Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label muziek - andere. Alle posts tonen
Posts tonen met het label muziek - andere. Alle posts tonen

vrijdag 11 november 2022

De Zwarte Kat (De Pelgrim - De Moor - 't Moriaens Hooft - L'Alliance) + Het orgel

Aan het begin van de Kerkstraat, op het nummer 1 vonden we lange tijd ‘café-taverne ‘De Zwarte Kat’. Uit de keuken kwamen er steeds lekkere seizoensgebonden gerechten met zin voor traditie en smaak, en menu’s waren verkrijgbaar op aanvraag. 


Op de kaart vonden we zowel klassiekers als suggesties, en er werd het hele jaar door ook een traiteurdienst verzorgd met een aparte menulijst.

Al het voorgaande staat in de verleden tijd geschreven want het gebouw wordt grondig aangepakt. Het staat momenteel in de steigers, en ook de basis van het gebouw had dringend nood aan renovatiewerken.

Eigenaars Steven en Annick stopten eind oktober 2022 dan ook met de uitbating maar begonnen wel een nieuwe zaak (genaamd ‘Steven’) ‘schiefrechtoever’. Naar het prachtige hoekhuis, waar vroeger de ‘Mister Minit’ gevestigd was. 

Sinds 1994 was het café eigendom van Steven en Annick, zij hadden toen een heel mooi zicht op het oudste schepenhuis der Nederlanden, maar op hun nieuwe locatie hebben ze een nog vollediger zicht op de Grote Markt.

Eventjes de geschiedenis induiken. 

In 1416 heette het café “De Pelgrim”. Bedevaarders van heinde en ver kwamen toen uit richting Brussel langs deze straat de stad binnen. Dicht bij de kerk hielden ze, onder andere in ‘De Pelgrim’, hun rustpauze voor ze verder trokken naar de vele bid- en bedevaartkapellen die onze stad toen rijk was.

Ieder jaar trekken trouwens nog steeds duizenden pelgrims te voet of per fiets naar het Noord-Spaanse Santiago de Compostella, één van de bekendste bedevaartsoorden ter wereld. 
Wat misschien minder bekend is, is het feit dat één van de routes naar dit bedevaartsoord ook door onze stad loopt , namelijk de Jacobsroute die vanuit Haarlem via Antwerpen, Aalst, Doornik en West-Frankrijk naar Spanje gaat.

Oorspronkelijk volgden de pelgrims alle kerken waar een altaar van Sint-Jacob te vinden is, en ‘onze’ Sint-Martinuskerk heeft er ook zo een.
Meer over ‘Aalst en Santiago de Compostella’ is HIER te vinden …

Later in de 15e eeuw vond men hier de vermelding "De Moor", en in de 17e eeuw werd dat ‘’t Moriaens hooft’ 

De namen ‘De Moor’ en ‘’t Moriaens hooft’ komen beide van de benaming ‘Moor’, een Islamitische inwoner van het Middeleeuwse Spanje. 
Het woord ‘Moor’ leidt ook naar een Grieks woord dat ‘zwart’ betekent,  in een lokale betekenis zou het echter ook ‘verblijfplaats’ betekenen. 

In het Nederlands kreeg het woord ‘Moor’ in de zeventiende eeuw de betekenis van neger, wat een aanduiding was voor een lid van een groep donkerhuidige mensen die oorspronkelijk afkomstig zijn uit Afrika ten zuiden van de Sahara. 
Lange tijd was het een relatief neutraal woord, maar sinds het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw wordt het door sommige mensen als minachtend, kwetsend en racistisch ervaren. Volgens de 'Dikke van Dale' wordt de term door een groeiend aantal mensen als onwenselijk ervaren omdat deze met kolonialisme geassocieerd wordt, en meldt erbij dat de term verouderd is. 

‘Hooft’ werd ook vaak gebruikt voor het eerste huis in een straat, in dit geval een logische keuze gezien het pand zich op huisnummer 1 bevindt.

Het café, ondertussen van naam veranderd naar ‘L’Alliance’, stond in de 19e eeuw vaak garant voor live optredens.


Rond 1880 werd dit café uitgebaat door Liborus Van Landuyt, die werd opgevolgd door Leopold Boin, geboren in Aalst 1869 en gehuwd met Valerie D’Outreligne. Het Koppel had drie zonen. 

Het dichtst bij de marktcentrum gelegen café d’Alliance (‘bij Leopold Boin’) was in 1900 eigendom van Brouwerij-Mouterij De Zeeberg, eigendom van familie Van der Schueren.
De herberg telde op dat ogenblik ook enkele kamers. Mogelijk wijst dit op een hotelfunctie in die periode die doorloopt tot begin 1924. 

Het café werd dus ooit ook als hotel betiteld. Door de vaste huurders en het aanwezig zijn van slechts een 2-tal slaapkamers in het woongedeelte, wordt een hotelfunctie zeer onwaarschijnlijk in de latere toekomst. 

In 1925 komen Henri Van Cauwenbergh en zijn vrouw Delphine Moortgat in het café, tot op het einde van 1939. 

Henri Van Cauwenbergh werd geboren in Aalst in 1897. 
Hij was als 17-jarige vrijwilliger in W.O. I. Tijdens een van de laatste offensieven, dicht bij het bos van Houthulst (15 oktober 1918), raakte hij gewond bij het ter hulp komen van een makker en verloor een oog. 
Na de oorlog kon hij zijn vorige beroep van mecanicien niet meer uitoefenen. Door zijn wankele gezondheid en de ondergane heelkundige ingrepen kon hij evenmin het aanvaarde werk op de Gentse begraafplaatsen volhouden. 

Zijn hoofd was nog volledig omzwachteld, toen hij te Aalst Delphine Moortgat leerde kennen. Ze huwden in 1923. 
Delphine, ook wel Fientje genoemd, werd op 15 juli 1900 geboren en was de jongste uit een gezin van 11 kinderen en had slechts een broer. Haar moeder (1858-1923) was vroedvrouw. Haar vader, die 10 jaar ouder was, was kuiper en aan de drank verslaafd en overleed nog voor zijn vrouw. 
Delphines grootvader en diens broer waren de bekende brouwers Moortgat. 
Reeds als jong meisje had ze een radde en scherpe tong, en was ze een knappe, zwartharige slanke verschijning.

In 1925, na Leopold Boin, namen ze na een half jaar huwelijk – Henri was toen ongeveer 27 jaar – hun intrek in café “L’Alliance”. 

Daar hadden ze de gelagzaal, ongeveer 5 m breed en 8 m diep, met daarachter een ruime feest- of vergaderzaal ter hunner beschikking. 
Daarop volgde een binnenplaats (“de koer”) en het “achterhuis” als woonruimte met gelijkvloers en 2 verdiepingen. Op de eerste verdieping waren er een grote en een kleine keuken, op de tweede een grote en een kleine slaapkamer. 
Het gevelgedeelte had voor het café 2 vensters, met ertussen de toegangsdeur. Uiterst rechts een tweede toegangsdeur, die langs een gang leidde naar de 3 verdiepingen boven het café en de tweede zaal. Op de verdiepingen waren woonruimten, appartementen met verscheidene kamers, betrokken door vaste huurders, die ook over een gedeelte van de kelder beschikten. 

De Van Cauwenberghs hadden hun kelderingang in het café, maar hadden verder niets te maken met de huurders van het gebouw. Het aantal en de verscheidenheid van de personen die van deze afzonderlijke toegangsdeur gebruik maakten, was wel een aanleiding om het café ook als “hotel” te beschouwen. 

De uitbaters verhuurden alleszins geen kamers. Mogelijk bevonden zich onder de huurders op de verdiepingen wel dames die heren ontvingen. Onze stad was in die tijd immers rijk aan bordelen en dames van plezier. 
De huidige gevel is qua indeling nog steeds zoals afgebeeld op een foto uit 1893. Alleen verdween het doorlopende balkon op de eerste verdieping en werd het gedeelte dat op het café betrekking had gemoderniseerd toen in 1986 de Taverne er kwam.

In verband met zijn invaliditeit kwam Henri regelmatig in Brussel in de omgeving van de Wetstraat. In de cafés zag en hoorde hij soms orgels (orgels en vooral de orchestrions werden eind jaren 20 vaak geplaatst in kleine cafés).en het was al vrij snel beslist ... er zou ook in zijn café een dergelijk orgel komen. 
Aanvankelijk was Delphine niet erg enthousiast. Ze wilde niet dat het café zou gerekend worden tot de vele “orgelkoten”, zoals men die etablissementen in die tijd wel eens placht te noemen. 

In 1928, het jaar waarin hun enige dochter Adrienne geboren werd, het kon niet uitblijven, kwam er toch ook een orgel. 

Henri bestelde op 12 april 1928 in Antwerpen bij Mortier immers een heus Mortierorchestrion, een instrument met 84 toetsen, en met het uitzicht van een mooi eiken meubel, dat zeer verschillend was van de gangbare café-dansorgels.


Het werd aangekocht voor de mooie prijs van 48760 Belgische franken. (omgerekend 1208.73 Euro) 
Ter info : de 48460 Belgische Franken in 1928 hebben nu zelfs een waarde van maar liefst 43531 € !
Het was dus wel degelijk een serieuze investering.

De catalogus van Usines Th. Mortier beschrijft het als :
Orchestrion op Kartons 80/84 toetschen en met façade nr. 39 van den kataloog,
"2,75 m breedte, 3 m hoog en 200 m muziek”.
“Meubel in eik of mahonie, gewast".
"Zeer kundige façade met uitgesneden panelen, kunst-glas en beeldje".
De huurprijs werd als volgt betaald:

Een voorschot bij het opstellen van het contract en een tweede bedrag bij het in ontvangst nemen van het orgel.”

Daarin was ook de weeldetaks van 6 % op de totale som begrepen, reeks van aangenomen wissels gespreid over 36 maanden, sancties bij “tekortkomingen” van de betalingen en een afwerking voor 15 maart aanstaande … maar dit alles zonder enige verbintenis vanwege de firma Mortier. Voor de ganse periode dat het orgel niet totaal afbetaald was, moest Henri Van Cauwenbergh een verzekering afsluiten “tegen alle gevaar van  brand en ontploffing”.

Het contract draagt de stempel van “Le fonde des pouvoirs” en is ondertekend door G. Hermans. Alle voorgedrukte delen in bruin en Franse tekst. 
Wanneer er iets speciaals werd toegevoegd aan een orchestrion, betekende dit al gauw een meerprijs van 5.000 fr. 
Een register trompetten bijvoorbeeld kostte 3.000 fr. 

Volgens informatie van Oscar Grymonprez zou een orchestrion in het jaar 1921 86.000 fr gekost hebben!. Deze bewuste aankoop mag dus gerust als 'een koopje' aanschouwd worden.

Henri beschouwde het orgel als een persoonlijke aangelegenheid en bleef er nauw bij betrokken. 
Zelfs toen het orgel nog in opbouw was, bezocht hij verschillende malen de werkplaatsen van Mortier. De bouw van het orgel werd begonnen en beëindigd in een periode met klammig weer. Na de voltooiing vond Mortier dat het een buitengewone klank had. Ook toen het orgel geplaatst was, verzorgde Henri het meubel en alles wat errond en eraan was. Het eigenlijke nazicht en onderhoud werd door de firma Mortier uitgevoerd. Alhoewel het orgel niet werkte met muntinworp, was het toch betrekkelijk snel afbetaald.

De 84-toets Mortier orchestrions waren in die periode zeer populair, mede doordat ze een compacte uitvoering hadden waarbij het orgel in een kast was ondergebracht. 

Een beetje technischer : De 84-toets orchestrions hadden in vergelijking met de 67-toets modellen een volledige tegenzang (18 tonen) en meer registers en er waren geen tongwerken aanwezig. 
Deze waren op de ouderwetse manier gebouwd, met grote windlade en symmetrische pijp opstelling en afgewerkt in de zo typerende massieve eik. 


De orchestrions spelen zachter doordat ze op een lagere winddruk werken dan grotere orgels. Ze zijn op zich al dieper van toon, mede door de grotere pijpen, en bovendien transponeren ze niet. Het klavier, waarin de boekmuziek gelegd werd, kon in de meest geschikte zijopstelling verkregen worden, dit zodat het orchestrion dicht tegen een wand kon geplaatst worden.

Door het neerhalen van de tussenmuur werd ook de tweede zaal in de gelagzaal opgenomen, hetgeen de diepte van de zaal praktisch verdubbelde tot ongeveer 13-15 meter. De uitbreiding hield verder geen vernieuwingen in. Het orgel kwam tegen de nieuwe achterwand te staan, waar zich ook de toegangsdeur tot de toiletten bevond.

Alhoewel Henri bijna altijd thuis was, werd het café officieel door zijn echtgenote gerund. Ze kwam weinig in de stad maar als dat gebeurde, gebeurde dit ook 'in stijl', zoals een cafébazin betaamde. 
Volgens haar eigen zeggen “vond men haar ‘pretentieus’ … maar dat was eigenlijk vooral ‘jaloezie’.

Delphine stond gekend als heel vriendelijk en attent voor de klanten en leefde in goede verstandhouding met haar beide buren, van wie zij bij feestelijkheden een deel van hun voetpad zelfs als terras mocht gebruiken.

De tijden en ook het cliënteel veranderden echter, en het zou door 'het gedrag van Delphine' geweest zijn, dat de goede naam van het café teloor ging.

Er werd in het kleine Aalst toen, en nu nog trouwens, veel geroddeld. Delphine werd altijd wel ‘met iemand gezien’ en sommigen beweerden zelfs dat ze een verhouding had met Mortier. Door dit alles vermeden zelfs sommige huurders de benedenverdiepingen en wouden niets te maken hebben met het café en de uitbaters. 

Henri – die zoon was uit een onwettig huwelijk, en slechts een stiefvader kende - was invalide voor het leven en was een kalme persoon met een zacht karakter. 
Toch kwamen er door deze roddels en verklaringen soms hoogoplopende ruzies en vechtpartijen, tot grote schrik van dochtertje Adrienne. 

De gezondheid van Henri en de aanhoudende roddels hebben er toe geleid de zaak uiteindelijk stop te zetten.
Rond Kerstmis in 1938 verlieten ze het café, dat ze dus nooit als “Café- Restaurant” of “Hotel” uitgebaat hadden. 

Het koppel vestigde zich in de Asserendries 19, waar Henri, die er zich eigenlijk nooit thuis gevoeld heeft, in 1966 overleed.
Voor het orgel bleek er in de nieuwe woonst geen plaats te zijn. Het bleef onvergoed staan in het café. ,

In de jaren ‘40 werd het café opengehouden door Hortensia Vertonghen en Jan Van Mol.

In het café stond dus nog steeds onvergoed het orgel. Bij overname in 1938 hebben de Van Cauwenberghs wel over overname van het instrument gesproken, maar onderhandelen met de Vertonghens bleek een moeilijke opdracht indien men hoogoplopende ruzies wilde vermijden, en dus bleef het instrument daar maar staan. 

Hortensia en Jan stonden gekend als een koppel dat regelmatig vocht, en ook de aankoop van het orgel zou tot zwaar hoogoplopende discussies gezorgd hebben.. 

Hortensia was een zwaarlijvige vrouw. Met haar 140 kg kon ze moeilijk gaan en had ze ook hulp nodig van haar echtgenoot voor bij bijvoorbeeld het aankleden en aantrekken van haar kousen. Ze vormde een groot contrast met haar bijzit, “een spichtig en nietig ventje en een vrouwenzot die graag danste”. 

De onzekere oorlogsjaren, de ongunstige veranderingen in de caféuitbating, het soort klanten deed de Van Cauwenberghs echter besluiten om na al die jaren toch tot een beslissing te komen in verband met het orgel. Het zou verdwijnen uit het café. 

Henri Van Cauwenbergh zocht en vond een koper – een boerenjongen – buiten Aalst. Alhoewel er nog niets op papier stond, was het orgel zo goed als verkocht. Henri had zijn woord gegeven. 

Toen men in het café echter te horen kreeg dat het orgel verkocht zou worden trachtten de klanten Henri te doen terugkomen op zijn beslissing. Zij wouden het orgel absoluut in Aalst houden. 

Het orgel, op dat ogenblik een populair dansorgel, vormde bijna een integraal gedeelte van het café. Ook de nieuwe eigenaars, de Vertonghens, wilden het eigenlijk wel houden, en werden er in zekere zin wat in gepushed door de klanten, wat hen natuurlijk zou dwingen tot een grote, onvoorziene en ongelegen uitgave voor de aankoop.

Er kon nu verder worden gedanst in het café, op de muziek van het orgel dat ze uiteindelijk aankochten voor 35.000 fr., inbegrepen het grote repertoire boekmuziek. 
Een koopje dus, want het orgel had in 1928 ongeveer 48.000 fr. gekost (veel later zou blijken dat dit echt een ridicuul laag bedrag was, want rond 1988 werd het op een waarde van 8 á 9 miljoen Belgische frank geschat!)

Rond 1945 was 'de Zwarte Kat' het een soldatencafé geworden. Vrouwen kwamen er om zich met soldaten te amuseren, te dansen en een pintje te drinken. 

Over de juiste vertrekdatum van de Vertonghens ontbreken de gegevens. Zeker waren ze er nog gedurende W.O. II en er is ook geweten dat ze zich later vestigden in de Sint-Jozefstraat 14 in een van de drie huizen die aangekocht waren van Nathalie De Bruyne (vermoedelijke dochter van Fritz De Bruyne), een oude bewoonster van de derde verdieping boven café “De Zwarte Kat”.

Van het orgel werden in de jaren ‘50 verschillende 78 toeren grammofoonplaten opgenomen. Eind jaren ’70 zijn daar ook nog enkele opnames op plaat aan toegevoegd, uitgebracht door het museum Dageraed in Koksijde. De Zwarte Kat was er een van de mooiste en kostbaarste instrumenten en werd afgebeeld op een 3-tal prentkaarten en op een speelkaarten doosje.

Lees en ontdek veel meer foto’s en info over het orgel op deze website  
Het is Aalstenaar Steven 'Keimi' die zich verbeten een weg ploegt door het Aalsterse orgelverleden, en het moet gezegd : hij doet dat schitterend. Op zijn site vertelt hij honderduit over zijn bevindingen en ervaringen. Een aanrader dus om hier ook eens te gaan rondneuzen ...

Dansorgels hebben het uitgaansleven helemaal veranderd. Als mensen vroeger wilden feesten, boekten ze een orkest. Het repertoire ervan was echter vrij beperkt, het was duur en de muzikanten werden moe. Mechanische instrumenten losten dat allemaal op. De orgels werden eerst met de hand bediend en later elektrisch.

Maar van waar kwam nu de naam ?

Waarschijnlijk gaven de verkoopsperikelen aan Vertonghen de rechtstreekse aanleiding tot de naam “Zwarte Kat”, zowel voor het orgel als voor het café. 

Alhoewel Mevrouw Van Cauwenbergh beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de plannen van haar man, en de verkoop daardoor wat tegenhield, dacht Hortense Vertonghen daar helemaal anders over. 

De vele malen dat ze haar verhaal uitgebreid vertelde aan wie het maar wou horen, werd de “schuldige” als “de zwarte kat” bestempeld, een verwijtnaam dus voor Delphine. 

De Van Cauwenberghs waren hier uiteraard zeer boos over, want gezien de vele roddels die de ronde deden over Delphine, was de link met deze benaming uiteraard zeer snel gelegd en voelden ze zich rechtstreeks geviseerd.

De 'nieuwe naam' - een karaktertrek van Delphine? -  zou ook op de gevel geklad zijn door misnoegd personeel. 'Oilsjteneers' zijn immers gekend als ‘rechtuit’ en een dergelijke wraakactie zou dus zeker niet ondenkbaar zijn. 
Delphine was, zoals reeds vermeld, immers wel gekend als vriendelijk voor de klanten maar ze zou helemaal niet sympathiek overkomen bij haar personeel.
‘Ze bezag hen uit de hoogte’ en behandelde hen slecht. 

Echter, ... men kan eigenlijk moeilijk van personeel spreken. Eén weduwe kwam eenmaal in de week als schoonmaakster, en dat was het zo een beetje. In de weekends en met de karnaval- en kermisdagen kwamen de zus en haar echtgenoot ter versterking, en ook wel eens een garçon.
Dus een dergelijke wraakactie van 'het personeel' lijkt wel tamelijk onwaarschijnlijk. 

Korte tijd nadat de naam gegeven was, werd deze in boogvorm op de beide cafévensters geschilderd. Dit was zeker nog het geval tot rond 1945, toen werden de vensterramen in het groen en later in het rood geverfd. Op de gevel zelf was toen echter geen naam aangebracht. 
Officieel was het nog altijd 'L'Alliance' maar iedereen kende het café beter onder de nieuwe naam 'Zwarte Kat'.


De ‘kat’ is trouwens een veelvuldig voorkomende naam in benamingen te Aalst en onmiddellijke omgeving. 
Denken we bijvoorbeeld ook aan de Kattestraat (sedert 1291, een rijksweg met kasseien wegdek dat niet geasfalteerd mag worden), de Kattewijk (‘de Kat’ genoemd – de schilder Valerius De Saedeleer werd er in 1867 geboren), de Kattepoort (1397, één van de vijf stadspoorten), de Kattestraatbrug (onder de poort over de stadsgracht die in 1793 gedempt werd), de Kattevest of Kattestraatvest (1457) en de Kattestraatsteenweg (1728). 

Met het woord ‘kat’ in deze benamingen wordt dus niet noodzakelijk het welgekende huisdier bedoeld. Een ‘katte’ was immers ook de benaming van een omheining tussen twee stadspoorten, bestaande uit houten palen die met vlechtwerk verbonden waren.

Van waar de naam 'De Kat' dus exact komt? Da's even gissen ... 

Maar wat wel zeker is, is dat de naam ook op de hoes van een plaat verschijnt die in de jaren '50 werd uitgegeven (door Decca). 


Op die hoes stond de tekst ‘L’orgue du Chat Noir d’Alost’, en sindsdien hebben we dus een volledige zekerheid dat dit de naam van het orgel geworden was.  Het orgel dat voordien reeds een 10-tal jaren had gespeeld 'zonder naam'. 

Het was dus door rechtstreeks (of onrechtstreeks) toedoen van de nieuwe eigenaar dat het orgel een naam kreeg, die later ook op het café zelf overging.

We beseffen het misschien niet altijd even goed, maar op dit orgel werden ook carnavalshits gespeeld, die nu nog steeds, zij het dan in een iets andere versie, gekend en bemind zijn. 

In 1957 bijvoorbeeld werd Don Marco Prins Carnaval in Aalst. Het was de schuilnaam voor de jonge Marcel Henninck, want toen was het nog gebruikelijk dat prinsen niet hun echte naam gebruikten. Naar aanleiding van de verkiezing tot prins werd voor het eerst in de geschiedenis van Aalst Carnaval een liedje uitgebracht dat overal en altijd afgespeeld kon worden, op elpee.  

Het liedje kreeg de weinig originele titel "Prins Karnaval" en werd gecomponeerd voor het ons ondertussen reeds bekende dansorgel.  De opnames werden op plaat geperst en  vanaf 1957 kon het liedje overal gedraaid worden. 
De naam van de elpee waar het nummer op terechtkwam, verwijst naar het intussen verdwenen orgel: "L'Orgue Du Chat Noir D'Alost – Valses Célèbres / Marches Célèbres Vol. 1".

Luister .... 


En ... herkend?

Ja hoor, het oude liedje uit 1957 doet nu nog altijd een belletje rinkelen in Aalst, zeker bij de doorwinterde sportliefhebbers. De klassieke orgelmuziek diende immers als basis voor het overbekende supporterslied van "Eendracht Aalst". 
Het was kandidaat-Prins Carnaval Johny De Mol die die nieuwe versie uitbracht in 1972 als "Iendracht Veroit". 
Het nummer is echter pas heel bekend geworden bij het grote publiek in de versie van Keizer Kamiel Sergant uit 1991. 
De melodie is onmiskenbaar dezelfde als die van het liedje uit 1957. En zo leeft de oudste carnavalshit zelfs zoveel jaren later nog steeds verder. 

Hier nog een beetje orgelmuziek van het befaamde orgel, in een arrangement van August Schollaert. 
We horen : Potpourri N° 2
B2a  Frou-Frou : Written-By – H. Chateau
B2b  La Valse Dans L'ombre : Written-By – Burne
B2c  On N'a Pas Tous Les Jours Vignt Ans : Written-By – L. Raiter
B2d  Marguerite : Written-By – Velsien
B2e  Elle A Perdu Son Pantalon : Written-By – Paoli
B2f  La Matchiche : Written-By – Ch. Borel-Clerc

Victor Carael zou vanaf juli 1958 tot eind 1962 de eigenaar worden, het café wordt vermeld onder de naam “De Zwarte Kat, met zijn prachtig orgel bekend van de grammofoonplaten”. 

De ingang van het café was toen overigens al veranderd. Er was een portaal aangebracht dat in de rode verf was gezet. Vele cafés hadden toen rood- met wit schrijnwerk gezien dit de kleuren van brouwerij De Zeeberg waren. In 1962 was naam L’Alliance reeds van de ramen verdwenen. De zijdeur naar de bovenverdieping was er nog steeds tot in 1975.

In juli 1968, de naam was toen ook officieel al veranderd naar “De Zwarte Kat”, was het jammer genoeg gedaan met de muziek en werd het café gesloten.

Urbain De Pues is de man die het leegstaande café in 1975 overnam van brouwerij De Zeeberg en is waarschijnlijk meteen ook de laatste persoon die het orgel nog in het café heeft zien staan. 
Hij huurde van brouwerij Zeeberg en was ook niet op de hoogte van wie de vorige uitbaters waren. 
Die had hij immers nooit gezien, maar ‘de grote madame’ die er woonde zou op de ene of andere manier familie geweest zijn.  
Eén van de eigenaars was in elk geval Guy Vanderhaegen, kleinzoon van Schotte (kasteel aan Sint-Job waar HIER alles over terug te vinden is). 

Urbain wou zo snel mogelijke een nieuwe zaak openen en het oude café werd door architect Herwig van Holsbeeck, met veel oranje kleuren, omgebouwd tot nieuw modern café. 
Naar de vraag wat er met het orgel diende te gebeuren antwoordde Urbain zonder beter weten in “Wat heb je met de rest gedaan?" ... en het werd dus “Afvoeren met de container”. 

Orgels waren ‘uit den tijd’ en muziek werd gespeeld vanop de jukebox of via bandopnemers die achter de bar bediend werden. 
Jaren later kwam hij toch tot het besef wat hij gedaan had. 

De schroothandelaar, Daniël Dageraedt, bleek echter toevallig ook een groot orgelliefhebber te zijn. Hij redde het "Orgel van de Zwarte Kat" en ook andere instrumenten van de vernietiging. Hij bouwde zo een collectie uit in Koksijde en hield er een klein orgelmuseum open. 

De collectie in Koksijde is later verhuisd naar een museum in Brugge, waar er meer buitenlandse toeristen kwamen. 
Toen Daniël stierf, werd het museum gesloten en was het orgel niet meer te vinden.

De Zwitserse veilingmeester Retronio Breitenmoser heeft in de jaren '90 een deal gesloten met en heeft de collectie verkocht aan een Japans privémuseum dat orgels opkocht. Ze werden vanuit Brugge rechtstreeks naar daar verzonden in 1989.

“De Zwarte Kat” zou daar echter nooit zijn aangekomen. 

Is het daar bij aankomst ergens verloren geraakt in één of ander pakhuis? 
Of is het er écht nooit aangekomen en zou de container waarin het orgel zat op zee verloren zijn gegaan? 
Dat laatste was eigenlijk al bijna onmiddellijk uit te sluiten, want andere orgels van hetzelfde lot waren wel goed terecht gekomen. Enkel twee exemplaren zouden verloren gegaan zijn. 

Eén van de laatste berichten over het orgel was dat het in Japan bij de eigenaar van een vishotel gevonden zou zijn, 9000 kilometer verwijderd van Aalst.  

De brave man kocht het op een veiling, vermoedelijk dus van de Japanse zakenman die het 30 jaar geleden had gekocht. De nieuwe eigenaar heeft het orgel in zijn living gezet. Hotelgasten kunnen er een bezoekje reserveren om naar de Aalsterse orgelmuziek te luisteren.
Het speelt dus nog maar zou in vrij slechte staat verkeren. 

De eigenaar van het vishotel laat weten dat hij het orgel eventueel wel wil verkopen aan geïnteresseerden als die een goede prijs bieden, een bedrag plakt hij er niet op. Er zou interesse zijn van Vlaamse én Nederlandse orgelverzamelaars. 

Gezien de zoektocht en het mysterie rond het orgel groot is, blijkt dat vrijwel alle berichten die verschijnen door liefhebbers worden verwijderd om geen stormloop te creëren wanneer her meer informatie of een verkoopsprijs zouden opduiken. De eigenaar of eventuele kopers lijken het dus zeker liever niet in de aandacht te stellen.

Ergens is het dus misschien te hopen dat er bij de Stad Aalst steun en financiering kan gevonden worden om het orgel terug te brengen 🤞
Het is immers Aalsters erfgoed ...

Het orgel dat tijdens W.O. II aangekocht werd voor 35.000 fr. inbegrepen het grote repertoire boekmuziek, werd rond 1988 op een waarde van maar liefst 8 á 9 miljoen Belgische frank geschat!
Een nieuwe schatting zal uiteraard afhangen van de staat waarin het instrument zich nog bevindt.

Urbain was eigenaar van het café tot hij rond 1980 dit op zijn beurt over laat aan een garçon die bij hem werkte. Deze heeft het café open gehouden tot 1986. 

Taverne De Zwarte Kat werd gestart in 1986, door Pierre Van Geit, een ex-voetballer, die reeds verschillende gelijkaardige zaken uitgebaat had. 
Pierre nam binnenhuisarchitect Jan De Neve onder de arm voor de renovatiewerken en binnenhuisarchitectuur. 

In 1994 werd het café eigendom van Steven en Annick, en zij kregen er meteen een mooi zicht op het oudste schepenhuis der Nederlanden bij. Hier nog een fotootje uit 2008.


Deze taverne zou dus blijven bestaan tot in oktober 2022.

Helemaal los van dit verhaal toch nog even vermelden dat er vroeger ook wel eens sprake was van een 'Orgue à chats' (ofte 'kattenorgel'). 

Een dergelijk kattenorgel (of kattenpiano) is een hypothetisch muziekinstrument dat bestaat uit een reeks dozen waarin katten zijn ingesloten, gerangschikt in volgorde van bereik. De staart van elke kat is bevestigd aan een klaviertoets. Als er op een toets gedrukt wordt, miauwt de corresponderende kat van de pijn. 


Een paar van deze instrumenten worden genoemd in de literatuur van de 16e tot de 18e eeuw. Zo zou het oudste kattenorgel uitgevonden zijn in 1549.
Ook werd het beschreven door Jean-Baptiste Weckerlin in 'Nouveau Musiciana', een verzameling uittreksels uit zeldzame of bizarre werken, anekdotes, brieven, enz. over muziek en musici, die werd gepubliceerd in 1890.

Er is dus wel het één en ander geschreven over dergelijke 'orgels', maar er is nooit een bewijs gevonden dat er ook ooit één is gebouwd ... Gelukkig maar ...

Terug naar Aalst nu. 

Steven en Annick besloten om in 2022 de zaak te verhuizen naar het hoekhuis ‘Den Draeck’ aan de Grote Markt. Deze verhuis betekent trouwens dat er opnieuw intrek genomen wordt in een historisch belangrijk gebouw. 
Het huis is reeds in 1409 gekend als "De Draeck". Het rust op één enkele zuil (tegenwoordig gebetonneerd) met kapiteel van hetzelfde type als de zuilen in de kelder van het Schepenhuis. Oorspronkelijk vertrok hier een onderaardse gang onder de Grote Markt naar het oud stadhuis. 
Voor ‘Mister Minit’ vond men er de goudzaak "De Meersman", gesticht in 1870. En nu dus ‘Steven’ …

Het was nu of nooit”, zegt hij. "Ik kan maar liefst veertig mensen binnen zetten en daar bovenop nog bijna zestig op het terras in de Kerkstraat en op de Grote Markt"
Het heeft vrijdag 14/10/2022 de deuren geopend.

Wat er met 'De Zwarte Kat' gaat gebeuren, is momenteel nog niet gekend. Hopelijk blijft de naam wel voortleven in een eventueel volgende zaak, want na zo'n lijdensweg (vooral van het orgel dan) zou het jammer zijn dat deze naam uit de stad zou verdwijnen.  Tenzij het orgel zelf terug op zou duiken natuurlijk ... 

Als slot nog een paar platenhoesjes van het befaamde orgel ... Voor de lekkernijen en een drankje moet u dus vanaf nu bij Steven zijn en niet meer in 'De Zwarte Kat'!







Bronnen

Inventaris.onroerendefgoed
Orgelaalst.wordpress.com
kroatie.org/index voor omrekeningenmet met index
Muziek du chat noir d'Alost vol II - Potpourri via Youtube Keimi
Muziek 'Iendracht Veroit' van het orgel via Youtube Keimi
HLN 13/10/2022
vrt.be 12/06/2021 - 14/07/2021
dezwartekat.be

woensdag 3 februari 2021

Emiel 'Milo' De Coster

Emiel De Coster (°3/3/1929 - +1/4/2005) was een Aalsters impresario, manager, producer, componist of zoals in de vroegere telefoonboeken vermeld stond ‘artistiek manager-produkteur’.

Milo De Coster was de man die ooit omschreven werd als "de weerwolf van de Vlaamse showbusiness'', volgens anderen als “een gangster”. 


Naar zijn kledij kijkend zou hij in elk geval gemakkelijk voor het laatste hebben kunnen doorgaan. Altijd strak in het pak met een kleurrijke das, heel vaak een zwarte bril met filterglazen en nooit zonder sigaret. Op zijn manchetknopen de letter M, van Milo.

,,Met een kruiwagen rij je geen koersen'', was één van zijn uitspraken om een compliment te geven aan goed presterende artiesten. 

Over het leven van Milo De Coster kun je eigenlijk meer dan een boek schrijven en “De wet volgens Milo” zou daarvoor een prima titel kunnen zijn. Ook voor het dikste hoofdstuk in het boek ligt trouwens al een titel klaar. Dat zou zomaar "Zo maakte ik Liliane Saint-Pierre' kunnen zijn ... 

Zo stond het in 1968 toch in de krant. 
Het was een interview met Milo De Coster waarin de manager zijn aandeel in het succes van Liliane, het grootste raspaard uit zijn stal, schetst. 
De korte samenvatting : Milo deed alles, hij hield de teugels stevig in handen. Liliane hoefde alleen maar te zingen. 
Dat ze talent had, dat was niet tegen te spreken, maar volgens Milo was er wel een klein probleempje. 
Het ging hier om een meisje van de boerenbuiten. Molenstede bij Diest. Geen algemene ontwikkeling. Ik moest haar voortdurend zeggen: grimeer je zo, kap je zo, loop zo, zet je zo, praat zo.''

Manager Emiel ontdekte Liliane (toen nog niet 'Saint-Pierre') toen ze amper vijftien was. ,,Je moet er jong mee beginnen'', zei hij,  “dan volgen ze je nog blindelings.'' 


Liliane Keuninckx (°18/12/1948) was de oudste van twee kinderen in een modaal Diests gezin. Vader Theophile was een spoorwegbediende, moeder Gabriëlle Heylen verdiende de kost als poetsvrouw, naaister en fabrieksarbeidster. 

De jonge Liliane legde een ‘gewoon’ parcours af. Kleuterschool bij de ’nonnetjes’, Ecole Moyenne in de Overstraat en nadien de technische normaalschool. 
Als kind al werd ze tijdens schoolfeestjes en feestjes van de turnkring wel altijd gevraagd om een nummer ten beste te brengen. Hoewel ze goed bij stem was, en aan die verzoeken dus steeds met plezier voldeed, lag haar eigenlijke ambitie en interesse eigenlijk bij het ballet. 
Maar … daarvoor zou ze lessen moeten volgen in Antwerpen en dat was te duur. Het werd dus gymnastiek.

Vanaf haar dertiende nam ze deel aan zangwedstrijden

Tijdens de 'Variétéwedstrijd Volkswagen/Radio Luxembourg' eindigde ze op een mooie tweede plaats. 
De hoofdprijs, een fonkelnieuwe wagen, zag ze wel aan haar neus voorbijgaan, maar het leverde haar wel een platencontract, een monsterhit in Vlaanderen én het begin van een professionele carrière op.

Milo De Coster ging Lilianes zaken behartigen en het leven van de vijftienjarige veranderde grondig. 
De school moest ze voor bekeken houden en zou zou verder worden gevormd door 'de leerschool van het leven'. Het werd meteen ook een tijdelijk afscheid van haar geboortestad Diest.
Milo, woonachtig in de Volksverheffingstraat in Aalst, zorgde er immers voor dat ook Lilianes leven zich tot halverwege de jaren ’80 zou afspelen in het Aalsterse

Liliane werd het ‘vijfde kind des huizes’ en ze werd verliefd op een zoon van Milo, Denis. 

Op het einde van de jaren '60 werkte Liliane ook een tijd samen met Claude François in Parijs. Hij was het trouwens die haar de artiestennaam “Saint-Pierre” bezorgde. 


De zanger was toen ‘top’ in Frankrijk, maar een echte fan was Liliane niet. Ze keek wel op naar zijn perfectionistische manier van werken.     
Uiteraard had het gemakkelijk voor haar geweest ook in Frankrijk te gaan wonen tijdens deze samenwerking, maar daar wou Milo absoluut niet van weten. 
Wellicht dacht hij haar op die manier te verliezen, en ze kreeg de keuze … of beter een ultimatum.
Ze moest en ze zou terug keren naar België, daar hebben Claude en Milo trouwens ruzie over gehad. 

Milo had trouwens van niemand schrik.

Tijdens een Duitse tv-show met een heel belangrijke regisseur durfde hij het aan om zelfs die man te ‘commanderen’ : “Zó brengt gij Liliane in beeld, en niet anders!”  
… Dikken ambras dus …
En toen Claude François haar met een zware oogontsteking wou laten optreden, zei De Coster ‘nee’ en hij eiste een verbreking van het platencontract met Claude François op grond van morele wreedheid.
... Ook daar dus weer dikken ambras …

Gezien ze in die periode een relatie had met Milo’s zoon Denis werd het Frankrijkavontuur eigenlijk een hartskeuze ...   'Het succes en in Frankrijk blijven' of 'haar lief terug zien en naar België komen'. 
Het werd ‘terug naar huis’. 

Milo zelf nam het managen altijd heel serieus. 
Zo besliste hij wat Liliane moest zingen, hoe ze het moest zingen, en met welke muzikanten. 
Hij, en alleen hij, bepaalde waar ze optrad en in welke kleren.
Zelfs de haarkleur zorgde ooit voor een leuke anekdote. Milo werd immers de man die Liliane een groene spoelbeurt gaf. Hij dacht daarbij aan de pelsmantels van Sonny en Cher en het lange haar van The Beatles die deze artiesten zo kenmerkte en zorgde voor een grote herkenbaarheid. 
Liliane moest en zou dus ook zo'n blikvanger hebben, en op een dag werd het beslist : Liliane zou groen haar dragen. Toen ze met haar groene hoofd de scène opkwam, schrokken de mensen zich natuurlijk een aap, maar het opzet was wel geslaagd : de mensen spraken erover.

Hij was soms misschien nogal rechtuit, of noemen we het ‘bot’, maar wat je de manager zeker niet kon verwijten is dat hij geen moderne kijk had op de showbizz. 
‘Business is business’ en artiesten waren eigenlijk producten die je moest verkopen. 
Deze wijsheid haalde hij trouwens van Brian Epstein, de manager van The Beatles, die hij persoonlijk kende. 

Na de mislukking in Frankrijk bleef onze Milo niet bij de pakken zitten en broedde hij op een nieuwe show, deze keer met een meer religieuze invalshoek.

In november 1970 ging zijn modern klankbijbelspel ‘Glory Halleluia 2000’, een vermenging van fragmenten uit het Oude en het Nieuwe Testament, in première in Tervuren. 


Emiel bleek van de gewone shows wat afgestapt te zijn, en werd nu blijkbaar geïnspireerd door de bijbel.
Hij wou hiermee de bijbel actualiseren, iets nieuws brengen in Vlaanderen … 
Het idee haalde hij van een Canadees zanger die zich gespecialiseerd had in religieuze muziek. 
Reeds van jongsaf was hij bovendien geïnteresseerd in de catechismus en de bijbel. Het bijbelspel dat hij maakte ging dan ook vanaf de schepping tot de ‘acht zaligheden’. 
De tekst van het stuk was van Valère Van de Kerkhove, op muziek van Jan Leopold, het draaiboek was volledig het werk van Milo. 

Voor de uitvoering deed hij een beroep op Liliane St Pierre, Martine Morgan en de Rwandese Mana als belangrijkste vocalisten. 
De jongens die Liliane vroeger begeleid hadden in de zaalshows zouden optreden als muzikanten en koorzangers. Onder hen Andre Peirsman en Marc De Coen, diegenen die hem later het vuur aan de schenen trachten te leggen. 


Liliane zou op 6 maart 1971 in alle stilte met Dennis trouwen, en daar had ‘schoonpapa’ het moeilijk mee.

Hij wou dat ze zou stoppen met zingen maar ze verzette zich daar tegen.  

Later dat jaar werd de zwangere Liliane in de show vervangen door de toen 29 jarige Etta Cameron. 
Dennis en Liliane kregen op 11 augustus een zoon, Philip, en Milo wou opnieuw dat ze thuis zou blijven. Een opvatting van hem die dus niet zou veranderen. 

Etta zou het na het opdoeken van de show ook nog ver schoppen. 

Ze tekende een contract bij platenhuis Barclay (waar Milo ondertussen ook artistiek directeur was), haar eerste single ‘come together all the people’ werd een groot succes en ze mocht optreden in het voorprogramma van ‘the three degrees’.

Het begon allemaal in Tervuren en ging van daar naar Leuven, Diegem, Kortrijk, Lebbeke, Erembodegem … en daarna stonden Duitsland, Italië en Frankrijk nog op het programma. 
Het nieuwe idee, met gospelsongs, blues, calypso’s, en ook klassieke koralen zorgde ervoor dat het ministerie van cultuur ook achter hen stond, zodat ze werden ingeschakeld in internationale uitwisselingsprogramma’s. 

Bij de start van deze ‘klankbijbel’ werd de SV Miloscoop opgericht. Een samenwerkende vennootschap die Milo aan een licentie als beroepsimpressario moest helpen en die bovendien de familiale geest in de groep zou moeten bevorderen. Alle leden hadden namelijk een aantal aandelen in de SV.

Terwijl Milo er in slaagde om duizenden mensen in de streek opnieuw of voor het eerst terug de kerken in te krijgen, keken de pastoors verwonderlijk op naar het beeld van ‘applaus’. 
Ze merken hoe de kaarten vlot van de hand gaan, en zien bijvoorbeeld Liesbeth List in Aalst zingen over leed, dood, vreugde en liefde. 

Op de vraag in 1971 of hij aan het buitenland dacht, was het antwoord dat er een contract in de maak was voor 140 optredens in Duitsland. Er zouden gedurende één week premières gehouden worden met een Vlaamse groep, waarna de zaak zou overgenomen worden door een Duitse groep.
“We zijn bezig geschiedenis te schrijven” waren zijn gevleugelde woorden. 

Later dat jaar bleek dat er al 151 voorstellingen voorbij waren en dat Den Haag, West Berlijn en Salzburg ook aan de beurt kwamen. 

Hier de bijna volledige groep van Glory Halleluja in Oostenrijk. Liliane staat hier niet bij. Milo zit uiterst rechts op de foto, en heeft zichzelf een bijna-religieuze kledij aangemeten. 


In enkele kranten werd gewag gemaakt van het feit dat het niet zo goed zou gaan met Glory Hallelujah omdat enkele mensen de groep verlaten hadden.  Die werden wel onmiddellijk vervangen, maar het bleef natuurlijk allemaal een financieel risico. Weddes, sociale lasten, het werd hen zeker niet gemakkelijk gemaakt. 


In 1973 zou Emiel stoppen met het project en zou hij zich gaan toeleggen op platenproductie.
Waarom stoppen op dit hoogtepunt? 

Omdat Milo moe was’, dat was de ‘officiële reden. 
Hij moest dringend rusten en daarenboven liepen de rekeningen te hoog op en was er geen subsidiëring van het ministerie van cultuur.
Voor Milo werd dit het einde van een droom, maar hij heeft toen toch maar verwondering gewekt uit onder andere de USA … 
Na 741 opvoeringen betekende moeheid dus het einde … of lag de reden toch ergens anders? 
Volgens leden van het gezelschap zou de ontbinding immers wel degelijk gelegen hebben aan onenigheden binnen de groep. 

1974 Kondigde zich aan als het jaar waar de manager en zakenman het allemaal zou mogen komen uitleggen in de rechtbank. Twee van zijn vroegere medewerkers beweerden toen immers dat ze waren opgelicht. Ze eisten een schadevergoeding van een miljoen. 

Zoals reeds eerder vermeld, hadden de leden van de groep een aantal aandelen in de SV Miloscoop. 
In de statuten van de vennootschap stond te lezen dat de financiële kant van de onderneming volledig zou worden uitgevoerd door Milo. 
Er werd overeengekomen dat iedere uitvoerder van de Klankbijbel per voorstelling een vergoeding zou krijgen van 1000 Frank. Bij eventuele grotere successen en inkomsten zou er een hoger bedrag worden uitbetaald. 
Om uit de kosten te kunnen komen had Milo echter telkens 45 000 frank nodig. Hij moest immers de klank- en lichtinstallatie betalen, en de publiciteit, … en en en …

Uiteindelijk bleek dat ‘Glory Halleluja’ geen winstgevende zaak was. Milo betaalde immers ook de pastoors hun kosten terug uit eigen zak en beweerde nooit één cent subsidie te hebben gekregen van het ministerie. 
Zelfs bloemen voor de koningin op de première diende hij zelf te betalen uit eigen zak. 
Marc De Coen en André Peirsman maakten deel uit van het gezelschap maar werden tijdens een statutaire vergadering in 1971 uit de SV Miloscoop gezet. Zij verkochten op die dag hun aandelen en tekenden de balans, die op dat moment trouwens al een serieus verlies vertoonde. 

De firma BASF, die zich toen net op de platenmarkt had gelanceerd, gaf een budget van 50 000 Duitse Mark aan Milo, een bedrag waar 90 uitvoeringen in Duitsland tegenover stonden. 
Hoewel de start veelbelovend leek, bleek de concurrentie met ‘Jesus Christ Superstar’ moordend te zijn. 
Op 31 augustus 1973 werd het contract met Duitsland verbroken en stopte Milo met het hele ‘Halelujah’-avontuur.

De klacht van de twee artiesten was dat ze nog auteursrechten zouden moeten betaald krijgen. Volgens De Coster was dit echter niet het geval want zij waren in geen geval ‘auteurs’. 
De arrangementen werden gemaakt door Jacques Sey en die heeft daarvoor 160 000 frank gekregen. 
De muziek op de plaat werd gespeeld door studiomuzikanten en dus vingen De Coen en Peirsman ook daar bot … Volgens Milo konden de twee trouwens geen noot muziek lezen. 
Volgens beiden kregen ze ook nooit kilometervergoedingen doorbetaald, maar daarvan was volgens Milo ook geen sprake. Hij had een globaal bedrag ontvangen van BASF en de uitvoeringen liepen daar uit op een financiële kater.

In 1975 kwam Milo met een nieuw idee op de proppen. De ‘one face singel’. 

Gezien de productiekosten om een B-kant op te nemen even hoog waren als die van de A-kant, en uiteindelijk meestal toch niet gespeeld werd, besloot hij om singels uit te brengen met maar één kant … en aan een lagere prijs (50 frank in plaats van de 85 frank voor twee kanten).

Hij was intussen ook directeur geworden van de Belgische afdeling van de Franse platenmaatschappij ‘Barclay’, en laat Liliane in dat jaar een liedje opnemen van Art Sullivan, ‘Als je gaat’. 
Ook al wordt het een behoorlijke hit, Liliane heeft nooit echt gehouden van het lied, vooral niet van de tekst. Ze werd het ook allemaal een beetje moe, wou geen interviews meer geven en begon het zelfs te haten om nog langer platen in te blikken.

Er diende zich een moeilijke tijd aan voor de zangeres en ze kwam terecht in een muzikale impasse. Aan de jarenlange samenwerking met haar manager kwam bovendien een einde nadat ze scheidde van zijn zoon Dennis. 
Ze overwoog toen om zich aan te melden bij het leger, deed dat ook effectief, maar kreeg op de dag van de keuring een telefoontje van Bobbejaan Schoepen die haar vroeg om een aantal shows te komen verzorgen in Bobbejaanland. Ze accepteerde het aanbod en leerde er de Bulgaarse orkestleider Serge Popovski kennen, waarna ze veel optrad met diens orkest.
 
In 1983 was het spelletje omtrent ‘Halelujah’ nog steeds aan de gang. De twee aanklagers werden er zot van. Op alle mogelijke manieren werd een uitspraak vertraagd. Er werden nieuwe stukken toegevoegd aan het onderzoek, en ook de eisen veranderden steeds.
Dit keer eisten ze hun aandeel in de winst (van de show die volgens hen wel 50 000 000 frank opbracht), vroegen ze voorlopig 3 750 000 frank én de aanstelling van één of meerdere deskundigen. 
Wat in de ogen van honderdduizenden mensen dus een succes was, werd afgedaan als een totale afgang die bevochten werd in een rechtbank. 

In 1985 zou Liliane opnieuw het liefdesgeluk vinden bij Marc Hoyois, weduwnaar van de op 7 augustus 1984 overleden Ann Christy, die trouwens ook al in ‘de stal’ van Milo heeft vertoefd. 

Ann Christy werd in 1945 geboren als Christiane Leenaerts. Haar carrière begon in 1965 bij het lokale bandje ‘The Adams’ . Later ging ze naar de ‘JJ Band’ waar ze verliefd werd op Marc hoyois, één van de bandleden, en waar ze ook mee in het huwelijk zou treden. 


Een samenwerking met Milo, die toen ook al Liliane onder zijn hoede had, bleek niet echt succesvol te zijn. Na haar eerste Plaatje ‘kussen onder de regenboog’ ging ze solo optreden en na manager Milo kwam Robert Bylois in the picture als haar nieuwe manager. 
Robert, die ook manager was van Adamo ontfermde zich over haar en met een Frans repertoire mocht ze zingen in het voorprogramma van de bekende chansonnier. Na haar deelname aan de Knokke Cup in 1968 kon ze professioneler gaan optreden en was haar carrière gelanceerd. 
Niet echt een lange samenwerking met Milo dus, maar toch …

Wie wel een belangrijk deel van zijn imago aan de flamboyante Aalstenaar te danken had, was Jimmy Frey

Na een lange tijd van miserie en gesukkel van het ene kleine contractje naar het andere, besloot Jimmy in België bij dezelfde platenfirma als in Frankrijk zijn kansen te wagen. 
Het klikte en een Vlaams plaatje werd opgenomen. 
"Aan de overkant" klonk anders dan het Vlaamse lied dat men tot dan toe al te horen had gekregen maar in het begin deed de plaat het toch niet al te best … tot op het moment dat Jimmy in het Tv-programma "Tienerklanken" kwam. 

Milo Decoster was enthousiast over het optreden en belde de dag na dit Tv-optreden naar de platenfirma voor een afspraak met Jimmy. 
Hij zou zorgen voor een ‘restyling’ en een doorbraak …


In oktober1965 nam de zanger deel aan het Vlaams Schlagerfestival, waar hij tweede eindigde met het nummer "Niemand".  
De betreurde Louis Neefs won toen met het ondertussen nog steeds overbekende  "Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb". 

Jimmy begon zijn optreden met rug naar publiek en camera en later in het lied rukte hij zijn das los. 
Milo ‘s telefoon stond roodgloeiend stond van de oproepen met vragen en bookingsopdrachten voor 'die zanger die zijn das op TV uitrukte'.

Nooit gezien zoiets en hoewel Jimmy een jaar later tijdens Canzonisima ook al niet in de finale terechtkwam, viel hem de eer te beurt om, samen met Marva, de best verkochte plaat uit het festival op zijn naam te schrijven. 
Hij kreeg in die periode rond de 200 brieven per dag van fans, ouders en zelfs van … geestelijken. 

"Ik geloof" betekende voor hem dan ook de definitieve doorbraak bij alles wat "Vlaams" heette. Hij kwam maar liefst 11 keer op TV en maakte hiervan dankbaar gebruik om zich te uiten als de stoere maar toch sentimentele jongen.

Milo deed daar graag nog een schepje bovenop en zorgde ervoor dat Jimmy' s imago nog meer vorm kreeg. In vraaggesprekken vertelde hij honderduit over Jimmy's mannelijke uitstraling en over het getier van de meisjes in de zaal. 
Jimmy werd ‘dé playboy van Vlaanderen’ ...

De aanzet was gegeven en in 1967 kreeg Jimmy een deskundige producer, Roland Kluger, met wie het ook meteen klikte. De optredens gebeurden vanaf dat ogenblik met orkest, inclusief koperblazers en kwaliteitsvolle lichtinstallatie. Het werd allemaal veel professioneler en het showbeest "Jimmy Frey" werd uitgelaten in de bomvolle zalen.
Het kon niet meer op: "Als een kus naar tranen smaakt", "Duw een beetje", ... de ene hit na de andere werd geboren. De rest is geschiedenis, en Jimmy mag zich tot op vandaag nog steeds tot de meest succesvolle Vlaamse zangers rekenen.


Zo zijn er uiteraard nog ontelbare verhalen over 'onze' Aalsterse muziekmaker.

Uiteraard is het onmogelijk om de hele carrière van Milo De Coster te overlopen, tenzij in een lijvig boek, en dat is hier nu niet de bedoeling. 

Dat hij belangrijk geweest is voor de carrière van vele artiesten dat is zeker, 
Naast Liliane St Pierre, Ann Christie en Jimmy Frey had hij ook nog Don Michel, Etta Cameron, Les Teddys, Johnny White, … en nog vele anderen onder zijn hoede.

Dat hij ‘ne moeilijke’ was, dat was ook zeker … Getuigen daarvan bovenvermelde anekdotes en verhalen. 

In april 2005 is Emiel De Coster overleden. De bekende Oilsjteneer werd 76 jaar.

Zijn (ondertussen ook reeds overleden) zoon Guy hield vroeger café Het Ajuintje op het Stationsplein te Aalst open. 
Tegenwoordig is het dochter Nicole die zich over deze zaak ontfermt. 


Bronnen

Het Nieuwsblad 7/4/2005
Alanstewartproductions.be
De Gazet van Aalst 28/11/1970 – 19/12/1970 – 23/1/1971 – 20/3/1971 – 3/7/1971 – 15/9/1973
De Voorpost 8/11/1974
eurostory.nl
Discogs.com
Vrt.be
Showbizzweb.nl
Lavera-events.be