Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 15 mei 2019

Den orgelman : den Oeleschoiter en Angeliksken

De orgelman, Domien Bogaert (bijgenaamd den oeileschoiter), en zijn echtgenote en vaste muziekcompagnon Angélique Ardaens (19/3/1866) , waren het meest populaire duo Aalsterse straatmuzikanten.

Domien was een stofverver uit Lede. 
Rond 1890 kwam hij naar Aalst, en woonde hij gedurende een korte tijd aan de Ledeweg. In 1891 werd hij echter uit het Aalsterse bevolkingsregister verwijderd, omdat hij op dat moment in Wallonië verbleef. 

Op 24 juli 1891 trouwde hij met Maria De Smet en het koppel vestigde zich aan de Hoge Vesten 53. Domien was ondertussen veranderd van 'metier' en verdiende nu de kost als horlogemakersgast. Zijn vrouw stierf in 1912, waarna hij reeds na enkele maanden hertrouwde met Angèlica Ardaens, die in Aalst bekend stond als 'Angeliksken, de bedelaarster'. 

Domien trok in bij Angelique in in haar woonplaats 'Den Hieten Oeven' (de St Jobsteeg, huidige Arbeidstraat), maar het echtpaar woonde daarna nog op verschillende plaatsen in Aalst. 
In 1925 verhuisden ze naar de St Annaweg in één van de zogeheten 'Zeiven Hoizekes', waarna ze bij de aanleg van de St Annalaan uiteindelijk verhuisden naar de barakken in de buurt van de kerk van Mijlbeek (zie ook 'fort Chambrol').  Tussendoor woonde het koppel ook nog in het Uilenpoortje in de Peperstraat.

Het was in de tijd dat de radio zijn intrede nog moest maken, en er van platen, cd's en usb's dus nog geen sprake was. De mensen moesten voor hun dosis musiek uitwijken naar de markten, kermissen en jaarmarkten. In Aalst waren 'the places to be' zo de Hopmarkt, de kiosk op de Grote Markt en de Oude Schouwburg. 
Om een centje bij te verdienen, besloot het paar om ook een muzikaal duo te vormen. De twee schuimden de markten en herbergen af, om er te bedelen in ruil voor hun muziek. Domien leerde zichzelf trommel spelen, waarbij hij al vlug 'den truk te pakken had', en zeer behendig met zijn trommelstokken kon omgaan.
Hij sloeg de trommelstokken ook graag tegen elkaar en dikwijls zat hij dan met zijn zitvlak op zijn wandelstok. Terwijl ze musiceerden, riepen de kinderen van op straat: ‘oeileschoiter’, iets waarvan Domien zeer boos werd.

’s Zondags gingen ze steeds bedelen aan de St Martinus- en de St Jozefskerk. Na hun 'kerkbezoek' gingen ze dan verder naar de cafés van de stad. 
Zij draaide aan een versleten handorgeltje en hij begeleidde haar met zijn trommel. Na het optreden ging Angelique dan rond om geld op te halen.

Over dit curieus koppel werd ook een liedje gemaakt:

Den oeljeschoijter en Angélique
ne fellen boijter, ne voegelschrik
trokken tesaumen gezwindj verboij
van woor ze kwamen, da wisten zoij.
Den oeljeschoijter en Angélique
ne fellen boijter, ne voegelschrik
Trokken te saumen de bossen in
Om te genieten van zoete min.

Maar van waar nu zijn bijnaam 'den oeileschoiter' ?

Nen Oeileschoiter’ of ‘(h)oeljeschoiter’ betekent letterlijk (steenkool)schijter, maar het woord is allicht een verbastering van hoeienschoiter (hoedenschijter). 

Domien sloeg met zijn trommelstokken ooit eens op de kneukels van Angélique toen ze in een herberg naar zijn goesting niet genoeg geld had opgehaald. De klanten hadden plaatsvervangende schaamte en terwijl Domien naar de koer was, deed iemand zijn gevoeg in zijn hoed.
Nadien zeiden ze: ‘Amai Doming, g’hetj in annnen hoed gescheiten’.
Vandaar ‘hoeien schoiter’, ‘hoiljeschoiter’ of ‘oeileschoiter.’


In 1925 werkten ze mee aan de publiciteit van een nieuw merk aperitief ‘Angélique’ - “qui donne la force et le courage” – van een likeurzaak uit de Arbeidsstraat. Zij stonden op de fles afgebeeld als “les deux musicos les plus réputés du pays d’Alost”.


Domien overleed op 21 mei 1927 in de barakken van 'Fort Chambrol' (Mijlbeek).
Angelique overleed op 29 december 1936 in het Oud Vrouwenhuis in de Kattestraat.


Ook in 2006 werd opnieuw een biertje genoemd naar Angeliksken. 
Ter gelegenheid van het project 'Vrouwen brouwen', brouwden de vrouwelijke leden van de Zythos-vereniging Objectieve ProefAjuinen (OPA) het bier 'Cuvée Angelique'. 

Het bier wordt gebrouwen in brouwerij De Glazen Toren (Erpe-Mere) en op het etiket van het bier staan, hoe kan het ook anders, Angelique en Domien afgebeeld.







Bronnen

http://www.museuminzicht.be
Jan Louies 
'Het Aalsters volksleven' - Jos Ghysens : foto affiche
Website 'De Glazen Toren'

Juliaan Boelens - de ajuinworp

Op zondag 17/1/2016 werd Aalst overschaduwd door de dood van de "uitvinder" van de Ajoinworp en de Gouden ajoin.
Juliaan "Jul(es)" Boelens overleed op 91-jarige leeftijd. 
Alweer een carnavalist in hart en nieren die het feestje vanaf nu ‘hierboven’ zal verder vieren.

Gezien de Maandagstoet ‘in de Jaren stillekes’ te weinig volk aantrok, wilde Juliaan daar iets aan veranderen.

Hij zat toen in het Feestcomité, en de leden merkten toen op dat de mensen op maandag niet meer naar de stoet kwamen kijken. Deuren bleven gesloten, en men nam de moeite gewoon niet meer om nog buiten te komen voor de festiviteiten.

Hij bedacht in 1958 dus de Ajuinworp om terug meer volk te lokken naar de stoet op carnavalsmaandag, en zijn ideetje groeide uiteindelijk uit tot een onvervalste traditie.

Hij zorgde er namelijk voor dat er weer ‘ iets te doen was’, zodat de mensen ook nog bleven staan om te kijken naar de stoet die passeerde.

Het eerste jaar (1958), toen de worp voor de eerste keer werd georganiseerd, stonden er een 100 mensen op de Grote Markt.

Het jaar daarop waren dat er al tussen de 200 en de 300, en als je tegenwoordig naar de ajuinworp wil gaan, en je nog een plaatsje kan bemachtigen, mag je je gelukkig prijzen.

De ajuinworp, met de gouden ajuin als hoofdprijs, brengt tegenwoordig immers een heuse volkstoeloop teweeg, en zowel jong als oud doen er hun uiterste best om met de hoofdprijs te gaan lopen, hoewel natuurlijk niemand weet wie de ‘winnende ajuin’ het publiek in zal gooien, en waar deze uiteindelijk zal terecht komen. 

Juliaan volgde ‘zijn’ ajuinworp de laatste jaren in alle stilte en sereniteit vanop de achtergrond.

Hij werd nauwelijks nog opgemerkt, maar uiteraard keek hij heel trots vanuit de feestzaal van het stadhuis nog steeds toe, hoe de prins en de burgemeester de ajuintjes het publiek in gooiden, luid ‘Ajoin! Ajoin!’ brullend.

Karnaval zonder de ajuinworp is ondertussen zoals een Jeannet zonder hare haring, of zoals een kermis zonder Delforge, maar wie weet nog wie of wat er aan de oorsprong lag van dit evenement.


In 2013 bestond de ajuinworp exact 55 jaar en AKV De Zwiejtzoel'n besloot om de ‘uitvinder’ toen een onvergetelijke carnaval met een praalwagen en beeltenis van hem te bezorgen. 
Die dag zorgde de AKV ervoor dat de – toen twee - ajuinboeren en de uitvinder van de Ajuinworp in de kijker gezet werden, en ze gooiden maar liefst 15.000 ajuintjes in het publiek. 
De zussen Isabelle en Caroline Claessens van de gelijknamige juwelierszaak schonken toen een juweel ter waarde van 500 EUR aan de ‘vinder’ van de winnende ajuin.

Op de doop van de wagen was Juliaan trouwens heel emotioneel. Het deed hem natuurlijk iets. ‘Ze’ waren hem niet vergeten.

De ajuinboeren liepen toen het hele parcours mee, Juliaan kwam er echter pas bij op de Grote Markt, want hij was tamelijk slecht te been. 

Hier een filmpje van de bewuste stoet, 
gemaakt door CarnavalAalstKoentje : 

Er was afgesproken dat Juliaan net voor de Grote Markt op één van de wagens zou klimmen en dan de apotheose van de stoet vanop de wagen zou kunnen meemaken, maar hij geraakte niet op het trapje van de wagen, want dat bleek nét iets te hoog te zijn. Hij probeerde en probeerde, en werd er serieus nerveus van, want hij wou dit dolgraag meemaken, maar het lukte écht niet. 

Uiteindelijk is hij met een van de medewerkers van de Zwietzoel’n aan de arm te voet over de Grote Markt gestapt, voor de carnavalswagens uit.

Het publiek stond wat verdwaasd te kijken, ... Wie is die man die daar voor de groep loopt, maar al gauw bleek dat de man, die ondertussen ook bekend was van tal van bijeenkomsten van de Aalsterse oud-strijders, de Ajuinworp te hebben bedacht, ... iets wat velen vergeten waren of zelfs niet wisten. Uiteraard moest hij daarna nog tal van interviews geven.

Tijdens de worp van 2015 was ook premier Michel aanwezig tijdens de worp. Hij waagde zich toen zelfs aan een paar woordjes Oilsjters, en maakte naar hartelust selfies met de aanwezige carnavalisten. 

In 2016 werd het dus een hele speciale ajuinworp , ... voor de eerste maal in de geschiedenis zonder een glunderende Juliaan.

Juliaan was ook actief als lid van de sportraad en actief bestuurslid van de Aalsterse Vaderlandslievende Verenigingen.

Hij was nog goed bij de pinken voor zijn leeftijd en was ook volledig mee met de sociale media. Een groot carnavalist die regelmatig nog iets poste op zijn Facebookpagina, waardoor we allemaal weer 'bij' waren.



Bronnen

Facebook Juliaan Boelens
HLN 
De Streekkrant 
Eigen info

De stedelijke vismijn(en) van Aalst

Een eerste vermelding van de stedelijke vismijn in Aalst vinden we terug op 25 mei 1465, en dat via een reglementering voor de verkoop van vis.

Vis mocht toen  enkel en alleen in de vismijn verkocht worden. Er waren heel wat reglementen aan verbonden, … zo mocht men bijvoorbeeld niet teveel vis aankopen, met name niet meer dan één korf.
Er bestond wel één uitzondering er op deze regel : de monniken van Affligem waren de enigen die zoveel vis mochten kopen als ze nodig hadden.

De oudste vismijn situeerde zich waar nu het standbeeld van Valerius De Saedeleer staat. De huidige plaatsnaam “Oude Vismarkt” verwijst er trouwens nog steeds naar.

De nieuwe overdekte vismijn, gebouwd in 1770, werd opgericht op de plaats van de vorige dus eveneens op de Oude Vismarkt.


In januari 1892 werd de oude vismijn op de Oude Vismarkt afgebroken en werd de nieuwe gebouwd achter de Werfkapel ... de 'nieuwe nieuwe' vismijn dus ... ofte De vismijn op "De Zaat" op "'t Eiland Chipka"  


Voor de bouw van de vismijn op de Zaat werden reeds in 1885 plannen gemaakt.
Het betrof een exacte copie van de originele vismijn, achthoekig maar dan wel overdekt.

Er moet echter in de daaropvolgende jaren een ander inzicht gekomen zijn en de uiteindelijke vismarkt is deze achthoek geworden met een aanbouw zodat er uiteindelijk een zaal met een half achthoekig uiteinde gebouwd werd.


Het dicht gearceerde gebouwtje rechtsonder de vismijn is de "achterste molen", op dat ogenblik reeds omgevormd tot woning, die voor de bouw der vismijn moest gesloopt worden.

Hierbij een tekening van de oude vismijn door Van der Poorten uit 1928


Hierbij het 'Vismijn politiereglement voor de stedelijke vismijn in 1893', dat te raadplegen is in het S.A.A. (Stadsarchief Aalst)


In 1933 werd als gevolg van herstellingswerken uitgeweken naar de overdekte Botermarkt. 
In 1937 werd zelfs besloten om de bouwvallige vismijn te slopen, maar zover kwam het niet, of toch niet via een geplande afbraak. Het waren immers de Duitse bommen die de klus klaarden in mei 1940. Dit gebeurde samen met bombardementen op het station en de St Annabrug.

De visverkoop ging na de oorlog verder door in de overdekte Botermarkt

Toen men in 1953 de metalen constructie afbrak verhuisde de vismijn naar de stadsmagazijnen in de Vrijheidstraat (waar nu de brandweer is). 

Op 20 juni 1956 werd de nieuwe vismijn aan de Houtkaai ingewijd en kon voor het eerst vis verkocht worden in de spiksplinternieuwe gebouw.

Hier kon men er elke week, van dinsdag tot en met vrijdag, vis kopen aan de laagst mogelijke prijs. 
Vooral gepensioneerden, kroostrijke gezinnen, werklozen en anderen die het financieel niet te breed hadden waren er vaste klant en de vismijn vervulde dan ook een niet te onderschatten sociale rol in Aalst.
Ook de oudjes van het 'oud mannekeshuis' in de Kattestraat verdienden er wat centjes bij. Zij presenteerden de aangeboden vis in houten bakjes, de koper kreeg aan de kassa een betalingsbewijs en ging ermee naar deze 'helpers' om de aangekochte vis in ontvangst te nemen. Hiervoor kregen 'de oudjes' dan van de koper vaak wat drinkgeld toegestopt .  

Het waren vooral de goedkopere vissoorten die er aan de man werden gebracht. Vis was indertijd immers 'het armemensen' eten bij uitstek.

Een groothandelaar kocht de vis aan in de vismijn van Oostende, Nieuwpoort of Zeebrugge. Per vrachtwagen of trein belandde de vis dan reeds voor 5u30 in de Aalsterse vismijn. De vismijn was geopend van 9 uur ’s ochtends.

Winst maken was nooit de hoofdbekommernis, in principe kon iedereen zelfs maar één aankoop doen. De vis werd er verkocht in hoeveelheden van 2,5 kg., maar de gepensioneerden konden een kleinere hoeveelheid van 1 kg. aankopen.

Panklare filets kon men er toen nog niet kopen. Hij was wel al “gegut” (dit wil zeggen : hij was reeds op zee ontdaan van zijn ingewanden) maar de graten kreeg je er dus wel nog - 'gratis en ver niet' - bij ...

In 1988 werden er nog grote verfraaiingwerken uitgevoerd.

Bij de werken ter voorbereiding van het herkasseien van de Oude Vismarkt werden de fundamenten van de overdekte (doch open) vismarkt gevonden. De contouren van de toonbanken en die van het afdak werden weergegeven in de kasseimotieven,  en zijn dus duidelijk zichtbaar.

Op het plannetje hieronder, dat verscheen in "Aalst Waar Is De Tijd", is duidelijk deze vismijn te zien:


De Vismijn was toen een heel stuk kleiner als nu. Duidelijk te zien was de vismijn tegen de waterpomp aangebouwd, onderstaande postkaart geeft een beter zicht op de toenmalige inplanting:


Visleveranciers aan de stedelijke vismijn aan de Houtkaai waren


in 1961:

- Van Ooteghem R., Oostende
- Van Torre V., Heist
- Boi G., Denderhoutem

in 1965 en 1966:

- Van Torre
- Albatros
- Boi

De geleverde vissoorten tijdens deze periode:

- bot - doraden - garnalen - griet - gullen - haaien - haring - kabeljauw - kongeraal - koolvis         
- krabben - leng - lommen - makreel - mieten - mooie meiden - pladijs - posten - roodbaars      
- rog - scharren - schelvis - staart - steentongen - sprot  - tarbot - tongen - vlaswijting
- vloot - wijting - wulken - zeebaars - zeewolf - zonnevis

Wat in dit lijstje waarschijnlijk onmiddellijk opvalt : geen mosselen
Het is eigenlijk niet zo raar dat er (toen) geen mosselen werden aangeboden, gezien deze niet kwamen van onze kust maar van de Westerschelde (Nederland), en het transport in die tijd nog niet was wat het nu was ... 

Over de Mosselkaai schreef Petrus Van Nuffel het volgende:

Ik ben zeker dat alle kinderen van Aalst aan de Mosselkaai gespeeld hebben.
Vele vielen er in het water, maar nooit is er iemand verdronken.
Nauwelijks riep men: er ligt een kind in ’t water, of Polydoor de Paepe sprong van boven door zijn dakvenster in de Dender en als hij niet rap genoeg was, had Jef van Belle de drenkeling reeds vast.

Over de mosselkaai en de vismijn schreef Ph. De Paepe het volgende:

Aan de Mosselkaai, tussen het café van Kamiel Verleysen en de molen van Gheeraerdts kwam alle weken een mosselschuit liggen.
Voor 12,5 cent had men een volle emmer, door de schipper in de emmer geschept, er waren soms krabben bij die door een “schajongen” van een schipper in het gezicht der kinderen gesmeten werden.
Veel mannen kochten er zich om 5 cent. De meesten zetten zich doodeenvoudig gehurkt op de deksteen. Ze staken de mosselen handig open met een pennemesje of liereman en slokten die zo naar binnen.
Andere hadden een handdoek om de mosselen in te doen, nog andere namen hun neusdoek, ze gingen dan met hun geknoopte handdoek of neusdoek mosselen naar huis.
Soms kwam er ook wel een hondenkar om 2 of 3 zakken, die werden niet gewogen want een baskuul had men op de schuit niet.

De viswijven etaleerden hun vis op grote schuine stenen, banken genaamd en in de halve ronde was er dan “de mijn”.

Dit werd reeds ’s morgens vroeg door belleman Buys aangekondigd op alle hoeken der straten.

Linge-linge-ling, vis in de mijn, linge-linge-ling, vis in de mijn, om negen uur zal hij geloofd worden!

Jan Tack, schoenmaker van stiel, was de roeper in de mijn: 50-49-48-47 enz. tot één van de omstaanders zijn vinger omhoog stak en “mijn” riep.

Die mocht dan ook onmiddellijk zijn vis betalen en meenemen.
Van hier trouwens ook de naam vismijn. Jullie moeten dus niet denken dat dit woord komt van een 'mijn' zoals een steenkoolmijn of zo.

De vis die men afriep werd van de grote hoop in een mand geschept die op een tree stond.

'Mong de Kalkbezze' was de schepper van dienst en wist heel handig steeds een paar vissen onder de tree te schuiven, die hij dan later zogezegd terugvond. 
Maar de omstaanders, meestal habitués, wisten dat en het was niet raar dat er één met fijne stem riep “visken onder ’t berreken”, wat Mong dan ook zijn tweede bijnaam 'Berreken' opleverde.

Dit plannetje geeft aan waar de oude vismijn stond op de oude vismarkt, in de kasseien is een patroon aangebracht om aan te tonen waar deze stond. Dit patroon is hier overgenomen in rode stippellijn.


Hieronder de afbeelding van een postkaart van de vismijn : het is een zicht op de vismijn en de overzijde van de Dender, en geeft een zeer goed zicht op de eerste bouwfase van het magazijn van De Wolf Cosijns.


En hier een foto uit 1977 van de Stedelijke vismijn aan de Houtkaai. 


De naam ‘Houtkaai’ herinnert eraan dat deze plaats op de vertakking van de Dender ooit een binnenhaventje van de Dender was waar hout geladen en gelost werd. 

Het haventje was ook verbonden met de vroegere moutmolen op de plaats waar nu de firma Seps is gevestigd even verderop. Zoals in andere steden was een dergelijk haventje steeds omzoomd door bomen.
De geruchten als zou de oude Vismijn zou worden afgebroken voor de bouw van een nieuwe voetgangers-en fietsbrug over de Dender werden door de stad Aalst formeel ontkent. 

De bomen rond dit gebouwtje, meer dan 50 jaar oude lindenbomen, worden wel gerooid en worden op termijn vervangen door nieuwe exemplaren en zitbanken (blokken zoals in de Kattestraat). Hierdoor zou het speelpleintje dat er nu aanwezig is, verdwijnen.
Volgens schepen De Gucht zou de fietsersbrug (die er toch zal komen) een brug worden op palen. Er zal worden gewerkt met schermen zodat de buurt kan gerust zijn over 'inkijk' in hun woningen en tuintjes. 

In het midden zou het pleintje opgewaardeerd worden tot een gezellige plek met veel speelmogelijkheden voor de kinderen. 
De bomen zouden een verbinding gaan vormen met het station, waar eveneens een groen park wordt aangelegd. Samen met de renovatieplannen van 'Netwerk' zou dit een nieuwe boost moeten geven aan de Houtkaai. 
Er rijzen ook ideetjes om van de oude vismijn een visrestaurant te maken (ofwel door concessie ofwel door het aan de privé over te laten). We zijn nog (bijlange) zo ver niet, maar het zou toch schitterend zijn om op die manier de geschiedenis van dit gebouw toch nog wat in ere te kunnen laten ? 

We schrijven ondertussen 20 juni 2023 ...  Van afbreken is nog steeds geen sprake, maar het lijkt er sterk op dat de meer dan vijf eeuwen oude 'Stedelijke Vismijn' aan de Houtkaai binnenkort wel eens op Immoweb zou kunnen verschijnen. 
Het stadsbestuur denkt er immers sterk aan om dit stukje Aalsterse geschiedenis te koop te zetten. 

Alweer een verhaal om te blijven volgen ... 

Bronnen

S.S.A.
vvakaalst 9/5/2020 - Luc Van Der Helst en André Schollaert
Gidsbeurten Jan Louis / Lutgarde De Ridder - stadsgidsen Aalst
foto 1977 : MadeinAalst (foto stadsarchief)
HLN 4/8/2019
Boek : Aalst in oude prentkaarten

dinsdag 14 mei 2019

Het huis der zuchten - Trappekes - Trappekesop - Vlaanderenstraat 1

"Het zogenaamde "Huis der Zuchten" (of 'de trappekes op") in Aalst zal verkocht worden door De Regie der gebouwen". 
Dat verscheen eind juni 2016 in de regionale pers. 

Het 'huis der zuchten' … klinkt alsof er hier één of ander heel spectaculair of magisch verhaal aan vasthangt. Niets is echter minder waar …

In het gebouw was vroeger de belastingdienst gevestigd. Omdat niemand graag belastingen betaalt, kreeg het gebouw al gauw de bijnaam 'Huis der zuchten'. Geen spectaculaire legende dus die aan de basis ligt van deze naam ... maar gewoon een nuchtere constatering van de feiten …

Dit gebouw bevindt zich op de hoek van de het Vredeplein met de Vlaanderenstraat en de Gentsestraat. Het pand was tot 1834 de woning van Charles-Louis De Waepenaert, gedeputeerde en burgemeester van de stad Aalst. Na zijn dood werd het onder andere nog bewoond door koopman Ignace De Wolf, fabrikant Charles Flaquet en notaris De Vriendt. 
Nadien werd het ook nog gebruikt door de Garage Alostois

In 1922 namen de diensten der directe belastingen er hun intrek. Het 'huis der zuchten' is gekend door vrijwel elke Aalstenaar, temeer ze daar niet enkel voor hun 'gewone' belastingen moesten zijn, maar ook voor de betaling en aanvraag van de fietsplaten. 
Voor de jongere lezers : inderdaad, vroeger bestonden er - naast de gekende autoplaten - ook nog fietstaksplaatjes, elk jaar een andere vorm of een ander kleurke.
In 1977 kostten deze 85 frank per stuk voor rijwielen en 135 frank voor bromfietsen. 

Dat ‘belastingen betalen’ niemand graag doet, deed ook enkele creatievelingen van ‘Het Land van Riem’ grijpen naar een vergelijking en een ‘laatste waarschuwing’ om toch zeker op tijd te komenop hun Verkleed Half-Vastenbal.


Dat ‘belastingen betalen’ niemand graag doet, lokte ook volgende tekst uit in De Gazet van Aalst van 12 mei 1949.
“Als we geel en mager zoals een uitgeknepen citroen in de ‘trapkes-op’ verschijnen, zullen daar toch nog Tarzans te vinden zijn om er het laatste uit te nijpen”.

“Men spreekt in onze stad veel over het huis der zuchten. Maar als ge daar buiten komt, hebt ge de kracht zelfs niet meer om te zuchten”. 
“Die mannen die aan ’t potje zitten, die weten zeker niet dat n’n dopper ook moet eten”. 
Het was een alleenstaand dubbelhuis van drie bouwlagen en een zadeldak, gebouwd in de tweede helft van de 19e eeuw. Het gebouw heeft een gecementeerde lijstgevel, op een zandstenen plint. Er zijn rechthoekige vensters in geriemde omlijstingen ondermeer met oren en drup, en getraliede benedenvensters. 

Het is een Bel etage met drie deurvensters met massief balkon. Gekorniste kroonlijst.

Het gebouw was tot op het einde het eigendom van de overheid, maar stond al een tijdje helemaal leeg.  De overheid wenst het gebouw dus zelf niet meer te behouden. 

In mei 1976 vonden er grootse herstellings- en verbeteringswerken plaats. Ondanks de afscherming kon men niet beletten dat er zich heel wat stof bevond op en rond het voetpad. 
De voetgangers konden er wel gebruik maken van een – nauwe belanstingsvrije – doorgang onder de stellingen door. In ‘De Voorpost’ vond men het zelfs nodig om het een ‘ode aan de werkvrouw die daar nu moet kuisen’ te houden. 


De werken loonden echter en een jaar laten konden we opnieuw kijken naar een mooi hersteld gebouw. 


Het gebouw werd in 1997 beschermd als monument.

In juni 2016 verhuisde de documentatiedienst van de belastingen van de Vlaanderenstraat 1 naar het nieuwe kantoorblok aan de Werf. Daarmee was meteen ook de laatste afdeling vertrokken uit het‘Huis der zuchten’.
Het pand werd sedertdien niet meer gebruikt en stond leeg. 
De belastingdienst heeft er net geen eeuw verbleven. In afwachting van de verkoop werd het gebouw nu volledig afgesloten, zodat vandalen of krakers er geen schade aan konden toebrengen.

Het huis der zuchten werd ook wel eens ‘de trappekes’ of 'de trappekesop' genoemd.

Op 29/9/2022 kwam er goed nieuws in verband met dit pand. Het werd gekocht door Joke De Swaef, Politiek mandataris Open VLD Aalst - Bestuurder VZW PoHo - IBO bemiddelaar bij VDAB Aalst) die er samen met haar gezin voor zal zorgen dat er binnen de kortste keren een zucht van verwondering zal geslaakt worden. 




Bronnen

TV Oost / inventaris.onroerenderfgoed.be
FB Joke De Swaef
De Volksstem 11/03/1934
De Voorpost 21/05/1976 - 04/02/1977
De Gazet van Aalst 12/05/1949
Omschrijving gebouw : inventaris.onroerenderfgoed.be
Foto’s : MadeinAalst / FB Joke De Swaef

De Konker

Eén van de meest typische Aalsterse woorden is ongetwijfeld het woord ‘de konker’. 
Over het gebruik van dit woord vóór 1909, voor de aanleg van de verhoogde spoorwegbedding door Aalst dus, is weinig of niets geweten. De werken aan de spoorwegbedding waren toen in elk geval nog niet voltooid maar het woord konker dook toen wel al op in 'De Werkman' van Pieter Daens.
De konker vanop de Denderstraat

Op 13 mei 1910 hekelt hij als gemeenteraadslid in de oppositie de plasvorming in de nagelnieuwe doorgangen onder de spoorweg: ‘Wat missstaat in de dry konkers, dat zijn de modderplassen, bijz. in konker 1’.

Op 20 november schrijft ook de liberale volksgazet: ’Er wordt bitter geklaagd over de slordigheid waarin de uitvoerder der nieuwe werken der statie onze straten en konkers laat liggen’.
Het geklaag en gezaag over de aannemers is dus zeker niet van deze tijd, dat bestaat duidelijk al langer …

De behoudsgezinde 'De Denderbode', die het katholieke stadsbestuur gunstig gezind is, vraagt zich dan weer af waarom sommige ondankbare kritiekasters ‘het verdiep onder de viaduct aan de Dendermondse steenweg den Helleput noemen’.

Dat laatste is vrij gemakkelijk te verklaren. Minister Helleputte beloofde in 1906 namelijk een vlotte afwatering onder de te bouwen viaducten, waar de rijbaan zou verlaagd worden. Vooral de konker aan het oude kerkhof van de Dendermondsesteenweg overstroomde echter geregeld: de Helleput dus! Heeft dus ook niets te maken met 'the hellhole' van die andere - Amerikaanse - kritikaster, onzen Donald ... 

Hoewel De Denderbode het consequent altijd blijft hebben over de viaducten, blijft Daens koppig het woord konker verder gebruiken, ook in 'Het Land van Aelst', maar dan eerder als dichterlijke vrijheid:  
Nat en donker, de wereld is een soort konker… och, leven is  lijden en sterven is elks erven ‘...


Als volksvertegenwoordiger wordt Daens wel eens meer pathetisch, zoals in  zijn nieuwjaarsrede, die uitgesproken werd in het lokaal in de Lange zoutstraat en ook aangehaald werd in 'De Werkman' van 8 januari 1915: 

Het jaar 1914 eindigt in een konker van lijden en smarten’ (zijn stem wordt belemmerd door tranen, voegt de verslaggever eraan toe). Maar doorgaans is Pieter Daens nogal concreet, vooral als hij de Aalsterse ‘Stadskemels’ bekritiseert - en volgens hem zijn er heel wat: 

- de Brug der Zuchten of Kemelsbrug (Ponte di Sispiri), aan de Houtkaai over de Oude Dender gebouwd maar een letterlijke 'sta in de weg' van de scheepvaart; 

- de eletriekkotjes op de Kat, Houtmarkt, Bauwensplaats en St.-Annabrug, 

- het Kapelleken 'Beek' aan de nieuwe Dirk Martenstraat, dat hij een lompe Arabische toren en Sarrazijnse kapel noemt (Liberaal De Windt voegt eraan toe: eene peperbus); 

- de nieuwe laan (later Leo de Bethunelaan genoemd), die men ‘van aan de Posthoorn tot aan de Zeebergbrug’ ‘’effen pas’ wil leggen zodat aan het kerkhof de omliggende gronden anderhalve meter hoger komen te liggen en de nieuwe laan er als een (open) konker – daar is het woord weer- door het landschap snijdt en de Kerkhofdreef met de mooie bomen ‘gansch kapot’ helpt. Alleen maar omdat de automobielen rapper zouden kunnen rijden, voegt Pieter Daens er nog aan toe. 

Maar ook behoren tot de stadskemels dus de talrijke konkers: ‘aan de Hooge Vesten, de Molendries, Vaart, Gendarmeriestraat (= Denderstraat) en Katterstraatpoort (= Dendermondse Steenweg)’. 

In het 'Land van Aelst' van 26 februari 1911 trekt hij, na een bezoek aan Gent, waar het natuurlijk allemaal veel beter is,  nog eens van leer tegen de ‘Principaal der kemels’: ‘Aan de Dampoort is de konker luisterheid en t’Aalst is vuiligheid. De brug in d’hoogte behagelijk, t’Aalst aan Molendries is zij afzichtelijk.’

Vijftien jaar later laat 'De Volkstem', die nog steeds consequent het woord viaduct gebruikt, zich toch verleiden het woord konker af te drukken, zij het dan wel in advertenties: ‘Kwartier te huren: Varenlaan 1 (Konker)’. 

Het woord is blijkbaar in het taalgebruik van de Aalstenaar doorgedrongen, maar de kranten blijven het wel over de viaducten hebben. 
De socialisten (Recht en Vrijheid, 1925) hebben het steevast over het viaduct aan de Molendries en de Liberalen (De Liberaal, 1937) over het viaduct van de Dendermondse Steenweg.

St Annabrug : Konker 1

Eigenlijk is het dus enkel Daens die het in zijn kranten 'De Werkman' en 'Het land van Aelst' over konkers heeft. 
‘Pie Donsj’ schreef trouwens wel meer dialect in zijn krant. 
Op zijn adreskaartjes stond ‘Chipka’, wat de verspreiding van deze volkse naam voor het eiland tussen Vaart en Oude Dender zeker in de hand gewerkt heeft. 
Het zou dus perfect kunnen dat zijn aanhoudende geschrijf over de Aalsterse ‘konkers’ eveneens geleid heeft tot de inburgering van dit oude Middelnederlandse woord in het Aalsterse dialect.

Dus : hoewel Pieter Daens de konkers eigenlijk lelijk vond, en ze liever kwijt als rijk was, moeten we hem uiteindelijk toch dankbaar zijn voor de redding van dit mooie Aalsterse woord!

 
Konker 2
KONKEL, KONKER: Draai, kronkel, winding, draaikolk; bij overdracht: ronde gang, kamer, ruimte; vgl konkelfoezen: slinks handelen, (ver)draaien. Elders (W. Vlaanderen) nog voor goot onder een brug (zogenaamde ‘duiker)’, te Gent voor: gewelfde brug boven waterloop…

Voorbeeld: ‘Dan wensch' ick ... eenen konckel onder d'aerd Daer dat ick soude zijn bewaert’ Justus De Harduyn (1629).


Konker Dendermondsesteenweg: 
het witte huis links voor de konker komende van Hofstade, 
is het laatste bestaande bediendenhuis van FFR.


Hier woonde vroeger de ingenieur Van De Velde, 
en werd dan bewoond door de laatste chef van de finishingafdeling De Rijcke.
Terug richting Hofstade stond waar nu de oprit is het huis van het hoofd van de boekhouding, en voorbij de restanten van de tennisclub Alost sport bevond zich het café-clubhuis van de voetbalploeg, alsook een reeks bediendenwoningen tot voorbij de oprit van de Aldi.
Verder is er dan de blok van Borremans; dit waren de huizen voor de werklui die deze huizen konden huren en later konden kopen aan een zeer voordelige prijs.

Website van het buurtcommite ‘De Konker’ :  KLIK

In 2014, tijdens de carnavalsstoet van dat jaar, kwam de konker in het nieuws toen carnavalsgroep 'De Loge' de hoogte van de konker wat overschat (of de hoogte van hun wagen wat onderschat) had, en vast kwam te zitten, en zo voor enorme vertragingen in de stoet zorgden. 
Dit is trouwens een jaarlijks weerkomend fenomeen, want telkens de stoet er aan komt, houden velen hun hart al vast. Vaak blijft het bij wat 'schaaf- en schuurwerk' maar toch zorgt deze ingebouwde hindernis toch voor heel wat stress bij de carnavalisten ... 


Het hele onderzoek en het overgrote deel van dit artikel is van de hand van Jan Louis, die meteen ook de grootste bron is van info over deze fameuze 'bouwwerken'.  
Wie Jan Louis trouwens 'live' aan het werk wil zien en horen, kan zich nog steeds inschrijven voor de cursus 'Oilsjters', die hij (met veel enthousiasme, dat weet ik zeker) vanaf februari 2016 aan het geven is, en, het moet gezegd worden, met heel veel succes (info : CVO Keizersplein Aalst). 

Jan is ook één van de drijvende krachten achter de site 'AalstHistoriek Forum', waar hij al heel wat artikeltjes voor heeft geschreven, en is een topgids als je Aalst eens op een andere manier wil ontdekken.


Bronnen

Jan Louis

Jan De Wilde en de poppen

Jan de Wilde is niet alleen een uitmuntend muzikant, zoals blijkt uit DIT artikel. Neen, hij is ook een fantastisch poppenspeler. Met zijn vrouw Lieve Van Steenberghe en Jan en Karel Kieckens hanteerde hij zes jaar lang de poppen in ‘Het heel Klein Kunsttheater’.

Uit ‘Het Nieuwsblad’ van 06 december 2005 :

"Al van in onze prille jeugd speelden we elk afzonderlijk poppenkast voor de kinderen in de straat'', zegt Jan Kieckens. ,,In 1964 hadden we een eerste gezamenlijk optreden. Het was ter gelegenheid van de 11-juli viering in de Sint-Job club. We oogstten meteen succes.''

Het Heel Klein Theater bracht stukken voor kinderen en voor volwassenen. ,,We speelden eigenlijk zonder écht scenario'', zegt Jan de Wilde. ,,We hadden de grote leidraad in ons hoofd. We gaven de voorkeur te spelen in de stijl van Commedia dell'arte . We brachten dan ook logischerwijs nooit twee keer hetzelfde. Een stuk kon wel uren uitlopen. We gingen zo in het spel op dat we na elke voorstelling even moesten bekomen. Ik zakte eens bijna van vermoeidheid door mijn knieën.''

,We hanteerden zelfgemaakte handpoppen'', vertelt Jan Kieckens. ,,Het is handiger en naar het publiek toe veel directer. De bekendste figuren waren zijn Oskar en Kadol. Oskar was een slappeling. Zijn kat Kadol had het thuis voor het zeggen. Eén van de hoogtepunten uit ons kort theaterleven was zeker De Stomme van Portici.''

,Na zes jaar stopte ons viertal met spelen. ,,Onze studietijd was ten einde en iedereen ging een andere richting uit'', zegt Jan Kieckens. ,,We hebben ons in deze korte periode van spelen met de poppen rot geamuseerd.''

Over het theater en poppen kon men het een en ander leren in de afdeling Van Troubadours tot Aabazjoer op de poppententoonstelling Opzij Opzij Opzij . ,,Ik ben blij dat onze fraaie handpoppen op zolder bewaard bleven. De tentoonstelling roept mooie herinneringen op.'' 

De tentoonstelling werd door het stadsmuseum georganiseerd naar aanleiding van het 15 jarig bestaan van Aabazjoer . Er was in het overzicht in het museum dan ook veel aandacht besteed aan de ontwikkeling en groei van dit stangenpoppentheater. 

In het Cultureel Centrum De Werf was er van 3 december 2005 tot 29 januari 2006 ook een overzicht van het hedendaagse figurentheater in Vlaanderen met figuren uit twaalf bekende poppentheaters. ‘Van troubadour tot Aabazjoer’ was een historisch overzicht van het poppentheater in Aalst.


De Bende van Richaar’ is een Aalsters poppentheatergezelschap dat in 2010 zijn vuurdoop beleefde met het stuk ‘Richaar den Derden’, gebaseerd op ‘Richard III’ van Shakespeare. In december 2012 en januari 2013 slaat de bende opnieuw toe met de gloednieuwe voorstelling ‘Romeo en Julia’, eveneens gebaseerd op een stuk van Shakespeare.
Hoewel ‘De Bende van Richaar’ als gezelschap nog niet zolang bestaat, vinden we toch de broers Jan en Karel Kieckens, Jan De Wilde en Lieve Van Steenberghe als ervaringsdeskundigen terug in dit spektakel.


Jan ging op zoek naar mensen die wilden meewerken aan een nieuw project en die zoektocht bleef niet zonder resultaat: zo ontstond ‘De Bende van Richaar’, een gelegenheidsgezelschap dat verschillende mensen uit de vruchtbare Aalsterse toneelwereld samenbracht. 

In 2010 bracht deze groep enthousiastelingen het stuk ‘Richaar den Derden’ op de planken, naar de tragedie van Shakespeare. Het oorspronkelijke stuk uit de 16e eeuw onderging grondige aanpassingen: de tekst werd door Jan volledig vertaald naar het Aalsters. 

De traditionele rivaliteit tussen Aalst en Dendermonde sloop het stuk binnen en van de 40 originele personages werd bijna de helft geschrapt. 25 gloednieuwe poppen, door Jan eigenhandig gesneden, verschenen op het podium. Het snijden van de marionetten, die erg technisch in elkaar moeten zitten om manipulatie mogelijk te maken, is een bijzonder tijdrovend ambacht, maar het resultaat mag er zijn: de poppen zien er stuk voor stuk prachtig uit!

Jan De Wilde nam de stem van hoofdfiguur ‘Richaar’ voor zijn rekening en verder herkennen we natuurlijk onmiddellijk de warme stem van Anton Cogen als ‘de Prins van Nievekeirken’. 
Omdat spelen en grote stukken tekst memoriseren tegelijkertijd niet eenvoudig is, kiest het gezelschap ervoor om de stemmen van de personages op voorhand op te nemen en die klankband dan tijdens de voorstelling te laten afspelen. Er zijn uiteraard nadelen verbonden aan deze manier van werken, er kan niet meer geïmproviseerd worden, maar een voordeel is alvast dat de teksten heel goed bewerkt kunnen worden, en er niets verloren gaat.

‘Richaar den Derden’ werd een enorm succes. De voorstelling werd zelfs geselecteerd voor het Koninklijk Landjuweel, een festival dat kwaliteitsvolle amateurtheaterproducties wil bekronen. 

Vanaf december 2012 waagt ‘de Bende van Richaar’ zich met het stuk ‘Romeo en Julia’ voor de tweede keer aan een klassieke Shakespeareaanse tragedie. ‘De smertelijke histoere van Julia en heire schoeine Romeo’ werd opnieuw een eigenzinnige voorstelling, waarin een oud Engels drama moeiteloos door Oilsjterse marionetten tot leven gebracht werd.

In 2016 volgde dan een herneming van 'Een schots en schief stik'. Officieel heet het marionettenspel voluit 'Een Schots en Schieëf Stik, vol onweir, doisternis en bloed'. In het Engels refereert men naar The Scottish play"
De naam Macbeth uitspreken in een theater, dat brengt ongeluk. Op internet vind je lange lijsten met ongelukken die zijn gebeurd door deze naam toch uit te spreken - er zijn zelfs al doden gevallen. 

Wij spreken hier dus over een 'Schots en Shieëf stik'", zegt Jan Kieckens.

Jan heeft een diploma regie maar deed er tot voor de oprichting van de Bende van Richaar in 2009 eigenlijk nooit iets mee. Hij verdiende zijn dagelijks brood als schrijnwerker. In 2009 werd hem door poppentheater Aabazjoer gevraagd om enkele houten marionetten te maken. De eigenlijke bedoeling was om samen een voorstelling op te zetten, maar het was duidelijk dat hij en Eddy De Laender (van Aabazjoer) een verschillende visie hadden. 
Uiteindelijk heeft deze andere visie ertoe geleid dat de Bende Van Richaar op zijn eigen is begonnen. 
Zij hebben zich sindsdien gespecialiseerd in het werk van Shakespeare, maar er is ondertussen wel respect voor de collega's van Aabazjoer gebleven.  Jan heeft van Eddy ooit een houten marionet gemaakt en ze hem cadeau gedaan. Deze heeft ze echter nooit gebruikt in een poppenspel. 
Toen Eddy overleed was Jan uiteraard zwaar 'getoucheerd' toen hij op de begrafenisplechtogheid de pop terugzag. Ze stond naast de kist. Hij moet ze toch mooi gevonden hebben", zegt Jan.

Na de voorstelling van 2016 had ik zelf het voorrecht om ook even achter de schermen te mogen kijken. Het is echt ongelooflijk wat die mensen op het podium presteren. Zo'n 'popje' weegt al gauw door, dus je kan je voorstellen wat dat met rug, armen en schouders doet na een hele avond, dag na dag, week na week.
Enkele malen heeft men ook al een 'ongelukje' gehad op de scene. Zo viel tijdens een gevecht het hoofd van één van de poppen onverwachts af. Het publiek vond het echter goed, en er werd besloten om dit zo elke avond te hernemen. Niet gemakkelijk natuurlijk, een kop laten rollen op commando ...


Bronnen

HLN Regionaal
Het Nieuwsblad regionaal 6 december 2005 

Eigen interview met Jan na 'Een schots en schief stik'