit 1943 mag blijken dat die eigenlijk altijd al heel kleinschalig was. 


Beide, ijskar en frituur, waren uitgerust met grote houten wielen en werden toen nog getrokken door paarden. 

Het 'kotteke' was wel nog verplaatsbaar, maar er zijn op de foto's bijvoorbeeld geen sporen van gleuven meer zichtbaar, dus vaak zal dit niet meer gebeurd zijn.
De frituur bleef dus op haar vaste stek staan, maar de ijskar daartegenover werd daarentegen wel nog regelmatig verplaatst.

Ook op onderstaande foto uit midden jaren 50 is duidelijk deze mooie kreemkar te zien. Ook de taxi's hadden toen al een plaatsje op het plein.
 

Het kotje werd gemoderniseerd, maar is altijd 'een kotje' gebleven ... heel kleinschalig ... 

In 1964 kwam Freddy in de zaak, samen met zijn vrouw Francine. 

Er is eigenlijk nooit echt plaats voorzien geweest om de lekkernijen ter plaatse op te eten, of het moest tijdens de laatste jaren geweest zijn op één van de krukken die buiten gezet waren. 

Een detailfoto van hoe velen zich het frietkot zeker nog zullen herinneren, netjes gecentreerd tussen de aankomende en vertrekkende bussen. 
De dampen van de uitlaat waren toen nog geen probleem. Het feit dat we even moesten wachten op trein of bus ook niet.
En al helemaal niet omdat het wachten verlicht werd door de heerlijke frietjes met stoofvlees. 


Het frietkot moest na al die jaren in juli 2012 jammer genoeg plaats ruimen omdat het Statieplein volledig werd heraangelegd.
 
Zaterdag 28 juli 2012 stond uitbater Freddy Ruelens voor de allerlaatste keer in zijn frituur.
 
In een artikel van Het Nieuwsblad van 6/12/2008 vertelde Freddy het volgende :  
 
Mijn grootvader Philip begon hier in 1932′, vertelt Freddy Ruelens (67), die zelf sinds 1964 achter de frietketels staat. 
Ruim 75 jaar geleden was de frituur nog een eenvoudig, klein frietkot. Behalve friet met mayonaise of pickles kon je er een lookworst en een zure haring uit een bokaal krijgen. Dat was het zowat. Het uitgebreide assortiment aan vlees en kippensnacks bestond toen gewoonweg niet'.

Eigenlijk is het er altijd heel simpel geweest ... Veel last ondervonden Freddy en Francine daar echter niet van. De frituur aan het Stationsplein sprong immers niet alleen visueel in het oog.
Neen, in Test Aankoop en andere bladen kwamen de frieten van Freddy Ruelens ook altijd als één van de allerbeste uit de tests.
 

Heel lekker! Topfrietjes! Topbediening! Het stoofvlees is van het beste dat ik ooit al gegeten heb!

De recensies waren altijd heel goed, ik moet de eerste nog tegenkomen die me zegt dat het er tegengevallen was. 

Ondanks de goeie recensies moest het jammer genoeg ooit stoppen. Jammer genoeg gebeurde dit niet door pensionering of zo. Neen, het Stationsplein zou worden heraangelegd, en er bleek geen plaats meer te zijn voor een 'kotje' in het midden van het plein. 

Exit frituur dus ... 

Enkele foto's van de laatste momenten van het beroemde fritkot : 
   

Tijdens een interview met Aalst.tv maakte Freddy de laatste Bickyburger klaar. Hij was een man van weinig woorden, maar het afscheid viel hem duidelijk hard. "Erg, erg, erg", zei hij. En hij vervolgde geëmotioneerd: "Ik kan niet veel zeggen, ik ben een beetje... van mijn dingen jong."
 
Frituren bevinden zich tegenwoordig in een pand en zijn goed geïsoleerd, maar dat was niet het geval bij het 'frietkot' op het Statieplein. 
Dat was niet altijd makkelijk. Als het buiten vroor, was het ook koud in de frituur. En in de zomer was het heet, naast dat borrelende frietvet. 
En als het stormde, was het alle hens aan dek om 1. het aangeboden pak te kunnen aannemen en 2. de centjes te kunnen overhandigen zonder ongelukken.

"Maar we hebben hier altijd met veel goesting en plezier gewerkt", zei het koppel bij het afscheid. 

Na de sluiting in 2012, sloeg voor Freddy en zijn vrouw Francine, in 2013 opnieuw het noodlot toe. Nadat zoon Alain (49) eerder al besloten had om zelf uit het leven te stappen, werd het koppel dit maal getroffen door een hevige brand. 
 
Uit Het Nieuwsblad van 27 september 2013 : 
 
Een woning langs de Oude Dendermondsesteenweg in Aalst is onbewoonbaar nadat het dak gisteren in vlammen opging. Arbeiders waren er net een nieuw dak aan het leggen.
Het vuur ontstond omstreeks 13 uur op de bovenverdieping van het rijhuis van de 72-jarige Freddy Ruelens en zijn 68-jarige vrouw Francine Schoon, het echtpaar dat tot vorig jaar de populaire frituur Statieplein aan het Station van Aalst uitbaatte. 
Dakwerkers waren op dat ogenblik het dak van de woning aan het vernieuwen. 
Freddy was in de woning aanwezig op het ogenblik dat het vuur ontstond, zijn vrouw niet. Noch hij, noch de arbeiders raakten gewond. 

Dankzij de snelle interventie van de brandweer van Aalst bleef een deel van het dak en de twee benedenverdiepingen gespaard van het vuur. Het dakgebinte en het dak zelf aan de achterkant van de woning werden zo goed als helemaal vernield. 

De eerste en tweede verdieping van het huis werden gevrijwaard van de vlammen, maar er is veel rookschade en dus voorlopig onbewoonbaar’, verklaarde luitenant Carlos Schellinck van de Aalsterse brandweer. 
 
De bewoners werden opgevangen door de sociale dienst van de Aalsterse politie en moeten voor de komende dagen op zoek naar een vervangwoning. De verzekering van het koppel stelde een branddeskundige aan.
 
En het was nog niet alles. Een jaar later, begin november 2014, werd Aalst opnieuw opgeschrikt, dit maal door door het droeve bericht dat hun favoriete friturist de strijd tegen kanker had verloren. 
 
Freddy  (73) is op 3 november 2014 overleden. 
 
Hij heeft het nooit laten zien, maar reeds toen hij nog in de frituur stond, was Freddy al ernstig ziek. 

"Bloedkanker, waarvoor hij chemo kreeg. Toen hij nog werkte was hij wel nog niet zo erg ziek, het is pas beginnen te verergeren eens we gestopt zijn", vertelde Francine Schoon (69), zijn echtgenote. "Freddy was geen opgever, een echte vechter. Hij was verzwakt en maandag heeft hij tijdens een chemokuur complicaties gekregen."
 
"Het eerste grote verlies was eigenlijk al de familiezaak. De frituur stond van 1932 tot 2012 op het Statieplein in Aalst. De grootvader van Freddy was ermee gestart, later nam Freddy over, 49 jaar lang. Stoofvlees werd de specialiteit van het huis. Alain (de zoon van Freddy en Francine) was klaar om de zaak over te nemen".
 
"En toen was er geen plaats meer voor ons op het plein. Dat Freddy zou moeten stoppen was duidelijk. Hij was 71 en in behandeling. Als ze aan het plein wilden beginnen, moest de frituur weg en kon Alain ze ook niet meer verderzetten", vertelde Francine.
 
"Het ene drama volgt elkaar op sinds we weg zijn van het Statieplein", zegt Francine. "Je hebt dat niet in de hand. We hadden altijd gehoopt een beetje te profiteren van het leven nadat we waren gestopt met werken. Sinds ons pensioen is het hier het ene na het andere. Het mag echt niet zijn."
 

Bronnen

HLN / Aalst TV
erfgoedinzicht.be
Het Nieuwsblad 06/12/2008 - 27/09/2013
Foto 1943 via MadeInAalst
Foto met kreemkar en taxi's via MadeInAalst
Facebookposts
belgianfries.com

vrijdag 11 november 2022

De Zwarte Kat (De Pelgrim - De Moor - 't Moriaens Hooft - L'Alliance) + Het orgel

Aan het begin van de Kerkstraat, op het nummer 1 vonden we lange tijd ‘café-taverne ‘De Zwarte Kat’. Uit de keuken kwamen er steeds lekkere seizoensgebonden gerechten met zin voor traditie en smaak, en menu’s waren verkrijgbaar op aanvraag. 


Op de kaart vonden we zowel klassiekers als suggesties, en er werd het hele jaar door ook een traiteurdienst verzorgd met een aparte menulijst.

Al het voorgaande staat in de verleden tijd geschreven want het gebouw wordt grondig aangepakt. Het staat momenteel in de steigers, en ook de basis van het gebouw had dringend nood aan renovatiewerken.

Eigenaars Steven en Annick stopten eind oktober 2022 dan ook met de uitbating maar begonnen wel een nieuwe zaak (genaamd ‘Steven’) ‘schiefrechtoever’. Naar het prachtige hoekhuis, waar vroeger de ‘Mister Minit’ gevestigd was. 

Sinds 1994 was het café eigendom van Steven en Annick, zij hadden toen een heel mooi zicht op het oudste schepenhuis der Nederlanden, maar op hun nieuwe locatie hebben ze een nog vollediger zicht op de Grote Markt.

Eventjes de geschiedenis induiken. 

In 1416 heette het café “De Pelgrim”. Bedevaarders van heinde en ver kwamen toen uit richting Brussel langs deze straat de stad binnen. Dicht bij de kerk hielden ze, onder andere in ‘De Pelgrim’, hun rustpauze voor ze verder trokken naar de vele bid- en bedevaartkapellen die onze stad toen rijk was.

Ieder jaar trekken trouwens nog steeds duizenden pelgrims te voet of per fiets naar het Noord-Spaanse Santiago de Compostella, één van de bekendste bedevaartsoorden ter wereld. 
Wat misschien minder bekend is, is het feit dat één van de routes naar dit bedevaartsoord ook door onze stad loopt , namelijk de Jacobsroute die vanuit Haarlem via Antwerpen, Aalst, Doornik en West-Frankrijk naar Spanje gaat.

Oorspronkelijk volgden de pelgrims alle kerken waar een altaar van Sint-Jacob te vinden is, en ‘onze’ Sint-Martinuskerk heeft er ook zo een.
Meer over ‘Aalst en Santiago de Compostella’ is HIER te vinden …

Later in de 15e eeuw vond men hier de vermelding "De Moor", en in de 17e eeuw werd dat ‘’t Moriaens hooft’ 

De namen ‘De Moor’ en ‘’t Moriaens hooft’ komen beide van de benaming ‘Moor’, een Islamitische inwoner van het Middeleeuwse Spanje. 
Het woord ‘Moor’ leidt ook naar een Grieks woord dat ‘zwart’ betekent,  in een lokale betekenis zou het echter ook ‘verblijfplaats’ betekenen. 

In het Nederlands kreeg het woord ‘Moor’ in de zeventiende eeuw de betekenis van neger, wat een aanduiding was voor een lid van een groep donkerhuidige mensen die oorspronkelijk afkomstig zijn uit Afrika ten zuiden van de Sahara. 
Lange tijd was het een relatief neutraal woord, maar sinds het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw wordt het door sommige mensen als minachtend, kwetsend en racistisch ervaren. Volgens de 'Dikke van Dale' wordt de term door een groeiend aantal mensen als onwenselijk ervaren omdat deze met kolonialisme geassocieerd wordt, en meldt erbij dat de term verouderd is. 

‘Hooft’ werd ook vaak gebruikt voor het eerste huis in een straat, in dit geval een logische keuze gezien het pand zich op huisnummer 1 bevindt.

Het café, ondertussen van naam veranderd naar ‘L’Alliance’, stond in de 19e eeuw vaak garant voor live optredens.


Rond 1880 werd dit café uitgebaat door Liborus Van Landuyt, die werd opgevolgd door Leopold Boin, geboren in Aalst 1869 en gehuwd met Valerie D’Outreligne. Het Koppel had drie zonen. 

Het dichtst bij de marktcentrum gelegen café d’Alliance (‘bij Leopold Boin’) was in 1900 eigendom van Brouwerij-Mouterij De Zeeberg, eigendom van familie Van der Schueren.
De herberg telde op dat ogenblik ook enkele kamers. Mogelijk wijst dit op een hotelfunctie in die periode die doorloopt tot begin 1924. 

Het café werd dus ooit ook als hotel betiteld. Door de vaste huurders en het aanwezig zijn van slechts een 2-tal slaapkamers in het woongedeelte, wordt een hotelfunctie zeer onwaarschijnlijk in de latere toekomst. 

In 1925 komen Henri Van Cauwenbergh en zijn vrouw Delphine Moortgat in het café, tot op het einde van 1939. 

Henri Van Cauwenbergh werd geboren in Aalst in 1897. 
Hij was als 17-jarige vrijwilliger in W.O. I. Tijdens een van de laatste offensieven, dicht bij het bos van Houthulst (15 oktober 1918), raakte hij gewond bij het ter hulp komen van een makker en verloor een oog. 
Na de oorlog kon hij zijn vorige beroep van mecanicien niet meer uitoefenen. Door zijn wankele gezondheid en de ondergane heelkundige ingrepen kon hij evenmin het aanvaarde werk op de Gentse begraafplaatsen volhouden. 

Zijn hoofd was nog volledig omzwachteld, toen hij te Aalst Delphine Moortgat leerde kennen. Ze huwden in 1923. 
Delphine, ook wel Fientje genoemd, werd op 15 juli 1900 geboren en was de jongste uit een gezin van 11 kinderen en had slechts een broer. Haar moeder (1858-1923) was vroedvrouw. Haar vader, die 10 jaar ouder was, was kuiper en aan de drank verslaafd en overleed nog voor zijn vrouw. 
Delphines grootvader en diens broer waren de bekende brouwers Moortgat. 
Reeds als jong meisje had ze een radde en scherpe tong, en was ze een knappe, zwartharige slanke verschijning.

In 1925, na Leopold Boin, namen ze na een half jaar huwelijk – Henri was toen ongeveer 27 jaar – hun intrek in café “L’Alliance”. 

Daar hadden ze de gelagzaal, ongeveer 5 m breed en 8 m diep, met daarachter een ruime feest- of vergaderzaal ter hunner beschikking. 
Daarop volgde een binnenplaats (“de koer”) en het “achterhuis” als woonruimte met gelijkvloers en 2 verdiepingen. Op de eerste verdieping waren er een grote en een kleine keuken, op de tweede een grote en een kleine slaapkamer. 
Het gevelgedeelte had voor het café 2 vensters, met ertussen de toegangsdeur. Uiterst rechts een tweede toegangsdeur, die langs een gang leidde naar de 3 verdiepingen boven het café en de tweede zaal. Op de verdiepingen waren woonruimten, appartementen met verscheidene kamers, betrokken door vaste huurders, die ook over een gedeelte van de kelder beschikten. 

De Van Cauwenberghs hadden hun kelderingang in het café, maar hadden verder niets te maken met de huurders van het gebouw. Het aantal en de verscheidenheid van de personen die van deze afzonderlijke toegangsdeur gebruik maakten, was wel een aanleiding om het café ook als “hotel” te beschouwen. 

De uitbaters verhuurden alleszins geen kamers. Mogelijk bevonden zich onder de huurders op de verdiepingen wel dames die heren ontvingen. Onze stad was in die tijd immers rijk aan bordelen en dames van plezier. 
De huidige gevel is qua indeling nog steeds zoals afgebeeld op een foto uit 1893. Alleen verdween het doorlopende balkon op de eerste verdieping en werd het gedeelte dat op het café betrekking had gemoderniseerd toen in 1986 de Taverne er kwam.

In verband met zijn invaliditeit kwam Henri regelmatig in Brussel in de omgeving van de Wetstraat. In de cafés zag en hoorde hij soms orgels (orgels en vooral de orchestrions werden eind jaren 20 vaak geplaatst in kleine cafés).en het was al vrij snel beslist ... er zou ook in zijn café een dergelijk orgel komen. 
Aanvankelijk was Delphine niet erg enthousiast. Ze wilde niet dat het café zou gerekend worden tot de vele “orgelkoten”, zoals men die etablissementen in die tijd wel eens placht te noemen. 

In 1928, het jaar waarin hun enige dochter Adrienne geboren werd, het kon niet uitblijven, kwam er toch ook een orgel. 

Henri bestelde op 12 april 1928 in Antwerpen bij Mortier immers een heus Mortierorchestrion, een instrument met 84 toetsen, en met het uitzicht van een mooi eiken meubel, dat zeer verschillend was van de gangbare café-dansorgels.


Het werd aangekocht voor de mooie prijs van 48760 Belgische franken. (omgerekend 1208.73 Euro) 
Ter info : de 48460 Belgische Franken in 1928 hebben nu zelfs een waarde van maar liefst 43531 € !
Het was dus wel degelijk een serieuze investering.

De catalogus van Usines Th. Mortier beschrijft het als :
Orchestrion op Kartons 80/84 toetschen en met façade nr. 39 van den kataloog,
"2,75 m breedte, 3 m hoog en 200 m muziek”.
“Meubel in eik of mahonie, gewast".
"Zeer kundige façade met uitgesneden panelen, kunst-glas en beeldje".
De huurprijs werd als volgt betaald:

Een voorschot bij het opstellen van het contract en een tweede bedrag bij het in ontvangst nemen van het orgel.”

Daarin was ook de weeldetaks van 6 % op de totale som begrepen, reeks van aangenomen wissels gespreid over 36 maanden, sancties bij “tekortkomingen” van de betalingen en een afwerking voor 15 maart aanstaande … maar dit alles zonder enige verbintenis vanwege de firma Mortier. Voor de ganse periode dat het orgel niet totaal afbetaald was, moest Henri Van Cauwenbergh een verzekering afsluiten “tegen alle gevaar van  brand en ontploffing”.

Het contract draagt de stempel van “Le fonde des pouvoirs” en is ondertekend door G. Hermans. Alle voorgedrukte delen in bruin en Franse tekst. 
Wanneer er iets speciaals werd toegevoegd aan een orchestrion, betekende dit al gauw een meerprijs van 5.000 fr. 
Een register trompetten bijvoorbeeld kostte 3.000 fr. 

Volgens informatie van Oscar Grymonprez zou een orchestrion in het jaar 1921 86.000 fr gekost hebben!. Deze bewuste aankoop mag dus gerust als 'een koopje' aanschouwd worden.

Henri beschouwde het orgel als een persoonlijke aangelegenheid en bleef er nauw bij betrokken. 
Zelfs toen het orgel nog in opbouw was, bezocht hij verschillende malen de werkplaatsen van Mortier. De bouw van het orgel werd begonnen en beëindigd in een periode met klammig weer. Na de voltooiing vond Mortier dat het een buitengewone klank had. Ook toen het orgel geplaatst was, verzorgde Henri het meubel en alles wat errond en eraan was. Het eigenlijke nazicht en onderhoud werd door de firma Mortier uitgevoerd. Alhoewel het orgel niet werkte met muntinworp, was het toch betrekkelijk snel afbetaald.

De 84-toets Mortier orchestrions waren in die periode zeer populair, mede doordat ze een compacte uitvoering hadden waarbij het orgel in een kast was ondergebracht. 

Een beetje technischer : De 84-toets orchestrions hadden in vergelijking met de 67-toets modellen een volledige tegenzang (18 tonen) en meer registers en er waren geen tongwerken aanwezig. 
Deze waren op de ouderwetse manier gebouwd, met grote windlade en symmetrische pijp opstelling en afgewerkt in de zo typerende massieve eik. 


De orchestrions spelen zachter doordat ze op een lagere winddruk werken dan grotere orgels. Ze zijn op zich al dieper van toon, mede door de grotere pijpen, en bovendien transponeren ze niet. Het klavier, waarin de boekmuziek gelegd werd, kon in de meest geschikte zijopstelling verkregen worden, dit zodat het orchestrion dicht tegen een wand kon geplaatst worden.

Door het neerhalen van de tussenmuur werd ook de tweede zaal in de gelagzaal opgenomen, hetgeen de diepte van de zaal praktisch verdubbelde tot ongeveer 13-15 meter. De uitbreiding hield verder geen vernieuwingen in. Het orgel kwam tegen de nieuwe achterwand te staan, waar zich ook de toegangsdeur tot de toiletten bevond.

Alhoewel Henri bijna altijd thuis was, werd het café officieel door zijn echtgenote gerund. Ze kwam weinig in de stad maar als dat gebeurde, gebeurde dit ook 'in stijl', zoals een cafébazin betaamde. 
Volgens haar eigen zeggen “vond men haar ‘pretentieus’ … maar dat was eigenlijk vooral ‘jaloezie’.

Delphine stond gekend als heel vriendelijk en attent voor de klanten en leefde in goede verstandhouding met haar beide buren, van wie zij bij feestelijkheden een deel van hun voetpad zelfs als terras mocht gebruiken.

De tijden en ook het cliënteel veranderden echter, en het zou door 'het gedrag van Delphine' geweest zijn, dat de goede naam van het café teloor ging.

Er werd in het kleine Aalst toen, en nu nog trouwens, veel geroddeld. Delphine werd altijd wel ‘met iemand gezien’ en sommigen beweerden zelfs dat ze een verhouding had met Mortier. Door dit alles vermeden zelfs sommige huurders de benedenverdiepingen en wouden niets te maken hebben met het café en de uitbaters. 

Henri – die zoon was uit een onwettig huwelijk, en slechts een stiefvader kende - was invalide voor het leven en was een kalme persoon met een zacht karakter. 
Toch kwamen er door deze roddels en verklaringen soms hoogoplopende ruzies en vechtpartijen, tot grote schrik van dochtertje Adrienne. 

De gezondheid van Henri en de aanhoudende roddels hebben er toe geleid de zaak uiteindelijk stop te zetten.
Rond Kerstmis in 1938 verlieten ze het café, dat ze dus nooit als “Café- Restaurant” of “Hotel” uitgebaat hadden. 

Het koppel vestigde zich in de Asserendries 19, waar Henri, die er zich eigenlijk nooit thuis gevoeld heeft, in 1966 overleed.
Voor het orgel bleek er in de nieuwe woonst geen plaats te zijn. Het bleef onvergoed staan in het café. ,

In de jaren ‘40 werd het café opengehouden door Hortensia Vertonghen en Jan Van Mol.

In het café stond dus nog steeds onvergoed het orgel. Bij overname in 1938 hebben de Van Cauwenberghs wel over overname van het instrument gesproken, maar onderhandelen met de Vertonghens bleek een moeilijke opdracht indien men hoogoplopende ruzies wilde vermijden, en dus bleef het instrument daar maar staan. 

Hortensia en Jan stonden gekend als een koppel dat regelmatig vocht, en ook de aankoop van het orgel zou tot zwaar hoogoplopende discussies gezorgd hebben.. 

Hortensia was een zwaarlijvige vrouw. Met haar 140 kg kon ze moeilijk gaan en had ze ook hulp nodig van haar echtgenoot voor bij bijvoorbeeld het aankleden en aantrekken van haar kousen. Ze vormde een groot contrast met haar bijzit, “een spichtig en nietig ventje en een vrouwenzot die graag danste”. 

De onzekere oorlogsjaren, de ongunstige veranderingen in de caféuitbating, het soort klanten deed de Van Cauwenberghs echter besluiten om na al die jaren toch tot een beslissing te komen in verband met het orgel. Het zou verdwijnen uit het café. 

Henri Van Cauwenbergh zocht en vond een koper – een boerenjongen – buiten Aalst. Alhoewel er nog niets op papier stond, was het orgel zo goed als verkocht. Henri had zijn woord gegeven. 

Toen men in het café echter te horen kreeg dat het orgel verkocht zou worden trachtten de klanten Henri te doen terugkomen op zijn beslissing. Zij wouden het orgel absoluut in Aalst houden. 

Het orgel, op dat ogenblik een populair dansorgel, vormde bijna een integraal gedeelte van het café. Ook de nieuwe eigenaars, de Vertonghens, wilden het eigenlijk wel houden, en werden er in zekere zin wat in gepushed door de klanten, wat hen natuurlijk zou dwingen tot een grote, onvoorziene en ongelegen uitgave voor de aankoop.

Er kon nu verder worden gedanst in het café, op de muziek van het orgel dat ze uiteindelijk aankochten voor 35.000 fr., inbegrepen het grote repertoire boekmuziek. 
Een koopje dus, want het orgel had in 1928 ongeveer 48.000 fr. gekost (veel later zou blijken dat dit echt een ridicuul laag bedrag was, want rond 1988 werd het op een waarde van 8 á 9 miljoen Belgische frank geschat!)

Rond 1945 was 'de Zwarte Kat' het een soldatencafé geworden. Vrouwen kwamen er om zich met soldaten te amuseren, te dansen en een pintje te drinken. 

Over de juiste vertrekdatum van de Vertonghens ontbreken de gegevens. Zeker waren ze er nog gedurende W.O. II en er is ook geweten dat ze zich later vestigden in de Sint-Jozefstraat 14 in een van de drie huizen die aangekocht waren van Nathalie De Bruyne (vermoedelijke dochter van Fritz De Bruyne), een oude bewoonster van de derde verdieping boven café “De Zwarte Kat”.

Van het orgel werden in de jaren ‘50 verschillende 78 toeren grammofoonplaten opgenomen. Eind jaren ’70 zijn daar ook nog enkele opnames op plaat aan toegevoegd, uitgebracht door het museum Dageraed in Koksijde. De Zwarte Kat was er een van de mooiste en kostbaarste instrumenten en werd afgebeeld op een 3-tal prentkaarten en op een speelkaarten doosje.

Lees en ontdek veel meer foto’s en info over het orgel op deze website  
Het is Aalstenaar Steven 'Keimi' die zich verbeten een weg ploegt door het Aalsterse orgelverleden, en het moet gezegd : hij doet dat schitterend. Op zijn site vertelt hij honderduit over zijn bevindingen en ervaringen. Een aanrader dus om hier ook eens te gaan rondneuzen ...

Dansorgels hebben het uitgaansleven helemaal veranderd. Als mensen vroeger wilden feesten, boekten ze een orkest. Het repertoire ervan was echter vrij beperkt, het was duur en de muzikanten werden moe. Mechanische instrumenten losten dat allemaal op. De orgels werden eerst met de hand bediend en later elektrisch.

Maar van waar kwam nu de naam ?

Waarschijnlijk gaven de verkoopsperikelen aan Vertonghen de rechtstreekse aanleiding tot de naam “Zwarte Kat”, zowel voor het orgel als voor het café. 

Alhoewel Mevrouw Van Cauwenbergh beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de plannen van haar man, en de verkoop daardoor wat tegenhield, dacht Hortense Vertonghen daar helemaal anders over. 

De vele malen dat ze haar verhaal uitgebreid vertelde aan wie het maar wou horen, werd de “schuldige” als “de zwarte kat” bestempeld, een verwijtnaam dus voor Delphine. 

De Van Cauwenberghs waren hier uiteraard zeer boos over, want gezien de vele roddels die de ronde deden over Delphine, was de link met deze benaming uiteraard zeer snel gelegd en voelden ze zich rechtstreeks geviseerd.

De 'nieuwe naam' - een karaktertrek van Delphine? -  zou ook op de gevel geklad zijn door misnoegd personeel. 'Oilsjteneers' zijn immers gekend als ‘rechtuit’ en een dergelijke wraakactie zou dus zeker niet ondenkbaar zijn. 
Delphine was, zoals reeds vermeld, immers wel gekend als vriendelijk voor de klanten maar ze zou helemaal niet sympathiek overkomen bij haar personeel.
‘Ze bezag hen uit de hoogte’ en behandelde hen slecht. 

Echter, ... men kan eigenlijk moeilijk van personeel spreken. Eén weduwe kwam eenmaal in de week als schoonmaakster, en dat was het zo een beetje. In de weekends en met de karnaval- en kermisdagen kwamen de zus en haar echtgenoot ter versterking, en ook wel eens een garçon.
Dus een dergelijke wraakactie van 'het personeel' lijkt wel tamelijk onwaarschijnlijk. 

Korte tijd nadat de naam gegeven was, werd deze in boogvorm op de beide cafévensters geschilderd. Dit was zeker nog het geval tot rond 1945, toen werden de vensterramen in het groen en later in het rood geverfd. Op de gevel zelf was toen echter geen naam aangebracht. 
Officieel was het nog altijd 'L'Alliance' maar iedereen kende het café beter onder de nieuwe naam 'Zwarte Kat'.


De ‘kat’ is trouwens een veelvuldig voorkomende naam in benamingen te Aalst en onmiddellijke omgeving. 
Denken we bijvoorbeeld ook aan de Kattestraat (sedert 1291, een rijksweg met kasseien wegdek dat niet geasfalteerd mag worden), de Kattewijk (‘de Kat’ genoemd – de schilder Valerius De Saedeleer werd er in 1867 geboren), de Kattepoort (1397, één van de vijf stadspoorten), de Kattestraatbrug (onder de poort over de stadsgracht die in 1793 gedempt werd), de Kattevest of Kattestraatvest (1457) en de Kattestraatsteenweg (1728). 

Met het woord ‘kat’ in deze benamingen wordt dus niet noodzakelijk het welgekende huisdier bedoeld. Een ‘katte’ was immers ook de benaming van een omheining tussen twee stadspoorten, bestaande uit houten palen die met vlechtwerk verbonden waren.

Van waar de naam 'De Kat' dus exact komt? Da's even gissen ... 

Maar wat wel zeker is, is dat de naam ook op de hoes van een plaat verschijnt die in de jaren '50 werd uitgegeven (door Decca). 


Op die hoes stond de tekst ‘L’orgue du Chat Noir d’Alost’, en sindsdien hebben we dus een volledige zekerheid dat dit de naam van het orgel geworden was.  Het orgel dat voordien reeds een 10-tal jaren had gespeeld 'zonder naam'. 

Het was dus door rechtstreeks (of onrechtstreeks) toedoen van de nieuwe eigenaar dat het orgel een naam kreeg, die later ook op het café zelf overging.

We beseffen het misschien niet altijd even goed, maar op dit orgel werden ook carnavalshits gespeeld, die nu nog steeds, zij het dan in een iets andere versie, gekend en bemind zijn. 

In 1957 bijvoorbeeld werd Don Marco Prins Carnaval in Aalst. Het was de schuilnaam voor de jonge Marcel Henninck, want toen was het nog gebruikelijk dat prinsen niet hun echte naam gebruikten. Naar aanleiding van de verkiezing tot prins werd voor het eerst in de geschiedenis van Aalst Carnaval een liedje uitgebracht dat overal en altijd afgespeeld kon worden, op elpee.  

Het liedje kreeg de weinig originele titel "Prins Karnaval" en werd gecomponeerd voor het ons ondertussen reeds bekende dansorgel.  De opnames werden op plaat geperst en  vanaf 1957 kon het liedje overal gedraaid worden. 
De naam van de elpee waar het nummer op terechtkwam, verwijst naar het intussen verdwenen orgel: "L'Orgue Du Chat Noir D'Alost – Valses Célèbres / Marches Célèbres Vol. 1".

Luister .... 


En ... herkend?

Ja hoor, het oude liedje uit 1957 doet nu nog altijd een belletje rinkelen in Aalst, zeker bij de doorwinterde sportliefhebbers. De klassieke orgelmuziek diende immers als basis voor het overbekende supporterslied van "Eendracht Aalst". 
Het was kandidaat-Prins Carnaval Johny De Mol die die nieuwe versie uitbracht in 1972 als "Iendracht Veroit". 
Het nummer is echter pas heel bekend geworden bij het grote publiek in de versie van Keizer Kamiel Sergant uit 1991. 
De melodie is onmiskenbaar dezelfde als die van het liedje uit 1957. En zo leeft de oudste carnavalshit zelfs zoveel jaren later nog steeds verder. 

Hier nog een beetje orgelmuziek van het befaamde orgel, in een arrangement van August Schollaert. 
We horen : Potpourri N° 2
B2a  Frou-Frou : Written-By – H. Chateau
B2b  La Valse Dans L'ombre : Written-By – Burne
B2c  On N'a Pas Tous Les Jours Vignt Ans : Written-By – L. Raiter
B2d  Marguerite : Written-By – Velsien
B2e  Elle A Perdu Son Pantalon : Written-By – Paoli
B2f  La Matchiche : Written-By – Ch. Borel-Clerc

Victor Carael zou vanaf juli 1958 tot eind 1962 de eigenaar worden, het café wordt vermeld onder de naam “De Zwarte Kat, met zijn prachtig orgel bekend van de grammofoonplaten”. 

De ingang van het café was toen overigens al veranderd. Er was een portaal aangebracht dat in de rode verf was gezet. Vele cafés hadden toen rood- met wit schrijnwerk gezien dit de kleuren van brouwerij De Zeeberg waren. In 1962 was naam L’Alliance reeds van de ramen verdwenen. De zijdeur naar de bovenverdieping was er nog steeds tot in 1975.

In juli 1968, de naam was toen ook officieel al veranderd naar “De Zwarte Kat”, was het jammer genoeg gedaan met de muziek en werd het café gesloten.

Urbain De Pues is de man die het leegstaande café in 1975 overnam van brouwerij De Zeeberg en is waarschijnlijk meteen ook de laatste persoon die het orgel nog in het café heeft zien staan. 
Hij huurde van brouwerij Zeeberg en was ook niet op de hoogte van wie de vorige uitbaters waren. 
Die had hij immers nooit gezien, maar ‘de grote madame’ die er woonde zou op de ene of andere manier familie geweest zijn.  
Eén van de eigenaars was in elk geval Guy Vanderhaegen, kleinzoon van Schotte (kasteel aan Sint-Job waar HIER alles over terug te vinden is). 

Urbain wou zo snel mogelijke een nieuwe zaak openen en het oude café werd door architect Herwig van Holsbeeck, met veel oranje kleuren, omgebouwd tot nieuw modern café. 
Naar de vraag wat er met het orgel diende te gebeuren antwoordde Urbain zonder beter weten in “Wat heb je met de rest gedaan?" ... en het werd dus “Afvoeren met de container”. 

Orgels waren ‘uit den tijd’ en muziek werd gespeeld vanop de jukebox of via bandopnemers die achter de bar bediend werden. 
Jaren later kwam hij toch tot het besef wat hij gedaan had. 

De schroothandelaar, Daniël Dageraedt, bleek echter toevallig ook een groot orgelliefhebber te zijn. Hij redde het "Orgel van de Zwarte Kat" en ook andere instrumenten van de vernietiging. Hij bouwde zo een collectie uit in Koksijde en hield er een klein orgelmuseum open. 

De collectie in Koksijde is later verhuisd naar een museum in Brugge, waar er meer buitenlandse toeristen kwamen. 
Toen Daniël stierf, werd het museum gesloten en was het orgel niet meer te vinden.

De Zwitserse veilingmeester Retronio Breitenmoser heeft in de jaren '90 een deal gesloten met en heeft de collectie verkocht aan een Japans privémuseum dat orgels opkocht. Ze werden vanuit Brugge rechtstreeks naar daar verzonden in 1989.

“De Zwarte Kat” zou daar echter nooit zijn aangekomen. 

Is het daar bij aankomst ergens verloren geraakt in één of ander pakhuis? 
Of is het er écht nooit aangekomen en zou de container waarin het orgel zat op zee verloren zijn gegaan? 
Dat laatste was eigenlijk al bijna onmiddellijk uit te sluiten, want andere orgels van hetzelfde lot waren wel goed terecht gekomen. Enkel twee exemplaren zouden verloren gegaan zijn. 

Eén van de laatste berichten over het orgel was dat het in Japan bij de eigenaar van een vishotel gevonden zou zijn, 9000 kilometer verwijderd van Aalst.  

De brave man kocht het op een veiling, vermoedelijk dus van de Japanse zakenman die het 30 jaar geleden had gekocht. De nieuwe eigenaar heeft het orgel in zijn living gezet. Hotelgasten kunnen er een bezoekje reserveren om naar de Aalsterse orgelmuziek te luisteren.
Het speelt dus nog maar zou in vrij slechte staat verkeren. 

De eigenaar van het vishotel laat weten dat hij het orgel eventueel wel wil verkopen aan geïnteresseerden als die een goede prijs bieden, een bedrag plakt hij er niet op. Er zou interesse zijn van Vlaamse én Nederlandse orgelverzamelaars. 

Gezien de zoektocht en het mysterie rond het orgel groot is, blijkt dat vrijwel alle berichten die verschijnen door liefhebbers worden verwijderd om geen stormloop te creëren wanneer her meer informatie of een verkoopsprijs zouden opduiken. De eigenaar of eventuele kopers lijken het dus zeker liever niet in de aandacht te stellen.

Ergens is het dus misschien te hopen dat er bij de Stad Aalst steun en financiering kan gevonden worden om het orgel terug te brengen 🤞
Het is immers Aalsters erfgoed ...

Het orgel dat tijdens W.O. II aangekocht werd voor 35.000 fr. inbegrepen het grote repertoire boekmuziek, werd rond 1988 op een waarde van maar liefst 8 á 9 miljoen Belgische frank geschat!
Een nieuwe schatting zal uiteraard afhangen van de staat waarin het instrument zich nog bevindt.

Urbain was eigenaar van het café tot hij rond 1980 dit op zijn beurt over laat aan een garçon die bij hem werkte. Deze heeft het café open gehouden tot 1986. 

Taverne De Zwarte Kat werd gestart in 1986, door Pierre Van Geit, een ex-voetballer, die reeds verschillende gelijkaardige zaken uitgebaat had. 
Pierre nam binnenhuisarchitect Jan De Neve onder de arm voor de renovatiewerken en binnenhuisarchitectuur. 

In 1994 werd het café eigendom van Steven en Annick, en zij kregen er meteen een mooi zicht op het oudste schepenhuis der Nederlanden bij. Hier nog een fotootje uit 2008.


Deze taverne zou dus blijven bestaan tot in oktober 2022.

Helemaal los van dit verhaal toch nog even vermelden dat er vroeger ook wel eens sprake was van een 'Orgue à chats' (ofte 'kattenorgel'). 

Een dergelijk kattenorgel (of kattenpiano) is een hypothetisch muziekinstrument dat bestaat uit een reeks dozen waarin katten zijn ingesloten, gerangschikt in volgorde van bereik. De staart van elke kat is bevestigd aan een klaviertoets. Als er op een toets gedrukt wordt, miauwt de corresponderende kat van de pijn. 


Een paar van deze instrumenten worden genoemd in de literatuur van de 16e tot de 18e eeuw. Zo zou het oudste kattenorgel uitgevonden zijn in 1549.
Ook werd het beschreven door Jean-Baptiste Weckerlin in 'Nouveau Musiciana', een verzameling uittreksels uit zeldzame of bizarre werken, anekdotes, brieven, enz. over muziek en musici, die werd gepubliceerd in 1890.

Er is dus wel het één en ander geschreven over dergelijke 'orgels', maar er is nooit een bewijs gevonden dat er ook ooit één is gebouwd ... Gelukkig maar ...

Terug naar Aalst nu. 

Steven en Annick besloten om in 2022 de zaak te verhuizen naar het hoekhuis ‘Den Draeck’ aan de Grote Markt. Deze verhuis betekent trouwens dat er opnieuw intrek genomen wordt in een historisch belangrijk gebouw. 
Het huis is reeds in 1409 gekend als "De Draeck". Het rust op één enkele zuil (tegenwoordig gebetonneerd) met kapiteel van hetzelfde type als de zuilen in de kelder van het Schepenhuis. Oorspronkelijk vertrok hier een onderaardse gang onder de Grote Markt naar het oud stadhuis. 
Voor ‘Mister Minit’ vond men er de goudzaak "De Meersman", gesticht in 1870. En nu dus ‘Steven’ …

Het was nu of nooit”, zegt hij. "Ik kan maar liefst veertig mensen binnen zetten en daar bovenop nog bijna zestig op het terras in de Kerkstraat en op de Grote Markt"
Het heeft vrijdag 14/10/2022 de deuren geopend.

Wat er met 'De Zwarte Kat' gaat gebeuren, is momenteel nog niet gekend. Hopelijk blijft de naam wel voortleven in een eventueel volgende zaak, want na zo'n lijdensweg (vooral van het orgel dan) zou het jammer zijn dat deze naam uit de stad zou verdwijnen.  Tenzij het orgel zelf terug op zou duiken natuurlijk ... 

Als slot nog een paar platenhoesjes van het befaamde orgel ... Voor de lekkernijen en een drankje moet u dus vanaf nu bij Steven zijn en niet meer in 'De Zwarte Kat'!







Bronnen

Inventaris.onroerendefgoed
Orgelaalst.wordpress.com
kroatie.org/index voor omrekeningenmet met index
Muziek du chat noir d'Alost vol II - Potpourri via Youtube Keimi
Muziek 'Iendracht Veroit' van het orgel via Youtube Keimi
HLN 13/10/2022
vrt.be 12/06/2021 - 14/07/2021
dezwartekat.be

woensdag 2 december 2020

Herbergen - Bierhuizen - Cafés

 ‘E pintjen gon drinken’ is van alle tijden. Zelfs tijdens de oorlogsjaren waren de herbergen en cafés nog vaak een plaats van vertier om de moeilijke periodes door te komen. 


Enkel in 2020 (en misschien zelfs nog een stukje in 2021?) kende men door de covid-19 crisis een tijdelijke ‘drooglegging’ in ons land. 
Cafés mochten in eerste instantie nog beperkt open zijn (met een avondklok), maar sedert 10 oktober werden ze volledig gesloten voor onbepaalde tijd. Ook de drankenverkoop in bijvoorbeeld grootwarenhuizen en nachtwinkels werd gelimiteerd : na 20:00 géén verkoop meer.

'Een rebbe schellen' (= een pintje drinken) kan dus eventjes niet , maar iedereen kijkt al uit naar het moment dat het terug mag : een cafébezoekje, een kerstmarkt, een kermis, …  De Belg mist ‘zijn pintje’ …
Een Oilsjterse uitdrukking zegt immers ‘Woor da den braar es, een moet den Bakker ni zen’.

Wat je zoal kan vinden ‘in nen Oilsjtersen stammenei’ vinden jullie HIER, evenals enkele uitdrukkingen om te zeggen dat je zat bent ...

Aalst kende doorheen de jaren honderden cafés, de ene al beroemder (of beruchter) dan de andere, en uiteraard ook allen met wisselend succes. 
De laatste decennia kenmerken zich jammer genoeg door een algemene daling van het cafébezoek, waardoor vele cafés, ook in Aalst natuurlijk, ondertussen reeds verdwenen zijn.
Ook door de coronacrisis lijkt het voor sommigen nog onbegonnen werk te zijn om opnieuw de deuren te openen. 
'Een pintje gaan drinken' (zelfs al is dat een cola of een waterke) …een volksvermaak dat stilletjesaan aan het verdwijnen is? Of komt er toch opnieuw een opmars van ‘ons pintje’? 
De tijd zal het ons leren …

Een café, ook wel kroeg of bar genoemd, is eigenlijk een uitgaansgelegenheid waar allerlei – serieuze en minder serieuze - zaken worden besproken in het gezelschap van allerlei soorten drank (sterke drank, wijn, bier, koffie, thee, frisdrank). 
Het geheel van deze café’s of drankgelegenheden vormen samen de ‘CA’ van HORECA, de verzamelnaam voor ‘hotels, restaurants en café’s’

Er zijn momenteel vier regio’s die door archeologen worden aangeduid als (mogelijke) ontstaansplek van het bier. Dat zijn Israël, Turkije, China en Mesopotamië. 

Voor het brouwproces dat de Soemeriërs in Mesopotamië (tegenwoordig is dat Irak) gebruikten, werd “bierbrood“ gebruikt. 
Dat was half gebakken brood dat in water werd gedrenkt voor een gefermenteerd effect. Vaak werden er ook nog honing en kruiden aan toegevoegd. Aangezien hiervoor dezelfde basisingrediënten werden gebruikt als voor ‘gewoon’ brood, werd het gezien als een net zo voedzaam product, en vandaar dan ook de hypothese dat een pintje het equivalent zou zijn voor een boterham. Men spreekt ook wel eens over een 'glazen boterham', en in sommige voetbalcantines bestelt men wel al eens 'een dagschotel', doelende op een biertje. 

De oudste vondst van ‘bier’ is op dit moment afkomstig uit Israël, om precies te zijn uit de Raqefet-grotten ten zuiden van Haifa. Hier werd in de zomer van 2018 een grot gevonden met sporen van bierproductie (gerstresten in kleipotten) die volgens de onderzoekers teruggaan tot ongeveer 11.000 v.C.

Het bier of alcoholisch brouwsel werd gedronken tijdens rituele feesten ter ere van de goden. Uit verschillende opgravingen immers blijkt dat de potten meestal in of bij een tempel lagen of dat er een soort dansplek aanwezig was in de buurt van de gevonden voorwerpen. 

De oude Egyptenaren ten tijde van de farao’s waren trouwens ook al grote fans van bier.
De toen dikvloeibare drank werd elke dag gedronken. Mannen, vrouwen en kinderen, ze joegen er allemaal liters doorheen.


Rijk en arm stilde zijn dorst met bier, want water drinken was levensgevaarlijk en neen, dat was geen excuus van de mannen. De Nijl fungeerde immes als vuilnisbelt en riool en zat dus vol met uitwerpselen en andere vuiligheid.

Bij het gisten van het bier werden de bacteriën gedood, met als gevolg dat men het drankje zelfs als medicijn ging gebruiken, om het lichaam sterker te maken. 
In wel 100 Egyptische medicijnen zat bier, en uit bewaarde teksten van rond 1500 v.C. blijkt dat een op de zeven patiënten een medicijn met bier kreeg. Er is trouwens nooit Egyptisch bier gevonden, dat is allemaal verdampt.

Een arbeider kreeg toen 4 liter per dag, en dat ‘loon’ werd verder aangevuld door brood, olie, groenten en specerijen.

Bankbiljetten en munten bestonden nog niet, dus op de markt van Thebe, Memphis en andere Egyptische steden werd voor eten, kleding en gereedschap betaald met zelfgebrouwen bier. 

Bier was echter meer dan een medicijn, een betalingsmiddel of een dorstlesser.
De drank werd ook gebruikt om feestdagen en speciale gebeurtenissen te vieren, en om dan zo zat te worden dat men het zich niet meer kon herinnneren …  
Er is dus nog niet veel veranderd …
Zo werd voor bruiloften een speciaal huwelijksbier gebrouwen, waarvan er op het feest flink wat doorheen ging. Vermoedelijk is het ook uit deze tijd dat ‘de zatte nonkels’ stammen. 

En als een vrouw voor de eerste maal moest bevallen, dronk ze de zogenaamde ‘jammerdrank’ om haar zenuwen in bedwang te kunnen houden en de gevreesde barenspijn een beetje te verzachten. 
‘t Is eens iets anders dan een ‘epidurale’ natuurlijk

In hun contreien bezat het drankje een relatief hoog alcoholpercentage tot 6 procent. Het is gekend dat dit volk heel vaak dronk en feestte, want ze geloofden dat door dansen, eten en drinken de kwade goden op afstand gehouden konden worden. 
De Egyptenaren noemen hun bier ‘heneket’. 
Inderdaad, aan de naam te zien zou het een perfecte voorloper kunnen geweest zijn van het Nederlandse ‘Heineken’, maar de laatste is natuurlijk een familienaam en valt volgens sommigen ook niet te catalogeren onder de noemer ‘bier’.

Het was in de tijd van Ramses II (1304-1214 v C) dat de eerste staatsbrouwerijen tot stand kwamen, het bier werd als offer aan de goden gebruikt. 
Bier was een goddelijke drank en moest daarom dan ook voldoen aan veel regels. Hij vond de drank bijvoorbeeld zodanig goddelijk dat het alleen uit gouden bekers gedronken mocht worden. Ook werden er beelden gemaakt van het brouwproces (smartphones bestonden toen nog niet) en werden deze beelden inclusief kruiken met bier in de graftombes gelegd.
Dit soort van miniatuurbrouwerije bestond uit een van hout en gips gemaakt gistvat. 
Hoe het hiernaaals eruit ziet, dat wisten ze niet, maar dat er geen tekort aan drank mocht zijn, dat was zeker …
Niet enkel de overledenen konden trouwens blijven genieten van de drank, neen, ook hier op aarde bleek het drankgebruik niet te stoppen.  Het ‘vloeibare goud’ vloeide duchtig en het gebruik bleef zienderogen stijgen. 


Het kon zo natuurlijk niet blijven duren en in het jaar 51 v.C. maakte Cleopatra, de laatste Egyptische farao, een einde aan het plezier. 
Zij voerde – ja, toen al - een accijns op bier in, waardoor de vele armere Egyptenaren zich deze drank niet meer konden veroorloven. 
Tot die tijd waren het immers enkel de brouwers en bierverkopers die een bierbelasting, zutera (ζυτηρά), betaalden, maar vanaf nu moesten dus ook de drinkers zelf eraan geloven. 
Cleopatra’s argument was dat ze op deze manier openbare dronkenschap terug kon dringen … Waar hebben we dat nog gehoord? 
In de praktijk echter gebruikte zij het belastinggeld om daarmee de oorlog tegen de Romeinen te financieren. 
Ook tegenwoordig bestaat bij velen de twijfel of die extra belastingen / accijnzen er wel zijn in het belang van de gezondheid, en of ze niet dienen om andere projecten mee te kunnen financieren.

De oude Grieken en de Romeinen gaven de voorkeur aan wijn. Zij kenden in hun mythologie dan ook wél een god van de wijn en de vreugde (Dionysos en Bacchus), maar geen biergod. Het waren trouwens de vrouwen die instonden voor de productie.

De Grieken leerden door de veroveringen van Alexander de Grote rond 330 v.C van de Egyptenaren hoe ze bier moesten brouwen en zij gaven het dan op hun beurt weer door aan de Romeinen, die bier eigenlijk maar een ondermaatse drank vonden, een drank van de barbaren. 
Er werd zelfs geopperd dat de Germanen (en dan meer specifiek de Galliërs, jawel, onze contreien) zo verzot waren op de drank dat het eenvoudiger was om hen daarmee te verslaan dan met wapens. 
Iets waar wel wat waarheid zal ingezeten hebben want ‘als de drank is in de man, …’

Omdat het geen liefhebbers waren, wil echter zeker niet zeggen dat de Romeinen totaal geen bier dronken. 
Neen, zeker in het noorden van het Romeinse Rijk, waar de wijnranken het minder goed deden en er dus minder wijn verkrijgbaar was, dronken de Romeinen vooral dit brouwsel. 
En ook van de in Engeland gestationeerde Romeinse troepen in de 2e eeuw n.C.. is bekend dat ze graag bier dronken. 


De Romeinen noemden deze bierdrank ‘curmi’ of ‘cerevisia’. 
De laatste term was afgeleid van Ceres, de Romeinse godin van de akkerbouw. Cerevisia is een samenstelling van cera (graan)  en vise (sterkte-kracht).
En vandaar naar het Spaanse ‘dos cervezas por favor’ is natuurlijk maar een kleine stap.

In deze vroegere tijden waren het trouwens de vrouwen die de grootste brouwers waren. 

Van de 8ste tot de 10de eeuw waren het de Vikings die de plak zwaaiden. 

Zij noemden hun bier “Aul”, een naam waarvan het hedendaagse Engelse “ale” is afgeleid. Ook bij hen waren de vrouwen de enige brouwers en volgens hun wetten moest de volledige uitrusting van de brouwhuizen het exclusieve eigendom blijven van de vrouwen. 
Vikingvrouwen dronken samen met de mannen en deden in een dronken trance, de zogenaamde “bragg”, toekomstvoorspellingen dewelke was een belangrijk deel waren van het religieuze leven. Op de bierkroezen stonden magische inscripties om het kwaad af te weren, de “ale runes”. 

In de 9e eeuw bevorderde Karel De Grote de ontwikkeling van het bier in België door elke abdij te verplichten een eigen brouwerij te hebben, en dat in lijn met de heerschappij van Saint-Benoit (6e eeuw) en de zelfredzaamheid van de monniken.

De eerste bedrijven kwamen tot stand en hierdoor kreeg ook de technische vooruitgang een enorme boost. De recepten werden opgeschreven, de verhoudingen waren afgemeten. Zo werd het bier dat men in de abdijen brouwde steeds verder ontwikkeld en geoptimaliseerd.

De oudste brouwerij in de wereld maakt al bijna 1000 jaar bier. 'De Bayerische Staatsbrauerei Weihenstephan' is nog steeds te vinden op de heuvel Weihenstephan, op dezelfde plek waar in 1040 het brouwen begon.


Tijdens de middeleeuwen werd de import van het nieuwe Duitse hopbier de standaard en verdrong het ‘gruutbier’ of ‘gruitbier’.
Gruit was een combinatie van een graanproduct, een kruidenmengeling, geraffineerde hars om te conserveren en een relatief hoog alcoholgehalte. 
Tegenwoordig is brouwerij Palm in Steenhuffel nog één van de enige brouwerijen die dit gruitbier nog brouwt. Ook in Gent wordt nog een Gruutbier gebrouwen. 

Kloosters ontwikkelden zich tot de belangrijkste bierproducenten.
Hier enkele monniken die aan het 'voorproeven' zijn.
 

Er werden bierbrouwerijen gebouwd en het alcoholpercentage nam toe. Bier veranderde in een professioneel gebrouwen massaproduct dat volksdrank nummer één werd. 

Aangezien het bier in kloosters werd gemaakt waar Latijn de voertaal was, is het dan ook logisch dat vele woorden uit die tijd aan het Latijn ontleend werden 

Het woord ‘bier’ zelf bijvoorbeeld is vanaf ongeveer het jaar 1240 onder zijn huidige naam gekend in de Nederlanden en is volgens etymologen een afleiding van het Latijn biber (‘drank’). 
Ook hier, van biber naar het Spaanse ‘beber’ (= drinken) is maar een klein stapje. 

Sommige taalkundigen leggen de oorsprong van het woord ‘bier’ trouwens bij ‘brouwen’. Dat zou immers hetzelfde klinken als het Germaanse begrip bewwu (wat ‘gerst’betekent). 

Er kwamen naast de kloosters ook veel thuisbrouwers, ook voornamelijk vrouwen, die thuis bier maakten met een lager alcoholpercentage. Het hele gezin, ook de kinderen, dronk mee.

Aan het einde van de Middeleeuwen, rond 1500 n.C., verbruikten de Europeanen gemiddeld zo’n 275 tot 350 liter bier per jaar, met regionale uitschieters boven de 400 liter. 
In de Nederlanden lag de consumptie gemiddeld op 300 liter per persoon. 
Ter vergelijking : in 2018 was dit gemiddeld 78 liter per persoon.

Belangrijk feit is ook dat na de Zwarte Dood (1347-1352) steeds meer mensen bier gingen drinken omdat dit zuiverder was dan water en meer weerstand zou bieden bij pandemieën, dat was trouwens al ‘bewezen’ door de Egyptenaren. 
Waar men tegenwoordig tijdens de covid-19 pandemie dus het drankgebruik tracht in te dijken, werd het door de jaren heen eigenlijk meer gepromoot als hét middel tegen ziekte. 

En bovendien … het was ook een hulpmiddel om het plegen van zonden te kunnen vermijden. 
In de tijd van de Reformatie (vanaf 1517) sprak de Duitse hervormer Maarten Luther zich heel positief uit over bier:
Wie bier drinkt, valt snel in slaap. Wie lang slaapt, zondigt niet en wie niet zondigt komt in de hemel. Laten we dus bier drinken.”

Vóór de 16e eeuw bestonden er naast de kloosters, de abdijen en de hoeves van gastvrije boeren enkel herbergen, logementen en taveernes die gericht waren op het aanbieden van eten, een rustplaats en eventueel ook een onderdak aan reizigers.  
Ook de eigen stadsbewoners konden deze herbergen bezoeken voor een hapje of drankje, hoewel men het toen dus zeker nog geen ‘café’ noemde. 
De naam herberg komst van de woorden ‘her’ (= leger, heer) en ‘berg’ (= bergplaats) … wat de lading natuurlijk wel dekt want veel van de reizigers waren rondtrekkende legers.

Herbergen werden dan ook gevestigd op belangrijke handelsroutes, plaatsen waar veel reizigers langs kwamen. Ze beschikten meestal over stallen voor de paarden van ruiters en (post)koetsen. Vaak kon hier ook van paarden worden gewisseld. De wachttijd werd door de reizigers gebruikt om iets te nuttigen. 
Een stal waar men met koets en al naar binnen kon staat bekend als een doorrit.

Zo kennen we in Aalst bijvoorbeeld ‘De Borse van Amsterdam’, die lag op de handelsroute Rijsel- Amsterdam (Zoutstraat-Kattestraat).


Over de Borse is HIER meer te lezen. 

De Herbergen bestonden uit een gelagkamer, waar gegeten en (vooral) gedronken werd. 
Daarnaast was er ook een ruimte voorzien waar kon geslapen worden. Dat waren meestal geen aparte kamers maar een gemeenschappelijk slaapvertrek, een beetje te vergelijken met wat nu een jeugdherberg is geworden. 
Naarmate de mensen welvarender werden, werden er ook aparte ‘gasten’kamers ingericht wat uiteindelijk resulteerde in speciaal daarvoor gebouwde voorzieningen, namelijk hotels.

Middeleeuwse steden, zoals Aalst, die na zonsondergang de stadspoorten sloten, bouwden ook buiten de stadsmuren stadsherbergen waar eventueel ‘late’ reizigers de nacht alsnog veilig konden doorbrengen. 
Zo kende men koetsiersherbergen, die vooral bedoeld waren voor doorreizende mensen te paard, en uitspanningen waar men de rijtuigen van nieuwe paarden kon voorzien. 

Het beroep van 'herbergier' was toen een eervol beroep en hij nam dan ook vaak een vooraanstaande plaats in het stadsbestuur in. Hij zag en hoorde immers veel en wist dus als geen ander wat er leefde onder de bevolking.
Er was een erecode en er bestonden natuurlijk ook voorschriften om het beroep te mogen uitoefenen. In ‘de gedachte der costumen van Aalst’ uit 1618 staat te lezen dat herbergiers mensen dienen te zijn “van goede estime ende eerlicke conversatie” 
Een goede 'Oilstjerse' herbergier moest hem 'oon de wet van Zjauk aven' (= had zwijgplicht) 

Er werd een grote waarde gehecht aan de eed van de herbergier, zo ook door de overheid.
In discussies, bijvoorbeeld rond dobbelspelen of over de geldigheid van een contract, waar normaal het principe van ‘unus testis, nullus testis’ gold, was dat niet het geval voor een getuigenis van de herbergier.
Dat príncipe (het Latijn voor ‘één getuige, geen getuige’) bestond erin dat indien men voor een bepaald feit maar één getuige had, deze getuigenis niet rechtsgeldig was. Men had er dus minstens twee nodig. 
Dit geldt trouwens tegenwoordig nog steeds voor de journalistiek, waar men een feit niet mag openbaren vooraleer er verschillende onafhankelijke bronnen (getuigen) geraadpleegd werden. 

De herbergier was in dergelijke gevallen vaak een belangrijke getuige, en zijn getuigenis werd dan ook meestal als ‘de juiste’ aangenomen, al was dat natuurlijk zeker niet altijd de meest objectieve.
Voor de overheid diende de herbergier daarenboven het aanzien en de integriteit van de herberg te bewaren om op die manier de rust in de gemeenschap te kunnen behouden.

Op het platteland hadden sommige herbergen sinds mensenheugenis ook een functie als vierschaar of wethuis. 
Pas na de Belgische onafhankelijkheid kwam er geleidelijk een scheiding tussen 'het café' en 'het gemeentehuis', een evolutie die pas volledig afgerond werd in de 20ste eeuw. 
Zelfs na de officiële splitsing behielden cafés wel nog hun gemeenschapsfunctie door het houden van openbare verkopen, door een spaarkas in te richten, en door de lokale verenigingen die de achterzaaltjes konden gebruikten als vergader- of speelruimte. Ook menige politieke meeting werd in cafés georganiseerd, en politici gaven er ook vaak hun ‘zitdagen’. De stap naar de herberg was immers minder groot dan naar een officieel gebouw zoals een stadhuis.

Ook de kooplieden hadden een groot vertrouwen in de waard. Zij vertrouwden vaak hun koopwaar toe aan de herbergier om deze op te slaan of zelfs om deze in hun naam te verkopen als ze verder moesten reizen.
En … waar handel is, is er natuurlijk ook illegale handel. 
Ook in de smokkelhandel speelde de waard dus zeker ook wel een hoofdrol, niet het minste bij de
brandewijnsmokkel, die een enorme groei kende in de 18e eeuw 

In de 15de en 16de eeuw zetten ook de gildenhuizen en schuttershoven hun zalen open voor vooraanstaande burgers en op die manier ontstond er een sociaal onderscheid in het klantenbestand tussen de bierhuizen (of ‘tapperijen’) enerzijds en de gildehuizen en schuttershoven anderzijds.
Hier zien we nog een brouwerij uit de 16e eeuw.


Halverwege de 17e eeuw kenden we dan de opmars van de koffie in Europa

De eerste koffiehuizen ontstonden en werden gretig bezocht door de meer welgestelden uit de stad.
Hierdoor is men ook de ‘chiquere’ term ‘café’, het Franse woord voor koffie, gaan gebruiken. 

Koffiehuizen vestigden zich in de mondaine wijken van het stadscentrum. Hun klanten eisten extra comfort en de gasverlichting, rijk gedecoreerde interieurs met spiegels, sierpilasters en decoratief stucwerkplafonds moesten voldoen aan hun strenge verwachtingen. Deze koffiehuizen zullen zich later doorzetten in het stedelijk fenomeen van het ‘Grand café’.

Geleidelijk aan werd het aanbod aan dranken uitgebreid en anderzijds gingen ook kroegen, tapperijen en bierhuizen zich ‘café’ noemen. Dat klonk immers veel beter …

Er werd toen natuurlijk ook wijn gedronken, al gebeurde dat in mindere mate. Wijn werd voornamelijk door de rijken gedronken en dan meestal nog bij speciale gelegenheden. 
Bier werd door iedereen en bij iedere gelegenheid gedronken en was volksdrank nummer één.

In sommige steden kende men op het einde van de achttiende eeuw het hoogtepunt van de bierconsumptie. 
Daarna volgde een periode van algemene, heel lichte daling van het biergebruik, maar de consumptie van gedistilleerde dranken daarentegen kwam wel in de lift te zitten. 

Er werden steeds meer jenevers en brandewijn gedronken,  het succes daarvan was in het algemeen te wijten aan de lagere prijs in vergelijking met bier, voor een gelijk volume alcohol. 
En er waren ook minder wetten rond deze alcoholsoort. De taksen lagen lager ten opzichte van de taksen die op bier golden en voor de herbergier zelf was het heel interessant dat ze langer goed bleven en dat ze in de opslag minder plaats innamen voor hetzelfde alcoholgehalte. 
Dit maakte de gedistilleerde dranken dan ook heel aantrekkelijk voor personen zonder veel kapitaal die toch een drankhuis wilden open houden, meestal omdat ze de extra inkomsten nodig hadden. 

De herbergnaam werd aangeduid door een uithangbord dat aan de gevel van de herberg ging. 
Toch waren er verschillende voorbeelden waar de naam van de herberg verschilde van wat er op het uithangbord stond aangegeven. De naam kon bijvoorbeeld veranderd zijn door een nieuwe uitbater, maar net iedere herbergier deed de moeite om het uithangbord aan te passen.
Het aanpassen was dan ook een heel omslachtige bezigheid. 
Men moest via officiële weg immers een nieuwe naam en uithangbord aanvragen en de overheid had de eindbeslissing. Een procedure die heel lang kon duren en daarom waren er veel uitbaters die de herbergnaam enkel officieus veranderden.  

In de telling van de herbergen uit 1779 passeren 3333 herbergen en brandewijnhuizen de revue in het graafschap Vlaanderen.  
De volgende namen zijn de tien meest voorkomende met de vermelding van het aantal keer dat de naam voorkomt in de telling.

- De Swaene (swaentien, drie swaentjens,…) 114
- De Croone (keysers croone, blauwe croone,…) 109
- De Leeuw (rode, zwarte, witte, gouden, gecroonde) 81
- Den Hert (vliegende) 61
- St. Hubrecht, Hubert, Hubertus 60
- St. Sebastiaen (st.sebastiaenshof) 59
- De Dry Coningen 58
- De Sterre 47
- Den Engel 35
- St. Joris 32

Zeer opvallend is dus dat doorheen het graafschap Vlaanderen vaak dezelfde namen terugkomen. Er was dus bij de naamgeving duidelijk een belangrijke rol weggelegd voor tradities. Zo valt het bijvoorbeeld op dat de naam De Swaene zo vaak terugkomt en zo verspreid is. Deze naam komt ook in Nederland vaak voor en in Engeland is ‘The Swan’ ook al een zeer verspreide herbergnaam. 

Wat ook opvalt in deze ‘top tien’ is dat er drie heiligennamen in voorkomen. 
Dit had vaak te maken met het feit dat er de aanwezigheid van een gilde was (Sint-Sebastiaen, Sint-Barbara, Sint-Joris).
In andere gevallen had het te maken met de patroonheilige van de gemeente of van de herberg zelf. 

Het feit dat er ook veel namen zijn met het cijfer 3, wijst op het ‘magische getal drie, het getal dat twee andere samenbindt, bijvoorbeeld het mannelijke, het vrouwelijke en het kind.
Volgens de geometrie is de driehoek trouwens de vorm die structuur geeft. En structuur geeft op zijn beurt veiligheid en controle. 
Al het goede komt in drie” en “Driemaal is scheepsrecht’ wijzen hier ook op. 

Later kwamen ook plaatsbepalingen voor in de naamgeving : ''t Hoeksken', 'Onder den toren', ''t Steenweg', ... en stadsnamen 'Wembley', 'Stad Antwerpen', ...
Ook namen van clubs : "In de reisduif', 'de sjotters', ...

In Noordwest-Europa was bier eeuwenlang de dagelijkse dorstlesser, aangezien het niet veilig was om water te drinken. 
Om bier te maken werd het – onzuivere - water eerst gekookt en daarna gefermenteerd, waardoor het een veilige en tegelijk voedzame drank werd. Bier hoorde dan ook bij de dagelijkse voeding van de bevolking. 

Het huishouden, waaronder dus ook het zorgen voor spijs en drank, was sedert mensenheugnis de taak van de vrouwen.
Elke vrouw werd dan ook geacht te kunnen brouwen om haar gezin van het dagelijkse bier te voorzien. Dat 'gezinsbier' was een laagalcoholisch brouwsel van maximaal 1,5 vol.% , dat door het hele gezin gedronken werd, ook door de kinderen. 
 
De vrouwen brouwden thuis vaak grotere hoeveelheden dan hun gezin nodig had. Het ‘teveel’ konden ze dan verkopen. Er waren er trouwens die heel bedreven werden in het brouwen, en die hun bier dan ook op een meer commerciële manier aan de man begonnen te brengen. 

Zo ontstonden in de 19e eeuw dan ook ‘de bruine kroegen’, een soort huiskamerkroegen waarmee de vrouwen een extra centje konden bijverdienen. 
Deze formule bleek een groot succes te zijn. Meer en meer mensen richtten hun voorkamer in als een plaats waar anderen iets konden komen drinken, en in Vlaanderen was op het einde van de 19e eeuw maar liefst één op de zes huizen omgevormd tot zo'n drankhuis.

De oorspronkelijke opzet van de ‘bruine kroegen’ is in de loop der jaren natuurlijk veranderd. 
Deze werden later immers op écht professionele wijze uitgebaat, en een café moest dan ook voldoen aan verschillende regels en eisen. De typische inrichting echter, met kleedjes op de tafels en lampjes aan de muur, die bleef wel bestaan.

In 1842 werd in Pilzen, Tsjechië, door brouwer Josef Groll het pils uitgevonden, wat ook bekend staat als gouden lager pils of pilsner. Pils is een biersoort die tot stand komt via ondergisting en niet door bovengisting. Pils wordt ook wel lager genoemd, omdat het bij lagere temperaturen, namelijk tussen 8 en 15 graden Celsius, vergist wordt. 

Het eerste bier in een fles werd verkocht in 1850. Tot die tijd gingen mensen met een emmer naar de herberg, waar die gevuld werd.
Hier een afbeelding van een dergelijke bieremmer.
 

In sommige brouwerijcafés wordt die traditie trouwens nog steeds in ere gehouden.

Omstreeks 1880 ontstonden naar Duits voorbeeld ook de "Bierhallen".
Dat waren grote zalen, versierd met veel marmer en spiegels, die gespecialiseerd waren in het importeren van het lichte soort bier afkomstig ... uit het Boheemse industriestadje Pilsen … 
Het gebruik van ‘de pils’ was definitief gelanceerd. 

De grootste vrees van de overheden, zowel de steden als de kerk, in de loop der jaren was dat het herbergleven de gemeenschap zou kunnen ontwrichten en extra zou belasten. 
Mannen die hun loon in de herberg opdronken of opgokten en handelaars die onder invloed van drank onbetrouwbare contracten afsloten, konden een gezin vaak heel snel in financiële problemen brengen.
Daarbij kwam nog dat gezinnen in geldnood dreigden van de armenzorg te moeten gaan leven, wat  zorgde voor extra kosten voor overheid.

Nog een andere grote vrees die de overheid had, bestond uit de criminaliteit die verbonden was met het leven in de herberg. 
De overheid ging er van uit dat de herberg één van de voornaamste plaatsen was waar vechtpartijen, moord en doodslag voorkwamen.

Daarom werden in de loop der jaren verschillende initiatieven genomen om het niet zover te laten komen.

Zo besliste men op 7 oktober 1531 bijvoorbeeld dat alle feesten en kermissen slechts één dag mochten duren en dat ze allen op dezelfde dag moesten plaatsvinden. 
Op huwelijksfeesten mochten niet meer dan 20 genodigden zijn. 
Er mocht ook niet getapt worden tijdens goddelijke diensten op zon- en feestdagen en ‘herberg houden’ mocht enkel binnen de dorpskern. 

Ook kansspelen vormden een belangrijk onderdeel van het herbergleven dat de overheid nauwlettend in de gaten moest houden. In 1619 bestond er reeds een taks op speelkaarten en dobbelspelen, want het grote probleem was dat mensen die het al niet te breed hadden hun weinige geld dan ook nog eens gingen verspelen aan allerlei kansspelen.

De herberg werd door de moralisten aanschouwd als plaats van verkwisting en overdaad en waar in 1619 dus nog een taks werd opgelegd werden in 1704 alle dobbel- en kaartspelen helemaal verboden. Diegene die de overtreders aanbracht mocht zelf de boete bepalen, een boete die minimum vijfhonderd gulden moest bedragen. 
De aanbrenger kreeg van dit bedrag de helft en hij bleef anoniem. 
Herbergiers die de spelers toch toelieten in hun herberg riskeerden naast een boete van 600 gulden ook nog een verbod elders een herberg te mogen beginnen.

Vanaf 18 maart 1683 werd het verplicht voor de lokale overheden om een lijst op te maken met naam en ligging van de herbergen binnen het dorp. 
Er mochten geen  herbergen meer worden open gehouden buiten de dorpscentra en de drukke wegen en afgelegen herbergen moeten gesloten worden. 
Er mocht geen bier geschonken worden tijdens de goddelijke dienst op zon-en feestdagen en ambtenaren mochten geen herberg houden, noch bier leveren aan herbergen.

Op 21 juli 1779 volgden opnieuw nieuwe regels.
Ieder dorp diende toen bij het Hoofdcollege van haar kasselrij een lijst binnen te brengen “van alle de herbergen, aubergien ende brandewijnhuizen hunnen jurisdictie met uytdrukking der naemen van de herbergiers, van de uythangberders, ende van de situatie der herbergen midtsgaeders met wiens permissie ende ’t sedert wanneer dezelve zijn geërigeert geweest”.

De hoofdschepenen van de Hoofdcolleges moesten beslissen welke herbergen gesloten moeten worden.
Er werden verplichte sluitingstijden ingevoerd. In de winter (van oktober tot maart) moesten ze om 20 uur sluiten, in de zomer (van april tot september) één uur later.
De koster moest elke avond de avondklok luiden, wat het sein was om de herbergen te ontruimen.

Verder bleven de oudere regels omtrent het verblijven en tappen in de herbergen tijdens de goddelijke diensten behouden en was het kinderen verboden in de herbergen te verblijven. 
Er mochten geen schietwedstrijden meer georganiseerd worden tenzij door erkende schuttersgilden, en er mochten voortaan slechts twee kermissen georganiseerd worden, de ene ter herdenking van de kerkwijding, de tweede op het naamfeest van de patroonheilige van de parochie.

In 1816 kenden we in Aalst de stichting van brouwerij 'De Lelie' door familie De Gheest aan de Zoutstraatpoort (de latere Kalfstraat). 

In 1859 richt August Van de Schueren brouwerij De Vos / Brasserie du Renard op aan de Zeebergbrug. 

Een lijst van de Aalsterse brouwerijen staat onderaan dit artikel. Een lijst van alle Aalsterse cafés is echt onbegonnen werk. 

Op het einde van de 19de eeuw ontstond ook de gewoonte om met opmerkelijke gevels de aandacht van de klanten te trekken. De gedecoreerde houten pui-omlijsting die 50 jaar eerder de winkelbouw reeds gewijzigd had, kwam nu ook aan bod in de herbergen. Niet alleen lieten de puien een maximale hoeveelheid licht binnen, ze boden gasten ook de mogelijkheid naar buiten te kijken.

De Belgische 'Wet Vandervelde' uit 1919, die sterke drank in cafés verbood, moest het alcoholisme onder de verpauperde bevolking tegengaan. De bieren daarentegen kregen wel een hoger alcoholpercentage. 

De ‘Wet betreffende de slijterij van gegiste dranken’ van 29 augustus 1919 bepaalde ook de minimum oppervlakte en hoogte van drankgelegenheden.  
Cafés geopend na 1912 moesten een gelagzaal hebben met een minimum oppervlakte van 30 m² en een hoogte van minimaal 3 meter. 
Drankgelegenheden geopend voor 1912 moesten vanaf 29 augustus 1924 een gelagzaal hebben met een minimumoppervlakte van 25 m². 

Er moesten dus op sommige plaatsen nieuwe cafés opgebouwd worden om aan deze nieuwe regels te kunnen voldoen. 
Dat gebeurde vooral in Jugendstil- en later Art decostijl, en hiermee werd het verschil tussen kroeg en café écht gemaakt :  de kroeg voor het volk, het café voor de middenklasse.

In België noemt men een café ook wel staminee, een woord dat niet is afgeleid van 'Está mineta' ("Er zijn meisjes") ... 
Huh ? 
Wel, het zat zo.  In de 16e eeuw trok het katholieke Spaanse leger in de Lage Landen (België, Nederland, Luxemburg en bepaalde delen van Noord-Frankrijk) ten strijde tegen het oprukkende protestantisme. 
De Spaanse soldaten, onder leiding van Alva, zouden vooral uitgekeken hebben naar hun verblijf in  herbergen waar het aangenaam vertoeven was door de lekkere dranken, heerlijke maaltijden en gezellige sfeer. De sexy serveersters waren natuurlijk een extra attractie. Dat zou dan ook de reden geweest zijn waarom ‘Está Minetta’ (er zijn meisjes) eigenlijk de codenaam was voor de betere herbergen ...

... Fake news !!!... 

Vanwaar deze 'kwakkel' komt ?  Uit Aalst natuurlijk ... !
Het was immers onze eigen Louis Paul Boon die deze mythe in de jaren '60 gelanceerd heeft in één van zijn cursiefjes die verschenen in het dagblad 'Vooruit'.
Volgens hem was het Spaans voor 'meisjes' 'mineta', wat helemaal niet klopt. 
Het dichtst in de buurt komt het Franse woord 'minette' (= een poesje ... koosnaampje voor de meisjes?)
 
Wat dan wel de waarheid is ? 

Wel .... 'Estaminet' is een ondertussen in onbruik gerakend Belgisch woord (zowel Vlaams als Waals) voor café, kroeg, herberg. 
In Noord-Frankrijk (onder andere Frans-Vlaanderen) en in Vlaanderen is het nog steeds in gebruik, alhoewel we hier meestal het woord 'stamenee' of 'stamenei' gebruiken. 
Het woord is van het Picardisch in het Waals en zo in het Vlaams terechtgekomen en was oorspronkelijk 'een ruimte met zuilen waar men bij mekaar kwam'. Het Waalse 'stamon' betekent stijl, staak.

In 1998 waren in België nog ongeveer 25.100 cafés. Sindsdien is een dalende trend waarneembaar in het aantal cafés. Eind 2005 waren er ongeveer nog 19.300 cafés gevestigd. Als uiting van de Belgische biercultuur zijn in veel cafés talrijke (speciale) biersoorten te krijgen.

Vanaf 30 juni 2011 geldt er een algemeen rookverbod in de Belgische horeca, tenzij in cafés die een aparte rookkamer met afzuiginstallatie hebben.
'ne sanderjei' of 'sandrijei' ga je er dus niet meer vinden. De 'schramoeille' (= asresten) moet je dus in een zandbakje buiten deponeren. 

Overeenkomstig de klandizie die de eigenaar wil trekken en de manier waarop hij zijn café presenteert, zijn er verschillende 'soorten' cafés ontstaan. Het onderscheid wordt vooral gemaakt door de inrichting, het doelpubliek, het personeel en de muziekkeuze. 
Zo kennen we ondertussen volgende soorten ‘café’s en bars :

Après-skihut: bootst de sfeer van een après-ski na dmv inrichting en muziek, bv de ‘Moose Bar’.
Biercafé: een café gespecialiseerd in ambachtelijke bieren bv 't Apostelken.
Bodega: een wijnbar.
Brasserie: een café waar maaltijden aangeboden worden met vaak snelle bediening.
Bruin café: ouderwets ingericht café met schaarse verlichting en veel hout in de inrichting.
Cocktailbar: specialiseert zich in cocktails. Modern, met veel glas, bijvoorbeeld ‘Bailar’.
Countrybar / Western Saloon: een in wildweststijl ingericht café.
Danscafé: een café met dansvloer.
Eetcafé: een café met in het begin van de avond geopende keuken.
Grand Café: groot laagdrempelig café met een zekere uitstraling, vaak met een leestafel.
Hotelbar: maakt deel uit van een hotel en is soms langer open dan normale cafés.
Internetcafé of cybercafé: een plaats waar men tegen betaling op een computer kan internetten.
Irish pub : een café dat zich als Iers presenteert en waar vaak Guiness (tapbier) geschonken wordt. 
Kabberdoesj : een café waar prostituees aanwezig zijn. Het woord komt eigenlijk van het franse ‘cabaret douze’. In de 19 de eeuw werden in Frankrijk de herbergen cabarets genoemd. Deze werden opgedeeld in categorieën. Categorie 12 (douze) was de laagste categorie. Merkwaardig is dat het Frans het woord cabaret ontleend heeft aan het Middelnederlands en dit reeds in de 13 de eeuw, opgetekend als tenir kabaret een goedkope herberg, een gaarkeuken houden (1275). 
In het Middelnederlands werden de varianten cabaret, caberet en cabret gebruikt in de betekenis van taverne, goedkope herberg, goedkoop restaurant. Deze woorden werden in de middeleeuwen ontleend aan het Oudpicardisch camberete, dat overeenkomt met het Frans chambrette kamertje (ca. 1190), hieruit ontstond ook het Nederlandse woord kamer. En kameren … tja …
Karaokebar: een café met karaokefaciliteiten.
Loungebar: een café met moderne inrichting waar men kan loungen bij cocktails en loungemuziek, bijvoorbeeld ‘Coaster’ 
Pop-up café: een tijdelijk café (meestal een aantal maanden) op een originele locatie.
Shishabar of shishalounge: waar waterpijp gerookt kan worden. Richt zich vooral op mensen van Noord-Afrikaanse, Arabische en Turkse komaf.
Tikibar: een café dat zich als exotisch presenteert en waar veel cocktails op de kaart staan.

In televisieseries en strips zijn ook vaak stamgasten te vinden. Zo speelt bijvoorbeeld de Amerikaanse televisieserie Cheers zich vrijwel geheel af in een café, zitten de ‘Friends’ ook dikwijls in het café en hangt men bij FC De Kampioenen ook wel vaak aan de toog voor ‘een dagschotel’.
De familiale onderneming Brouwerij Martens lanceerde trouwens samen met Eén en Skyline Entertainment een bier om de release van de Kampioenenfilm ‘Jubilee General’ te vieren.
Na 25 jaar F.C. De Kampioenen ligt 'de Dagschotel' vanaf maandag 20 juli 2015 dus letterlijk in de winkel. 

Een glas drinken op een terrasje is al jaren lang dé manier om te genieten (en te blijven genieten) van een heerlijk rustmoment. 
Kort na de Eerste Wereldoorlog doken in Parijs de eerste terrassen op. Het waren plaatsen waar men even de tijd nam om rustig te genieten van het moment en het leven in de stad gade te slaan. Een open en tegelijk besloten plek om te praten of weg te dromen, alleen, met vrienden of collega's.

De terrasjestrend bleef uiteindelijk voortbestaan, hoewel het sociale aspect ervan echt wel typisch Belgisch en Frans is. Ja, je vindt overal ter wereld terrassen, maar wie goed kijkt, ziet dat ze vooral bevolkt worden door toeristen.

Ook het carnaval was vooral vroeger opgebouwd in en rond de cafés in Aalst. 
Daarom wil de stad dat de feestvierders niet alleen op de Markt blijven, maar ook carnaval gaan vieren in de cafés. De acties om de lokale middenstand te steunen gaat reeds enkele jaaren gepaard met een affiche die het ‘kafeiken in, kafeiken oit’ moet promoten.
De affiches bevatten ook een QR-code, waardoor de bezoekers rechtstreeks op het digitale stadsplan terechtkomen en zo gemakkelijker de deelnemende cafés kunnen vinden.

Een typisch Aalsters bier dat de laatste jaren opnieuw aan een tijdelijke carnavalsopmars bezig is, is de Safir
Over dit biertje, het ontstaan en het verdwijnen ervan, is HIER meer te lezen. 

In 2013 sloot in alle stilte het zogenaamde ‘oudste cafeetje van Aalst’ … Den Biekorf in de Kerkstraat.
Na enkele jaren leegstand heropende in 2017 ‘Oathentique’ … Geen gewoon café waar ze jupiler en cola serveren ditmaal, maar wel een 'haverbar' waar haverbier, -wraps, -pannenkoeken en haverballetjes in tomatensaus geserveerd werden ... een eetcafé dus … dat intussen opnieuw veranderd is naar ‘De Biekorf’.

Een lijst maken van alle cafés is onbegonnen werk ...
Hier een lijst van de brouwerijen die Aalst gekend heeft. 
 
1a. Brasserie et Malterie Alostoises (Dirk Martensstraat) van 1899 tot 1914 

2a. Brasserie Burny-Antheunis (Van Wambekekaai) van 1892 tot 1895 
2b. Brasserie Burny frères tot 1924 
2c. Brasserie Burny frères S.A. tot 1936

3a. Brasserie Fraçois Burny-Burny (Gheerardtslaan) van 1892 tot 1899 
3b. Brasserie Burny frères et soeurs tot 1900 
3c. Brasserie François Burny tot 1903 
3d. Brasserie Burny enfants tot 1908 
3e. Brasserie Joseph Burny tot 1909 
3f. Brasserie R.Blanckaert tot ca.1921 

4a. Brasserie Camu frères (Geraardsbergsestraat 27) van 1905 tot 1906 
4b. Brasserie Gaston Camu (inactief tot 1922) tot 1925 

5a. Joseph De Blieck, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche (Boudewijnkaai 5) van 1899 tot 1922 
5b. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche tot 1925 
5c. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre” tot 1938 
5d. J. De Blieck, Brasserie-Malterie “Le Tigre” tot 1940 
5e. J. De Blieck & Fils, Brouwerij-Mouterij  p.v.b.a. tot 1957 
5f. Brasserie J. De Blieck & Fils, SPRL tot 1968 
5g. Brasserie J. De Blieck, SPRL. tot ca.1974 

6a. Brasserie R. De Gheest (Kalfstraat 3) van 1892 tot 1899 
6b. Brasserie Léon De Meeter tot 1900 
6c. Brasserie De Gheest tot 1914 
6d. R. De Gheest-De Wolf, Brasserie “La Lys” tot ca.1926 
6e. Brasserie De Gheest S.A., Brasserie “La Lys” tot 1940 
6f. Brasserie De Gheest S.A./Brouwerij De Gheest NV tot 1979 

7a. Brasserie J. De Meeter (Denderstraat 36) van 1899 tot 1901 
7b. S.A. Brasserie “Le Lion Blanc” tot 1902 
7c. Brasserie J. De Meeter tot 1903 
7d. E. De Ketelaer-Verstraeten, Brasserie l’Union van 1910 tot 1914 

8a. Brasserie Léon De Meeter (Dendermondsesteenweg) van 1904 tot 1908 

9a. F. Druwé, Brasserie “St.-Antoine” (Fabriekstraat 3) van 1899 tot 1908 

10a. Brasserie Hospices civils (rue Ecartée  ) van 1899 tot ca.1921 

11a. Brasserie “Le Lion d’Or” S.A. (inactief) van 1899 tot ca.1899 

12a. Brasserie Max Moens (Molendries 17) van 1899 tot 1903 
12b. Brasserie Max Moens-Van Assche tot ca. 1921 

13a. Albert Monfils, Brasserie “La Cloche” van 1902 tot 1940 
13b. A. Monfils, Brouwerij “De Klok” (inactief) tot 1944 

14a. Société coopérative “Les Trois Clefs” van 1910 tot 1923 
14b. Société coopérative “Les Trois Clefs”, Van Guiderdueren tot 1929 

15a. Brasserie A. Van Assche-Deconinck van 1892 tot 1895 
15b. Brasserie Van Assche et Cie tot 1899 

16a. Brasserie Fr. Vande Maele (Oude Dendermondsesteenweg 74) van 1892 tot ca.1908 
16b. Société coopérative “Le Coq” tot ca. 1924 
16c. Van den Ameele “Brasserie Le Coq” tot ca. 1924 
16d. Van Besien, “Brasserie Le Coq” (inactief tot 1925) tot 1926 

17a. Brasserie A. Vanderschueren (Brabantstraat 36, inactief tot 1956: Alfred Nichelstraat 36) van 1892 tot 1895 
17b. Vanderschueren fréres, Grande Brouwerij “Le Renard” tot 1906 
17c. A. Vanderschueren, Grande Brasserie “Le Renard” tot 1926 
17d. Brasserie et Malterie Zeeberg, anc.firme A. Vanderschueren tot 1937 
17e. Brasserie et Malterie Zeeberg S.A. tot 1940 
17f. Brouwerij-Mouterij Zeeberg NV/Brasserie-Malterie Zeeberg SA tot 1976

18a. Brasserie Léopold Van Wassenhove (Geraardsbergsestraat 22) van 1899 tot 1901 
18b. Brasserie Adéle Van Wassenhove tot 1905 
18c. Brasserie Adéle Van Mol-Van Wassenhove tot 1925 
18d. Brasserie Van Mol-Van Wassenhove Vve. Tot 1940 
18e. Van Mol VVE, Opvolger C. Huylebroeck, Brouwerij 'De Kroon' tot 1954 

Na het lezen van dit artikel hebben jullie het wel verdiend ! 
Drink er eentje mee met deze middeleeuwse monnik (die zich dat geen twee keer laat vragen)


Bronnen : 

De Morgen 6/7/2018
horecaplatform.be 17/2/2020
Historiek.net / Rudi Schrever
belgibeer.com
Catawiki
bieratlas.nl
monk tasting wine from a barrel - Livres dou santé 13e eeuw
duckske.be
historianet.nl
weekend.knack.be
HLN 13/9/2018
‘Bierkenner word je zo’ (2018) van de Franse bierkenner Guirec Aubert 
inventaris.onroerenderfgoed.be
Scriptie licenciaat geschiedenis van Peter Vanhee (UGENT 2006-2007)
Het bier in het volksleven, 1977, Verstappen J