Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 17 december 2019

Begijnhof : kerk : bezienswaardigheden

In andere artikels (geschiedenis van het begijnhof : klik HIER en beschrijving van de St Catharinakerk : klik HIER) had ik het al over de geschiedenis van het begijnhof dat ooit gevestigd was in Aalst.
Hierbij een beknopte opsomming van enkele bezienswaardigheden in en rond de kerk.

Beginnen doen we buiten aan de voorgevel en het inkomportaal.
De voorgevel is uitgevoerd in een combinatie van blauwe harsteen en witte kalkzandsteen. Het portiek is gebaseerd op de Dorische orde uit de Griekse en de Romeinse bouwkunst. Het portaal is volledig uitgevoerd in blauwe hardsteen.

De toren is opgetrokken in natuursteen. De omlijstingen en waterlijsten werdden uitgevoerd in blauwe hardsteen, het opgaand metselwerk in witte natuursteen. Langs de vier zijden werd een uurwerk aangebracht. Net onder deze uurwerken wordt de toren iets slanker.
Het inkomportaal is in slechte staat. De voorgevel is vervuild door algen en mossen en de blauwe hardsteen van het portiek vertoont vele barsten. De wijzers van de klokplaten ontbreken op alle zijden. De staat van het schrijnwerk is alarmerend te noemen. Er is zwamaantasting en sommige delen zitten los of zijn volledig weggerot. 

Een volgend deeltje dat we buiten terug vinden zijn de zijbeuken en het koor
Hier gaat het over baksteenmetselwerk in kruisverband. De bakstenen zouden trouwens grotendeels gerecupereerd zijn van de voormalige kloosterkerk van het Wilhelmietenklooster dat zich hier bevond.
Deze waardevolle gevels bezitten rondboogvormige raamomlijstingen in arduin, die ter hoogte van de bijlokalen als nis uitgewerkt werden. Ter hoogte van het koor zijn verfsporen te zien en op verschillende plaatsen werd tijdens de herstellingen in de jaren '70 het metselwerk ook herdaan. 

De begijnhofmuur dan, of in elk geval wat er nog van overschiet.
De muur die naast de Sint Catharinakerk ligt is beschermd als monument, en behoort tot ééén van de waardevolle overblijfselen van het oude begijnhof.
De muur is voorzien van muurkapelletjes die werden uitgewerkt in baksteen en met lijstwerk werden uitgepleisterd. De zeven muurkapelletjes vertonen de staties van OLV van de zeven weeën.  
De muur wordt afgedekt met een ezelsrug.

De daktoren heeft een spitsvorm en is gemaakt in natuurleien die werden geplaatst met nagels. Bovenaan is er een koperen vergulde bol met een fraai versierd kruis en tot slot een vergulde haan. 

De deur van de voorgevel is een in het appelblauwzeegroen geschilderde rondboogpoort uit de laat 18e - begin 19e eeuw, met onderaan een dubbelopengaande deur met vast bovendeel, waar zich een rondboogwaaier bevindt in glas en lood. Deze waaier is uitgevoerd met smeedwerk en glas-in-lood.
Uit kleurenonderzoek is gebleken dat de binnenzijde van de ingangsdeur oorspronkelijk helder groen was, later overschilderd werd met een donker groene kleur en vervolgens in het bruin terecht kwam.
Deze waardevolle deur werd beschadigd tijdens verschillende onderhoudsbeurten en werd bovendien ook nog met een foutieve kleur beschilderd. Er wordt opgeroepen om de deur opnieuw te schilderen in een historisch meer correcte kleur.

De eenvoudige rechte omlijsting van de rondboogramen is uitgevoerd in blauwe hardsteen. In de zijbeuken en het koor zijn heldere glas-in-lood ramen geplaatst met een eenvoudig motief.
Voor de ramen zijn intussen netten gespannen tegen het vandalisme. In twee ramen werd een opengaand deel voorzien ter verluchting van de kerk. 

We gaan nu de kerk binnen en zien meteen de prachtige middenbeuk.
De vloeren bestaan uit zwart-witte tegels. Aan beide kanten is een houten verhoog uitgewerkt voor de stoelen. Op oudere foto's is te zien dat deze verhogen met houten wanden en deuren waren dichtgemaakt zodat de zitzone duidelijk werd afgebakend.
De middenbeuk is eigenlijk weinig veranderd tegenover vroeger en heeft een grote efgoedwaarde. De afwerking is echter niet historisch. Uit een kleurenonderzoek blijkt immers dat er vroeger een volledig witte marmerschildering van het einde van de 18e eeuw zou geweest zijn. Ook de pijlers waren met de witte marmerschildering gedecoreerd.


Het koor is sinds 2005 ingericht met een iconostase van de orthodoxe kerkbeweging. Sinds 2014 staat er een orthodox altaar, werd het vloerniveau opgehoogd en werd het hoofdaltaar aan het oog onttrokken.
Het vloerniveau is opgehoogd en er zijn nog enkele restanten te zien van de vroegere koorafsluiting die tegenwoordig in de trappentoren gestockeerd staat. 

Het rooms-katholieke hoofdaltaar met bijhorende afwerking is nog steeds aanwezig. Er werden wel marmerschilderingen aangebracht om het altaar monumentaal te maken. 




Het hoofdaltaar werd gemaakt in hout en is voorzien van een witte marmerschildering. De kaarsenbank is in witte marmering en is versierd met een schilderij van het laatste avondmaal. Aan de uiterste zijkanten is telkens een engel geschilderd met een medaillon. Op de kaarsenbank stonden aan iedere zijde 3 kandelaars met bijhorende kaarsen, die momenteel terug te vinden zijn in de kast van de linnenkamer.
Het centrale altaarstuk is een tabernakel en zou afkomstig zijn van de voormalige Sterherenkerk.
Het centrale schilderij 'het visioen van st Catharina' is van B.Van Malgehem en dateert van uit de 19e eeuw.

- 'Visioen van Sint Catharina' : van E. Van Maldegem die in 1840 leraar was aan de stedelijke tekenschool te Aalst.
Op het schilderij dat zich aan het hoofdaltaar bevond zijn Maria met kindje Jezus te zien, bij een ringoverhandiging aan Catharina. De heilige Begga is getuige van het tafereel. Boven St Catharina vliegt een duif, die de symbolisering is van de Heilige Geest. Daarboven zijn nog God en enkele engelen te zien, die worden afgebeeld met bloemenkransen en een harp. Onderaan liggen een staf, een kroon, een perkamentrol een een restant van een rad.
Naast het altaar staan twee engelen op een sokkel in aanbidding van het tabernakel. Ook deze beelden zijn in hout gemaakt en wit geschilderd.
Het hoofdaltaar wordt aan het zicht onttrokken door de Roemeens-orthodoxe aanpassingen.

Voor het altaar werd een nieuwe altaar structuur gebouwd, waarboven een wit doek hangt zodat het schilderij niet zichtbaar is. Het altaar podium is niet zichtbaar. Het altaar is ondertussen vervuild en de vernislagen zijn vergeeld. Door het feit dat het niet zichtbaar is en de ruimte weinig respectvol als bergplaats wordt gebruikt, zal de toestand hiervan nog verder achteruit gaan.
Het heeft wel een hoge erfgoedwaarde en is een 19e -eeuwse inbreng van de begijnen, één van de weinige restanten van de kerk van de Wilhelmieten.

Het zij-altaar noord is een 19e eeuwse afwerking naar gelijkenis met het hoofdaltaar. 
Het houten altaar is voorzien van een marmerschildering en tussen de poten van het altaar zijn doeken gespannen met een trompe-l-oeil marmerschildering die het geheel meer dieptewerking dient te geven. Het altaarstuk loopt deels verder achter het schilderij 'OLV met kind Jezus'. Het schilderij dateert ui 1859 maar past momenteel niet in de roemeens-orthodoxe cultuur en dus heeft men er een icoonschilderij voorgeplaatst.

- 'Onze lieve vrouw met kind Jezus', een olieverfschilderij dat OLV met kind voorstelt.

Onderaan is een landschap geschilderd, hetwelk een weergave is van het oude begijnhof. Links bevindt zich de begijnhofkerk. Boven de laatste rustplaats van het begijntje Johanna Dedemaecker is een zwart houten kruisje te zien. Zij stierf immers aan de pest en mocht daarom niet in de kerk begraven worden. Later werd boven haar graf de St Antoniuskapel opgericht. Op het schilderij zijn trouwens ook verschillende schoorstenen te zien, die wijzen op het industrieel verleden van de stad.

Het zij-altaar zuid heeft dezelfde kenmerken, ook met een schilderij van J. Meganck maar deze kaarsenbank is versierd met vergulde geschilderde guirlandes. Het altaarstuk loop verder achter het schilderij 'Marteldood van de H. Blasius'. 

- 'Marteldood van de Heilige Blasius', dit schilderij stelt de Heilige Blasius voor, die tot het eind van zijn leven het woord van God predikte.   
Gezien hij een marteldood is gestorven zijn vooraan en op de achtergrond ook verschillende marteltuigen te zien.

De trappentoren bevat blauwe hardstenen treden, die waarschijnlijk gerecupereerd werden.
De vloer en de treden bevinden zich in goede staat, de wanden echter hebben een verouderde afwerking. De afwerking van de spiltrap is doorheen de tijden wel ongewijzigd gebleven.

Ook de sacristie heeft een zwart-witte vloer, die geplaatst is in een decoratief patroon met enkele grafstenen ertussen.
Deze grafstenen zijn alle gedateerd voor de bouw van de kerk en de meeste behoren toe aan de begijntjes.

Het gelijkvloers is nog origineel en als dusdanig heel waardevol. Momenteel wordt deze gebruikt als voorraadruimte voor de orthodoxe kerkgemeenschap en staat er een beetje rommelig en niet onderhouden bij.

Het orgel dateert uit 1650 en werd gebouwd door Van Loo, orgelbouwer uit Aalst. In 1776 werd het instrument verbouwd door de gekende orgelbouwer Pieter Van Peteghem uit Gent.

Het stuk dateert van net voor de start van de bouw van de kerk. Het orgel is momenteel zeer vuil en hier en daar ook kapot of aangetast door houtboorders. Het merendeel van de pijpen is wel nog aanwezig.

Het meest indrukwekkende van de kerkmeubelen evenwel is de preekstoel.
Deze werd in 1699 gebeiteld door De Doncker die ook de portalen van de Sint Martinuskerk vervaardigde.  Ook deze preekstoel zou gerecupereerd zijn uit de voormalige begijnhofkerk die werd afgebroken.
De verhoogde houten preekvloer werd onderaan op iedere hoek voorzien van een evangelist. er zijn een enkel, koe, leeuw en adelaar gebeeldhouwd. Op het klankbord staat een vergulde stralenkrans met een witte duif, die Gods geest die de predikant bijstaat moet symboliseren. 
Op de leuning staan afbeeldingen gesculpteerd van Begga van Andenne, Catharina van Alexandrie en Johannes de Doper. Op het paneel achteraan is de inscriptie 'IHS' terug te vinden.
Dit staat voor 'Iesus Hominum Salvator' (Jezus de redder van de mensheid). 
Vooraan aan de bovenzijde is een geheel met schilden uitgewerkt. Centraal is een schild te zien dat mogelijks naar 'Belgie' verwijst, eromheen zien we onder andere schilden van Antwerpen, Brussel en Sint-Truiden.  Gezien de preekstoel dateert uit 1699 en Belgie pas ontstond in 1830 werden deze schilden er vermoedelijk later aan toegevoegd.
De preekstoel staat op een centrale en zichtbare plaats in de middenbeuk en is tamelijk goed bewaard gebleven. 

De biechtstoel noord heeft een neo classicistische uitwerking. Het topstuk met medaillon dat er ter versiering bovenop werd geplaatst vertoont een afbeelding van Maria Magdalena, de kluizenares. Dit topstuk is ondertussen verdwenen zoals te zien is op de rechterfoto uit 2016 (linker foto is uit 1948)
Het deurtje dat normaal gezien de toegang biedt tot het priestergedeelte werd bovenop de biechtstoel gelegd. De biechtstoel wordt tegenwoordig weinig respectvol gebruikt om vuilniszakken te plaatsen.

De biechtstoel zuid heeft dezelfde kenmerken (tot de vuilniszakken toe), maar het beeld dat bovenop geplaatst werd was hier dat van Christus de goede herder. Hierbij een foto uit 1948.
Beide biechstoelen werden vervaardigd in eikenhout.

Ook de wijwatervatjes zouden zijn hergebruikt vanuit de oude kerk. 
Het vatje noord uit 1601 werd vervaardigd in blauwe hardsteen.

Het vatje zuid komt uit 1701 en is uit marmer. Het is een sierlijk wijwatervatje in de vorm van een rocaille schelp met een zeer hoge erfgoedwaarde.


Aan de noordgevel van het inkomportaal vinden we een beeld 'Christus op de rots'. Het beeld is licht beschadigd.
Het is een zogenaamd 'imago pietatis' (beeld van de vroomheid). Deze volkskundige beelden waren aan het einde van de 15e eeuw van groot belang.

Ook een beeld van St Jozef vinden we terug. Het houten beeld steelt Jozef met kind voor en stond vroeger op een sokkel aan het begin van het koor.
Het beeld heeft op verschillende plaatsen in de kerk gestaan en bevond zich in 2016 in de linnenkamer boven de sacristie zuid.
Het is een 19e eeuws beeld dat waarschijnlijk in de kerk is gekomen bij de heropleving in het begin van de 19e eeuw.

Verdere beelden die zich in de linnenkamer bevinden (foto's van links naar rechts) : 

- Heilig hart van Jezus
- de heilige Aloïsius
- Franciscus van Asisie
- de heilige Theresia
- de heilige Begga, lezend in de bijbel en met het grondplan van de kerk vastgehangen aan de tuniek
- Maria

- 'De Kruisweg' was ooit een reeks schilderijen die was aangebracht op de muren van de zijbeuken, is niet meer te zien. Deze werken van J. Meganck zouden bewaard worden op de zolder van de pastorij.

De klok van de kerk werd tijdens het Franse bewind overgebracht van de Sint Martinuskerk.
De klok maakte deel uit van drie klokken, die sameen de 'priemkens' werden genoemd.
Het uurwerk dat de 4 wijzerplaten van de toren bediende is verdwenen.

Buiten vinden we dan een beeld dat werd geplaatst op het graf van een begijntje.
Het stelt twee begijntjes voor waarvan één (de Heilige Begga) de maquette van een kerk vastheeft en een ander geknield aan het bidden is. Aan hun voeten ligt een kroon. In 1975 werd dit beeld voor restauratie naar het museum gebracht en werd nadien voor de ingang van de begijnhofkerk geplaatst. 


De kapel Sint-Antonius van Padua tenslotte is een neobarokke kapel die nog steeds te bewonderen valt in het begijnhof.

De kapel is toegewijd aan Antonius van Padua en werd in 1872 gebouwd op het graf van begijn Johanna Dedemaecker. Deze vrouw koos voor een leven van matigheid, en door haar rotsvast geloof zou ze ziekte en pijn door middel van handoplegging hebben kunnen genezen. Al deze eigenschappen leidden tot een groot ontzag bij haar zuster-begijnen wat zich uitte in de bouw van een eerbiedige plaats ter nagedachtenis.

Boven de deur van de kapel staat een herdenkingsopschrift voor deze begijn: "Ac piae memoriae Joannae Dedemaecker. Me ecxit V. Vandermaeren, Begg. 1631 - 1872". De kapel werd opgericht in opdracht van begijnhofpastoor Monfils en hofmeesteres Victoria Van der Maeren; de naam van deze laatste staat vermeld op het opschrift.

De kapel zelf is een klein, vierkant, neobarok gebouwtje in baksteen, met een afwerking in natuursteen. De vensters zijn rond en de deurlijst is zwaar en rondboogvormig, met vierkante pilasters. Hierbij een fotootje van het interieur met een beeld van Antonius van Padua.
Op 23 oktober 1997 werd de kapel door minister Luc Martens beschermd als monument

De kerkfabriek is lid van Monumentenwacht vzw en laat alles regelmatig (3 jaarlijks ongeveer) grondig inspecteren. Het onderhoud gebeurt momenteel door vrijwilligers van de kerkfabriek en voor het grondige onderhoud worden gespecialiseerde firma's aangewezen.

Bronnen :

Petrus Van Nuffel
Stad Aalst
Agentschap Onroerend Erfgoed sd
Oker 2003
corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
foto's : corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
de kerkfabriek
foto kerkgebouw : parochiaaalst.be
bingmaps
inventaris onroerend erfgoed
rondleiding met stadsgids in 2001
mowa, bouwkundige inspectie sint Catharinakerk, oud begijnhof, 2014
begijnhovenqueestee.wordpress.com
Architecten Beeck & Hermans bvba in december 2014 en april 2016.

maandag 16 december 2019

Stoofstraat - de middeleeuwse stoven

Vele steden in Belgie kennen ‘Stoofstraten’ (denken we maar aan bijvoorbeeld Antwerpen, Brussel, Gent, Kortrijk en Mechelen), en in Aalst gaat het over het straatje dat vroeger tot aan de Dender liep en gekasseid werd in 1445.

Dit straatje is van oudsher al bebouwd, met bijvoorbeeld een vermelding van " 't steynen huus" in de 16de eeuw. Er kwamen diverse vernieuwingen in de loop van de 18de eeuw, en ook de laatste jaren is er heel wat gebouwd en verbouwd.

Er was ook het zogenaamde ‘Erve de Stove’. Het huis dat eigenlijk ligt in de Pontstraat nummer 2 loopt door tot in de Stoofstraat (tussen huisnummer 6 en 8). Het eigendom eindigt daar in een rondboogpoort met een rechthoekige omlijsting van hardsteen uit de 18e eeuw. Dit was de oude inrijpoort naar de binnenplaats van de ‘erve de stove’. Het erf zelf is tegenwoordig ingericht als siertuin.
Het huis wordt reeds vermeld in 1477, en werd steeds bewoond door vooraanstaanden, ook in de loop van de 17e eeuw. In de 19e eeuw was dit het huis van pastoor-deken De Hert.

Andere gebouwen in deze straat waren onder andere "d'herberghe van den godshuuse van Ninove" (15de tot 16de eeuw) en brouwerij "den Beer" (ingestort in 1816). Vanaf het huisnummer 5 tot 13, met onder meer panden van een textielfabriek, vielen weg voor de grootschalige uitbreiding van het Jezuïetencollege.

Dit steegje, dat een zijstraatje is van de Pontstraat, kreeg zijn naam naar het middeleeuwse "stoven".
De middeleeuwse stove was helemaal niet het keukenvoorwerp zoals we het kennen van bij onze grootouders, maar wel een openbaar badhuis waarvan de louter hygiënische functie mettertijd evolueerde naar oorden van "vermakelijkheden en ontucht”


Een middeleeuws stratenpatroon wordt in de literatuur altijd omschreven als een soort spinnenweb met vele kleine en vooral kronkelende steegjes, die zeker niet altijd even proper waren door het vuil en de drek die door de bewoners zomaar vanuit de vensters en deuren gekieperd werd, en dat was in Aalst dus niet anders.

Van een stenen ondergrond was er, buiten enkele hoofdstraten, helemaal geen sprake en bij regen of sneeuw werd de grond dus al snel tot één grote modderpoel omgetoverd, niettegenstaande er uit archeologische opgravingen gebleken is dat er wel al een bepaalde vorm van riolering bestond, die net als de watertoevoer door buizen in aardewerk (dus zeker niet watervast) liep. Later werden deze vervangen door loden buizen.

Naast het ongemak van de glibberigheid bleef in de omgeving echter ook een ondragelijke stank hangen. Allerlei dieren, zoals honden en katten maar ook varkens, kippen, eenden en ander pluimvee deden er hun behoefte en zochten in deze mesthoop ook dagelijks hun voedsel, dat ze dan opnieuw de huizen binnendroegen en achterlieten. Ratten en muizen evenals een resem insecten ontbraken wellicht ook niet op het appel.

‘Een badje nemen’ zou dus zeker van pas komen van tijd tot tijd.

Het nemen van een bad in zogenaamde badhuizen kent een oosterse oorsprong. Vanuit het Nabije Oosten zijn deze badhuizen pas in de late Middeleeuwen ook in West-Europa doorgedrongen, en dat hebben we waarschijnlijk te danken aan de kruistochten.

Meestal lagen deze badhuizen dicht bij een fontein of in de nabijheid van het waterhuis of waterloop, kwestie van gemakkelijker over watertoevoer te kunnen beschikken.

De stoven waren op medisch vlak noodzakelijk om een reeks van huidziekten buiten te houden, en daarom bezaten ook hospitalen eigen stoven. Uit de rekeningen van het Brugse Sint-Janshospitaal bijvoorbeeld weten we dat dit eeuwenoud gasthuis er twee gebruikte: een klein dampbad voor de zieken en een groot voor de zusters.

Niet enkel de hospitalen echter gebruikten stoven, er werden ook publieke stoven aangelegd, die echter van pure therapeutische instellingen al snel evolueerden naar ordinaire rendez-voushuizen en zelfs naar (verkapte) bordelen.

De populariteit van dergelijke publieke stoven had immers niet alleen te maken met het feit dat de meeste huizen niet over een eigen badgelegenheid beschikten, maar wel omdat dat mannen en vrouwen elkaar in deze etablissementen moeiteloos konden ontmoeten en intussen konden genieten van allerlei geneugten van het leven. Sommige van deze badplaatsen waren enkel voor mannen bestemd, andere enkel voor vrouwen, of er werd een tijdschema opgesteld waar de geslachten afzonderlijk konden gaan baden, ... maar de meeste gasten leken toch meer geïnteresseerd te zijn in de gemengde stoven en/of uren.

Zo werden ze al vlug meer oorden van ontspanning en vertier dan van zorg voor het lichaam.

Criminaliteit bleef er evenmin uit. Volgens de Gentse stadsarchieven bijvoorbeeld blijkt dat er in 1479 maandelijks zo'n 140 misdaden in de stoven plaatsvonden. Ook dat zal in het Aalsterse natuurlijk ook het geval geweest zijn.

Dat de kerkelijke overheid dus nogal negatief tegen het bestaan van zulke huizen van ontucht reageerde, spreekt dan ook voor zichzelf.

In Aalst hebben we informatie over twee badstoven. De ene was gelegen in het lagergelegen deel van de Stoofstraat en wordt daarom ook aangeduid met de naam 'Nederstove'.

Hogerop in de Stoofstraat was bovendien nog een badstoof die logischerwijs dan ook de benaming 'Upperste stove' kreeg.

De 'Nederstove' was gelegen aan het uiteinde van de huidige Stoofstraat, aan de 'nieuwe' brug die in de 14de eeuw over de oude Dender werd geplaatst en grenzend aan de eigendommen van de burggraaf van Aalst.

Alle twee waren ze dus met andere woorden aan de Dender en in de buurt van de Werf gelegen.

Bij archeologisch onderzoek naar een gebouw tussen het huidige stadsarchief en het Oud Hospitaal werd een woonblok blootgelegd waarin twee ovens werden aangetroffen. Verder werd geen enkele verwijzing naar een artisanale activiteit aangetroffen, waardoor men aanneemt dat het over ovens gaat die werden gebruikt in de ‘Nederstove’, wat ook voor de hand ligt gezien de plaatsbeschrijvingen waar men over beschikt.

Een niet onbelangrijk detail: in een hoek van het vertrek werden twee babygraven ontdekt. Bij het eerste graf ging het om een pasgeboren kind, het tweede graf was grotendeels verstoord door een latere vergraving. Wellicht zijn deze graven een neveneffect van de prostitutie die floreerde in deze badstoof.

Er kwamen herhaalde stedelijke vermaningen en maatregelen.
Zowel op het gebied van hygiëne als van goede zeden vaardigden de meeste stadsbesturen strakke voorschriften uit, en op zondagen en grote kerkelijke feestdagen bijvoorbeeld was het verboden ze open te houden.

Alle maatregelen ten spijt,  uiteindelijk werd de prostitutie, want dat was het uiteindelijk toch, wel, steeds oogluikend toegelaten.

Op grond van zedelijke overwegingen en omwille van het overbrengen van ziektes verdwenen deze badstoven uiteindelijk wel in de zestiende eeuw. De hygiëne verminderde vervolgens voortdurend en we moeten wachten tot de negentiende eeuw vooraleer de badcultuur opnieuw populair zou worden..... Uiteraard verplaatste de prostitutie zich ondertussen naar andere plaatsen.

Duldde men prostitutie lange tijd als een noodzakelijk kwaad, toch was het eeuwenlang een clandestien gebeuren. De Franse Revolutie bracht hier verandering in: om vat te krijgen op het fenomeen werden voortaan reglementen uitgevaardigd en bordelen werden geofficialiseerd.

Een Belgische wet uit 1948 schafte alle reglementering over prostitutie af, waardoor het “oudste beroep” in een schemerzone terechtkwam: strafbaar is het niet, gereglementeerd evenmin, en ‘prostitutie’ blijft dus steeds een discussiebron voor het ‘oordelen’ of ‘veroordelen’ …

Over het uitzicht van zo'n ‘quader herberghe’, zoals die in een tekst uit 1307 wordt genoemd, weten we heel weinig. Dat het om grotere huizen ging die waarschijnlijk aan de straatzijde niet echt opvielen lijkt logisch.

Afbeeldingen bezorgen ons telkens binnenzichten, en hierop is telkens te zien dat er in een ruime kamer, die wat hoger dan de straatvloer was gelegen, meerdere houten badkuipen stonden. In deze tobben lag een soort deken tegen het afsplinteren van het hout, waardoor het blote lichaam zich moeilijker kon kwetsen.

De ovale of ronde tobben werden door de kuipers gemaakt. De duigen werden als recht werk vervaardigd en door drie hoepels, vermoedelijk in (water)wilgen- of populierenhout, samengehouden. Deze banden werden door de hoepelsnijder effen gemaakt, verdund en kregen de gepaste helling om zo dicht mogelijk tegen de wand van de tobbe geplaatst te kunnen worden.

Gordijnen maakten het voor de baders mogelijk om zich van glurende ogen af te sluiten en het liefdesspel verder zonder bemoeials te beoefenen.

In de kuipen waren vaak ook zitbankjes aangebracht waardoor het bovenlichaam uitstak en alleen de onderste ledematen en het bekken in het water konden weken … vergelijk het dus gerust een beetje met onze huidige jacuzi’s / bubbelbaden.

Uit heel wat bewaarde afbeeldingen van middeleeuwse stoven, weliswaar dikwijls geschilderd met een moraliserende bedoeling of bij een gelijkaardige tekst, blijkt zonder meer dat dergelijke instellingen in trek waren, vooral bij de rijkere klasse.

Zeker de vrouwen, maar soms ook de mannen droegen een hoofddoek of hoed met voile. De dames hadden hun haar opgemaakt en droegen juwelen.

Terwijl het koppel baadde, genoot het van allerlei voedsel en drank. Op een Franse miniatuur zitten zelfs enkele hoge gasten aan een dis en kijken geamuseerd naar een badende man en vrouw die elkaar inmiddels gemoedelijk betasten. Dienaars en dienaressen brachten intussen spijs en drank aan. Zij zorgden ook voor warm water want vergeten we niet dat het klaarmaken van het bad een tijdrovende bezigheid was.

Mogelijk werden ook kruiden en rozenblaadjes toegevoegd. Voor de kuipen stonden smalle (schraag)tafels of over de tobben was dwars een plank gelegd waarop het voedsel en vooral de drank kon worden geplaatst. Bij die laatste zaten mannen en vrouwen rechtover elkaar en konden comfortabel converseren.

Nooit ontbrak echter een schaal kersen, waaraan de minnaars zich meestal rijkelijk te goed deden. Deze rode vrucht symboliseert de vruchtbaarheid.

Naast de genoegdoeningen van het baden en het lekker eten werd intussen ook seksuele bevrediging bezocht. Dat dit erotisch baden meteen zorgde voor de hygiëne en het lichaam vrij hield van parasieten en ongedierte besefte de middeleeuwer waarschijnlijk niet … het aangename aan het nuttige koppelen heet dat dan zeker …

Het minnespel hoefde verder niet noodzakelijk in de tobbe te gebeuren. Aansluitend bij de badruimte waren in die amusementscentra afzonderlijke intieme achterkamers voorzien van een bed. Daar konden de badgasten zich discreet terugtrekken om zich totaal over te geven aan seksuele geneugten.

Of hoe zo'n 'onschuldig' straatje tegenwoordig vroeger toch wel een 'speciale' achtergrond bleek te hebben ...

Bronnen

inventaris.onroerenderfgoed.be
dbnl.org
afbeelding 'met bediening' van amore-medievale-sito via sekswerkerfgoed.nl/badstoven/ 
afbeelding 'met schraag' via sekswerkerfgoed.nl
foto badhuis gadante.be
lib.ugent.be, Koen Van der Bracht : marginal gedrag in de laatmiddeleeuwse kleine en middelgrote stad:prostitutie en zelfmoord in de Denderstreek tijdens de bourgondische periode.

woensdag 4 december 2019

De Grote Markt

Onze Grote Markt (Groeite Mert) was reeds in de Romeinse tijd het middelpunt van verschillende straten. Toen de oude Vismarkt te klein werd als handelsplaats, verhuisden de marktaktiviteiten in de 12e-13e eeuw naar hier. 
Aanvankelijk werd de Grote Markt gewoon benoemd als ‘de markt’ ('de Merckt') 
Het woord 'Grote' (toen nog met twee o's) werd pas later toegevoegd om een onderscheid te kunnen maken met andere markten, zoals bijvoorbeeld de Oude Vismarkt, de Houtmarkt, de Graanmarkt en nog later de Hopmarkt, de Vee (vie) markt, enz. 


De Grote Markt is gekend als het hart van de stad en bestaat uit een middenplein (met een kleine uitbreiding tot het Rozemarijnstraatje ‘het gat van de mert’), het belfort (‘den tettentoeren’) met beiaard en het schepenhuis (‘’t landhois). Ook het standbeeld van Dirk Martens (‘de zwerte maan’), de Graaf van Egmont (‘de koont’) en de Beurs van Amsterdam (‘de bezze’) zijn trekpleisters en worden heel vaak gefotografeerd. Door op de betrokken namen te klikken worden jullie doorverwezen naar pagina's met meer details hierover.

Het was ook de bedoeling dat hier een standbeeld zou komen van Jan de Lichte, de beroemde (beruchte) rover zou komen (op de plaats waar nu het beeld van Dirk Martens staat trouwens), maar dat zag de gemeenteraad niet zitten omwille van het ‘moeilijke verleden’. Zottegem wees om dezelfde reden het beeld af, en uiteindelijk is het terechtgekomen aan het Antwerpse gerechtsgebouw.
Jan de Lichte is in die zin ‘belangrijk’ om hier te vermelden omwille van het feit dat hij hier op de Grote Markt gevangengezeten heeft (in het belfort), en later ook hier aan zijn einde kwam op het schavot.

Meer hierover is te lezen HIER

Het is op deze plaats dat reeds sinds de Middeleeuwen markt gehouden wordt.

Het ‘gat van de mert’ waarvan hierboven al even sprake is trouwens ook een van oorsprong middeleeuwse benaming, en omvat eigenlijk het bovengedeelte van de Molenstraat (omtrent Juwelier Zwitserland) en gaande tot aan het Rozemarijnstraatje.

De 'grand chic' van Aalst bouwde in de loop der eeuwen heen enorm grote huizen rond de Grote Markt. Archeologen die hun beerputten uitgroeven, ontdekten echter dat ze niet zo rijkelijk leefden als wij wel zouden denken als we naar de status van de huizen kijken.

In het voorjaar van 1999 (van 12 april tot eind mei) werd archeologisch onderzoek uitgevoerd op de binnenkoer van het voormalige stadhuis (landhuis). Het voorste deel van de rechtervleugel van dit gebouw zou volledig worden herbouwd om er de dienst ‘Burgerlijke stand’ in onder te brengen. Twee sleuven, één aan de zijde van de binnenkoer en één in de kelder van het bestaand gebouw werden uitgegraven, en bij dit onderzoek kwamen verschillende putten aan het licht.

De oudste putten waren kuilen die als beerput dienst deden. Aan de hand van de keramiek die in de omgeving gevonden werd, konden ze gedateerd worden in de 2de helft van de 12de eeuw, ten laatste in de vroege 13de eeuw.

Naast de keramiek bevatte ze ook dierlijk bot, zaden en vruchten, hout en leer. De bekomen informatie is belangrijk want daarmee zijn ze ook meteen de oudste aanwijzingen van bewoning aan de Grote Markt die toen net buiten de oudste stadswal lag.

De recentste beerput die werd aangetroffen, was een bakstenen exemplaar van bijna 5 m lang en 1,5 m breed. Hierin werd veel glas en aardewerk teruggevonden, onder andere 3 volledige kamerpotten. Er kwam ook een volledige schoen in leder uit. In totaal een vulling van 250 stuks, die gedateerd worden tussen de 2e helft van de 15e eeuw en 1ste helft van de 16de eeuw.

Het onderzoek van de vondsten leverde heel wat boeiende informatie op over de leefcultuur van de bewoners van deze huizen op de Grote Markt. De diversiteit aan vondsten was zoals al vermeld groot: gebroken kookpotten, volledige kamerpotten die bij het ledigen per toeval in de put gesukkeld waren, glazen drinkbekers, een ijzeren braadpan, munten van Karel V, lederen schoenen en een ,,stillegang’’, een soort pantoffel voor binnenshuis, glas in lood, houten duigen van een kuip enz.

Ook werd er een enorme hoeveelheid voedselafval teruggevonden, zowel van dierlijke als van plantaardige oorsprong, en het is aan de hand van de zaden en vruchten dat kon vastgesteld worden dat zich in het afval geen uitzonderlijk dure fruit- en groentesoorten bevonden. Ook de resten van kruiden (wat prijzige producten waren in die tijd) waren eerder schaars.

Het microscopisch onderzoek van de stuifmeelkorrels in deze beerput gaven een gelijkaardig beeld. Wel werden pollen teruggevonden van de Cistus ladanifer, een plant uit het Middelandse Zeegebied waarmee men in de Middeleeuwen reukappels, reukbollen en welriekende paternosters maakte. 
Er kon ook worden vastgesteld dat de Aalsterse families langs de Grote Markt voornamelijk zoetwatervis aten. Dure soorten karpers, snoek of steur ontbraken en de gegeten zoetwatervis was meestel van eerder kleine visjes. Zeevis diende in die tijd aangevoerd te worden en was dus duurder door de transportkosten, en ook dit product kwam dus slechts in bescheiden mate voor.

Eén van de vragen die de archeologen, waaronder Jan Moens, bezig hield, was wie deze beerput gebruikt had. In het stedelijk archief werden de 'Wettelijke Passeringen' of 'Schepenboeken' doorplozen om te kijken wie er rond 1500 op deze plaats op de Grote Markt woonde. Adellijke families zoals De Lannoy, de heren van Fresnoy en de hoge geestelijken zoals de abt van Affligem hadden er bezittingen en ook Dieric Martens, grootvader van de drukker Dirk Martens, woonde er.

Eveneens kon achterhaald worden dat zich op de plaats van het huidige stadhuis oorspronkelijk een drietal huizen bevonden: ,,De Borse, De Valcke en De Slotele’’. Deze werden door een poort gescheiden van een ander huis ,,De Lelye’’ die zich in ,,de kele’’ of ,,het gat’’ van de markt bevond. 
In de oude archiefteksten kon worden gelezen dat er zich een ,,messinck’’ bevond op ’’tplaetsken’’ die gemeenschappelijk gebruikt werd door de bewoners van De Slotele, De Valcke en de Lelye. 
Naast het eigenlijke archeologische onderzoek op de binnenkoer van het stadhuis, werden ook de kelders van het voormalige stadhuis onder de loep genomen.

Tot verbazing van de archeologen kon worden vastgesteld dat de kelders van de hierboven opgesomde laatmiddeleeuwse huizen, nog vrijwel intact bewaard zijn en zo gezamenlijk de huidge kelderruimte van het stadhuis vormden!

De economische groei en commerciële ontwikkeling, zowel in de landbouw als in de handel, gingen vanaf de 11de eeuw gepaard met een bevolkingsgroei, zowel op het platteland als in de steden. De ligging aan de Dender, de aanwezigheid van de belangrijke handelsweg Brugge-Keulen en de bescherming van de Burcht zijn enkele redenen waarom zich rond het Zelhof en de Sint-Martinuskerk een omwalde nederzetting gevormd heeft. 
De oudste markt van Aalst, met name de vismarkt, de aanwezigheid van een haven (de Werf) en de ontluikende scheepvaart op de Dender, ... het zijn slechts enkele facetten die het toelaten Aalst als een handelsstad in wording te kunnen definiëren. 
In 1174 kreeg Aalst overigens stadsrechten, waardoor de stad voorgoed stedelijke autonomie verwierf.

In de loop van de 12de eeuw leidde deze evolutie tot de stichting van een nieuw handelscentrum ter hoogte van de huidige Grote Markt, net buiten de toenmalige stadsgrens. Rond de markt verrezen de belangrijkste burgerlijke gebouwen van Aalst. De Burcht verloor haar centrale positie ten voordele van het stadhuis, en de inrichting van het nieuwe marktplein en de aanleg van een derde omwalling (na het Zelhof en de Burcht) bewijzen de groei van de stedelijke nederzetting in de late Middeleeuwen. 
Het Aalsterse stratenpatroon is tot op de dag van vandaag trouwens nog steeds gekend als 'de Wallen'. 
Aalst dankte overigens een groot deel van zijn economische bloei sedert het einde van de 12de eeuw aan de lakennijverheid. Tegen het eind van de 15de eeuw werd de bouw van een grote stevige vestingsmuur voltooid en tegen het eind van de volgende eeuw was de stadsomwalling volledig in steen opgetrokken. Aalst kreeg voorgoed haar statuut van besloten stad (een omwalde stad) en zo evolueerde de stad van een landbouwnederzetting naar een bloeiende keizerlijke stad.

We doen ‘een toerke’ op de Grote Markt 

Een eerste gebouw is ‘De Graaf van Egmont’, bij de Aalstenaars beter gekend als ‘De Conte’of 'De Koont''.
Op dit hoekpand van Grote Markt en Kattestraat lag het eerste zogenaamde "Gravensteen" of "Grauwensteen", het eerste Landhuis van Aalst.
Dit gebouw werd verlaten begin 16de eeuw toen het 'nieuwe' landhuis werd ingericht in de zogenaamde "Rooze" op de hoek Grote Markt-Lange Zoutstraat.
Over de Graaf van Egmont is HIER meer te lezen.

We draaien even rond en komen uit bij de ‘Borse van Amsterdam’, ver den Oilsjteneer ‘de Bezze’.
De naam “Borse van Amsterdam” verwijst naar de stopplaats van de postkoetsen tussen Rijsel – Amsterdam.
Over De Borse van Amsterdam is HIER meer te lezen. 

De grootste hap op de Grote markt vinden we in de combinatie Belfort – schepenhuis – gebiedshuisje. Hoewel de meeste mensen het hele gebouw aanschouwen als ‘belfort’ is eigenlijk slechts enkel de toren die naam waardig.
Over dit complex is HIER meer te lezen.

Voor het gebouw vinden we het beroemde standbeeld van Dirk Martens terug.
Over het beeld en de persoon is HIER meer te lezen.

Het volgende indrukwekkende gebouw dan. Het landhuis, dat we eigenlijk allemaal beter kennen als het oud stadhuis

Toen het landhuis 'De Rooze' te klein werd, kochten de wethouders de gronden op om er een nieuw gebouw op te zetten. De bouw hiervan werd afgerond in 1646.
Naast vergaderzalen waren hier ook slaapkamers voorzien voor de baljuws, de burgemeester, de griffier en de ontvanger van Geraardsbergen.

Er werd een nieuw gebouw opgetrokken langs de kant van de Grote Markt, want sedert 4 november 1803 werd de bestemming van het gebouw veranderd van Landhuis naar Stadhuis.
De nieuwe voorbouw van het stadhuis verving de oude in 1830.

De prachtige voorgevel langs de marktzijde werd opgetrokken rond 1830 onder leiding van de Gentse architect Louis Roelandt.
Achter de gevel, versierd met stadswapen, bevindt zich over de twee verdiepingen de stadsfeestzaal. (niet toegankelijk voor publiek).
Rond de binnenplaats bevinden zich nog steeds de gebouwen in rococostijl van het voormalige landhuis en daarachter bevindt zich de Hof van het stadhuis. Deze kreeg door de loop der jaren verschillende functies. De mooie tuin (tegenwoordig grotendeels parking) was ooit een proeftuin voor landbouwers, een openluchttheater. In 1969 werd het een parking voor het stadspersoneel.

Sedert de centralisatie van de stadsdiensten in het Administratief Centrum in 2016 kwam het gebouw gedeeltelijk leeg te staan. Delen ervan (bijvoorbeeld de trouw- en feestzaal) worden nog steeds gebruikt voor ceremonies.

Uiteraard ontsnapt het Huis Liénart ook niet aan ons oog als we dit mooie gebouw overschouwen. 
Hier bevond zich vroeger een 18e -eeuws herenhuis, dat de naam Liénart verkreeg door de familie die er tussen 1870 en 1937 woonde. De Aalstenaar kent het gebouw vooral van de Kredietbank die er lange tijd gevestigd was. 
Tijdens de oorlog werd de bank ingenomen door de Ortskommandant Lidner die later zou verhuizen naar het gebouw van het SMI aan het Esplanadeplein. 
Na de Kredietbank vonden 'Schoenenreus' en 'Blokker' er hun onderdak.

Huis De Rooze dan. Het werd hierboven al even aangehaald als vorig landhuis. In 1489 werd het gebouw opgekocht door de stad en in het begin van de 16e eeuw werd het verbouwd en kreeg het zijn nieuwe naam 'De Nieuwe Rooze'. 
De belangrijke personen die op doortocht waren in de stad, vonden er logies.
In de 16e eeuw werden er ook banketten gehouden door het stadsbestuur. 
Van zodra het huis te klein werd, werd het verkocht (1598).

Nog een bekend gebouw is het 'Huis De Draeck'.
Het hoekhuis dat sedert 1409 de markt siert was oorspronkelijk met het schepenhuis verbonden door een onderaardse gang. Het zou ook de schuilplaats geweest zijn van Loekenbeer.

In 1974 kwam de toenmalige schepen van Openbare Werken, Jan De Neve, met het idee op de proppen om de Grote Markt autovrij te maken, iets wat uiteindelijk pas in 1978 gerealiseerd werd. 

Op 1 oktober 1978 begon men er dan eindelijk aan, en men begon met de volledige vernieuwing van de rioleringen. De rest van de beplantingen en het aanleggen van een volledig vernieuwd wegdek met mozaïekstenen gebeurde al vrij snel en de beslissing dat het plein op de markt niet meer zou mogen gebruikt worden als staanplaats voor de marktkramers ging reeds in op 1 januari 1978. 
Daardoor weken de bloemisten met hun kramen uit naar de Nieuwstraat (nadat ze eerder al wegmoesten op het Keizerlijk plein). De problemen van de uitbreiding, het herverdelen van staanplaatsen, brandweerproblemen, … het werd een grote boterham waar men de tanden moest in zetten ... maar het is uiteindelijk toch allemaal goedgekomen.

De officiële opening van deze vernieuwde Grote Markt gebeurde door burgemeester Louis D'Haeseleer, en dit in de aanwezigheid van minister Marc Galle.

Er kwamen wel nog heel wat protesten binnen van handelaars die vreesden dat de mensen niet meer tot hun zaak zouden komen, maar uiteindelijk bleef de markt wel autovrij omdat er toch meer voor- dan tegenstanders werden gevonden van dit initiatief.
Bij dit autovrij maken verloor de stad 66 parkeerplaatsen.

Op 12 maart 1980 werden 14 linden geplaatst op de Grote Markt, maar deze waren jammer genoeg geen lang leven beschoren, en werden door vandalisme en een slechte ondergrond al vrij snel afgevoerd.

Het was ooit de bedoeling dat de historische gebouwen richting centrum een soort van buffer zouden vormen tegen de toen nog vijf bestaande fabrieken op het eiland Chipka (gaande van de SASA Schuermans tot en met de Brouwerij Zeeberg met in het midden de vroegere Glucoseries Réunies, later Amylum en Syral, thans Tereos).

Dit schitterend idee werd echter door de toenmalige ACW-vleugel van de plaatselijke CVP de kop ingedrukt door de afbraak van één van de oudste en mooiste Begijnhoven van het land, namelijk dat van Aalst. De gebouwen moesten er aan geloven om er “goedkope woningen” van haar eigen huisvestingsmaatschappij (van de familie Moyersoen) neer te kunnen poten.

Alleen de kerk, een kapel, het huis van de Grootbegijn en enkele huisjes werden behouden en dat dan nog enkel en alleen voor eigen gebruik. In diezelfde periode werden ook de historische kiosk op de markt, de unieke ijzeren stadsschouwburg op de Hopmarkt, representatieve herenhuizen op de markt, sanitair gebouw Houtmarkt en nog zoveel andere waardevolle gebouwen afgebroken. Allemaal dus dank zij wijlen schepen van Openbare Werken Gilbert Claus en wijlen minister van staat Ludovic Moyersoen, die daarmee het afbreken van het Aalsterse patrimonium in de hand werkten en een (slecht) voorbeeld gaven voor de toekomst. 
Over het begijnhof is HIER meer te lezen.

Nu is het zo dat er op de Grote Markt zelf ogenschijnlijk weinig veranderd is in de loop der jaren. Enkel wat 'details' verdwenen uit het oog, waaronder het middenplein dat in de loop der jaren al heel wat veranderingen heeft ondergaan.

Vroeger stond er een kiosk, waar menige fanfare zijn deuntjes heeft gespeeld.


Het woord ‘kiosk’ komt oorspronkelijk uit het Perzisch ‘kushk’, dat via het Turkse ‘köşk’ en het Franse ‘kiosque’ een algemeen bekend fenomeen was sinds de 13e eeuw in Perzie, India en het Ottomaanse rijk. Oorspronkelijk waren het tuinpaviljoens die aan alle zijden open waren. In de 18e eeuw werd de kiosk door de Turkse invloed ook bekend in Europa.

Hier een beeldje van de Grote markt begin vorige eeuw  


Hierbij een foto van uit de jaren 20-30 van een muziek- en zangvoorstelling. Bemerk zeker de grote interesse en het grootschalig opgekomen publiek hiervoor.


En hier nog eentje uit 1930 (17 augustus) toen er de Rubenscantate ‘Vlaanderens Kunstroem’ plaatsvond.


De kiosk werd een paar keer verplaatst, bijvoorbeeld in 1953 toen ‘de Aalsterse meerderheid zich naar links verplaatste, de kiosk op de Grote Markt juist voor het liberaal huis’,  tot ze uiteindelijk verdween.
Er kwam een rotonde waar menig carnavalsganger goeie herinneringen zal aan hebben ongetwijfeld. 

Het is immers de gewoonte om ‘op de mert’ te vieren, soms in de modder en heel soms in de sneeuw te rollen …
Hierbij een beeldje van de markt met kiosk en met rotonde, vanuit identiek dezelfde gezichtshoek. Bemerk dat de huizen eigenlijk niets veranderd zijn, maar het plein des te meer.



In april 1999 maakte men één grote voetgangerszone van de Grote Markt, de Kattestraat, het bovenste deel van de Molenstraat ('t zogenaamde 'Gat van de Mert'), de Kerkstraat, de Stoofstraat, de Oude Vismarkt en de Lange Zoutstraat (met verlenging in de Korte Zoutstraat). 

In 2009 werd de rotonde ‘verfraaid’ met de aanleg van een picknickpleintje. Er kwamen vijf bankjes, in de vorm van een soort ‘ajuinring’ (of donut), die op heel wat hilarische reacties van de bevolking mochten rekenen.


Ook in 2011 werd er gedacht aan de ‘zittende mens’ en werden een soort cubusvormige zitelementen aangebracht in verschillende kleuren.


In 2012 kwamen er grasmatten met zes zitbanken. De banken veranderen ieder jaar van eigenaar en voor de Grote Markt werden elk jaar nieuwe zitelementen aangekocht door de dienst Openbare Werken.


In 2015 werden er een ander soort zitelementen gelegd, op een bodempje van zeezand, een knipoog naar ‘Aalst aan zee’ dat toen een bekende slogan was om de stijging van het waterpeil omwille van de klimaatveranderingen aan te kaarten.


In April 2018 werden er op de rotonde zware granieten blokken van miljoenen jaren oud gelegd. Deze kwamen uit Zweden en waren het resultaat van het smelten van de ijskappen waardoor ze daar bovengronds kwamen te liggen. De stenen wogen zo’n 3 ton per stuk en zijn enkele miljoenen jaren oud..


Begin december 2019. In de pers verschijnt een communiqué met de mededeling dat Aalst tegen 2024 een volledig vernieuwde Grote Markt zal hebben. De rotonde, die eigenlijk dateert uit de tijd dat de auto’s er nog mochten rijden, is volledig achterhaald en zal dan ook verdwijnen uit het straatbeeld.


Er was echter nog een probleempje omtrent de goedkeuring van het meerjarenplan, waardoor het even wachten was op een definitieve bevestiging. Het meerjarenplan 2020-2025 werd uiteindelijk goedgekeurd waardoor meer dan waarschijnlijk de rotonde zal verdwijnen en de kasseien zullen heraangelegd worden.

De heraanleg van het plein zal de horeca en handelszaken zeker ten goede komen, zonder daarbij het historische karakter uit het oog te verliezen.


Losliggende kasseien en diepe voegen tussen de stenen belemmeren momenteel de doorgang voor de minder beweeglijken (mensen met een rollator, vrouwen met stiletto’s, …).
Het is echter wel zo dat de kasseien wel zouden behouden worden. Men zou echter kiezen voor grotere exemplaren, van hetzelfde graniet zoals bijvoorbeeld gebruikt werd in de Kattestraat, en er moet op toegekeken worden dat alles netjes gelijk ligt.
Er zouden vier tinten grijs en beige gebruikt worden, en dit zou worden doorgetrokken naar de omliggende straten : Molenstraat, Kerkstraat, Sluierstraat, Rozemarijnstraat een Sint Jorisstraat.

Op de vraag wat er dan in de plaats van een rotonde zou moeten komen, wordt gemeld dat het zeker iets ‘gelijkberms’ zou moeten worden, bijvoorbeeld een fontein (zoals bv aan het Stationsplein, aan het ‘oud politiebureel’, enz).

De grote vraag vanuit het carnavalsmilieu is dan natuurlijk wat te doen met het ‘oever de mert goon' aan het einde van de stoet. Kan dit nog als er zich daar een waterpartij bevindt ? Of iets anders ? Dit niet meer laten doorgaan zou een breking zijn met een jarenlange traditie. 'Oever de mert goon' is immers niet zomaar een werkwoord in Aalst, neen, het is een waar begrip ...

Allemaal vragen en nog onduidelijkheden dus waar we binnenkort wel meer over zullen te weten komen.


Begin September 2023 ...  de zware granieten blokken worden weggehaald. Zij zullen een plaats krijgen in de Stedelijke Werkhuizen. Het blijft onduidelijk waarom deze moesten verdwijnen. Zouden ze plaats maken voor iets nieuws? Of moesten ze vervroegd weg om plaats te maken voor de prinsenverkiezingen die - sedert vorig jaar - plaatsvinden op de Grote Markt? 


Wat er ook van zij. Onze Grote Markt is veel meer dan een hoop stenen. 

Tegenwoordig is er elke zaterdag nog steeds markt, zowel op de Grote Markt als in de omringende straten en pleinen.

De markt doet echter ook dienst voor grote evenementen zoals de sportmarkt, het criterium, de doorgang van de ronde van Vlaanderen, vieringen … Ook staat er elk jaar een reuzekerstboom, is er een kerstmarkt en vinden er regelmatig beiaardconcerten plaats in het belfort.

En natuurlijk – het is al even aangehaald – is dit gebied ook met carnaval ‘the place to be’.

De eerste vermeldingen van vastenavond in Aalst dateren reeds uit de vijftiende eeuw. De oudst gekende viering in Aalst had plaats in 1432. Toen werd op vastenavond op de Grote Markt een steekspel georganiseerd. Het gebeuren werd 'in vele stede gepublieert ende uutgheroupen'. Zo'n middeleeuws steekspel kwam in de vastenavondperiode wel meer voor en beeldde een gevecht tussen de winter en de zomer uit bij het begin van de lente of, in de kerkelijke versie, de strijd tussen de vasten en vastenavond.
Aan de steekspelen kwam een einde, maar niet aan het carnavalvieren natuurlijk.

Aan het einde van het huidige stoettraject ‘goon ze de mert oever’, waarbij de groepen hun wagen en kostuum kunnen tonen aan de tribune's die gevuld zijn met politici en andere ere-genodigden.
Op carnavalszondag is de Grote Markt dan ook hét hoogtepunt van de stoet.

's Avonds maken de tribunes dan plaats voor 1000-en feestvierders en de uitgangswagens van de groepen die hiervoor een vergunning kregen.

Op maandag is de Grote Markt het decor van de bezemdans van de Gilles. Deze doen hun traditionele bezemdans rond ‘het gat van de mert’. Na de bezemdans volgt de Ajuinenworp, waarbij er vanaf het Stadhuis en de omliggende gebouwen snoepajuinen naar het publiek geworpen worden. Vanaf het stadhuis wordt ook steeds achtergrondmuziek gespeeld, tot de uitgangswagens van de groepen 's avonds opnieuw de Grote Markt oprijden om het over te nemen.

Op dinsdag verzamelen de Voil Jeannetten op de Grote Markt voor hun Voil Jeanettenstoet.

's Avonds vindt de traditionele popverbranding plaats in 't gat van de mert. Feestvierders verzamelen zich rond de pop, die door Prins Carnaval in brand gestoken wordt. Hiermee wordt het einde van carnaval aangekondigd. 
De muziek blijft echter nog de ganse nacht op de Grote Markt weergalmen, tot de burgemeester 's morgens de deuren van het Oud-Stadhuis opent om koffiekoeken uit te delen aan de laatste carnavalisten. 
Over deze traditie kunnen jullie HIER meer over lezen.

Als afsluiter nog een filmpje over 'onze' Grote Markt dat werd gemaakt door de Vlaamse Overheid ter promotie van 'thuisindestad' ...



Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
ethesis.net/aalst_mobiliteit/aalst_mobiliteit_hfst_1.htm
geschiedenis der straten van Aalst, Jos Ghysens
hetlandvanaalst.be
Lirias.kuleuven.be : archeologie en geschiedenis van een middeleeuwse woonwijk …
muziek en zangvoorstelling in 20-30 via MadeinAalst
Kiosk 1930 Rubenscantate 'Vlaanderens Kunstroem via MadeinAalst
'fotoboek Marleen Stallaerts
Gazet van Aalst 7 mei 1953
Radio Goeiedag en lokale pers voor de veranderingen aan de rotonde
TV Oost 3/12/2019