Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

donderdag 6 februari 2020

Den Oilsjtersen diksjoneir

We schrijven 15 November in het jaar des Heeren 2016 ... ‘nen dag gelek een ander’, maar niet voor de Oilsjteneers met een hart voor hun stad ...


15 November in het jaar van de Oilsjteneers wil zeggen : de voorstelling van een nieuwe (de derde ondertussen) uitgave van 'den Oilsjtersen Diksjoneir' van Jan Louies.


Het was 19 uur stipt (en naar Oilsjterse normen kan je 'stipt' dus gerust als een unicum beschouwen) dat de deuren naar de stadsfeestzaal geopend werden.  Het zou echter wel een tijdje duren vooraleer we onze plaatsen konden innemen want de trap naar boven zag er een beetje uit als de E40 tijdens het spitsuur ... Bomvol en slechts heel traag vooruitgaand.


Het was duidelijk : we waren zeker niet de enigen die een exemplaar wouden van dit schrijfsel. Heel veel stadsgenoten hadden het zelfde idee en wouden samen de uitgave meemaken. Beter dit dan er later om te gaan in de boekenwinkel.


Na een kleine test van de geluidsinstallatie (iets zoals 'Dzjing klet boem'...) was het eerste woord voor de auteur zelf : Jan Louies.

Jan is in Aalst ondertussen al zo bekend als 'Poesjkapelle' en 'Voil Lowieken’, ... mor dan wel met een 'proeper hemmeken'.

Hij is onder andere voorzitter van de Aalsterse bierproefvereniging OPA (de Objectieve ProefAjuinen) en redacteur van het biertijdschrift ‘De Zytholoog’, het ledenblad van Zythos vzw. Hij is eveneens promotor van het ‘Gilladeken’, het huisbier van de ‘zaal Gillade’ en hij ijvert daarenboven ook nog voor het behoud van Aalsterse merkwaardige gebouwen, o.a. in de Gecoro (gemeentelijke commissie ruimtelijke ordening) en de Cultuurraad.

Jan is ook leraar zedenleer in het Lyceum Aalst.


Naast deze resem wapenfeiten is hij de laatste tijd vooral in het nieuws gekomen als één van de twee leraars van de cursus 'Oilsjters' die gegeven wordt in de CVO Handelsschool - Aalst.

Als ex-studenten waren mijn vrouw en ik dan ook maar al te blij deze voorstelling van onze 'miester' persoonlijk te mogen bijwonen.

Uit de inleiding van Jan bleek dat er ondertussen opnieuw enkele woorden ontdekt zijn die deze uitgave niet gehaald hebben.

Jan is dus ondertussen dus al aan het dromen van een vierde uitgave …

Het begon allemaal met het verzamelen van woorden en uitdrukkingen op allemaal losse papiertjes en bierkaartjes. Van daaruit is dan het idee gekomen om een diksjoneir te maken (de eerste uitgave dateert ondertussen al van van 1988), dan een tweede (2002), en nu een derde, …


Het boek wordt prachtig geïllustreerd met foto’s van Aalst hoe het toen was … De foto’s komen uit de enorm rijke verzameling die Jans vader, Herman, bijeen’geklikt’ heeft.
Herman was fotograaf (in de Nieuwstraat) en had de gewoonte om de niet volle rolletjes film af te trekken met nieuwe en oude gebouwen, carnavalsgroepen, en dergelijke. Een schat van informatie dus voor het nageslacht en heel wat foto's die momenteel gedeeld worden in Facebookgroepen, op Twitter, ... zijn dan ook van zijn hand.


Op één van de foto’s, een ‘selfie’ van Herman (getrokken in de spiegel van de woonkamer), zien we trouwens Jan en zijn broer Piet, ijverig aan het schrijven aan hun huiswerk (of zou het toch al een eerste uitgave van een diksjoneir geweest zijn?).

Jan sprong gezwind van het ene woord op het andere, legde in het kort enkele spraakkunstregeltjes uit, en haalde er meteen ook de hele Aalsterse geschiedenis bij. Een verkorte uitgave van de cursus dus, … heel leerrijk en op een prachtige manier gebracht. De aanwezigen hingen – bijna letterlijk – aan zijn lippen.

De gekruide anekdotes  en de sappige taal, gemixt met de levendige en aangename manier van vertellen maakten dat men op momenten in de zaal een speld kon horen vallen. Uiteraard duurde dat nooit heel lang, want het waren diezelfde anekdotes die de zaal soms deden uitbarsten in het lachen.
Na deze aangename speech van Jan werd de fakkel doorgegeven aan de burgervader van de stad, Christophe D'Haese.


De burgemeester, aka Dozje, keerde terug in de tijd van toen hij zelf nog een 'Dozjeken' was en werd grootgebracht in 't gat van de mert.


Enkele anekdotes (en evenveel lachsalvo's) later, werd Jan geprezen om zijn inzet voor de stad en de taal. Het is niet door hem dat de taal niet zal veranderen (of zelfs verdwijnen), maar het is wel dank zij mensen als hij dat er heel veel dingen bewaard kunnen worden voor het nageslacht.


De burgemeester had het wel moeilijk met een bepaald woord uit het woordenboek. Zijn Draeckenierenhart begon te bloeden toen hij ontdekte dat Jan voor het beschrijven van het woord ‘Dendermonde’ een grote ‘D’ gebruikte.   Een grote ‘D’ voor een dorpje dat men zo klein mogelijk moet houden, dat was iets wat echt niet door de beugel kon.

Werk voor Jan dus om dit recht te zetten in de volgende uitgave.


De burgervader had blijkbaar zijn huiswerk goed gemaakt, want hij kon zonder dralen enkele passages uit het boek citeren op een manier zoals enkel hij dit kan.  Met de nodige humor en kwinkslagen, maar zoals een echte Draeckenier waardig, met een lichte minachting voor 'het dorp 'd'', maar steeds zonder iemand te kwetsen.


‘Den Dozje’ behandelde zo enkele van de in het woordenboek voorkomende woorden, zeker niet de ‘voile woerden’ schuwend.

Zo ontdekten we dat een hoofdstuk uit het boek is gewijd aan ‘het mannelijk en vrouwelijk lid’. Een hele resem woorden om te beschrijven wat er zich ‘daar beneden’ allemaal bevindt.


We wandelden dus, samen met Jan en de burgemeester, mee doorheen het boek, langsheen ‘het gat van de mert, de boetermert, de roethoizekes, enz enz enz.

We leerden wat een okkozjeprot was, en een voilmaukerken, en weten nu eindelijk van waar het woord ‘perewachterken’ komt. 


In totaal komen er in het woordenboek 8000 woorden voor, veel te veel dus om op te noemen. En bij elk woord hoort wel ergens een anekdote, een advertentie of een uitleg.

Ook citaten uit kranten en boeken worden niet geschuwd. Dat allemaal om bepaalde woorden in hun context te kunnen weergeven. De bijhorende foto’s schetsen dan een duidelijk beeld van hoe de wereld (of toch ‘ons Oilsjt’) er toen uitzag.   De tijd dat we nog parkeerden op de Grote Markt, de tijd dat de ‘Boontjes’ heel gretig werden gelezen, maar ook verder terug in de tijd toen Pieter Daens zijn gedachten ook schriftelijk wereldkundig maakte.


Of dit allemaal zonder fouten kan vervat worden in 1 boek ?
Moeilijk, ... en dat geeft ook Jan zelf toe.

Zelfs na grondige controle blijkt een klein foutje onvermijdelijk te zijn.
Maar daar heeft Jan natuurlijk wat voor gevonden. 


In het voorwoord van het boek staat letterlijk : ‘as ter ieveranst nog een faat in deizen boek stoot, steik het ten ni op moi, mor op Cambrinus, die mè van men roetjen gebrocht heit’. Dit naar analogie van Dirk Martens van Aalst, die deze uitdrukking in de 15° eeuw al gebruikte om een eventueel foutje onmiddellijk door te schuiven aan zijn … euh … matig drankgebruik.


Al deze informatie vervat in  381 bladzijden …een enorm werk …We kunnen het dus eigenlijk beter de ‘Oilsjterse encyclopedie’ gaan noemen. 
Hier een beetje beeldmateriaal over die bewuste avond, aangeleverd door de Erfgoedcel Denderland.


Na de voorstelling konden we dan eindelijk zelf ons boek gaan afhalen in de trouwzaal. Ook daar was het even aanschuiven, maar we waren toch heel blij toen de auteur uiteindelijk zijn handtekening in ‘onzen Oilsjtersen diksjoneir’ zette. Bij ons met de melding : ‘ver men lieve lierlinkskes! …

De pioniersklas van de les Oilsjters in het CVO Keizersplein

Van eire reporter ter plosje, ...



Bronnen :

eigen verslag voorstelling boek
eigen info leerling Oilsjters bij Jan Louies
Erfgoedcel Denderland (filmpje via YouTube)

woensdag 5 februari 2020

Sleppendraugers

De prinsen kennen we ondertussen, maar wie zijn nu de heren en dames die we steeds tegenkomen in hun gezelschap ?

Wel, dat zijn de slippendragers, ofte ‘sleppendraugers’.

Het woord ‘slippendrager’ wordt reeds teruggevonden in de poezie van H.J.Schimmel in 1856.
'Vervolgens gedroegen vrijwel alle katholieke kamerleden zich de eerst jaren bepaaldelijk als Thorbecke's trouwe slippendragers' ... in de zin van iemand die op slaafse wijze aan iemands diensten of eer bewijst en onderdanig is. Iemand die op een slaafse manier luistert naar of doet wat iemand anders zegt.

Eigenlijk is de oorspronkelijke benaming te vinden in iemand die tijdens een begrafenis één der slippen van het lijkkleed of de vlag droeg. Bij een militaire begrafenis worden de slippendragers ingezet als escorte van de kist op de tocht naar de laatste rustplaats..

Het is eigenlijk iemand die vanalles – buiten zijn/haar eigenlijke takenpakket – doet tegenover zijn werkgever om alzo een handje voor te hebben. Hij (of zij) loopt letterlijk steeds achter de baas, zoals iemand die vroeger een sleep (heel lang koningskleed) droeg .

Ook wordt het woord ‘slippendrager’ gebruikt voor iemand die een smoking draagt, bijvoorbeeld ook de butlers die ten dienste staan van hun bazen.

In carnavalsmiddens is de sleppendrauger dus eigenlijk de persoon die ervoor zorgt dat de prins kan stralen, zonder zich al te veel zorgen te moeten maken over technische en andere formaliteiten. Zij dienen er over te waken dat de prins zich goed door zijn regeerperiode kan worstelen, zonder kopzorgen.

Uiteindelijk is de functie dus zeker niet zo ‘negatief’ meer als vroeger, want vraag het maar eens aan de ‘sleppendraugers’ van tegenwoordig : ze doen het graag zenne ...
In het jaar dat Raf prinsj was verkoos hij trouwens de naam 'adjudanten' ...

In 2020 worden de sleppendraugers ook eens op een 'piedestalleken' gezet. Dit gebeurt door 'De Zoipers' die met het onderwerp 'weir zen sleppendraugers van de joor' deze mensen ook eens willen eren. Hun kostuum bestaat uit een combinatie van de verschillende kostuums die we de laatste jaren al zagen voorbijkomen van de sleppendraugers. Het worden oogverblindende kostuums ...
Op de wagen zullen 3 prinsen te zien zijn ... 'prinsj Raf', 'prinsj Bart' en 'prinsj Yvan' ...
Hun thema verklaart eigenlijk het hele takenpakket van de sleppendrauers : 'As sleppendraugers stoon weir 't giel joor deer oon de zoi van onze kandidoot prinsj : van 't moment da de campagneliekes werren geschreiven tot 't oitsmoiten van de karamell'n binsjt de stoet, azoei volgen weir de prinsj op zoin parkoer' ...

Nog even bijvermelden dat de sleppendraugers van de prins meestal in 'asorti' kostuum lopen en dus onlosmakelijk verbonden zijn met de prins ...
Hier een fotootje van enkele sleppendraugers van prins 2019 'Meyst'




Bronnen :

Wikipedia
aalstcarnaval.be
dbnl.org/tekst/rogi002invr01_01/rogi002invr01_01.pdfencyclo.nl/begrip/slippendrager

Alaaf

Eigenlijk is het volgende niet echt toepasselijk voor onze stad, maar gezien Aalst toch bij carnavalssteden bij uitstek gerekend wordt, kunnen we niet achterblijven met deze bekende kreet even te ontleden.

De oudste schriftelijke vermelding van het woord ‘Alaaf’ is te vinden in een petitie van Vorst Metternich aan de Keulse Keurvorst in het jaar 1635. Oorspronkelijk is het een uitroep bij het uitbrengen van een dronk.

Sinds het begin van het moderne Carnaval in 1823 wordt "Kölle Alaaf" in Köln gebruikt als begroeting tussen Carnavalsvierders.

Ook in België maakt men in sommige steden gebruik van de term, maar dat is bijvoorbeeld in ‘ons Oilsjt’ helemaal niet het geval.

Over de eigenlijke herkomst van het woord Alaaf bestaan verschillende versies.

Sommigen zeggen dat Alaaf een verbastering is van het woord elf.
Elf is ook gekend als het "gekkengetal", denk maar aan de "Raad van Elf".

Een andere versie vermeldt dat Alaaf afkomstig zou zijn uit het oud-Keulse dialect; "all af", hetgeen zou betekenen "alles weg"; Dit is gegrond op de oorsprong van de carnaval, namelijk dat voor de vastentijd al het goed spijs en drank op moest.

"Kölle Alaaf" ("Keulen Alaaf") zou verder ook kunnen betekenen "(behalve) Keulen, alles weg" of "Keulen voor alles".

Bij het uitroepen van deze kreet hoort trouwens het typische handgebaar dat erin bestaat om de vingertoppen van de rechterhand naar de linkerslaap te brengen. 

Het gebruik van het woord Alaaf komt voor in veel carnavalstradities, maar kan echter niet overal gebruikt worden door carnavalsvierders. 

Op de rechter Rijnoever groeten carnavallisten elkaar bijvoorbeeld met Helau. Helau is trouwens ook de meest verspreide groet in Duitsland. Het zou een verbastering en afkorting zijn van ‘halleluja’ of van het Germaanse hel auf (weg met de hel).

Naast Helau en Alaaf is ook ‘ahoi’, de begroeting van scheepslieden, populair. De vierders identificeren zich wellicht met de opvarenden van het narrenschip of de blauwe schuit. Met name in Noord Duitsland gebruiken feestvierders deze groet.

De carnavalsetiquette schrijft voor dat men zeker altijd de juiste groet moet gebruiken op de juiste plaats. Het is onethisch om bijvoorbeeld in alaaf-gebieden, met helau te groeten.
Of ‘alaaf’ of ‘helau’ te beginnen roepen, waar dat helemaal niet gebruikelijk is.

Vandaar ook dat een Oilsjteneer je heel raar zal bekijken als je toch de kreet ‘alaaf’ zou gebruiken.
Een échte Oilsjteneer zal pas echt meewerkend reageren als je gewoon ‘Sante men bieken’ of ‘weir doeng voesj’ gebruikt.

De Aalstenaars waren in 2016 trouwens heel misnoegd toen de serie 'Den elfde van den elfde', een tv reeks over carnaval, verscheen op de Vlaamse schermen, en bleek dat Aalst er zelfs niet in voorkwam;

'Te veel alaaf, geen Oilsjt Ajoin' ... de basis van ons carnaval en in de rest van het land is eigenlijk hetzelfde ... maar de uitwerking is toch anders ..
Burgemeester D'Haese verklaarde dat Aalst carnaval dan ook niets te maken heeft met Alaaf.
Ook andere carnavalsauthoriteiten lieten zich ietwat misnoegd uit over de serie ... 'weinig diepgang', 'duidelijk gemaakt met de ogen van een buitenstaander', ... kortom ... 'geen link met carnaval Aalst' ...


Na het uitbrengen van de film 'Viva Boma' van FC de Kampioenen, een film die zich voor een groot gedeelte afspeelde tijdens de carnavalsdagen van Aalst in 2019, maakte de krant 'De Standaard' trouwens een grote fout hiertegen bij hun recensie van de film. We konden namelijk het volgende lezen : 'In hun vierde film komen de Kampioenen, na omzwervingen door Frankrijk, Thailand en Zuid Afrika, weer thuis in Vlaanderen van voetbalkantines, louche garagisten en worstenfabrieken. En van Aalst Carnaval,alaaf nog aan toe. Dolle pret, maar ook stof tot nadenken' ...
Nadenken inderdaad, ... en afleren om 'alaaf' te vermelden in dezelfde zin als 'Aalst carnaval' ...

En hier een moeilijk momentjen als Aalstenaar … maar toch efkes laten horen hoe dit nu eigenlijk klinkt : 


Bronnen:

Wikipedia
cinenews.be/nl/films/fc-de-kampioenen-4-viva-boma/
HLN 5/1/2016
jl-design.be
wesepe.nl
'Zo was het vroeger' - Nederlands centrum voor Volkscultuur (Ineke Strouken)
'Alaaf' via YouTube AKMuziekProdukties

De scepter van prins carnaval ... meer dan een stukje hout

Een scepter is een staf, meestal voorzien van een dikker uiteinde aan de bovenkant, die geldt als machtsymbool van een godheid, koning of keizer en daarom tot de regalia behoort.

Van oorsprong werd de scepter aanzien als een knots, en was het dus eigenlijk een slagwapen, teken van macht. De knop aan de bovenkant toonde het symbool van een globe, maar dit veranderde geleidelijk aan in de geschiedenis. Er zijn zelfs historische voorbeelden bekend waarbij de knop aan de bovenkant bestond uit een mensenschedel. Tegenwoordig zitten op deze plaats een of meerdere juwelen of een figuur (bijvoorbeeld een adelaar, een fleur-de-lys of een rijksappel). 

In de Aalsterse scepter is het wapenschild van de stad terug te vinden.


Wanneer van iemand wordt gezegd dat hij "er de scepter zwaait", wil dat zeggen dat hij daar de baas is. Toepasselijk dus voor ‘onze prins’ die uiteindelijk ‘baas’ mag spelen over de stad tijdens de carnavalsweek.

Toen kersvers prins Yvan in januari 2020 de scepter in de lucht stak, was de euforie in de zaal opnieuw heel groot. 'Opnieuw', inderdaad, want 'het stukje hout' heeft al een hele Aalsterse geschiedenis achter zich. Hier een foto van de overhandiging van de scepter door uittredend Prinsj Bart aan kersvers Prinsj Yvan.

De geschiedenis van de scepter is eigenlijk al zo oud als de geschiedenis van de prins van Aalst. 
Toen de eerste prins in Aalst, Kakelaki, werd aangesteld, mocht hij trouwens ook al met een scepter (dé scepter) zwaaien. Dit eerste exemplaar was een ontwerp van Fritz Kieckens, leraar aan de Aalsterse Akademie voor schone kunsten en Herdersemaar Jan Steenhout.

Het is de bedoeling dat de scepter overgedragen wordt van prins op prins, maar na drie prinsentitels mocht de toenmalige 'keizer' Fransky zijn scepter definitief houden.

Fritz moest hierdoor natuurlijk een nieuw exemplaar ontwerpen voor de nieuwe prins van 1957. Hij paste het ontwerp een beetje aan, om toch wat onderscheid te maken tussen die van de keizer en die van de nieuwe prins. Het is op dat exemplaar dat het wapenschild van Aalst, hopranken en maskers werden toegevoegd, en het is naar dit model dat trouwens de huidige scepter nog steeds wordt gebaseerd.

Luc Peirlinck, zelf prins in 1969, maakte 'zijn' prinsenscepter in zijn atelier thuis. Luc was schrijnwerker van beroep en maakte van zijn prinsenscepter een kopie die hij zou koesteren als hij het origineel zou overdragen aan zijn opvolger. 
Alles over de prinsenverkiezing van 1969 is HIER terug te vinden. 

Rond die scepter hangt er tot op de dag van vandaag trouwens nog steeds een waas van mysterie. "Het jaar nadat ik Prins was geweest, is die scepter verloren geraakt. Prins Jean-Paul De Boitselier had hem ergens neergelegd in café 't Muisken en toen hij hem terug wou gaan halen, was die weg, foetsie. Iemand moet die gepakt hebben en misschien ligt de scepter van toen nog wel ergens, maar waar die scepter verzeild is geraakt of wie hem in zijn of haar bezit heeft, weet nog altijd niemand", vertelt Luc aan ‘Het Laatste Nieuws’.

Gezien er een kopie was gemaakt, was het natuurlijk om een duidelijk signalement van de verdwenen scepter op te maken. Na veel onderzoek echter moest men onverrichter zake toegeven dat men de scepter als 'verloren' diende te beschouwen. 
Men moest dus op zoek naar een nieuw exemplaar. Na de diefstal werkten de prinsen carnaval zo'n tien jaar met scepters van polyester, tot in 1980 Luc Peirlinck opnieuw een houten versie mocht maken.

Ter gelegenheid van de 50ste stoet wou de stad Aalst een scepter schenken aan koning Boudewijn, die tijdens de stoet in onze stad zou aanwezig zijn. Hoewel men de scepter van Luc wou overkopen, weigerde hij dit en de stad gaf daarom Enrico Leclair de opdracht om er eentje te maken voor onze koning. Enrico mocht deze tijdens de stoet overhandigen aan de vorst.
Enrico was prins van Aalst in 1979 en aan het eind van dat jaar werd hij ook als Prins van Oost-Vlaanderen verkozen.  Ook hiervoor kreeg hij een scepter natuurlijk. Tijdens de kiezing van 1980 werd deze laatste gestolen, en Enrico weigerde daarop om de officiele prinsenscepter van Aalst door de geven aan zijn opvolger, Polle Keipernaugel.

Omdat Polle dus dreigde een prins zonder scepter te worden werd opnieuw opdracht gegeven aan Luc Peirlinck om een nieuw exemplaar te maken naar model van de in zijn bezit zijnde copie van het origineel. 
Enrico had ondertussen toch zijn scepter overhandigd aan Polle, maar deze mocht dat exemplaar dan toch opnieuw inruilen voor de nieuwe - authentieke - scepter van Luc.

Die ‘nieuwe’ scepter ging mee tot in 1993 en was toen aan vervanging toe.  Toen maakte Luc dus voor de tweede keer een nieuwe scepter voor de Prins carnaval. Dit exemplaar werd voor de eerste keer gedragen door de toenmalige prins Peter Vereecken, en hij gaf deze in 1994 door aan prins Werner.

2015 werd het jaar dat Luc voor de derde keer eentje maakt.

"Na 22 jaar was de scepter aan vervanging toe", verklaarde schepen Ilse Uyttersprot (CD&V).
"De ene Prins draagt er beter zorg voor dan de andere, maar door de jaren heen was de scepter hier en daar beschadigd".

"Ze hebben me gevraagd of ik de scepter kon herstellen, maar voor dat geld kan je evengoed een nieuwe maken. En dat heb ik dan ook mogen doen van de stad", aldus Luc Peirlinck. De stad telde 500 euro neer voor de scepter. "De symbolische waarde is echter veel hoger. Prinsen stellen meestal iemand aan in hun campagneteam die de scepter moet bewaren", zei Uyttersprot.


De scepter van de prins is gemaakt uit lindenhout.
Luc haalt bij een lokale zagerij een blok hout dat eigenlijk groot genoeg is voor vier à vijf scepters. Dat zaagt hij thuis in stukken en dan begint hij eraan. Van het vierkant stuk hout moet er iets ronds gemaakt worden, een heus precisiewerkje. Dan zet hij eerst hij het schild erop, waarna de 'vezozjes' (maskers) volgen.

Later voegt hij er dan de hopbellen - waarmee bier gebrouwen wordt - aan toe. Als laatste zet hij de grote ajuin erop. Door het feit dat het hout 'leeft' is het onmogelijk om twee identiek dezelfde exemplaren te maken. Ergens zitten er wel kleine verschilletjes in, maar dat is natuurlijk de 'charme' van de stiel ... en in een 'sjarmante' stad als Oilsjt is dat dus zeker aanvaardbaar.

Na dit beeldhouwwerk, gaat de scepter dan naar Hugo Peeters uit Meldert, die al 45 jaar de scepters beschildert.

Inderdaad, scepterS, want er worden ook replica's gemaakt van het origineel. De meeste prinsen houden er namelijk van om op het einde van hun jaar, nadat ze de scepter hebben moeten doorgeven, een replica mee te nemen naar huis, als aandenken.

De nieuwe scepter werd dus doorgegeven door aftredend prins Werner, en dit aan Joeri Mens. En als de nieuwe Prins en zijn opvolgers goed zorg dragen voor de scepter, dan kan die misschien ook nog eens 20 jaar mee.

"Als ik dan nog gezond ben, mogen ze mij vragen om een nieuwe scepter te maken", verklaart Luc aan wie het horen wil.

Ondertussen staan er al meer dan 70 scepters ‘op zijn palmares’. Naast die van Aalst, heeft hij er namelijk ook al gemaakt voor onder andere Denderleeuw, Ninove, Lede en onze ‘buren’ van den Arend.
Om te herkennen welke scepter van zijn hand is, maakt hij er steeds een inkerving in. Zo zal je in de nieuwe scepter van dat jaar ergens 'PLuc14.'... terug kunnen vinden : Peirlinck Luc (of Prinsj Luc) en het jaartal.

Hierbij een filmpje van DRA TV (Digitale Radio Aalst TV) met een interview zodat jullie kunnen zien hoe het maken van de scepter nu eigenlijk in zijn werk gaat.


Door de jaren heen is het handvat wel veranderd : Het originele handvat zat onderaan, maar tegenwoordig zwaaien de prinsen graag met een scepter en dan zit het gewicht verkeerd. Dat werd dus aangepast, en het handvat zit nu in het midden van de scepter

Eind 2017 kwam dan het nieuws dat dé sceptermaker van Aalst met pensioen zou gaan. Na 40 jaar stopt de 83-jarige Luc met het draaien van carnavalsscepters.

Toen Luc aankondigde dat hij ermee zou stoppen, ging er bij houtbewerkend Aalst een belletje rinkelen. Tejo Soete, zelf meubelmaker, heeft meteen naar Luc gebeld om te vragen of hij hem de kneepjes van het vak zou willen leren. Scepters maken was een droom die hij al lang koesterde, maar niet kon verwezenlijken omdat hij een draaibank noch mallen had. Luc zorgde voor een model en gaf hem zelfs de originele mallen mee. Net als hij gebruikt hij lindehout, wat zeldzaam is. Voorlopig echter kan hij nog verder met een boom die iemand nog in zijn tuin had staan.

Omdat het zo arbeidsintensief is (gemakkelijk 35 uur), haken veel kandidaten af bij het horen van het prijskaartje (450 euro, nvdr.). Dat is hetzelfde als wat Luc vroeg. Daarom is Tejo nu ook een kleiner, carnavalesk souvenir aan het uitwerken dat lijkt op de scepter.

Ook Ronny Eemans, kandidaat-prins in 2017, maakt scepters. Al lang, maar sinds kort pas echte gesculpteerde, naar het voorbeeld van Luc. Zo had hij een scepter voor Raf gemaakt, als toonbeeld van zijn respect en sportiviteit.
“Tejo en ik wisten niet van elkaar dat we er elk één voor hem hadden gemaakt. We hebben daar goed over gesproken en het is zeker niet de bedoeling om in elkaars vaarwater te zitten. Bij hem is het zijn hoofdberoep, bij mij vooral een hobby”, zegt Eemans in Het Nieuwsblad.

En dan is er nog een derde, want ook Roger Roelandt, die ondertussen tachtig wordt, staat bekend als houtsnijder. Hij maakt voornamelijk trappen, maar op vraag ook nog steeds scepters, al is het dan niet meteen voor de Aalsterse 'markt'. Hij is vooral bekend om de houten ajuintjes van de Ajuinboer die hij al jaren maakt.

“Het is goed dat ze dat allemaal proberen”, reageert Luc. “Ik ben er vooral mee gestopt omdat ik geen lindehout meer vond. Op den duur moest ik stukken hout beginnen te lijmen, maar dat is hetzelfde niet. Van Ronny heb ik een scepter gezien en het ziet er goed uit, maar hij gebruikt ander hout en in de afwerking is er nog werk aan: het schild, het bot van de ajuin, de gezichtjes, ... Zelf heb ik er ook jaren over gedaan om het tot in de puntjes te kunnen, ik volgde aan de Academie zelfs een opleiding beeldhouwen.”

In de stoet van 2018 kwam nog een 'waardig afscheid' van de sceptermaker, in de vorm van de praalwagen van 'Om En Vedrom' met als onderwerp 'Prins Luc viert 50 joor Zjubelei'.

Luc kwam trouwens zelf een kijkje nemen, en laat ik daar nu net in de buurt gestaan hebben.  Hierbij dus een foto van Luc met Luc, aan de wagen waar hij samen met zijn scepter ondersteund werd door het stoetliedje ...   "Het schoeinsjte stiksken aat, beklidtj mè veil diamanten en gaad"
Dat Luc trouwens nog steeds carnavalist is in hart en nieren bewijst het feit dat hij nog steeds actief is bij de Prinsencaemere. Hij heeft deze in 1972, samen met Jean Paul De Boitselier, Simon D'Hondt en Karel De Naeyer gesticht.

De scepter die prins Yvan in 2020 de lucht instak, is nog steeds hetzelfde exemplaar als dat van 2015 ... van de hand van Luc dus ...  Als Yvan en zijn opvolgers er dus wat zorg voor dragen, zijn we opnieuw vertrokken voor een paar jaar ...


Een eventueel nieuw exemplaar zal echter niet meer vervaardigd worden door Luc.

Op woensdag 18/2/2020, amper een paar dagen voor carnaval vernamen we immers het droeve nieuws dat Luc overleden is.
Op de facebookpagina van de Prinsencaemere vinden we het volgende :

Lucsken, het sloeg in als een donderslag bij heldere hemel … twee weken geleden vol energie op onze vergadering, je keek uit naar onze komende prinsjkesdag maar het mocht niet zijn …
Vaarwel prinsj Lucksken!
We gaan je missen!
Doe ze ginder boven allemaal de groeten!'


Hierbij het stoetliedje van 'Om en vedrom' ter gelegenheid van de '50 joor Luc' ...


Bronnen

aalstcarnaval.be
De Voorpost 15/2/1980
HLN 16/9/2017
Het Nieuwsblad 13/1/2011
interview Radio Goeiedag 2018
info Om en Vedrom 2018
foto prins Bart/prins Yvan HLN 26/1/2020
foto Luc en scepter Carnavalskoentje  16/1/2015
foto Luc en Om en vedrom : eigen foto
filmpje DRA TV via Vimeo 2015
stoetliedje 'Om en vedrom 2015' via YouTube - Oilsjt Carnaval

maandag 27 januari 2020

Prinsjen van Oilsjt : 2020 : Yvan De Boitselier

Reeds heel snel waren de namen van de twee topkandidaten voor 2020 bekend.
Werner Kinoo en Yvan De Boitselier zouden het tegen mekaar opnemen in de strijd om de scepter.
Het zou meteen ook een strijd worden tussen twee carnavalsdynastieën, een ‘clash der giganten’ als het ware. 
Werner Kinoo was al twee keer prins en ook zijn vader Paul Kinoo mocht al de scepter zwaaien over 'zijn' stad. 
Bij Yvan De Boitselier kon het zelfs ‘drie op een rij’ worden, want zowel zijn grootvader en vader waren reeds keizer (Fransky) en prins (Jean-Paul).

De Boitselier, het is een achternaam die in Aalst al meteen aan carnaval doet denken. Frans(ky) De Boitselier was ooit de eerste keizer carnaval, zijn zoon Jean-Paul De Boitselier was twee keer prins carnaval en werd één van de beste liedjesschrijvers die Aalst ooit heeft gekend. 
Frans(ky) was de eerste keizer van het carnaval in Aalst, voor Kamiel het werd. “Mijn grootvader won de verkiezingen in zowel 1954, 1955 en 1956. Ik heb er mijn pa veel over horen vertellen, over hoe dat toen ging. Toen won de prins met het beste kostuum”, vertelt Yvan. 
Fransky was de eerste prins die de ouderen en zieken een bezoek bracht met carnaval, een heel mooie traditie die nog bestaat. “Nadat hij overleed in 1962 is de traditie ontstaan dat een week voor carnaval de overleden carnavalisten worden geëerd op het kerkhof.”
 
De papa van Yvan, Jean-Paul, is ook al een carnavalsicoon. Hij was prins in 1967 en 1970 en bracht als eerste een carnavalsliedje uit op plaat. “Mijn pa was alles voor mij: mijn vriend, mijn broer mijn vader. Het doet me iets dat de jonge mensen, van 16 à 17 jaar oud met carnaval nog altijd zijn liedjes uit het hoofd kunnen meezingen”, zegt Yvan. 
Jean-Paul was dan ook een hitmachine: ‘Oilsjteneers zemmen’, ‘De Jongens Van De Veirkemert’, ‘Raldegeda’, ‘t Stroei Muzieksken’ en ‘Ka ka karnaval’ zijn maar enkele van de tijdloze meezingers die hij schreef en zong.
 
Yvan wou echter allerminst teren op het succes van zijn voorouders. “Ik ben al eens kandidaat geweest in 1991 en 2000 en toen is het niet gelukt. Een van de tegenkandidaten in 2000, Bart Van Den Neste, is op het afscheidsbal van prins Raf tegen mij beginnen praten. Hij zei dat ik het nog eens moest proberen. Ik dacht dat hij zot geworden was. Maar ineens werd dat rondgebazuind dat ik nog eens zou meedoen en is dat een eigen leven gaan leiden. Als ik erover nadenk, ik word nu 52 jaar. Als ik ooit nog eens prins carnaval wil worden, is het nu of nooit”, zegt Yvan. Hij laat zich dit campagnejaar alvast omringen door heel wat carnavalstoppers: Christophe Troch, Raf Sidorski, Alex De Kegel, Jurgen Cooman, Joeri Mens, Kenny D’Hondt, Kristof Devos, Bart Van den Neste en Bart Neirinckx. “Zoals elke kandidaat zal ik elk weekend 8 à 9 eetfestijnen doen. Go with the flow”, zegt de kandidaat.

Werner dan ... ook al iemand waar heel wat over te zeggen is ...
 
Treedt deze sympathieke kapper in 2020 toe tot het selecte clubje van carnavalisten die drie keer prins carnaval van Aalst zijn geweest? 
Er zijn op dit moment maar twee mensen meer in leven die dat kunnen zeggen: Kamiel Sergant en Michel Cleemput. 
Het is dan ook al van de jaren 70 geleden dat daar iemand in slaagde. 
Kamiel Sergant werd prins in 1963, 1966 en 1968. Een jaar later werd hij keizer. Michel Cleemput won de verkiezingen van 1971, 1973 en 1978. 
Mogen we volgend jaar achter Werner Kinoo de jaartallen 1994, 2014 en 2020 schrijven? Hij ontkent alleszins met kracht dat hij dit doet om keizer van het carnaval te worden. “Dat verhaal van dat keizerschap is echt niet waar. Het is niet omdat je drie keer prins bent dat je automatisch keizer bent. Kamiel Sergant is aangesteld door de stad omwille van zijn grote verdiensten”, zegt Werner.
 
Mocht Kamiel Sergant ooit er niet meer zijn, dan gaat het keizerschap dus zeker niet automatisch naar Werner Kinoo. “Wie zegt trouwens dat er ooit nog een keizer komt? En als de stad dat toch zou willen is Michel Cleemput de eerste die er recht op heeft. Ik ben maar tweede in de rij, Michel is nog voor mij”, zegt Werner.
 
Als je aan Werner Kinoo vraagt waarom hij na die overwinningen op de prinsenverkiezingen van 1994 en 2014 dan wél nog eens wil meedoen, komt het antwoord neer op: ik sta gewoon enorm graag op een podium. Wie ooit met hem ’s avonds ging pintelieren, weet dat hij geen café verlaat zonder een keer op tafel te staan dansen en zijn monsterhit ‘Voil Jeanet’ te zingen voor alle toehoorders. Ambiance verzekerd.
 
Wie aan Werner Kinoo denkt, denkt niet alleen aan zijn kapperszaak in de Koolstraat of aan zijn groep De Popollekes, maar vooral ook aan het liedje Voil Jeanet. “Na mijn eerste overwinning in 1994 heb ik eigenlijk niet anders meer gedaan dan overal dat liedje gezongen. Vroeger waren er ook wel meer carnavalsbals en zo. Elke keer geraakte ik dan toch dat podium op en wilden de mensen Voil Jeanet horen”, zegt Werner. Het is de ultieme ode aan de echte Oilsjterse Voil Jeanet. 
 
De Kinoo’s hebben trouwens iets met de figuur van de Voil Jeanet. Zijn broer Gunther Kinoo zit immers in de groep Een Voil Jeanet es Giejn Travestie, die pleit voor het bewaren van de authentieke Voil Jeanet.
 
In 2017 ben ik trouwens, als medewerker van 'Levensloop Aalst' aan Werner gaan vragen of we de melodie van de Voil Jeannet, met aangepaste tekst, mochten brengen tijdens ons evenement. Ik kreeg een heel enthousiaste 'ja' en Werner was zelfs bereid om het lied met aangepaste tekst opnieuw in te zingen. Gezien er in de tekst enkele verwijzingen stonden naar datum en plaats, en deze veranderd waren in 2018 was het hem dan ook niets te veel om de aanpassingen ook nog eens in te gaan zingen. 

In 2020 kregen we dus weer een prinsenverkiezing 'op heel hoog niveau' met twee heel ervaren rotten op het podium. Voor beide kandidaten zal het een derde prinsenverkiezing worden, en ze waren er rotsvast van overtuigd dat er op een heel positieve en vriendschappelijke manier campagne zal gevoerd worden.
 
Datum van het gebeuren : zaterdag 25 januari vanaf 21u00
Plaats van het gebeuren : ja ... toch wel ... De Florahallen te Aalst ... 

De loting tijdens het driekoningenfeest had beslist dat Werner als eerste mocht aantreden.
Hij opende met een nieuw carnavalsmuseum, meteen de rode draad doorheen zijn show.

Alle ex-prinsen kwamen er tot leven, en dat mag je best wel letterlijk nemen gezien ineens Peter Vereecken en Pascal Solemé uit hun kader stapten tijdens ‘’t er angt iet in de locht’. 
Zij zouden tijdens de hele show meedansen met de kandidaat-prins.
Als volleerde duivenmelkers introduceerden ze het volgende nummer waarin de standbeelden van de burgemeester en schepenen last hadden van de duiven. Oorzaak van al dat leed zou 'Ilse Uyttersprot' zijn.
Voor Werner ligt carnaval heel gevoelig en zal altijd een plaats in zijn hart blijven hebben. Hij sloot 'het museum' dan ook af terwijl de koppen van het ros Balatum en de stadsreuzen ten tonele werden gevoerd.
Ook de karikatuur van Werner als Voil Janet verscheen toen Werner aan zijn finale begon : 'Da kaan in Oilsjt allien' ...

Ook bij Yvan lag de rode draad bij het carnaval. Geen museum bij hem maar hij zette de ontwerpers van de carnavalskostuums in de schijnwerpers. 
Tijdens zijn lied 'e weirk van langen ausem' brachten zijn dansers steeds nieuwe attributen aan, en op het einde van het lied had de kandidaat prins een nieuw kostuum.
Het decor werd veranderd tot Atelier Sandy, en stagaire Yvani moest de zaak draaiende houden omdat de eigenaars, Prit en Prot, op vakantie waren.
Yvan zorgde in die hoedanigheid trouwens ook voor een nieuw kostuum voor het hele schepencollege, en dat terwijl hij een medley ten gehore brarcht over het stadsbestuur.
De show van Yvan werd een eerbetoon aan de 'vrouwen achter en in de carnaval'. De stiksters, naaisters, ... ze kregen een ereschavotje tijdens zijn 'prinsjes van noile en drood'.
Tijdens het lied werden er beelden getoond van zijn vader Jean Paul en grootvader Fransky en de lofzang ging verder.
Ook het oude stadhuis kwam eventjes terug tot leven bij het lied 'as de stoet passeirt' en Yvan wees even naar boven als teken naar zijn vader. Het publiek vertelde hij dat hij als wens had om toch één keer prinsj van Oilsjt te kunnen zijn.

Het wachten op de uitslag  werd naar analogie van vorig jaar aangenamer gemaakt door optredens van heel wat ex prinsen en carnavalisten.
Aftredend prinsj De Meyst, die de presentatie van de avond samen met Dirk Verleysen (voorzitter feestcomité) en Filip Van de Winckel (Draeckenier) op zich nam, nam afscheid van zijn publiek.
Zijn afscheidsliedje 'Vanaf na'' weerklonk en hij kreeg zijn oorkonde van de burgemeester.

De uitslag dan … 
Het beloofde heel spannend te worden, er werd gesproken over 'de clash der titanen', maar uiteindelijk zou toch blijken dat er één sterkere was.

Op de theoretische proef waren het twee catastrofes. Yvan haalde 29/50 en Werner deed nog slechter met 23/50.
Kleine voorsprong dus van Yvan met 145 punten tegen 115 voor Werner.

De punten van de jury dan. Voor de show kreeg Werner 436 punten … Yvan ging aan de haal met 450 punten.
Werner besefte op dat ogenblik dat het pleit beslecht was, en feliciteerde Yvan met de overwinning.

De publieksvoting (via sms) zou dus nog een formaliteit zijn … beiden haalden 1000 sms'en en ze kregen dus beide 250 punten.
Een snel rekensommetje bevestigde de reactie van Werner en met 44 punten voorsprong werd Yvan de nieuwe prins van Aalst.

Meteen werd 'Raldega' van zijn vader Jean Paul gespeeld, en het feestje kon beginnen.
Na zijn grootvader in 1954, 1955 en 1956 en vader Jean Paul in 1967 en 1970 ging zijn jongensdroom eindelijk in vervulling. Toen won de prins nog door het kostuum.
Yvan besloot de avond door zijn achterban hartelijk te danken : 'zonder hen had ik hier niet gestaan' waren zijn gevleugelde woorden, die overmand door emoties de luidsprekers uitknalden.
Werner vatte het heel sportief op en feliciteerde de nieuwe prins onmiddellijk met de overwinning. Hij riep 'zijn' supporters ook meteen op om hetzelfde te doen.

Voor zijn kostuum koos Yvan niet voor het gekende Maaseik, maar voor de firma Costhea uit Brussel, die gespecialiseerd is in het maken van theaterkostuums. Yvan koos ook niet voor echt traditionele kleuren, maar voor fuchsia en turquoise.

Het kostuum bevatte verschillende verwijzingen naar zijn verkiezingsshow. Zijn kraag deed denken aan één van zijn kostuums uit zijn show en achteraan stond As de stoet passeirt, es 't fiest ver iederien!, een zin uit zijn slotnummer. Een geborduurde naald en garen verwezen dan weer naar zijn nummer Prinsjes van nolje en drood.

En natuurlijk werden ook zijn vader Jean-Paul en grootvader Fransky niet vergeten. Aan de binnenkant van zijn vest stonden immers de namen van zijn vader, zijn grootvader en hijzelf vermeld, als symbool voor de drie generaties Prinsen Carnaval binnen de familie De Boitselier. Aan de hoed van Yvan hing daarenboven ook nog een Stroei-Meziksken, een verwijzing uiteraard naar de grote hit van zijn vader Jean-Paul. De naaimachine op zijn hoed, was dan weer een item uit zijn verkiezingsshow.

Ook de carnavalslintjes van Yvan waren anders dan anders. Hij koos bewust niet voor een karikatuur op zijn nominette, maar voor een moderne versie van het lintje van zijn vader Jean-Paul uit 1967. De afwerking van de nominetten gebeurde door Kenneth Van Lierde en Lieven Goubert en net zoals al enkele jaren de gewoonte is, werd er ook van hem een luxeblad uitgebracht, met daarop acht nominetten in een verschillende kleur.

Het werd trouwens een heel moeilijke carnaval voor Yvan.

Ten eerste was er de hele Unesco heisa en dreigingen uit verschillende hoeken zouden sowieso een stempel drukken op 'zijn' driedaagse, nadat de burgemeester eerder al had opgeroepen tot kalmte en vroeg aan de carnavalisten om niet te gaan provoceren. 

En daarenboven hing ons het 'covid-19'- zwaard wat boven het hoofd. Er was nog geen onmiddellijke dreiging voor België en er waren dus ook nog geen veiligheidsmaatregelen.
Carnaval 2020 kon dus wel degelijk doorgaan.

Het werd uiteindelijk toch een 'relatief' kalme carnaval. Er waren geen zware incidenten en de verzorgingen waren van het zelfde kaliber als andere jaren. Een bommelding net voor de zondagsstoet werd snel gecounterd en de dader (van 14 jaar oud!) mag zich hopelijk aan een fikse rekening verwachten.

Het leek of carnaval dit jaar echt niet wou stoppen. De prins kreeg de vlam maar met heel veel moeite in gang. AKV De Melkmoilen die instond voor de ‘pop’ dat jaar wist misschien op voorhand wat er nog zou komen. 
Wat ook moeilijk in gang kwam was zijn stem, die hij overduidelijk ergens verloren was gedurende 'zijn' driedaagse. Geen erg want zijn liedjes werden uit volle borst meegezongen door de aanwezigen op de vastelauvedverbranding.

Dan was het toch wel met een bang hartje afwachten wat de coronawendingen zouden worden. Carnaval is immers een enorm groot evenement en afstand houden is er nooit bij natuurlijk. 
Hoewel er nog niet direct moord en brand geschreeuwd werd in de pers en corona toen nog ‘een serieus griepje’ was, bleek amper enkele dagen na de driedaagse dat we dit virus toch maar beter met de nodige omzichtigheid zouden aanpakken.
Gelukkig voor Aalst had deze periode blijkbaar toch geen invloed op de ziekteverspreiding.

Erger werd het na de zotte drie dagen. 
De dreiging in België werd waarheid en het was heel pijnlijk voor onder andere prins Yvan, maar carnaval zou het laatste grote evenement worden dat in België werd georganiseerd.
Heel erg allemaal voor de bedrijven, horeca, zelfstandigen, werknemers, carnavalsgroepen en alle verenigingen in België.
Ook voor de prins zou 2020 een jaar worden om zo snel mogelijk te vergeten natuurlijk. 

Buiten enkele speciale gelegenheden (waaronder onder andere een bloemenneerlegging ter ere van de overleden ex-burgemeester Ilse Uyttersprot) te na heeft hij niets kunnen betekenen voor de Aalstenaars. Niet op carnavals- noch op menselijk vlak.

Het nieuws als zou er dus voor 2021 geen prinsenkiezing gehouden worden, en Yvan automatisch een tweede termijn zou krijgen, werd dus heel positief onthaald. 
Zelfs de mogelijke kandidaten zagen dit als 'normaal' en nieuwe campagnes gingen er dus niet van start. 


--- Een overzicht van alle prinsen die onze stad kende tot hiertoe is HIER te vinden ---

dinsdag 21 januari 2020

De Pupillenschool

Ook : Krijgsgevangenis / Cavaleriekazerne / Pupillensite / School voor troepskinderen

Aan de Graanmarkt werden in 1840 een Krijgsgevangenis en Cavaleriekazerne gebouwd op de terreinen van het na de Franse Revolutie in 1806 afgebroken oude Zwarte Zusterhuis.
Over de geschiedenis van de Zwarte Zusters kan HIER meer terug gevonden worden.

In 1859 werd deze militaire gevangenis op zijn beurt in 1859 opgedoekt en de gebouwen, de bijgebouwen en de terreinen werden aangepast voor gebruik als ‘Militaire School voor Troepskinderen’.

In 1847 verwonderde Koning Leopold I er zich gedurende een troepeninspectie dat hij in de kazernes de kinderen van de militairen in lompen zag spelen. Die ‘verloren’ tijd kon beter besteed worden aan opleidingen en hij besloot toen om de Oostenrijkse traditie van een Korps Academie terug in ere te herstellen. De kinderen zouden hierdoor gegroepeerd worden in één enkele schoolcompagnie.

Deze compagnie werd de ‘Compagnie der Troepskinderen’ die in 1847 in Lier, in de kazerne Sion geïnstalleerd werd. Aan het hoofd stond een kapitein en de compagnie bood plaats aan 700 jongens tussen de 10 en 16 jaar oud.  Het kader van de compagnie was naast de Kapitein (compagniecommandant) verder nog samengessteld met 2 luitenants, 2 onderluitenants, 1 sergeant-majoor, 8 sergeanten, 2 kwartiermeesters (waarvan 1 met de graad van sergeant), 16 korporaals (voortkomende uit de troepenkinderen), 5 tamboers of hoornblazers (waarvan 4 voortkomende uit de troepenkinderen).

Ook werd een peletonsvrouw toegevoegd aan elk peleton. De taken van deze vrouwen was om kleine herstellingen uit te voeren aan het linnen, de boterhammen van de kinderen te smeren, om beurt instaan voor de afwas, …

Op 15 juni 1847 verscheen het Koninklijke besluit n° 6297 dat het uniform bepaalde van de Compagnie van de troepskinderen. Dit uniform werd getekend door de eerste compagniecommandant. Hij haalde zijn inspiratie bij het uniform van de wezen van de stad Luik.
Het uniform van de Troepskinderen werd bij Koninklijke besluit Nr 6297 samengesteld, maar werd lichtjes gewijzigd in 1854. Het nieuwe uniform zag er als volgt uit :

- Donkerblauwe wollen heuplange uniformjas, met kraag en schouderpatten in dezelfde kleur; scharlakenrood versieringspat zonder schouderband. Een biesje in scharlakenrood laken was gevestigd rond de kraag, de mouwversiersels, de schouder- en de zakspatten. Goudbronzen knopen, met uitspringende gouddraad, in reliëf bedrukt met een L en erboven een kroon, conform met het model in gebruik. 
- Vest uit donderblauw laken met scharlaken bies. 
- Broek in donkergrijs laken, "Marengo" genoemd, versierd met een scharlakenrode bies gestikt in de verticale buitennaad.
- Twee linnenbroeken, de ene grijs, de andere wit.
- Muts, kepie genoemd, "breed oplopende conische vorm, met romp in leder.— Donkerblauwe hoofdband voor onderofficier, samengesteld uit vier geappliceerde stukken in scharlaken rood laken.—Band in scharlakenrood laken. – Leren kwartiermuts, met wasdoek bekleed. – Vizier uit vernist leder. – Stormband uit zwart vernist leder. 
- Kraag in keperbinding.
- Handschoenen in gebreid zwaar wit katoen.
- Witte wollen sokken.
- Rijgschoenen.
- Blauw flanellen borstrok, op de borst gekruist en gesloten door middel van een dubbele rij zwarte knopen uit been.
- Koppelriem uit buffelleer.
- Bajonethouder uit buffelleer

 Een typische dagindeling zag er bij de leerlingen als volgt uit :

- wekken en inspectie aan bed om 5u30
- lichaamshygiene, ziekenverslag en opruiming van de kamers van 5u30 tot 6u30
- ontbijt en speeltijd van 6u30 tot 7u00
- Les van 7u00 tot 10u00
- oefeningen, opleidingen voor de tamboers en de hoornblazers van 10u00 tot 11u00
- het middagmaal én rust van 11u00 tot 11u30
- recreatieoefeninglen van 11u30 tot 12u30
- dan afhankelijk van de functie muziek, dans, schermen en turnen van 12u30 tot 14u00
- rust van 14u00 tot 14u30
- les van 14u30 tot 16u30
- vieruurtje en speeltijd van 16u30 tot 17u30
- studie en muziek van 17u30 tot 18u30
- persoonlijk werk in de studiezaal van 18u30 tot 20u00
- avondmaal om 20u00
- speeltijd tot het naar de kamer gaan om 20u30

De pupillen konden ook gaan zwemmen, waarvan hierbij een bewijsstuk

Elke zondag en donderdag werd een soldij betaald aan ieder kind van de vijf hoogste klassen. De oudste twee klassen ontvingen 7 centimen per dag, de 2e en 3e klas 6 centimen en de 1ste 5 centimen.

De straffen voor het niet naleven van de tuchtregels waren ook niet mals.
Onder de straffen vinden we onder andere :

- het opknappen van bijkomende karwijtjes voor het ontbreken op het appel, wederwoord en traagheid in de uitvoering van de orders.
- kwartierarrest met bijkomende taken tijdens de rustperiodes bij herhaling van de voorgaande fouten binnen de 3 maanden, bij onfatsoenlijkheid en herhaalde slordigheid in de klas of tijdens de oefeningen
- het limiteren of afschaffen van militaire wandelingen en uitvoeren van taken tijdens de uitgaansperiodes bij dronkenschap, uitgaan zonder toelating, ontbreken op het avondappel, buitenshuis slapen (voor de eerste keer)
- verblijf in de politiekamer bij herhaling van voorgaande in een periode van 3 maanden, bij onbeschoftheid, bij herhaalde luiheid, beledigingen, knokpartijen
- afhouding van een deel van de soldij bij permanente onfatsoenlijkheid, slordige omgang met de uitrusting en/of verlies van uitrustingsstukken
- verblijf in het cachot, op water en brood bij het beledigen van een meerdere, bedreigingen, herhaald slecht gedrag en bij herhaling van voorgaande feiten binnen de 3 maanden
- berisping, die steeds gepaard ging met acht dagen cachot na het herhaaldelijk plegen van zware fouten en na een groot aantal andere straffen
- voor de ergste gevallen ook wegzending, de beslissing hiervoor werd genomen door de compagniecommandant en de minister van oorlog en dit in geval het kind als onverbeterlijk werd beschouwd.

In 1856 werd de naam veranderd naar de ‘School der Troepskinderen’ en kwam ze onder het bevel te staan van een hoofdofficier. Bij die gelegenheid ontving de school hoog bezoek van de Koning en de Koninklijke Familie.

Uiteindelijk zou de school zich in 1859 vestigen in de gebouwen van de oude gevangenis van Aalst, die volledig omgebouwd werd voor deze nieuwe bestemming.

De werken gingen snel vooruit en de School van de Troepskinderen kon reeds in 1860 vanuit Lier naar Aalst overgebracht worden.

De School werd ingedeeld in zes pelotons, over drie studiejaren en een hogere cursus. Aan het eerste peloton werd een voorbereidende cursus toegevoegd. Het effectief van elk peloton mocht ongeveer 50 kinderen bedragen. De kinderen werden over de drie studiejaren verdeeld naargelang hun graad van opleiding. Ze konden enkel door de minister van Oorlog tot de hogere cursus toegelaten worden.

Er werd een uniforme soldij van 5 centimes vastgelegd voor elk kind.
De 6 besten van ieder peleton kregen 4 centimes per dag meer dan hun medeleerlingen.

Tijdens verlofperiodes was het de kinderen verboden om ‘burgerkledij’ te dragen, en bij het terugkomen van verlof mocht er geen snoep, gebak, zoetigheid of fruit meegebracht worden;


Verscheidene aanpassingen aan het uniform van 1854 werden voorgesteld door Luitenantkolonel Dumoulin die ongerust was over de late fysieke ontwikkeling van bepaalde leerlingen; hij schreef dit toe aan de "compressie van de borst en de grote bewegingshinder", veroorzaakt door het dragen van de uniformjas model 1854.

In 1860 werden de klompen en de pantoffels ingevoerd voor de wintertenues binnen het kwartier en in juni 1862 de kepiekap, waarschijnlijk van zwart wasdoek, om hem te beschermen voor het slechte weer.

In 1876 kreeg de School een nieuw reglement. Artikel 1 specificeert dat de School van de Troepskinderen de morele en militaire opleiding en opvoeding van de Troepskinderen tot doel had. Dit om in de rekrutering van de lagere kaders van het leger te voorzien.

De School werd onderverdeeld in pelotons van maximum veertig leerlingen. Het onderricht werd georganiseerd per peloton. Ieder peloton werd bevolen door een officier leraar bijgestaan door twee onderofficieren monitors. 


1 hoger officier commandant, 1 bataljonsdokter, 1 officier betaalmeester leider van de lessen in de administratie, 1 kapitein onderrichter speciaal belast met de professionele opleiding van de onderofficieren en de Troepskinderen, 1 luitenant onderrichter adjunct, 8 luitenants of onderluitenants pelotonscommandanten belast met de morele en militaire opvoeding en met de wetenschappelijke en literaire opleiding. Deze officieren gaven lessen in Frans, Vlaams, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, tekenen, enz. 1 aalmoezenier, 1 adjudant, 1 muziekchef, 1 sergeant-majoor, 1 sergeant kwartiermeester, 3 onderofficieren leraren Vlaams, 2 onderofficieren monitors per peloton, ze nemen deel aan het onderwijs en bewaken de studies, 1 dans- en gymnastiekleraar, 2 wapenmeesters, 1 chef van de huishouding, 1 conciërge, 1 korporaal klaroenspeler, 3 klaroenspelers, 6 korporaals belast met diverse taken, 1 eerste werkman kleermaker, 1 eerste werkman schoenmaker, Een aantal soldaten voor het uitvoeren van de karweien en de schoonmaak werkzaamheden.

Door het koninklijke besluit van 12 november 1881 werd de School van de Troepskinderen beschouwd als een korps van het leger. Daaruit volgde dat de formaliteiten, bij wet van 19 mei 1880 vereist om aan de vrijwilligers van alle categorieën de hoedanigheid van militair te verzekeren, toepasselijk werden op de Troepskinderen als ze de leeftijd bereikten waarop vrijwilligers in het leger konden opgenomen worden, dit is op 14 jaar.


Om een definitieve breuk met het verleden te maken zal de nieuwe militaire school van Aalst, die officieel haar poorten opent 1883 vanaf dan de naam dragen van ‘Pupillenschool van het Leger’.

Deze school is toegankelijk voor zonen van militairen, ambtenaren of rechthebbenden van het Leger.

De Pupillenschool heeft als doel een basisvorming te verstrekken aan de kinderen tot 16 jaar, om er goede onderofficieren van te maken. Ze werden op deze manier klaargestoomd om de boekhouding en de administratie van de compagnies te voeren, waarbij ook meer en meer aandacht besteed zou worden aan de kennis van het Nederlands. 

De leerlingen verlieten op hun 16 jaar deze school om vanaf dan ingelijfd te worden als beroepsvrijwilliger of kandidaat onderofficieren en dit voor een minimumduur van acht jaar.

In 1884 werd op de hoek van de Peperstraat en de Graanmarkt een bijkomend imposant gebouw opgetrokken dat zal dienen als onderdak voor de onderofficieren. Op het gelijkvloers bevond zich een infirmerie.

In 1886 werd de school gereorganiseerd en werd ze opgesplitst in twee compagnies. De eerste compagnie bestond uit leerlingen “pupillen” lager onderwijs (10-13 jaar) en werd behouden in Aalst, terwijl de tweede compagnie, de oudere leerlingen tussen 13 en16 jaar, werd ondergebracht in de lokalen van de voormalige Staats-Normaalschool voor meisjes te Namen. Zij zouden later ‘Cadetten’ genoemd worden.

Het lessenprogramma omvatte de leerstof die onderricht werd in de eerste vier afdelingen van de cursussen en regimentsscholen van de infanterie, d.w.z. dat de meest gevorderde Pupillen een wetenschappelijke opleiding genoten die overeenkwam met deze van het derde leerjaar van het middelbare staatsonderwijs.

Het programma van de praktische beroepsopleiding omvatte :

- Leerschool van de soldaat, bajonetgevecht, 
- Leerschool van de Compagnie : functies van jalonneur, gids, sectiechef en pelotonschef, 
- Leerschool van het bataljon : zoals de leerschool van de compagnie, met bovendien de functie van vaandeldrager, 
- Praktische oefeningen over het gevecht op niveau compagnie en bataljon, 
- Veldwerken : loopgraven, schuilplaatsen, legerkampwerken,
- Velddienst : kleine toepassingsoefeningen over de compagnie en het bataljon in stationeringzone, in de voorposten en in mars, 
-  De wachtdienst in garnizoen, 
-  Voorlopige reglementen over de opleiding van de infanterie : Theorie over het schieten, voorbereidende schietoefeningen (alleszins werd het schieten in verkorte schietstand niet onderricht aan de Pupillen onder de 14 jaar), schatten van afstanden.  
-  Kennis van de klaroen - en trommelsignalen in gebruik bij de infanterie,
-  Gymnastiek, boksen, zwemmen, schermen (floret, sabel en stok),
-  Lessen notenleer, zangles. De Pupillen leerling - klaroenblazer en deze die tot het muziekkorps behoren, evenals zij die gekozen hebben voor deze diensten, ontvangen daarenboven ook lessen in het muziekspelen.

Er zijn nog slechts twee examens per jaar : het eerste op het einde van februari, het tweede op het einde van het schooljaar. Er is geen sprake meer van speciale cursus. De militaire opleiding moet zodanig zijn dat, bij het verlaten van de School, de Pupil bekwaam is om de verschillende functies van onderofficier van de infanterie uit te voeren.

In 1897 werd te Aalst de 50e verjaardag gevierd van de stichting van de School voor Troepskinderen. Een grote delegatie van de Vereniging woonde de feestelijkheden bij.

De Vereniging en de School kwamen trouwens verschillende malen in contact met elkaar, onder andere bijvoorbeeld in 1897, ter gelegenheid van het bezoek van alle leerlingen aan de Wereldtentoonstelling te Brussel. In het Koninklijk Circus te Brussel werd door de Vereniging een galavoorstelling georganiseerd waar de schoolmuziek een daverend succes oogstte. Ook bij turn- en schermfeesten, gegeven door de School van Aalst op de Grote Markt te Brussel, enz. waren zij graag geziene gasten. Hieronder een foto van het muziekkorps tijdens de schouwing van de troepen op de Grote Markt.

In de 19e eeuw werden, naar voorbeeld van Frankrijk, meerdere pogingen ondernomen om het openbaar onderwijs in te voeren maar een hevige schoolstrijd verhinderde de katholieken en liberalen om tot een snelle beslissing te komen. In afwachting hadden de Koninklijke Athenea ondertussen hun organisatie en programma’s wel al gemoderniseerd.

Door de reorganisatie bevonden zich alle Pupillen te Aalst, waar zij gegroepeerd zullen blijven tot augustus 1914. Op het tenue droegen allen nu de scharlaken boordjes, tot dan toe gereserveerd voor de leerlingen van de 2e Compagnie.  Een ander gevolg van de hergroepering was het toekennen van een vaandel.
Dit vaandel vertoonde de nationale driekleur : zwart (aan de vaandelstok), geel en rood, aan drie zijden afgezoomd met een galon en goudfranjes, zonder opschrift. De houten vaandelstok was in het zwart geschilderd, en droeg boven op een rechthoekige, vergulde sokkel uit messing een Leeuw, onderaan was de vaandelstok voorzien van een draaghuls uit messing. Aan weerszijden van de leeuwensokkel was de Franstalige leuze « L’Union fait la Force » (Eendracht maakt Macht) aangebracht. 

Tijdens wapenschouwingen werd dit vaandel gedragen door de sergeant-majoor, hoofdmonitor. Hij had geen koppelgordel, en droeg tijdens de defilés het vaandel op zijn schouder, in het midden van de formatie. De Commandant van de School gaf aan dit vaandel dezelfde eerbetuigingen als aan een regimentsvaandel.

In 1914 eindigde het schooljaar voor de pupillen officieel op 31 juli. Zoals de vorige jaren werd het afgesloten met een plechtige ceremonie, waaraan het volledige personeel van de school deelnam en tijdens dewelke de « beloningen » werden uitgedeeld (erekaarten, studiegetuigschriften voor de vierdejaars die met succes voor het eindexamen van dat jaar waren geslaagd) en het voorlezen van de namen van die leerlingen die palmen hadden behaald.

Na afloop van deze plechtigheid mochten de burgerlijke leerlingen (die nog geen 16 jaar waren), hetzij de grote meerderheid onder hen, de School verlaten voor de grote vakantie. Echter werden de leerlingen die 16 jaar of meer waren, en die dus beroepsvrijwilligers waren binnen de School gehouden. Hun ouders ontvingen een laconiek bericht van de School, dat als volgt was opgesteld : 

Mijnheer, Ik heb de eer u te melden dat, gezien uw zoon 16 jaar oud is, de kolonel Schoolcommandant besloten heeft zijn vertrek met vakantie uit te stellen tot nadere beslissing.
Aalst, 28 juli 1914       (get)   FLEMAL 

Op 28 juli immers, rekening houdend met de internationale toestand, plaatste de regering het leger op versterkte vredesvoet, wat het oproepen inhield van de jongste drie militieklassen. Door deze beslissing zou een groot gedeelte van de kaders zich bij de eenheden voegen.

In de Pupillenschool ging men over tot de evacuatie naar de gymnastiekzaal en de wapenzaal van al het meubilair van de klassen, slaapzalen en eetzalen. 

Op 1 augustus 1914, bij de mobilisatie, werden de pupillen beroepsvrijwilligers om 9 uur verzameld op het schoolplein.
Kolonel Delvaux de Fenffe, schoolcommandant, legde in zijn toespraak uit wat mobilisatie was en spoorde de pupillen aan hun plicht te vervullen. 

Op het einde van zijn toespraak las de kolonel een schoolorder waarbij een twintigtal leerlingen (onder de oudsten), rekening houdend met hun resultaten in het wetenschappelijk onderwijs en in het militaire onderricht, tot korporaal werden benoemd. 

Anderzijds werden een veertigtal pupillen aangeduid als klerk of secretaris, om zich bij de commissies van remonte te voegen voor de opeising van de paarden. 

Vanaf 3 augustus vertrokken de pupillen beroepsvrijwilligers op veldtocht, met hun pupillenuniform, en ontvingen in de Legerdepot beenstukken, kogeltassen, rugzakken, enz.  De oudsten moesten zich bij hun regiment voegen. De anderen moesten naar Gent gaan, waar de vrijwilligersregimenten samengesteld werden. Sommigen onder hen werden aangeduid om onderricht te geven aan de dienstplichtigen van 1914, die onder de wapens waren geroepen en naar de Opleidingscentra gestuurd. Die centra werden tamelijk snel naar Frankrijk overgebracht. 

De jonge pupillen, die teruggestuurd waren naar hun familie en naar het burgerleven, werden tijdens de oorlog aan hun lot overgelaten. Sommigen zullen zich nochtans bij het leger te velde voegen als oorlogsvrijwilligers

De kazerne werd verlaten en werd al heel snel ingenomen door de bezetter.

Bij de triomfantelijke terugkeer van het leger “in het land”, na vier en een half jaar afwezigheid, kon men de scholen van Pupillen (en Cadetten) eigenlijk als onbestaande beschouwen.

Er bestond echter geen twijfel over de nood aan deze scholen. Dergelijke militaire instellingen hebben altijd bestaan en het leger heeft daarenboven altijd kaders nodig. Het is ook een feit dat de jonge mensen die het zelf vormt altijd het beste voorbereid zullen zijn. 
Anderzijds waren vele families van oud-strijders in een benarde toestand terecht gekomen. Het was dus passend om hen doeltreffend bij te staan in de opleiding van hun kinderen.


Gezien het grote aantal kinderen dat aan deze voorwaarden voldeed, werd beslist tot de oprichting van zes scholen waarvan twee basisscholen te Saffraanberg (Ne) en te Bouillon (Fr), twee middelbare scholen in de vroegere pupillenschool te Aalst (Ne) en te Marneffe (Fr) en twee scholen voor hoger middelbaar onderwijs (Cadettenscholen genoemd) te Namen (Ne en Fr).  (*Ne = Nederlandstalig, Fr = Franstalig)

Omdat uit de oorlogservaring bleek dat het uniform van de troepen te velde zo praktisch en zo weinig opvallend mogelijk moest zijn, en gezien de tijdens de oorlog uitgeprobeerde uniformen aan deze behoeften voldeden besloot de Minister van Landsverdediging dat het uniform van alle wapens en diensten van het leger (behalve de Rijkswacht, de compagnie torpedo's en het detachement torpedo's en mariniers) van kaki kleur zou zijn en gelijkend op dat gebruikt tijdens de oorlog 6. 

Het uniform van de leerlingen, zowel pupillen als cadetten, was dus kaki. De uitgangskledij, op maat gemaakt, was die van de onderofficieren. 

Vanaf 1924 hadden senatoren de regering al geïnterpelleerd om de afschaffing van de Pupillenscholen te eisen, aanhalende dat, zonder rekening te houden met de kosten voor onderhoud van pupillen en gebouwen, de Scholen voor pupillen en cadetten instellingen van een ander tijdperk waren. … Onverdedigbaar uit pedagogisch standpunt want “men specialiseert geen kinderen vanaf hun prille leeftijd”.

In september van hetzelfde jaar besloot de Generale Staf van het leger dan ook al om sommige Pupillenscholen te hergroeperen. Zo werden de Franstalige lagere scholen van Bouillon en Marneffe overgebracht naar Saffraanberg.

Ten gevolge van de economische crisis van de jaren 1930 kon het leger overgaan tot het rekruteren van degelijk personeel, voorzien van een stevige schoolbagage. Daarenboven toonden statistieken sinds 1919 aan dat meer dan de helft van de pupillen om diverse redenen de school verlaten hadden voordat ze 16 jaar waren. Vooraleer een verbintenis te tekenen dus, wat voor de Staat zware kosten en een zuiver verlies betekende. 
Anderzijds overwegend dat het absoluut noodzakelijk was het budget van Landsverdediging te beperken tot de werkelijk noodzakelijke uitgaven, besloot de regering tot de afschaffing van de Pupillenscholen.

Met de wet van 7 november 1928, inhoudend het gebruik van de talen in het leger, kondigde de regering af dat de volledige opleiding van de soldaat in zijn moedertaal zou gebeuren. Daarom moesten de soldaten gegroepeerd worden per taaleenheid waarvan de belangrijkheid niet lager mocht zijn dan een compagnie of overeenstemmende eenheid. Die eenheden moesten verenigd worden in het bataljonskader of in de overeenstemmende groep van een zelfde taalregime, telkens hun aantal het zou toelaten.
Deze wet moest toegepast worden voor de militieklas van 1930.

Door een richtlijn van 2 mei 1930, werden de eenheden dan onderverdeeld in Vlaamse, Franstalige en gemengde eenheden en er werd overgegaan tot de vertaling van de reglementen in het Nederlands.

In 1932 verscheen een nieuwe wet met betrekking tot het gebruik van de taal in het onderwijs. Gezien deze wet het gebruik van de streektaal van de onderwijsinstelling in de onderwezen lessen oplegde, bleek het noodzakelijk een oplossing te vinden om de Nederlandstalige afdeling van de Cadettenschool over te hevelen naar de Vlaamse regio. Verschillende oplossingen werden overwogen. De eerste weerhouden oplossing was de overbrenging naar Aalst.  

Op 26 maart 1933, verscheen een Koninklijke besluit 21 dat de reorganisatie van de Cadettenscholen van het leger inhield. Het doel van de school is steeds het verstrekken van de opvoeding en de opleiding aan bepaalde jongeren om ze bekwaam te maken mee te doen aan de aanwerving voor het kader van de officieren van het leger (in het bijzonder voor de Militaire School). 

De Cadettenscholen van het leger moesten een Franstalige school omvatten gevestigd in Namen en een Nederlandstalige school gevestigd in Aalst. In beide scholen moest de tweede landstaal op grondige wijze onderwezen worden.

De keuze van de Nederlandstalige school viel uiteindelijk op Saffraanberg (Sint-Truiden) waar passende installaties vrijgemaakt waren door de afschaffing van de Pupillenschool. Deze keuze werd geratificeerd door het koninklijke besluit van 16 juni 1934. 

De Vlaamse Cadettenschool werd overgebracht van Namen naar Saffraanberg in september 1933, voor de opening van de lessen van het academische jaar 1933-1934.

Op 15 juli 1933 bracht de « Courrier de l’Armée» verslag uit van een ontroerende afscheidsplechtigheid die plaats had op 9 juli in het Koninklijk Legermuseum. De officiële vlag van de Pupillenscholen werd overhandigd aan de heer Leconte, hoofdconservator. De vlag kreeg zijn plaats in de reliekenkamer tussen de vlaggen en standaarden van de veldtocht 1914-1918.

De school sluit haar deuren en het gebouw staat een aantal jaar leeg.

Net zoals tijdens WOI namen de Duitsers ook in WOII hun intrek in de kazerne te Aalst.
Eind 1940 herbergde de Aalsterse kazerne een Duits garnizoen met Franse, Engelse en Belgische gevangenen.
Na de bevrijding van 1944 werden er incivieken (= politiek onbetrouwbare personen ofte collaborateurs) geïnterneerd.


Tenslotte werd de kazerne in 1950 de zetel van het “Opleidingscentrum voor Geestelijke brancardiers en verplegers”.

De gebouwen kregen daarna nog een pak andere functies en na een paar verschillende invullingen nam de Gerechtelijke Politie vanaf 1967 haar intrek in het vroegere schoolcomplex. In het voorstel van het budget van Landsverdediging van 1972 vermeldde de minister dat de oude kazerne aan de Graanmarkt te Aalst verlaten werd door de militaire diensten en overgemaakt werd aan het ministerie van Openbare Werken

Er kwamen nog enkele andere invullingen van het gebouw, zowel militair als burger, om uiteindelijk gerenoveerd te worden als administratief complex van de gemeente Aalst gedurende de jaren 1990

De gerechtelijke politie verhuisde in 2012 naar Dendermonde en de gebouwen aan de Graanmarkt werden verkocht aan de stad Aalst. 

Het was reeds in juli 1920 dat de gedachte rees om, door het oprichten van een gedenksteen, de herinnering aan de in de oorlog gesneuvelde makkers te vereeuwigen.
Een comité werd samengesteld, inschrijvingen werden opgenomen en er werden feesten ingericht als fundraising.
In zeer korte tijd werd voldoende kapitaal bijeen gekregen om rechtover de School te Aalst een prachtig monument op te richten.
Het werd op 23 juli 1922 ingehuldigd, in een grootse plechtigheid, vereerd door de aanwezigheid van Kroonprins Leopold.
Meer hierover is HIER terug te vinden. 

Het overschot van de samengebrachte gelden diende om in de eetzaal van Aalst marmeren platen te plaatsen, waarop in grote gouden letters de namen gebeiteld werden van de 163 makkers.
Er bleef zelfs nog genoeg geld over om een prijs in het leven te roepen. Dat werd de « Prijs van het Monument » welke ieder jaar aan de meest verdienstelijke leerling der Cadettenschool zou verleend worden.

Later zouden de gesneuvelde leerlingen van beide wereldoorlogen vermeld worden, zowel cadetten, pupillen en troepskinderen van al de scholen. Dat gebeurde door twee extra platen die werden toegevoegd aan het reeds bestaande monument.

Op 21 juni 2018 was er in de gebouwen de opening van de nieuwe stadsbibliotheek "Utopia
en de "Academie voor Podiumkunsten".

Daar waar de dagen er tegenwoordig gevuld worden met muziek, lezen, leren, … was het vroeger wel een beetje anders.

Het archeologisch onderzoek dat op de voormalige Pupillenkazerne gevoerd werd, startte in de zomer van 2016. Aanleiding van het onderzoek was de geplande bouw van een nieuwe bibliotheek en academie voor podiumkunsten op deze locatie.

Een archeologisch vooronderzoek dat werd uitgevoerd in december 2015 maakte immers reeds duidelijk dat deze werken heel wat archeologische sporen dreigden te vernietigen.

Van deze plaats was immers – op basis van historische bronnen – reeds geweten dat ze te situeren is binnen de 13de -eeuwse stadsomwalling en aanvankelijk vermoedelijk in gebruik was als tuingrond en/of boomgaard.
Aan het einde van de 15de eeuw vestigen de Zwarte Zusters zich op deze plaats om bijstand te verlenen bij de verzorging van pestlijders.
Onder de Franse Republiek werd dit klooster gesloten en de bezittingen werden als staatseigendom verkocht. De gebouwen zelf bleven evenwel overeind tot 1880, zij het met een andere bestemming: eerst als opslagplaats voor aangeslagen goederen van gesloten kerken en kloosters, dan als deel van de militaire gevangenis en tenslotte als onderdeel van de “Ecole des Pupilles de l’Armée”, kortweg Pupillenschool.

Tussen 1880 en 1907 worden de voormalige kloostergebouwen dan afgebroken en vervangen door het gebouwcomplex van de Pupillenschool zoals het er vandaag nog steeds gedeeltelijk staat.

Het onderzoek leverde muurresten, kelders, beerputten en vloeren op die behoorden tot de kloostergebouwen van de zusters. Ter hoogte van de kapel en in de kloostertuin kwamen tevens begravingen tevoorschijn. Aan de achterzijde, tegen de stadsomwalling aanleunend, trof men een opeenstapeling van tuinlagen aan, met daarin verschillende afvalkuilen. Ook binnen het kloosterdomein werden deze aangetroffen. Daarnaast werden ook enkele oudere grachten en greppels herkend die mogelijk een oudere perceelsindeling voorstellen.

Het materiaal dat zich in de afvalkuilen bevond, leverde een bijzondere blik op de materiële cultuur binnen het klooster en dit met soms zeer verrassende resultaten. Naast voorwerpen die in verband te brengen zijn met het religieuze leven, zijn er namelijk verscheidene gebruiksvoorwerpen aangetroffen die eerder getuigen van een zekere materiële welstand en van culinaire geneugten.

Een heel stuk geschiedenis dus in deze buurt van Aalst …    en heel veel is hierover terug te vinden … in de bibliotheek die zich nu op deze plaats bevindt.

Heel in het kort nog even de militaire geschiedenis van dit gebouw :

Cavaleriekazerne & Krijgsgevangenis (1840 – 1859)
Regiment der Gidsen – Escadron Depot (→ Leuven 1859 – 1865)
1ste Regiment Grenadiers (1871 ….) (gedeeltelijk)
School van de Troepskinderen – later Pupillenschool (1860 – 1935)
Gevangenis voor incivieken (1944 – 1950)
Opleidingscentrum (OC) Geestelijke brancardiers en verplegers
(1950 – 1972)
Onthaal & vorming reservekader 
…..

We schrijven intussen september 2020.
Het leger zou een militaire oefening willen organiseren in Aalst. De pupillensite zou de uitverkoren plaats zijn.
Het is de gemotoriseerde brigade van Leopoldsburg die samen met de Provinciecommando’s de oefening ‘Celtic Uprise’ zal uitvoeren.
Dit is een oefening in het kader van vrede ondersteunende operaties en zal plaats vinden tussen 26 april en 7 mei 2021.
Bedoeling is om voor de oefening terreinen en gebouwen te gebruiken om schuilplaatsen voor vluchtelingen, opslagplaatsen voor drugs, smokkelwaar of wapens, enz te kunnen nabootsen. Ideaal zijn dus verlaten loodsen, oude nutsgebouwen, …

Het idee stuit echter al vrij snel op politieke tegenstand vanuit de hoek van ‘Groen Aalst’.
Volgens gemeenteraadslid Lander Wantens is het echt niet aan de orde om een 400-tal militairen een oorlogssituatie te laten nabootsen in het hart van een centrumstad als Aalst.
Daarenboven haalt hij aan dat de site aanschouwd dient te worden als bouwkundig erfgoed en de historische waarde te groot is om ‘mee te laten spelen’ door militairen.
Naast deze argumenten haalt hij ook aan dat deze oefening zeker voor hinder zal zorgen in de stadd, zeker al voor de handelaars, de winkelende burgers en de schoolgaande jeugd.

Wordt vervolgd ? Of wordt niet vervolgd ?
Feit is dat de site natuurlijk altijd al belangrijk geweest is in het oorlogsgebeuren en dus eigenlijk wél het ideale kader zou zijn voor dergelijke oefening.
Ook eentje om op te volgen dus …



Bronnen

belgiummilitary.wordpress.com
Het Belgisch militair vastgoed sinds 1830 – Ludo Michielsen
bel-memorial.org
rikcuypers.be
madeinaalst.be (foto's)
luckens.nl/achtergr_info/pupillen.html
rondleiding stadsgids 2005
Wikipedia
erfgoed.net/erfgoedobjecten/43
so-lva.be/aalst-graanmarkt-0