Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 14 april 2020

Sint Annakerk

Een blokkendoos ? Een gevangenis ? Of toch een kerk ? Koud en kil ? Of toch warm ?

Over de Sint Annakerk (aan de Boudewijnlaan) doen al sedert de bouw heel wat verschillende meningen de ronde.
Na een verzoekschrift einde 1954 door mgr. Calewaert, toenmalig bisschop van Gent, neergelegd bij het ministerie van Justitie, komt er op 16 maart 1956 het Koninklijk Besluit dat er op de wijk Schaarbeek een hulpparochie mag opgericht worden onder de aanroeping van de Heilige Anna. In afwachting zou men een ‘noodkerk’ bouwen, ten einde de parochianen niet te lang te laten wachten, of te ver te laten gaan om hun geloof te kunnen betuigen. Tot de bouw van de noodkerk dienden de inwoneers van St Anna immers naar de mis te gaan in de St Jozefkerk.  

Reeds in 1955 begon aldus de bouw van een feestzaal die voorlopig als noodkerk zou worden gebruikt, op grond geschonken door de familie Geerinckx.
Deze noodkerk (Roklijf) kwam er omdat het kerkbezoek in die jaren dermate groot was, de parochies bijgevolg ook groter en groter werden en de zitplaatsen in de gebouwen uiteraard beperkt waren. Er werd dus geopteerd voor een oplossing 'dichterbij' en zo werd op 12 augustus 1956 door E.H Biesemans deze noodkerk ingewijd. Heel wat missen werden in deze noodkerk gegeven, en er werden natuurlijk ook heel wat huwelijken ingezegend. 
Ook dit gebouw bleek echter al snel te klein te worden waardoor reeds in 1967 aan het stadsbestuur toelating werd gevraagd voor de snelle oprichting van een ruimere en definitieve kerk. Gunstig advies hiervoor volgde in 1969, en de openbare aanbesteding kwam er in 1972. Eind van datzelfde jaar nog werd de bouw aangevat met de eerste steenlegging door Monseigneur Van Peteghem. Tal van vertragingen zorgden er uiteindelijk voor dat de kerk pas na twee en een half jaar af zou zijn.  De nieuwe kerk werd ontworpen door P. Felix en P. Moens en werd op zondag 3 november 1974 ingewijd.


Heel mooi dus allemaal, maar in de kerkruimte werden geen bidstoelen noch bidbanken voorzien. De kerkgangers maken gebruik van vastgehechte stoelen of staan afwisselend recht om de eredienst te kunnen volgen. Dat was de wens van de parochiegeestelijkheid en de parochiale werkgroep ‘Liturgie', wanneer de plannen gemaakt werden voor de inrichting van deze nieuwe parochiekerk.


Monseigneur Van Peteghem , bisschop van Gent, bleek daardoor dan ook de grote afwezige te worden op de inzegening van de nieuwe kerk. Het was kanunnik-deken De Vos die op bevel en in de plaats van de bisschop de inzegening leidde.


De beslissing van de bisschop, om niet aanwezig te zijn, was zeker niet zomaar een ‘ideetje van het moment’, maar dient louter en alleen te worden gezocht in het feit dat er dus enkel en alleen maar zitstoelen aanwezig waren, en geen bidstoelen.

De bisschop vreesde dat de eerbiedige houding, als uitdrukking van het geloof in de werkelijke aanwezigheid van Christus, hierdoor volledig verloren zou gaan. Eerbied en geloof zouden volgens hem volledig gelijk moeten staan met knielen, en met de mogelijkheid om dit te doen op de speciaal daarvoor ontworpen bidstoelen. 

De inrichting van de St Annakerk was dus in strijd met alle richtlijnen hieromtrent. Een bidstoel diende je te kunnen draaien, en dat ging hier niet met die aan elkaar gehangen bankenrijen.

Het was trouwens niet de eerste keer dat bij het overtreden van deze regels de bisschop weigerde om een kerk in te zegenen. 

Het was zeker niet nieuw dat de richtlijnen waar mgr. Van Peteghem zich op beroept in de provincie Oost-Vlaanderen, heel wat strikter en nauwer op de letter werden toegepast dan in andere bisdommen. Het ontbreken van de aangepaste stoelen was dus wel degelijk een groot struikelblok.

Door zijn afwezigheid keurde de bisschop het kerkgebouw op zich niet af, maar hij wou wel duidelijk laten blijjken dat hij de parochiale werking niet goedkeurt, indien er geen bidstoelen ter beschikking worden gesteld van de gelovigen.


Het kerkgebouw is vooral functioneel en enkel ‘gewone’ materialen werden gebruikt : hout, vensterglas, betonsteen, … De lange grote ramen geven de kerkbezoeker de indruk niet afgesloten te zijn van de buitenwereld.





Eén van de pronkstukken van de kerk is het mooie houten Christusbeeld.

Toen de tunnelwerken (net voor de deur van de kerk eigenlijk) begonnen, staken meteen ook vele geruchten de kop op als zou de kerk verdwijnen. Het kerkgebouw zou een andere bestemming krijgen, en de diensten zouden opnieuw naar het centrum van de stad verdwijnen. Tot nader order zijn deze geruchten echter nog nergens bevestigd, en ook op de site van de parochie wordt er met geen woord over gerept. Er is een agenda, dus een sluiting lijkt er niet meteen aan te komen.

Volgende info komt van André De Cock, organist titularis : 

"Dat de kerk zou verdwijnen is een serieuze misvatting. Hoe komt het dat dit gerucht leeft? In samenwerking met vzw parochiale werken werd aan KAHO opdracht gegeven om een project uit te werken waar men eventueel een bestemming kon geven aan de parochielokalen, St Annazaal en de huidige kerk. De studenten van KAHO ontwierpen een nieuwe woonwijk … en dat is een eigen leven gaan leiden. 
Er is nog steeds een heel mooi kerkelijk leven, er worden nog heel wat kinderen gedoopt, en wekelijks worden er nog een wat mensen begroet in de vieringen. Ook andere kerkelijke gemeenschappen en scholen komen er af en toe vieren. 
Er mag dus zeker met trots gekeken worden naar de kerkelijke kunstwerken van Valère Stuyver, de vroegere pastoor van Vlassenbroek en verschillende Aalsterse kunstenaars, alsook naar een prachtig schilderij geschonken door de familie Moyersoen. Er is natuurlijk ook nog steeds het prachtige Colonorgel waar André organist-titularis is …


Bronnen :

Digitaal krantenarchief aalst.courant.nu : De Voorpost 8/11/1974 pag 1
Interieur noodkerk : MadeInAalst
sint-anna-aalst.be
André De Cock - organist-titularis St Anna (via Facebook)

Grot van Mijlbeek

Met de sjieke titel ‘La grotte de Notre Dame De Lourdes a Mylbeek’, of ons allen beter bekend als de ‘Rozengrot’ in de Langestraat, wordt men hier verwelkomd door een stukje rust in de drukke stad.

De grot van Mijlbeek speelde een heel belangrijke rol in het religieuze leven van vele Mijlbekenaars.
Ze bevindt zich op het grondgebied van 'Pausipone', tussen 1834 en 1959 het buitengoed van de paters Jezuïeten. Ook het interparochiaal speelplein 'Beukenhof' vond hier later zijn plaats.

Deze grot werd eind 1887 opgericht ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes, en werd ontworpen door broeder Petrus van Haelst en pater Carolus Droeshout. Zij hadden de leiding over de bouw, die uitgevoerd werd door Alfons Dutreeuw van Schaarbeek.

In de grotkapel legde de Italiaan Pellarini een mozaïekvloer. Het altaar werd vervaardigd door Festraert van Mechelen. De inzegening vond plaats op 1 mei 1888. 

Op 29 september 1901 werd dan ook het beeld van Onze Lieve Vrouw van Lourdes gekroond. Het is van de hand van Alois De Beule, die ook het boerenkrijgmonument in Overmere en het Heilig Hartbeeld op het kerkplein van Mijlbeek vervaardigde. De zijkapel ter ere van het Heilig Kruis werd in 1906 gebouwd door de gebroeders Rombaut van Aalst. Ze werd beschilderd door Lodewijk Gits en het jaar daarna liet pater rector Eduard Marechal naast de grot (bij de beek) een groot kruisbeeld plaatsen.

Vooral in de meimaanden was het een druk bezocht bedevaartsoord. Veel volk kwam naar deze plaats om er de rozenkrans te bidden of om er te luisteren naar de preek van de Jezuïetenpater.

Ook tijdens de oorlog was de grot een druk bezochte plaats.

We vinden volgende tekst terug in 'Oorlogskroniek der stad Aalst 1914-1918 : het forumeerstewereldoorlog.nl (30/10/2007). De schrijver spreekt over 4 augustus.

Ik zie de opgeëiste voertuigen (wagens en auto's) alsmede de aangeslagen paarden in stoet vertrekken langs de Moorselbaan naar onbekende bestemmingen. Verder wordt in Aalst de heksenjacht naar echte (maar meest vermeende) spionnen voortgezet . We zijn getuige als al het struikgewas op de “spoorwegbergen” aan de Nijverheidsstraat verder tot de laatste twijg door de burgerwacht en pompiers wordt weggehakt, .... zonder resultaat ! (2) Boeren die naar de stad kwamen vertelden aan de mensen dat ze zich herinnerden, hoe de laatste maanden Duitse leurders hun gemeenten afliepen om zeisen en pikken aan spotgoede prijzen te verkopen... De oogst was in 't zicht, dus de meest geschikte tijd om onopvallend dorpen en landerijen te doorkruisen. Het is best mogelijk dat dit wel degelijk spionnen waren. In Aalst worden vanaf deze dag bedevaarten ingericht naar de verschillende bedehuizen der stad, maar bijzonder naar de grot van O.L.Vrouw in de Langestraat op Mijlbeek.

Luidop biddend volgden de groepen elkaar op, voorafgegaan door de parochiepriesters, maar wij kinderen, begrepen nog niet goed wat er allemaal gaande was en profiteerden enkel volop van onze vrolijke vakantietijd, en waren verder er steeds op uit van te gaan kijken waar er "iets te doen was", bijvoorbeeld aan de statie, Dender, of in de gebuurte !
Tegen de avond worden enkele vreemdelingen aangehouden door de politie, op aanwijzing van de burgers die ze voor spionnen aanzien. Sommigen zijn reeds mishandeld en moeten door de politie (3) beschermd worden. Ik weet niet wat van hen is geworden, maar zeker was het dat de Duitse burgers te Aalst werkzaam in ateliers of fabrieken, zich moesten ter beschikking houden van de overheid en verbod kregen hun huizen te verlaten.


Vandaag wordt de grot weliswaar minder vaak bezocht, toch branden de kaarsjes er nog steeds. In de meimaand (Mariamaand) wordt door vele mensen nog even stilgestaan aan de grot. Een gunst vragen, steun vinden, denken aan mensen die ziek zijn, denken aan gestorvenen, gewoon een stiltemoment ...

En uiteraard : dit zou Aalst niet zijn mochten er geen carnavalisten zijn die zich hierop muzikaal lieten inspireren. Met ‘den Beeweg nor de grotten’ verklaren Bart Marcoen en ‘Zwisj’ in 2005 officieel : ‘Onzjier is mé de zotten’.

Officieel luidt het onderwerp van de groep in de stoet dat jaar : Aangezien 'Onzjier' de dagen van Carnaval de beschermheilige is van alle zotten (de feestvierende Aalstenaars), vertrekt de 'boerzjwazie' op bedevaart naar de 'grot in de Langestraat'. In hun gebeden bidden zij voor alle wantoestanden in ons land. - Ons koningshuis dat zich met de politiek moeit - De politieker die zich met de carnavalisten bemoeit - Carnavalsgroepen die moeten fusioneren door geldgebrek

Een ‘Beeweg’ is het ‘schoein Oilsjters’ (hoewel het woord in nog tal van andere dialekten wordt gebruikt) voor : bedevaart, pelgrimage, pelgrimstocht en komt eigenlijk van het woord ‘bedeweg’ (= weg waarlangs gebeden wordt).


Eind 2019 bleef het toegangshek een tijdje gesloten. Een nota op de poort verklaarde dat dit noodzakelijk bleek omwille van vandalisme en diefstal.

Jammer dat er toch weer enkele idioten moeten zijn die een dergelijke bezienswaardigheid alweer moeten ‘saboteren’.

Enkele weken later werd de poort opnieuw geopend en was de grot opnieuw toegankelijk.

Hopelijk komt men gauw tot een oplossing zodat deze plaats definitief beschikbaar blijft voor gelovigen of voor mensen die eventjes willen verpozen in rust.

Bronnen :

Wikipedia
Het Nieuwsblad 9/11/2007
Lourdesgrotten.com 26/9/2008
users.telenet/zwisj/zwisj.htm
cartes-postales.delcampe.be

Nationaal Oorlogsmonument – Graanmarkt

'Het monument' op de Graanmarkt kent iedereen wel. We zijn daar allemaal wel al eens voorbijgestapt of -gereden. 



Maar, wie kent de volledige benaming ? En de geschiedenis ? Waarom staat dat monument er ?

Wel, … de volledige benaming luidt : "Nationaal oorlogsmonument voor de Oud-leerlingen, de Troepenkinderen en leerling-Pupillen van Aalst".

Het militaire oorlogsgedenkteken werd opgericht op de Graanmarkt, rechtover de ingang van de oud-Pupillenschool te Aalst, waar jongens een militaire opleiding kregen tot in de jaren 1960. Tegenwoordig is daar trouwens de vernieuwde stadsbibliotheek 'Utopia' gevestigd.
Over het wel en het wee van de pupillen kan je HIER meer lezen.


Het monument werd opgericht naar aanleiding van de 75-jarige verjaardag van het bestaan van deze pupillenschool. In vergelijking met een doorsnee herdenkingsteken is het beeld echter veel grootser opgezet. Er werd begin 1921 dan ook een speciaal nationaal comité opgericht, dat instond voor de bouw ervan.

Het beeld werd op 23 juli 1922 ingehuldigd door prins Leopold. De grote heisa in de kranten waarmee deze plechtigheid gepaard ging, schoot echter in het verkeerde keelgat bij de Vlaamsgezinden en socialisten. Ze vonden de versieringen en vlaggen ter 'verheerlijcking van het onverzadigde militaristische monster' immers veel te duur, en weggesmeten geld.

Het gedenkteken is het werk van beeldhouwer Marcel Rau. De architect was Georges Hendrickx en de steenhouwer Michel Verhulst.

Georges Hendrickx uit Brussel, was gewezen korporaal bij de Belgische (overwegend Franstalige) legerdivisie "4e reg. du génie". Voor deze vierde legerdivisie ontwierp hij eveneens een monumentale gedenksteen te Wulpen, aan de Veurnekeiweg. Van zijn hand zijn ook meerdere interbellumhuizen terug te vinden in Brussel.

De, eveneens Brusselse, beeldhouwer Marcel Rau, die trouwens een petekind van Victor Horta was, was een gerenommeerd klassiek beeldhouwer en medaillist met een heel uitgebreid oeuvre, waaronder heel wat officiële opdrachten, zoals oorlogsgedenktekens. Samen met architect Hendrickx realiseerde hij ook het Belgische militaire gedenkteken voor het 3de en 23ste Linieregiment te Oostende, dat gekenmerkt wordt door een hoge mate van artistieke kwaliteit.

Het kunstwerk is een bronzen beeld, een strijdvaardige vrouwenfiguur met een zwaard in de hand, die geflankeerd wordt door twee naakte kinderen. Dit beeld van een vrouw is een allegorie voor België dat de jonge Belgen te wapen roept. Een 'allegorie' is in de beeldende kunst een symbolische voorstelling waarbij een idee of een abstract begrip wordt verbeeld door personen en/of concrete zaken. De ene jongeling houdt een zwaard vast, terwijl de andere een vlag omklemt. Op de achterzijde van het monument staat de afbeelding van een leeuw.


De tekst die vermeld staat op het monument: 


1914 PRO BELGICA PATRIA 1918 / AAN DE OUD-TROEPSKINDEREN EN PUPILLEN VAN HET LEGER GESNEUVELD VOOR HET VADERLAND/ AUX ANCIENS ENFANTS DE TROUPE ET PUPILLES DE L’ ARMEE MORTS POUR LA PATRIE

Na de Tweede Wereldoorlog werden nog twee gedenkplaten (ter ere van kapitein commandant Claser Charles en van kolonel de Schrijver Jean) en de jaartallen '1940-1945' aan het gedenkteken toegevoegd.

In 2010 werd door Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Geert Bourgeois een goedkeuring gegeven ter bescherming van 37 oorlogsgedenktekens in Vlaanderen. In Aalst werd onder meer dit monument ook aan de lijst toegevoegd (naast het monument WOI en WOII van de parochie Mijlbeek, het OLV plein en monument voor gesneuvelden en opgeëisten WOI en voor de gesneuvelden en weerstanders van WOII van Moorsel (R. Uyttersprotstraat)


Bronnen:

inventaris.onroerrenderfgoed.be
eigen foto's 
Nieuwsblad 30/9/2010

Kapel 'Onze Lieve Vrouw van Meuleschette'

Aan het kruispunt van de Koolstraat / Dirk Martensstraat met de Schoolstraat (nu Bert Van Hoorickstraat) / Meuleschettestraat staat deze kapel die gebouwd werd op het einde van de 19° eeuw.

De naam ‘te Molenschette’ komt reeds voor in 1313, en bewijst dat er zich vele eeuwen geleden een watermolen bevond op de Siesegembeek.

"1313, een stuc lants dat gheleghen es bi der vesten te molenschette weert"
"Uitgestrekt gebied buiten de Nieuwstraatpoort ‘bi der vesten te Mollenscetten weert"

Een ‘schette' of ‘schot' is een houten afsluiting die  het water van de molenvijver op peil houdt, en waarmee het debiet dat naar het molenrad gaat kan geregeld worden. De naam ‘schette’ werd echter ook gegeven aan de waterplas die werd gevormd door het plaatsen van een dergelijk schot

De Moleschette lag tussen Vesten (Vrijheidstraat), de Dommeleer (Vredeplein) en de Asscherdries (een grote meers die zich uitstrekte aan beide zijden van de Leedsche heirbaan – tegenwoordig Asserendries-Ledebaan)


'Meuleschette' heeft echter ook nog een tweede betekenis. In de 15e eeuw namelijk werd de naam ook gebruikt als synoniem voor 'Heerlijkheid'.

Van 'de heren van Meuleschette' werd eigenlijk reeds melding gemaakt in 1405. 
In 1425 dan was er sprake van 'de heerlijkheid van Meuleschette', een gebied waar een 'heer' de macht uitoefende. 

Maar nu … de kapel ...

Op zekere dag zag de molenaarsknecht van Meuleschette een Mariabeeldje drijven op de Siesegembeek. Toen het door de afdamming bij het molenrad opgehouden werd, viste de man het beeldje uit het water en gaf het aan zijn baas. Die plaatste het beeldje bij de molen. De volgende dag echter dreef het weer op het water. 
Tot drie maal toe werd het beeldje op het droge gebracht, maar tevergeefs. 
Toen besloot de geestelijkheid hier een kleine bidplaats op te richten, ter ere van Onze Lieve Vrouw van Meuleschette.

Dit vertelt een legende, een uiting eigenlijk van de (naïeve) vroomheid die toch berust op een historisch feit : het bestaan van een ‘heerlijke’ molen en een kleine bidplaats …

De ouderdom van dit eerste kapelletje is echter moeilijk te achterhalen.

Informatie over het eerste gebedshuis op die plaats vinden we terug in een oorkonde van 1535. Het gebedshuis onder de benaming 'Onze Lieve Vrouw ter Riemen' behoorde toe aan de heerlijkheden van Overhamme en Meire. 

Op het einde van de 16de eeuw ging het leen over in handen van Philip du Bosch, schildknaap van Albrecht en Isabelle en bleef zeer lang in bezit van de familie du Bosch.

Maar liefst vijf familieleden werden burgemeester en Gheeraert du Bosch schopte het zelfs tot hoofdbaljuw van het Land van Aalst. 
Deze heerlijkheid was gelegen buiten de stadswallen en bevond zich tussen de Kattestraatpoort en Nieuwstraatpoort. Doorheen het gebied stroomde de Siesegembeek.

De 17e eeuw was de pesteeuw bij uitstek. 
Met de kaarskensprocessie te Scherpenheuvel sedert 1629 en het Passiespel te Oberammergau (waar de eerste voorstelling plaats had in 1643) wilde men ‘de zwarte dood’ bestrijden.


In Aalst overleed het begijntje De Demaecker in 1631 aan de ‘gadood’ en ze werd ‘s nachts begraven op de plaats waar later de kapel van Sint Antonius werd opgericht. In 1634 bezweken vijf Zwarte Zusters, in 1668 begroef men hier ongeveer 2000 doden. 

De 'gadood' was een andere benaming voor een plotse dood, meestal door een beroerte of de pest. 'Ga' is in het Middelnederlands een synoniem voor 'snel handelend', 'iemand onverhoeds overvallend'.


Het was gedurende die hektische jaren dat een boeteprocessie dagelijks optrok naar het ‘cappelleken van Meuleschetten’ om 'door de voorspraak van de Alderheyligste Maget Maria, benevens die van den Heiligen Rochus, van de pest verlost te zijn', hetgeen dan ook geschied is in 1693...

De dankbare bevolking verving de vorige bidplaats meteen door een nieuwe kapel. Boven de ingang prijkte een mooie gedenksteen met het opschrift ‘H. Maria tot Meuleschette, bidt voor ons 1693’.

Hieronder een tekening van Jan Van Malderen (1883-1958), leraar aan de Aalsterse Akademie voor Schone kunsten. Hij was 10 jaar toen de kapel uit 1693 werd afgebroken. 
De kapel ‘die te midden van de weg stond’ werd aangeslagen als domaniaal goed (koningshoed of domeinhof) en werd, tevergeefs, te koop gesteld.


In 1846 schonk ridder Alexander Pauwelaert de kapel (die hij had gekocht voor 350 frank) bij testament aan de kerkfabriek van Sint Martinus. Naast de kapel met alle meubelen, versieringen (zowel goud als zilver) schonk hij ook nog een eeuwigdurende rente van 100 frank om de arme eerste communiekanten te kunnen voorzien van kleding.
Weduwe Clemens Meert en Fredericus Brisard schonken later ook de aanpalende grond.

Dat er vroeger nogal wat overstromingen waren in het land van Aalst, bewijst onder andere volgend artikeltje uit 1872 :

Hier te Aalst stond de Dender d’ander week op eene bedreigende hoogte; bijna gelijk met de deksteenen, en op ‘t dammeken, in eene afdaling, reeds een weinig over, tot aan de huizen.
Aan het kapelleke-Meuleschette was de doortocht belet, en stonden de huizekes onder water, …”

Dat de kapel ook een belangrijk referntiepunt werd voor de wijk ‘Schaerbeek’, blijkt uit de krantenartikels van die tijd, die het steeds hebben over ‘achter de Meuleschettekapel, ‘aan de Meuleschettekapel’, ‘nabij de Meuleschettekapel’, …

De aan het kapelleken gelegen beek heeft trouwens naast de veelvuldige overstromingen, ook voor menselijk leed gezorgd. Zo bijvoorbeeld in 1892 toen ‘de genaamde Temmerman Victor, geboren te Gysegem, den 4 mei 1855 wonende te Aalst, St Annaweg, huizen Van Sande nr 3, verdronken gevonden werd in de beek aan het kapelleken Meuleschette, alhier. Er was nogthans maar weinig water in de beek”.

Op 15 april 1885 gaat de gemeenteraad akkoord met de aanvraag van Charles Van Der Haegen voor de aanleg van een nieuwe straat. Van der Haegen was geneesheer en gemeenteraadslid uit de Nieuwstraat. De aanvraag liep niet van een leien dakje, maar eind van dat jaar werd de beslissing van de gemeenteraad bekrachtigd door een koninklijk besluit: Van der Haegen mocht verkavelen, en ‘de Zeshoek’ was geboren.

Van Der Haegen neemt stadsarchitect Jules Goethals onder de arm voor de vormgeving van die straat. De lijn die Goethals (die trouwens zelf zijn intrek nam in huisnummer 14), aan de huizenrij gaf is nog altijd herkenbaar.
Enkele jaren later zou men ook een nieuwe straat aanleggen aan de kapel (de Dirk Martensstraat).

Toen deze kapel voor de aanleg van een nieuwe straat in de weg stond, besloot de kapelraad  het gebouw af te breken en er een nieuwe, grotere kapel op te richten.

Op 6 mei van 1894 vinden we volgende aankondiging terug in de Gazet van Aalst :

Sint Jozefs-Parochie : Daar wordt de hand aan ‘t werk geslagen! Zaterdag der verledene week is M. Benedikt Herremans gelast met de opbouwing eener nieuwe kapel, ter eere van O.L. Vrouw van Meuleschette. De kapel zal komen juist achter de oude, een weinig meer de Thierry Martensstraat op, aan hare zijde zullen twee schoone huizen gebouwd worden, tot huisvesting van twee bedienden, bijna uitsluitelijk ten dienste en tot onderhoud der kapel voorbestemd.

Wij hoorden, van menschen die het plan gezien hebben, dat zij nog nooit iets schooner of grootscher bewonderden; de kapel zelve moet 300 menschen kunnen bevatten, zonder de plaatsruimte te rekenen die het altaar van de eigentlijke bidplaats scheidt.
Tegen 15 augusti aanstaande moet alles in regel zijn. Alsdan zullen ongetwijfeld luisterrijke feesten plaats grijpen.


De opbouwing der nieuwe bidplaats, Onze Lieve Vrouw toegewijdt, ging met groote moeilijkheden gepaard, doch geen Zegepraal zonder strijd! En die zegepraal zullen de parochianen van Schaarbeek in Augusti aanstaande op waardige wijze weten te vieren. Op waardige wijze is te zeggen, zooals hunne voorouders, d’oude Vlamingen het deden : Zij feesten eerst na de overwinning’.

Heel strijdvaardige kreten dus, maar de inwijding werd toch pas iets later gevierd ...

Op 9 september 1894 werd deze nieuwe kapel, opgetrokken naar een ontwerp van Julius Goethals en gebouwd door Benedictus Herremans, door de toenmalige bisschop Monseigneur Stillemans ingezegend.

Het werd een heus feestje, waarbij het beeld van OLV ter Meuleschette processiegewijs van de oude naar de nieuwe kapel werd gedragen. De processie ging langs de Schoolstraat, Gentschestraat, Nieuwstraatpoort en Koolstraat.
Ook de zangafdeling der jongelingen Congregatie, en nog enkele andere, vereerden het beeld door middel van hun gezangen.

De bewoners van de betrokken straten werden verzocht hun huizen te bevlaggen en te versieren, wat ook massaal werd gedaan.

Op 23 september staat in de pers al te lezen dat er van de oude kapel ondertussen geen spoor meer is overgebleven.

Deze postkaart werd verstuurd in 1906. De nieuwe kapel was dus nog maar een tiental jaren oud op de foto.
Begin september was trouwens, sedert 1923, het moment voor de Meuleschette-kermis. Deze kermis kende heel wat bijval en vooral het wandelconcert bleek goed in de smaak te vallen bij de vele bezoekers. Zelfs toen het succes van de wijkkermissen wat aan het zakken was, we spreken over 1934, bleek dat de Meuleschette kermis toch nog goed stand hield.

In 1946 werd de 50 ste verjaardag van de kapel gevierd tijdens de ‘Kapellekenskermis’. Er waren heel wat plechtigheden voorzien, zelfs kanongebulder mocht niet ontbreken. Er was een historische stoet, een wandelconcert, een mis voor de afgestorven geburen, een jaarmarkt voor alle dieren. Ook kaatsen, duivensport, wielrennen enz mochten uiteraard niet ontbreken

Daarnaast ook nog allerhande volksspelen zoals zakkenlopen, gerrebollen, mastklimmen, lepelkoers, valiezenkoers, enz enz , en dat allemaal met prachtige prijzen als inzet.

In 1954 was er dan de viering van het 100-jarig bestaan van de Confrerie van OLV van Meuleschette die op 10 juni 1854 gesticht werd.

In 1989 werd Aalst geconfronteerd met een dreigend gevaar. De toren van de OLV kapel begon immers gevaarlijk over te hellen, en dat net op de nationale feestdag, het moment dat heel veel politie- en brandweerlieden deelnamen aan verschillende plechtigheden.

De buren sloegen alarm toen stukken van de dakbedekking op voorbijrijdende auto’s aan het vallen waren. De politie sloot meteen heel de straat af voor het verkeer en brandweer en deskundigen onderzochten wat er kon gedaan worden.
Na overleg met eerste schepen Edgard hooghuys werd besloten om de toren los te maken en naar de begane grond te laten zakken.
Dat werd een taak voor de Civiele Bescherming, die het defilé in Brussel vroegtijdig moest verlaten en kwam aanrukken met een gigantische hijskraan.
Na onderzoek bleek dat de balken van het torentje volledig verrot waren door uitwerpselen van duiven.

Tot grote verbazing van vele stadsgenoten werd kapel Ter Linden (Vlaanderenstraat) in 1992 te koop aangeboden. de Sint Jozefsparochie besliste tot deze verkoop om met de opbrengst de Meuleschettekapel te kunnen herstellen.

Op kapel Ter Linden kon men volgende aankondiging lezen “het stadsbestuur heeft ons laten weten dat het gebouw waarin gij thans woont bouwvallig is en een gevaar betekent voor de openbare veiligheid. De kerkfabriek van St Jozef, eigenaar van dit gebouw, heeft dan ook besloten het voor afbraak te verkopen. De kapel blijft van nu af helemaal gesloten, zowel vooraan als achteraan, en moet dus niet meer onderhouden worden. Gij zult dus dit gebouw moeten verlaten, omwille van uw eigen veiligheid zal dit best zo vlug mogelijk gebeuren. Met deze aangetekende brief wordt dan ook uw huur opgezegd”.

De brief was gericht aan de bewoner van het huis naast de kapel, het huis van ‘bewaker’ Henri D’Haese-De Ryck.

In de volksmond noemt men deze kapel ook wel eens "kapelleken-beek" omwille van de locatie aan de Siesegembeek (of Meuleschettebeek) die un trouwens nog steeds- zij het ondergronds – aanwezig is.   De molenvijver heeft eventjes weer bloot gelegen door de afbraak van de couverture, en bestaat dus ook nog steeds.

De molen, die dus eigenlijk aan de basis ligt van de naamsgeving, heeft beneden de Schoolstraat gestaan, ongeveer ter hoogte van de tweedehands kledingwinkel.

De huidige kapel is omringd met een tuintje en gietijzeren hek. Men kan de opgefriste kapel nog steeds bezoeken.

Meer info over de Meuleschettewijk : HIER

Bronnen :

‘De kapel van OLVr ter Meuleschette te Aalst’ – Petrus van Nuffel, 1910
etymologiebank.nl
interieur eigen foto
De Voorpost 28/7/1989
De Werkman 20/121872
De Denderbode 9/1894
De Gazet van Aalst 23/9/1894- 16/12/1972
De Volksstem 10/09/1932
Het Nieuwsblad 18/10/2001

dinsdag 31 maart 2020

Ajuinkouter - Watertorenwijk

Tja, de titel zegt het en iedereen wist dat zeker zelf ook al .. Oilsjteneers hebben een duidelijke link met .. ajuinen …

De spotnaam "ajuin" voor een Aalstenaar is in de 19e eeuw ontstaan.

De enorme uienteelt op het grondgebied van Aalst was de oorzaak van de 'wereldwijde' verspreiding van deze spotnaam. 
Naast de grote Hopmarkt bestond er vroeger te Aalst ook een 'Uienmarkt'.

Straatnamen in de buurt herinneren nog aan de akkers, de ondergrond en het product zelf : de voormalige "Ajuinstraat" bijvoorbeeld, nu de Felix de Hertstraat, die leidde naar het "Ajuinveld", nu de wijk van de Watertoren.

Terwijl arm Vlaanderen in de 19e eeuw honger leed, deze eeuw kende immers een paar mislukte oogsten met armoede en honger als gevolg,  konden de Aalstenaars zich toch aan hun edele groente blijven tegoed doen en bleven ze dus ‘ajuinen fretten’… een teken van rijkdom dus eigenlijk, wat natuurlijk afgunstig werd bekeken en ondergaan door andere steden en gemeenten.

Maar meer dan een eeuw na het ontstaan van de spotnaam is er ondertussen natuurlijk al heel wat veranderd. De jongere generaties hebben nauwelijks nog weet van de ooit zo bloeiende ajuinenteelt in Aalst en omgeving, en de vele ajuinvelden zijn al decennia lang verdwenen.

Dit had tot gevolg dat de jongere generatie - binnen hun eigen leefwereld - zelf op zoek begon te gaan naar een mogelijke verklaring voor de bijnaam. Op die manier is naast de échte (etymologische) verklaring van de bijnaam ook een andere versie beginnen ontstaan die nog steeds vaak doorverteld wordt.

De spotnaam ajuinen zou volgens deze jongste interpretatie niet door de overvloedige uienteelt van vroeger te verklaren zijn, maar zou veeleer teruggaan op een eigenaardigheid van het Aalsters dialect. Ajuin zou afkomstig zijn van het bevestigend antwoord "ha, ja hij", wat hetzelfde klinkt als de dialectische uitspraak van het zelfstandig naamwoord ajuin. Spreek uit als [a’jouin].
'Ajoin oi gink op maroede in 't park' (= ha ja, hij ging wandelen in 't park)

De laatste verklaring wordt echter onmiddellijk weerlegd door het feit dat er ook nog andere spotnamen bedacht waren die allen met ajuinen, ajuinenteelt en ajuinconsumptie te maken hebben : ‘ajuinpelders’, ‘ajuinboeren’, ‘ajuinfretters’, …

Van de naam ajuinpelders duiken zelfs al sporen op in 1843, in een Oost-Vlaams volksliedje, … uit Dendermonde …

Ik kwam lestmael langs de Lombaertstraat gegaen
En ik vond daer eenen Aelstenaer staen,
Pelt ajuinen, pelt ajuinen, zei de Aalstenaer
”.


Wie de Aalstenaars echter een beetje kent, weet dat ze dit zeker niet ter harte namen, en ze zijn de ‘spotnaam’ ‘Ajoin’ intussen zelfs als een soort van eretitel gaan beschouwen.

We houden het hier dus op de eerste verklaring : de ajuinteelt.

 Volgens Petrus Van Nuffel wordt de Ajuinkouter als volgt omschreven : 

 "Ajuinkouter (de), ook het Ajuinveld genaamd, rechts van het Broek, naast den Konijnenberg”. 

Een kouter wordt omschreven als een akkerland, dat iets hoger gelegen is door de aanwezigheid van rivieren (hier dus de Dender).  Het woord is afgeleid van het Latijnse ‘cultura’ (‘bewerkt land’).
Lager gelegen gebieden worden ‘meersen’ genoemd.

In Vlaanderen en Noord-Brabant is een ‘kouter’ gelinkt aan de akkercomplexen uit de Gallo-Romeinse periode en de vroege middeleeuwen. Het toewijzen van de akkers in het drieslagstelsel was een jaarlijks terugkerende gebeurtenis in de oude nederzettingen. 
In het drieslagstelsel werden de akkergronden of kouters in drie stukken verdeeld, in plaats van in twee, zoals daarvoor gebruikelijk was.

De eigennaam ‘Couterreel’ of’ ‘Cautreel’ verwijst naar de persoon die verantwoordelijk was voor de verdeling onder de dorpelingen. Het was een vroege vorm van dorpsgezag.
In het drieslagstelsel werden het ene jaar de wintergranen (tarwe of rogge) verbouwd, het jaar erna zomergranen (gerst of haver) en het derde jaar werd dat stuk grond braak gehouden.
De twee andere gronden volgden hetzelfde principe maar steeds met een jaar verschil, zodat misoogsten toch iet of wat konden worden opgevangen.

De ajuinkouter werd reeds vernoemd in 1829 en was in 1868 reeds bebouwd.

Ernaartoe liep de Scherrestraat (voorheen Schorrestraat, Schoorestraetje, en Schurrestraete).
Vanaf 1901 werd dit de Ajuinstraat, en vanaf 1927 is de straat tot op de dag van vandag gekend als de Felix De Herdtstraat (naar een oud burgemeester van onze Stad).
Het gaat hier over de straat die rechtop de ingang van het stadspark ligt. 
Over het stadspark kunnen jullie HIER meer lezen.

Er bestaat nog steeds de Scherreveldstraat, dat is de straat die parallel loop met de F. De Herdtstraat.

Een scherre (of schorre) is eigenlijk een begroeide landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. Alleen bij hoge waterstanden komt het domein blank te staan, een overstromingsgebied dus, of een soort tijdelijke moerasvorming die belet dat verderop gelegen akkers en huizen zouden onderlopen … 
Na de overstroming blijft na het weglopen van het water opnieuw wat nieuwe modder liggen. Hierdoor ontstaat er ‘kwelder’ die bij het ontbreken van water wel langzaamaan droger wordt.

Deze moerasachtige gronden liepen door tot aan de huidige Zonnestraat, wat ‘toen’ de thuisbasis zou geweest zijn voor de beruchte ‘Kleddemevel’. Over 'Kleddemevel' is HIER meer terug te vinden.

In het Aalsters is er ook nog een tweede betekenis van ‘Scherre’. Dat is dan een vrouw die zich gemakkelijk laat opscheiren (=opscharrelen) … Een scharrel dus, maar het is moeilijk voor te stellen dat deze betekenis gegeven werd aan verschillende straten in de buurt.

De wijk was trouwens lange tijd een verpauperd gebied. Het was ook hier dat zich in de jaren ’60 de eerste immigranten kwamen vestigen. Dat waren toen vooral Spanjaarden, maar lang voor hun komst werd de wijk al aangeduid als ‘de Congo’ omwille van de lemen hutten die er toen stonden.

Ook de Asselwegel lag aan de huidige Ajuinkouter. 
Deze voetweg, die het eigendom Steleman doorsneed, werd bij besluit van de gemeenteraad op 13 augustus 1872 gesupprimeerd. Er is dus niemand meer die kan zeggen deze ooit nog gekend te hebben ...

‘Assel’ is een afleiding van ’As’ of ‘Os’ zoals we ook terugvinden in Osbroek.
'Os' staat voor iets gemeenschappelijks
Osbroek = Ons moeras …  
Het was vroeger immers een gemeenschappelijk beweid en moerassig bos. Later werd het deels wei- en hooiland.

De Asselwegel is dus een gemeenschappelijke (openbare) weg.

Vandaar trouwens ook de benaming ‘Asserendries’ aan de andere kant van de stad, die ontstond door een – gemeenschappelijk te gebruiken - baan doorheen de dries.
Oorspronkelijk was een dries een braakliggend weiland, later evolueerde dit naar een nederzettingsvorm specifiek voor Vlaanderen en Zuid-Nederland. Bij een dries vindt men huizen rondom een centraal middenplein, dat meestal een driehoekige vorm heeft.


De buurt van de Korte Sint Jansstraat, sinds 1871 een zijstraat van de Felix De Herdtstraat en uitlopend op de Sint Jansstraat, heeft trouwens ook al een historische benaming behouden. De bewoners daar zeggen immers nog vaak dat ze ‘op den den’ wonen.

Het woord duidt op een groot hol, een nest van wilde dieren of een schuilplaats. Een denne was een weinig bewoonde plaats, omringd door een (dennen-) bos.
Een verwijzing naar dit feit is trouwens nog steeds café Den Den in deze straat.

De buurt werd dus gekenmerkt door bossen, akkervelden en moerassen … en hoewel vele straten in de buurt ondertussen een andere benaming kregen, zal het nog heel lang duren dat men de naam Ajuinkouter zal blijven gebruiken. Enkele (vooral oudere) Aalstenaars gebruiken deze benaming trouwens nog steeds.

In 1932 werd het ajuinveld of ajuinkouter (buurtwegel nr 5) rechtgetrokken, en in 1947 kwam er ook daar een volwaardige straat met de naam Dr.A.Goffaertstraat, het verlengde van de F. De Herdtstraat die loopt tot aan de Geraardsbergsestraat.

In deze straat bevond zich ooit een badhuis voor de genezing van langdurig zieken, die er behandeld werden door middel van stort- of gietbaden, luchtbaden en Indiaanse baden ... Een mooie voorloper dus blijkbaar van de huidige wellnessen die we allemaal wel kennen.

Dit badhuis werd uitgebaat door Dr. Lievens, die ook een woning had in de Molenstraat 40-42 (Institut hydropathique). Tegenwoordig vinden we daar 'La Bodeguita' terug, een zaak met Spaanse tapas. In het pilaster kunnen we trouwens nog duidelijk het opschrift MDCCLXIII (verbouwd in 1953) ontwaren.

Het feit dat hier ooit een 'veld' lag, is heden ten dage misschien nog moeilijk voor te stellen, maar dat het wel degelijk over landbouwgebied ging, bevestigt volgende advertentie uit 'De Denderbode' van 28 februari 1907 : 


"Beste land te huren,
Eene goede partij zaailand, gelegen op den Ajuinkouter, groot 162 roeden. Voor de conditiën zich te bevragen bij dame weduwe De Bisschop, Zonnestraat 52, te Aalst".

De 'roede' die hierboven vermeld werd, is een oude oppervlaktemaat en een oude lengtemaat, die van plaats tot plaats verschillend was.
Zo was een Brugse roede bijvoorbeeld 14,74 m2, een Kortrijkse roede was 8,8 m2 en een Aalsterse roede was 30,30 m2.
Een lijn was 100 roeden en 300 roeden of 3 lijnen vormden één gemet. het land dat de vrouw hier dus aanbood, was 4908.6 m2 groot.
600 ‘roeden’ tenslotte vormden dan 1 ‘morgen’.

Wie veld zegt, zegt natuurlijk open vlakte, ... en op een open vlakte is natuurlijk veel wind. Vandaar ook de Aalsterse uitdrukking ''t waaide gelijk op den ajuinkouter', die onder andere gebruikt werd in 'Het Land van Aelst, van 26 november 1893' om aan te duiden dat er heel wat tumult was (het artikel ging over de veranderingen bij de Christene Volkspartij die een nieuw tijdvlak ging inreden. 'Eenige maanden is er lawijt en verwijt geweest, 't waaide gelijk op den ajuinkouter'.

Nog een ander leuk (nu ja …) gezegde is ‘den ajoin kroigen’ … wat zoveel wil zeggen als dat de relatie gedaan is, de bons krijgen. Vroeger werd immers een ajuin gehangen aan de deur van de afgewezene om dit duidelijk te maken. Geen facebookberichtje of Messenger boodschap dus..

Een markant reglement dat we terugvinden in 1886

Het reglement van 1849 op 'het ruimen van den beir', liet slechts toe te ruimen in de maanden oktober tot mei. Gedurende de maanden van juni tot september was dit ten strengste verboden en het was slechts bij ‘gedoog en vergunning’ van burgemeester Van Wambeke, dat men toch mocht lossen.

Volgens het nieuwe reglement mag men nu gedurende het ganse jaar beer ruimen. In de wintermaanden van ’10 ure ’s avonds tot 4 ure ’s morgens’ en in de zomermaanden ‘van 11 ure ’s avonds tot 4 ure ’s morgens’.
Kunnen we het ons nu nog voorstellen?

De buurt is altijd gekenmerkt geweest door de feesten die er gehouden werden. Halfoogstfeesten, kermissen, … het kon blijkbaar niet op … Nu is trouwens nog steeds de Watertorenwijk gekenmerkt voor het populaire buurtfeest en de verschillende initiatieven die het buurtcomité daar houdt om de buurt 'levendig' te houden.
Toen de jaarlijkse kermis rond 1904 blijkbaar afgeschaft werd, schreven de bewoners op 12/12/1906 een brief naar de burgemeester en schepenen :

"Mijnheeren, 
Wij ondergeteekenden, geburen der Burgemeesterplaatss, nemen de eerbiedige vrijheid ons tot uwe welwillendheid te wenden, ten einde de herinrichting te bekomen van onze wijkkermis die altijd bestaan heeft en nu sinds twee jaren tot ons groot spijt en nadeel is afgeschaft geworden.
Daar wij zoowel als anderen die eene wijkkermis hebben, stadsgenoten en lastenbetalers zijn, durven wij verhopen dat gij ons de herinrichting zult verleenen van de aloude gekende ganging die valt den zondag na den 4den Augustus.
Het zou ons zeer aangenaam zijn en zouden er u erkentelijk voor zijn, wildet gij zoo goed zijn die kermis opnieuw in te richten, die ons wat verzet, verbroedering en profijt opleverde.
Hopende dat onze vraag een gunstig onthaal zal hebben, bidden wij u de verzekering onzerr gevoelens van oprechte genegenheid en hoogachting te willen aanvaarden
".


In 1912 (op 4 Oogst - augustus) vindt de officiële inhuldiging plaats van het bloemenhof op het Burgemeesterplein. Dit bloemenhof diende meteen als 'stichtend voorbeeld' want een jaartje later werd ook, naar het voorbeeld van het plein en de Houtmarkt, te Mijlbeke 'op het kerkplein, eenen prachtigen bloementuin aangelegd, en het gemeentebestuur schonk voor verscheidene honderden franken bloemen' (Denderbode 25 mei 1913).

De Sint Camielstraat (die tot in 1901 nog de Postweg heette) bezat ook een school.

In de krant lezen we : ‘Nieuwe vrije catholieke school aan den Postwerg – Naar wij vernemen zal deze nieuwe vrije katholieke school omtrent half september plechtiglijk gewijd worden. Deze school zal onder ’t bestuur staan der Eerwaarde broeders van de christelijke scholen


De opening van deze jongensschool kwam er uiteindelijk in oktober, net als die van een meisjesschool op de Zoutstraatpoort.

Als sociaal voelende katholiek en aangewakkerd door de encycliek Rerum Novarum was weduwe Alexander Liénart er zich van bewust dat kosteloze lagere scholen met een zedelijke en godsdienstige opvoeding vooral voor kinderen van de minderbegoede klasse een fundamentele basis konden leggen voor een beter geslaagd sociaal leven en een grotere individuele welvaart.

In die tijd had Aalst niet de uitgestrektheid van vandaag. Eens buiten de kuip van de stad kreeg men enkel uitzicht op de landelijke horizon en op de moerassen van het Osbroek waar zich enkele krot-woningen bevonden.

In 1896 werd op haar initiatief enmet het door haar ter beschikking stellen van gronden op de wijk van het Osbroek en van de Zoutstraatpoort, twee lagere kosteloze scholen gebouwd: aan de Postweg (de huidige Sint-Kamielstraat) de Sint - Camillusschool voor jongens, op naam en met de mede-werking van haar enige zoon Camille Liénart en aan de Geraadsbergsestraat, de meisjesschool Sinte Isabella ( nadien Sinte Lutgardis ) onder de hoede van haar enige dochter Aline Liénart. 

De ontwikkeling van de jongensschool was zeer succesvol.
Reeds in 1899 voorzag de Sint-Kamielschool in avondlessen voor volwassenen. Ook de klassen voor meer ontwikkelden waar een summiere leerstof van de middelbare school werd gegeven, kenden veel bijval. Het is dankzij dit aanbod dat reeds toen honderden jonge mensen de gelegenheid kregen om zich op te werken en zich van een beloftevolle loopbaan te verzekeren in de openbare besturen en in vele particuliere bedrijven in en rond Aalst. Na de eerste wereldoorlog werd de vierde graad van het technisch-, handels- en in mindere mate ven het landelijke type bijgevoegd ten einde de leerlingen te bekwamen in een veranderlijke economische omgeving.

In het lokaal der school St Kamiel, op den postweg’ werd sedert 28 januari 1899 ook zondagschool en avondonderwijs aangeboden. Echter ‘niemand kan terzelfdertijd leerling zijn van de avondschool en van de zondagschool’.  Wie niet behoorlijk kon lezen, schrijven of rekenen en wie daar in ‘den gewonen omgang aanhoudende onaangenaamheden en moeilijkheden’ van ondervond was welkom.

De klassen werden onderverdeeld volgens kennis :

- De aanvankelijke klas (wie geen of slechts heel onvolledig lager onderwijs genoten had)

- De klas van herhaling en verder gezet onderwijs (jongelingen die de eerste drie graden van ede lagere school hebben gevolgd)

- de bijzondere klas van vlaamsche en fransche taal, natuurkunde, practische meetkunde, boekhouden enz".

In 1904 zouden weduwe Alexander Liénart en haar zoon Camille Liénart vanwege Paus Pius X respectievelijk de titel van Romeinse Gravin en Romeinse Graaf verkrijgen, dit naar aanleiding van hun grote inzet voor het katholiek volksonderwijs in Aalst.
Na de dood van Graaf Camille Liénart en zijn echtgenote werd de school financieel gesteund door hun drie zonen en zes dochters. 
Na de overdracht in 1935 van het patrimonium naar de vzw Katholieke School Graaf Camille Liénart kreeg de school de toegewijde aandacht van de drie zonen en meer in het bijzonder van de tweede zoon Paul Liénart (1911-1985) die als erfgenaam van de familiale panden rond de school een speciale bekommernis had voor de school en voor de buurt. 
Heel in het bijzonder gesensibiliseerd door de noden van de kinderen met bijzondere leerachterstand - door psychische, sociale of andere oorzaken opgelopen - promoveerde hij de ter beschikking stelling van de schoolgebouwen voor het Bijzonder Lager Onderwijs (BLO) en nadien voor het Bijzonder Secundair Onderwijs (BuSO) ingericht door de vzw Don Bosco-instituut.

In 1997 werd honderd jaar sociaal onderwijs in de Sint-Kamielschool met plechtigheid en vreugde gevierd maar ook met dankbaarheid voor de vorming en ontwikkeling van duizenden Aalstenaars.
In 2001 verhuisde het Don Bosco-instituut naar ruimere, nieuwe en voor de gemotoriseerde ouders gemakkelijker bereikbare gebouwen van de Bergemeersenstraat.

De wens van Paul Liénart om het sociaal gericht karakter van de vestiging in de Sint-Kamielstraat te behouden en de heropleving van de gehele buurt te verzekeren werd perfect ingewilligd door het woonproject voor ouderen in de stad Aalst door de vzw De Toekomst

Na meer dan honderd jaar sociale steun voor de jongeren wordt nu de aandacht verschoven naar de oudere hulpbehoevende bejaarden.

De dienstverlening in het woonzorgcentrum Paul Liénart is afgestemd op de verminderde zelfredzaamheid van de bewoners en bestaat uit een goed georganiseerd geheel van hoteldiensten en professionele zorgverlening. Vanaf 65 jaar komt u in aanmerking voor een opname in het woonzorgcentrum Paul Liénart.
De afgelopen jaren breidden de activiteiten er fors uit. 
Sedert 2018 beschikt het woonzorgcentrum nu ook over een erkend herstelverblijf en maakt ze zo haar ambities om een complete zorgcampus in het hart van de stad te realiseren concreter.

De Sint Camilliusschool zou er dus voor zorgen dat de straatnaam gewijzigd zou worden in St Camielstraat. Deze is vernoemd naar Camille Liénart, de zoon van de financierder van deze jongensschool.

De eerste watertoren werd in 1927 in gebruik genomen. Eén van de er rond aangelegde straten werd sedert 3/1/1927 de Watertorenstraat genoemd. De inhuldiging van de watertoren in juli 1927 ging gepaard met allerhande feestelijkheden, zoals het opstijgen van een luchtballon op de Albrechtlaan.

Kranten uit die periode zoals De Volksstem geven ons een verdere kijk op de watertoren zelf. Alles bij elkaar had het bouwwerk 556.000 frank gekost. Onder leiding van de Gentse ingenieur Lamont hadden 20 arbeiders aan de 40 meter hoge toren gewerkt. Het waterreservoir had met zijn hoogte van acht meter en diameter van 15 meter een inhoud van 800 kubieke meter en wie van de begane grond tot het reservoir wou geraken moest ongeveer 200 treden nemen. Op 14 september 1927 waren er reeds 1250 abonnementen die samen gemiddeld 650 kubieke meter water per dag verbruikten. De prijs van het water bedroeg 2,25 frank per kubieke meter.

In 'De Volksstem' van 18 maart 1927 komt de heuglijke mededeling van de 'dienst der waterleiding' dat maandag 21 dezer de verbindingen zullen gelegd worden op het Burgemeesterplein, Felix De Hertstraat, Parklaan, Erembodegemstraat, De Vilanderstraat, Van der Nootstraat, Korte St Jansstraat, St Janssrraat, Scherreveldstraat, Maanstraat, st Camielstraat en Zonnestraat.

In 1931 zorgden modder en vuiligheid echter voor frustraties bij de omwonenden.

"‘Watertoren-plage’ --- Wij zijn verrijkt in onze stad. ’t Is uit met Oostende en Blanckenberghe.
Wij moeten ons hier niet meer verplaatsen om aldaar in de zee een bad te gaan nemen.

Onze schepen van openbare werken heeft ervoor gezorgd dat wij onze zee hebben aan den watertoren.
Maar, wij geburen, zullen er hem niet zeer dankbaar voor zijn. Wij verlangen integendeel dat hij maatregelen zou treffen, om ons zoo gauw mogelijk van die modderzee te verlossen.
Het gaat toch niet op dat wij – die zoowel als al de andere Aalstenaars lasten moeten betalen – zouden gedoemd zijn om langer die modderpoel te gedoogen.
Voor wanneer worden wij er van verlost.
Eenige geburen”


Op 22/12/1932 kregen verschillende straten een (nieuwe) naam :

- de straat van Ajuinveld naar de Watertorenstraat werd de Acaciastraat
- de straat van de Parklaan door Ajuinveld (Kruisstraat) naar de Watertorenstraat werd de Eikstraat
- de straat van de Parklaan naar de Watertorenstraat werd de Populierstraat.


In 1953 werd beslist dat de watertoren zou hersteld worden (raad 30 september 1953), maar ‘herstelling’ werd uiteindelijk ‘vervanging’.

In 1958 zijn de voorbereidende werken voor de nieuwe watertoren begonnen en de pers maakte er toen al laconiek gewag van dat het wel eens een werkje van lange adem zou kunnen worden.


“Zes werklieden moesten eerst de struiken rond kleine aanplantingen verwijderen. Na één uur waren reeds zes struiken uitgedaan. Er wordt dan ook verwacht dat de nieuwe watertoren zal ingehuldigd worden in 2058”.

Ondanks het feit dat de aannemer die de nieuwe watertoren aan het bouwen was, ondertussen failliet was, zouden de werken toch dra afgewerkt zijn lezen we in 1959. De afwerking werd toevertrouwd aan de firma Vlaminck voor een bedrag van 1 436 000 BEF.

De huidige watertoren werd deels in dienst genomen op 6 december 1959. De watertoevoer werd volledig geschorst ten gevolge van een eerste overschakeling van de oude naar de nieuwe toren. Inderdaad, op een bepaald moment had de stad dus twee watertorens op hetzelfde terrein.

Een tweede een definitieve overschakeling volgde op 7 januari 1960.

Het was ter gelegenheid van de St Maartensfeesten dat jaar dat de plechtige inhuldiging gebeurde door burgemeester Blanckaert.
De nieuwe watertoren zou ‘één van de hoekstenen worden van de expansie van de stad Aalst’ en
Door deze nieuwe toren werd ook de opslagcapaciteit verhoogd van 6000 m3 naar 12000 m3 om zo aan de toegenomen vraag naar water te kunnen voldoen. 

Sedert eind 2016 is de watertoren prachtig verlicht.
De toren kreeg een grondige opfrisbeurt en originele verlichting. Het ontwerp hiervoor werd gemaakt door de Franse lichtarchitect Guilllaume Jeol.

De vissport, in Aalst altijd al in het vaandel gedragen, kende ook verschillende clubs in de buurt. Zo waren er 'de Aalsterse hengelverenigingen', de 'Aalsterse Plasvissers', de 'Parkvissers', de 'Parkingvissers', de 'Stadsparkvissers', en ook de 'Ajuinvissers' die natuurlijk hun lokaal hadden in den Ajuinkouter, op het Burgemeesterplein. In de Felix De Hertstraat was er ook bijvoorbeeld de ‘viswinkel’ van Christiane (tegenwoordig mijn schoonmoeder) die natuurlijk goeie klanten had aan deze verenigingen.

Decennia later, in 1978, werd de verkeersdrukte ook in dit gebied enorm, en werd op vraag van volksvertegenwoordiger Mark Galle door minister G.Mathot opdracht gegeven om op het Burgemeesterplein (tussen de Parklaan en de Zeebergbrug) een driekleurige lichtsignalisatie aan te brengen.
In verband met de in juni 1983 gemaakte belofte om een nieuw plantsoen aan te leggen aan de ingang van het stadspark, werd op de persconferentie van het stadhuis in juni 1984 verklaard dat op de rijbaan van de Parklaan, richting rondpunt, Burgemeesterplein, parkeerstroken worden ingericht en dat parkeren op de verhoogde berm verboden zal worden.

In 2012 maakte men een eind aan één van de laatste authentieke cafés in Aalst, 'café in 't Park'. Het gebouw werd afgebroken op amper drie dagen tijd.

Het café werd beroemd omwille van de pin-up afbeeldingen waarmee de toiletdeuren waren behangen. Ook heel gekend was de papegaai die er altijd aanwezig was. Het café was bij de locale bevolking ook wel gekend als 'bij het kiekenpoeperken'. Dat kwam omdat de voorlaatste uitbaters, Bert en Wisken een 'kiekengeschiedenis' hadden. Bert zijn ouders hadden een kippenwinkel in de Kerkstraat, en dus was de bijnaam snel gevonden natuurlijk. 
Wis bezorgde de aanwezigen ook altijd gratis kaasblokjes of stukjes trip.

Bronnen:

Petrus Van Nuffel - Taalkundige en toponymische studie (uit 'De Volksstem 1916' van 11 maart 1916 - Digitaal krantenarchief-stadsarchief Aalst / De Denderbode 28/2/1907 - Digitaal Krantenarchief-Stadsarchief Aalst / alle in de tekst vernoemde kranten
De Volksstem 11/3/1916 – 19/7/1927
De Denderbode 23/8/1896 – 28/1/1899 - 21/7/1901
De Gazet van Aalst 4/2/1954 – 20/3/1958 – 6/6/1959 – 22/8/1959
Het land van Aelst 26/11/1893
moensdehase.be/genealogie Lienart Aline
Recht en vrijheid 23/8/1931
Wandelbrochure Osbroek Aalst 2017
animacare.be
vzwdetoekomst.be
Volkskunde, A.De Cock, 1898