Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 22 mei 2019

De Aalsterse reuzen : 1956 : Philippus


De reus Philippus werd, samen met de Cantinière Madelon, aangekocht door Edmond Steleman, voorzitter van de muziekmaatschappij De Oude Garde. 


De reus stelde Philippus Rogghé (1754-1831) voor. Hij was een dichter, rederijker en filosoof die in 1831 in Aalst stierf.


Philippus en de cantinière liepen tot 1976 mee in de stoet.

Van Philippus heb ik jammer genoeg geen foto terug kunnen vinden.

De Aalsterse reuzen : 1953 : Ros Balatum


Het Ros Balatum is een Aalsterse carnavalstraditie en is eigenlijk een parodie op het Ros Beiaard van Dendermonde. Veel Aalstenaars vinden de traditie in Dendermonde een nogal overdreven vertoning. 

Het Aalsterse paard is kleiner dan het Dendermondse, en wordt aangedreven door een benzinemotor, in tegenstelling tot dat van Dendermonde dat op wieltjes (en op 'basketslasjen') door de straten gaat. 
Hierbij foto van het ros anno 2019 :


Het huidige ros dateert van 1958 en werd in 2005 uitgebreid gerestaureerd. 
Het is gemaakt van balatum, een ouderwets soort synthetische vloerbedekking, vergelijkbaar met linoleum.


Het eerste Ros Balatum werd in 1953 gebouwd door de groep 'De Lustige Pompiers'.

De makers van dit Ros waren:  Frans De Donder, Philip Cammu, Gaston Van Mieghem, Gustaaf De Brucker, Roger Van der Schuren, Frans Van der Schuren, Georges De Schrijver, Gaston Cuvelier, Felicien De Vulder en Emiel Van Royen



In 1969 moest de kop van het Ros vernieuwd worden. Er werd toen gekozen om dit te doen in polyester om de kop langer te laten meegaan.



In 2005 werd het Ros Balatum volledig gerenoveerd voor de kostprijs van 7.000 EUR door Pieter Van der Maelen


En dan nu de legende waar zo veel al over geschreven en gesproken is. 


Het hoofd van het paard zou volgens een legende gemaakt zijn door een Aalstenaar in een Dendermondse gevangenis. Het is een discussie die vaak terugkeert en hevig oplaait als het Ros van Dendermonde uitgaat. 


De gekende waarheid is echter dat het hoofd van het Ros Balatum in de jaren 1950 ontworpen is door de Aalsterse beeldhouwer Marc De Bruyn. In 1955 werd namelijk een nieuw Ros Balatum gemaakt door deze kunstenaar.

Het lijf en de kop waren samen 6,50 meter hoog, 7 meter lang en 3 meter breed. 
Voor de versiering van het ganse paard gebruikte men maar liefst 2000 m² stof en 100 m² zijde. De neus en de oren konden waterstralen spuiten, en uit het achterwerk kwamen wolkjes rook en ajuinen.  De rook wordt tegenwoordig nog veroorzaakt door de motor, ajuintjes leggen doet het paard nog steeds, maar de waterstraaltjes werden in tussentijd wel geannuleerd.


In "Den Denderbode" van 7 september 1893 verscheen een artikel over een stoet met het "Liberaal Ros Bayard", "Polydoorken", "Polydora" en "kindeken Babaken", jawel, naar Dendermonde om aldaar een inktpot te schenken om bij het standbeeld van de dichter Van Duyse te plaatsen.

"De muziekmaatschappij d'Oude Garde had voor de karnavalstoet 1889 aan de spirituele dozenmaker Hippoliet Rogghé en aan zijn zonen Adolf en Kamiel de opdracht gegeven een nieuw Ros Beiaard te maken"


Zeker het vermelden waard is dat dit Ros in Oktober van datzelfde jaar op de Vlaamse Kermis in Parijs te zien was. Het werd er per boot naartoe gebracht (op 4 dagen tijd). 


In Juli 1890 werd het Ros gebruikt in Brussel ter gelegenheid van de 25e verjaardag van de kroning van Leopold II en de 60e verjaardag van België. 


Zeker tot in 1910 bleef dit Ros in gebruik. Het was toen wel het private Ros van de Oude Garde en ging dan ook enkel en alleen met de Garde uit. "De Oude Garde" stond zeker in die jaren (1875-1900) achter de liberale partij, vandaar ook dat het ros dat ze lieten maken in de volksmond wel eens het "Liberaal Ros Bayard" werd genoemd.


Uit “De Omgang met het Allerheiligste te Aalst” uit 1922 (Petrus Van Nuffel).

"Weinige Aalstenaars weten dat wij eens een Ros Bejaard hadden, en dat het reuzenpaard gedurende ten minste 164 jaren in hunne stad "de ronde maakte", of den ommegang der processie, zoals hij tot op onze dagen onveranderd bleef. (Hoe komt het toch, vragen sommigen zich af, dat de geestelijke optocht de kleinste steegjes, zoals de Lange Ridderstraat, bijvoorbeeld, enz., doortrekt ?..

En wij doen opmerken, dat in de middeleeuwen, wanneer geen alignement voorgeschreven werd, de hedendaagsche straten bijlange zoo breed niet waren, en dat de wijk der Kat, tot voor eenige, jaren nog, ongeschonden-primitief was gebleven". 


Verder wordt in dit boek ook nog volgende vermeld : 


"Eerst eenige woorden over den oorsprong van het legendarisch paard.

Graaf Heimo, heer van Dordona, een der helden uit den Sagenkring van Karel den Groote, had het ros aan zijn zoon Reynout tegeschenke gegeven en deze toog er mede ten oorlog. Wanneer zijns broeders Ritsaert, Adelaert en Writsaert strijdrossen onder hen gedood waren, sprongen zij alle drie bij Reynout, op Beyaard, en zetten den krijg voort. Toen nu, in den loop der XVe eeuw, de ommegangen Vlaanderen door een buitengewonen luister ten toon spreidden, verscheen, in deze half godsdienstige en half wereldsche optochten, benevens walvisschen, kemels, meerminnen, eenhoorns, cupidos, enz., ook het Ros Beyaard. Iedere stad, zegt A. De Vlaminck, wedijverde om de grootste personages te vertoonen en de bewondering dor menigte werd vooral uitgelokt door het reusachtige der met veelkleurige opgesmukte beelden of wagens, die in den stoet rondgevoerd werden.

 En reusachtig, gansch van aard om indruk te verwekken, was het legendarisch monsterpaard : wanneer het passeerde, voelde elk een ijskoude rilling door 't lijf. Geen wonder ! “Beyaert had de kracht van tien rossen en het stond in eenen sterken tooren en daer dierf niemand bij komen, om zijne kwaedheyd. Het peerd was van eenen Dromedaris gekomen, en was zoo snel in 't loopen alwaert 't dat eenen sperwer die eerst uyt zyn muyte kwam, en zoo neder vloge, dat den geenen die op Beyaert zat, hem raeken mogt, hij hadde den sperwer zijne vleugelen konnen korten al vliegende. Het was vreesselyk, ten liet hem door niemand aenraeken, en 't had een sterk gebyt, want het beet steenen gelyk andere rossen hoy; in den krijg beet het ook veel menschen dood. Het ros was groot, fel en sterk, grof en snel en droeg Reynout (wanneer hij er lang tegen gevochten had en het beest eindelijk bedwongen) door twee wyde grachten met eenen sprong, en elke gracht was veertig voeten breed ; waer het zijne sprongen nam, vlugtte elk die vlugten konde.... Het was pek zwart al dat' er aen was en van vooren was het wyd en zeer breed. De aerde beefde en het vuer sprong uyt de steenen daer Beyaert over liep, het beste ros dat in de wereld was.” 

Deze beschrijving staat te lezen in een klein boekje, ten jare 1619, te Antwerpen, bij Jozef Thys, gedrukt en getiteld De Historie van de vier Vrome Ridders genaemd de vier Hems Kinderen". 


Terwijl het berucht paard reeds ten jare 1464 in de processien van Dendermonde en Mechelen werd opgemerkt zien wij het slechts te Aalst 33 jaren later, bepaaldelijk in 1497, verschijnen.

“Tpersonnaige van tRos Beyaert” (1528) behoorde aan de nering der Winkeliers, die Sint Niklaas voor schutsheilige hadden. In de proceesiën van 1519, 1520 en 1521 werd het paard gedragen door de gezellen der Kattestraat, en, na den omgang gebracht naar de Zoutstraatpoort, in den Blauwen Toren, „daer tsalpeter in leyt,” (Stadsrekening 1443). Nadien werd het Ros bewaard in het “Engienhuuse” op de Veemarkt, neven het “pilloryn ofte scandpael” (1492), en, in de XVIIe eeuw, in eene schuur van het Karmelietenklooster. De rekeningen over 1661 van 't Broederschap van Sint Niklaas vermelden eene betaling, gdaan aan Jozef Maes “over tros Beyaert ghedraegen thebbene uyt den blauwen torren tot int clooster vande Carmclieten deser stede.” De Winkeliers hadden binst dit jaar de schrijnwerkers Gaspar van Raffelghem en Peeter Smedt en den schilder Robrecht Mattelet met een kranige herstelling van hun paard gelast. 


Later vinden we, geen enkele, vermelding meer van 't Aalstersche Ros Beyaard, alhoewel de herstelling in 1661 toelaat te vermoeden, dat het nog veel jaren kon dienst doen.

Ons Ros : Broche : 
in 1954-55 werd deze broche verkocht ten voordele van een nieuw paard

Merkwaardig is wel de tekst : Ros Beiaard Aalst.

Er is dus nog helemaal geen sprake van het Ros Balatom.



De naam 'Ros Balatum' werd voor het eerst gebruikt in een strooibriefje van 17 mei 1952.

Opmerkelijk is dat 'Ros Balatum' toen blijkbaar gebruikt werd als spotnaam voor het Dendermondse Ros Beiaard.

Men is pas nadien het Aalsterse paard 'Ros Balatum' gaan noemen.



Het volledige verhaal stond in "Mijn Paard, Schoon Paard"

Om de ontvoering van het Dendermondse ros voor te bereiden ging er een delegatie naar Dendermonde, als reporters. Terwijl iemand de aandacht afleidde gingen twee andere alles opmeten, lengte, breedte etc. De persoon die in het paard kroop ontdekte dat de kop niet van hout was maar van Balatum.

Na de mislukte ontvoering werd in gans Dendermonde een foldertje in de bus gestoken waarin, op rijm kond gedaan werd van deze ontdekking.

Het "Ros Balatom" was dus in eerste instantie bedoeld als spotnaam voor het paard uit Dendermonde, maar raakte in gebruik voor ons Ros.

Daar enkel in Dendermonde dit foldertje in de bus gestoken werd is het dus zeer zeldzaam.

In 1953 was er dan de eerste naoorlogse stoet met Ros. Het toenmalige exemplaar werd gemaakt door de carnavalgroep "de aalsterse pombiers" van de Genstraatpoort. Leden waren de gebroeders Lievens en De Breucker (bakker). Op de foto een afbeelding van het ros '53.

Bemerk de hele kleine kop in verhouding met de rest van het lijf van het paard.  De kop was zo klein, dat men het al gauw ging vergelijken met 'dorp d.' (Dendermonde), dat ook maar 've voorschoot groot' is.



In 1955 kwam er dan een nieuwe kop, die door Marc De Bruyn gemaakt werd in gips en papier maché 
Het mag duidelijk zijn dat de kop in die periode opnieuw netjes in verhouding was in vergelijking met de rest van het paard.

 
Het ros in 1974, alles netjes in verhouding

En dan een paar 'ongevalletjes', niet meteen een eerste teken van terreur, maar toch …


In februari 1958 werd het Aalsters Ros Balatum ontvoerd!

Een wel heel merkwaardig feit, dat aanvankelijk in de schoenen van de Dendermondenaars werd geschoven, te meer omdat het 'dier' werd teruggevonden op de weg naar... Dendermonde. De Aalstenaars waren er dus steevast van overtuigd dat 'het dorp D.' daar zeker iets mee te maken had. Ze veronderstelden dat de kopvleesfretters wilden vermijden dat nog langer de spot werd gedreven met 'hun enige échte Ros Beiaard' (hum hum) in de Aalsterse cavalcade...
Maar in 'het dorp D.' wisten ze dus blijkbaar écht nergens van en dachten onmiddellijk aan een publiciteitsstunt die Aalst broodnodig had om de zieltogende cavalcade nieuw leven in te blazen. Daar leek het althans op...
Uiteindelijk werd vastgesteld dat niet Dendermonde, maar wel Aalst zelf, aan de basis lag van deze ontvoering. Het was de Aalsterse groep 'De Sloebers' die een andere lokale carnavalsvereniging een poets wilde bakken door het Balatumpaard te ontvreemden. Rare stunt, maar het zorgde wel voor heel wat opschudding natuurlijk.


En dan ... enkele jaren later ... bij het buitenrijden voor de stoet van 1968 het Ros balatom werd het beestje zelfs onthoofd…

Het reed bij het verlaten van de stadsmagazijn rechtstreeks tegen de tegenoverliggende muur en de kop werd hierdoor over deze muur gekatapulteerd. Het opmerkelijke resultaat van dit ongeval was, dat het Ros dat jaar zonder kop in de stoet kwam :  


Natuurlijk was men te fier (en te beschaamd) om te zeggen dat het eigenlijk over een dom ongeval ging, en dus startte men een hele complottheorie over 'die van Deiremonne' die de kop zouden hebben gestolen, wat de vete tussen beide steden natuurlijk nog wat ophitste.

De kop bleek niet meer te herstellen, en het ros werd naar het atelier van Marc De Bruin gereden, waar een nieuwe kop in polyester gemaakt werd. 
De vorige was opgebouwd uit een houten stelling, met daarover betonijzer, kiekendraad en jutte en uiteindelijk afgewerkt met gips (plaaster). Dit stemt overeen met hoe in begin jaren zestig een carnavalskop opgebouwd werd. 


Die polyesterkop ging in 1969 voor de eerste maal mee in de stoet, maar blijkbaar schortte er toch iets met deze kop want wanneer foto's van dat jaar vergeleken worden met die van 1974 ziet men dat de manen ondertussen veranderd blijken te zijn.

Daar ons Ros aan nieuwe kledij toe was is het door Van Der Maelen Beroepskledij in een nieuw kleedje gestoken.  Een vergelijking tussen het ros in de beginjaren '50 en de jaren '70 met nieuwe kledij :



In 2012 kwam dan het nieuws dat de vaste chauffeur van het ros, Peter Merckx, opgevolgd zou worden. Peter ging met pensioen, en de opvolger was Guy Walgraef.

Het rijden met het Ros Balatum stond op het verlanglijstje van Guy, vertelt hij in Het Nieuwsblad van 16/02/2012. 'Met het vertrek van Peter zag ik mijn kans', zegt hij. 
Guy is geen onbekende in de carnavalswereld. Hij is liedjesschrijver, medestichter van de wedstrijd Porteplum en lid van de Prinsencaemere en de groep Eirg. Ondertussen is hij ook de mede-kompaan van Paroi, en draagt dus ook nog de verantwoordelijkheid over de veiligheid in de carnavalswerkhallen.  
Het minste wat je dus kan zeggen is dat Guy een heel bezige bij is ...


De zondagstoet van 2012 reed Peter nog met het paard. Guy nam plaats naast hem en volgt elke beweging. Hij noteerde alle aanbevelingen en 'speciallekes' waar hij tijdens de rit moet op letten. Maandag was het dan aan Guy. Peter heeft toen geholpen om de 'behoeften van het paard' vlot te laten verlopen. Het Ros Balatum laat onderweg regelmatig ajuinen als uitwerpselen achter, en daar zorgen twee begeleiders voor.

'Rijden met het paard vraagt toch wel enige kennis', meent Peter. 'Je moet bedenken dat de motor van voor 1955 is. Bruusk remmen moet je vermijden. Er zitten tenslotte ook vier kinderen op. 
Het zicht is ook erg beperkt. Je concentreert je bij het rijden op de doorlopende witte lijn midden in de straat. Waar een dergelijke lijn ontbreekt (heel vaak dus), hou je de trekhaak van de tractor die voor je rijdt, in het oog. En je moet ook nog eens rekening houden met de kop van het paard zelf. Er zijn nog enkele plaatsen waar je hem moet laten zakken voor kabels die over de baan gespannen zijn.'    Guy reed de stoet netjes uit, en het ros … het ros had op zijn achterste een 'L' (Leerling chauffeur).


Daar waar in Dendermonde een traditie heerst dat de 4 heemskinderen ook 4 broers moeten zijn, kent men dit in Aalst niet op die manier.
De stad schrijft nu al enkele jaren een wedstrijd uit, waarbij de winnaars (kinderen uit verschillende leeftijdscategorieën) een plaatsje op het ros veroveren.



Bronnen

reuzeninvlaanderen.be 
LECA 
De Omgang met het Allerheiligste te Aalst” uit 1922 (Petrus Van Nuffel) 
HLN 16/2/2012

Foto's : madeinAalst / eigen foto (2019)

De Aalsterse reuzen : 1932 : De Kat

De Kat was een reuzendier dat vanaf 1932 mee ging in de stoet.

Deze reusachtige kat werd gemaakt en gedragen door de inwoners van de buurt 'De Kat'. 
Deze buurt bestond uit de Ridderstraat, de Keyzerstraat en het Vredeplein. Deze wijk kende ook zijn jaarlijkse Kattekermis, maar in 1929 dreigde deze traditie even verloren te gaan. 

Naar aanleiding daarvan werd de maatschappij 'De Kat' opgericht, met de bedoeling de tradities van de wijk in ere te houden. De oprichters van deze maatschappij waren Jan Roelandt (voorzitter), Donatus Droesbeke (ondervoorzitter), Theophiel Amant (penningmeester), Leopold Strickx (secretaris), Richard Silon en Frans Van den Brande. Het was deze maatschappij die een reuzenkat liet bouwen om mee in de carnavalstoet te gaan. 

De Kattekermis kende haar eigen stoet, waarbij de Kat uiteraard steeds naar buiten kwam. Ook de Ajuingilles namen toen deel aan deze stoet. Een uitzonderlijke gebeurtenis was dat, want normaal kwamen de Gilles enkel en alleen maar buiten met Aalst Carnaval.

De eerste Kat, die in 1932 meeging in de stoet, was een wit exemplaar. Hierbij een foto uit dat jaar, waarop de kat (links) te zien is, samen met kindje Baba op de voorgrond en met majoor Cans ('in den draai').

Deze Kat werd jarenlang op de zolder van Jan Roelandt, die de afbeelding gemaakt had, bewaard. Toen het onderstel op een dag in het stadsmagazijn verdwenen was, werd de Kat op een paardenkar gezet en werd ze zo rondgereden tijdens de stoet. 

In 1950 beleefde de Kattekermis zijn hoogtepunt, waarop de Maatschappij een nieuwe Kat liet beitelen door een beeldhouwer in Zottegem. Dit gebeurde voor de som van 4.000 frank. 
Het dier, dat volledig uit hout bestond en zwart geschilderd was met vurige ogen, bleek echter veel te zwaar te zijn om mee te kunnen dragen in de stoet, waardoor Gillaume Pachter de Kat in 1951 op een onderstel monteerde, dat een burcht voorstelde. 

In 1975 was de Kat aan een herschildering toe. De Kat werd grijs-wit geschilderd en de vurige ogen verdwenen.
Deze Kat was jarenlang spoorloos, tja dat heb je wel eens met die beesten, maar op een dag werd ze toch teruggevonden, ergens verscholen in een hoekje in een Stadsmagazijn. 

De Kat gaat sedert eind van de jaren '70 niet meer mee in de stoeten, maar wordt momenteel wel nog bewaard in het Stedelijk Museum.

Enige herinnering aan 'De Kat' in de buurt tegenwoordig is 'Bowling The New Cat' op het Vredeplein.



Bronnen

reuzeninvlaanderen.be 
LECA

De Aalsterse reuzen : 1932 : Majoor Cans

Majoor Cans is een Aalsterse stadsreus die sinds 1932 meeliep in de stoet. De reus werd genoemd naar Petrus Jacobus Cans en was eigendom van de Karmelietenwijk. 


Petrus Jacobus Cans
(°Beernem, 13 februari 1790 - +Aalst, 6 augustus 1858) was de leider van de Aalsterse Burgerwacht of 'garde civique', die tijdens de revolutiedagen in 1830 tegen de Nederlanders vocht. Vroeger hing ook gedurende lange tijd een gedenkplaat van de Majoor in de Sint-Jorisstraat. 

Hij kwam op 20-jarige leeftijd in de stad Aalst wonen. In 1815 trouwde hij met Maria Anna Catharina Huwart, waarna hij een speelgoedwinkel opende op de hoek van de Sint-Jorisstraat. Hij stond in Aalst al snel bekend als grappenmaker maar eigenlijk ook als iemand die nogal een hoge dunk over zichzelf had. 

Hij zetelde 28 jaar in de Gemeenteraad van de stad Aalst, in 1851 ijverde hij voor het gebruik van de Vlaamse taal in de gemeenteraad,  en werd bevelhebber van de Aalsterse burgerwacht. Cans had in zijn jonge jaren nog gediend onder Napoleon en zijn ervaring kwam goed van pas bij de garde civique. 

In 1841 overleed de vrouw van Petrus Jacobus, waarop hij besloot zijn speelgoedwinkel te sluiten om te gaan rentenieren en zijn laatste jaren door te brengen in de Sint-Jorisstraat nummer 5. 

Hij overleed op 6 augustus 1858. 

Majoor Cans werd in 1932, in opdracht van het wijkcomité van de Karmelieten (Botermarkt), vervaardigd door Oscar en Kamiel Rogghé. 


Oscar en Kamiel waren beiden lid van de carnavalsvereniging de Vereenigde Bulten en waren de zonen van Hippoliet Rogghé, met wie ze in 1889 ook al de reuzen Polydorus, Polydora & Polydoorken en het Ros Beiaard gemaakt hadden. 

Deze breedlachende reus was niet enkel te zien tijdens de carnavalsdagen, maar hij mocht ook steeds zijn opwachting maken tijdens de kermis van de Karmelietenwijk in juli. 


De reus liep mee in de stoet tot in 1968 maar verdween toen ineens, na een 30-tal jaar in de stoet te hebben gelopen.

In 1979 werd nog een oproep geplaatst in ‘Voor Allen’ : 


Tot op de dag van vandaag is hij nog steeds spoorloos ... 

In 1989 wouden De Stopnoilekes Majoor eventjes terug tot leven wekken, maar dat duurde maar heel eventjes. De groep wou een nieuwe reus maken voor 100 000 BEF, maar dat vond de stad toen te duur. AKV Lotjsonslos zou de klus klaren voor 'amper' 50 000 BEF, maar het resultaat was navenant. 

De reus werd gemaakt op dezelfde manier als de andere 'gewone' carnavalspoppen, met kippengaas en gelijmd papier, waardoor deze het dan ook jammer genoeg maar 1 jaar uithield. De drager (die wel van de Stopnoilekes was) kreeg bijna een metalen staaf op het hoofd, die bovenin de pop was losgekomen. 
Gelukkig raakte de staaf de man niet, … eind goed, al goed dus … maar met majoor Cans was het dus ook afgelopen…

Lekken en Plekken’ bracht in 2019 de majoor ook nog eens terug in de stoet. 


Deze groep had toen als onderwerp de ‘vergeten reuzen’, maar een echte majoor Cans werd dus niet meer in de stoet gehaald ...

De majoor verdween dus opnieuw wat in de vergetelheid … tot in 2023 … 

Het Kommetee tot Behaad van den Aftelkalender (KBA), dat in november ‘22 een manifest uitbracht om de zorgwekkende toestand van de reuzen aan de kaak te stellen, bleef zich bekommeren om de Aalsterse reuzenfamilie. 

De aftelkalender naar Vastelauved draaide dat jaar rond de Aalsterse reuzen in de 100-jarige geschiedenis van Aalst Carnaval, en het KBA, dat instaat voor de opmaak en verspreiding van deze aftelkalender, maakte zich daarbij ook zorgen over de toestand van de reuzen.

Ze droomden luidop van de terugkeer van enkele reuzen van weleer. 

Schepen Karim Van Overmeire stond open voor een gesprek en kreeg het KBA in januari over de vloer. 
Na het gesprek wou men nu ook de daad bij het woord voegen en is men effectief van plan om reus Majoor Cans opnieuw in de stoet te brengen. 
In samenwerking met AKV De Saazers wil men een nieuwe, degelijke, versie van de reus maken.
Geen ééndagsvlieg dus, maar het is wel degelijk de bedoeling om deze dan jaarlijks opnieuw in de stoet te laten lopen.

Om de nodige fondsen voor hun reus te verzamelen, liet het KBA een “reuzennominette (7cm x 20cm) met de afbeelding van Majoor Cans maken. De nominetten werden te koop aangeboden voor 10 € en waren te koop bij 'De Prins Drinkt Koffie'. 


De opbrengst van de verkoop ging integraal naar het project ‘Marjoor Cans’.

En 'het project' kreeg natuurlijk ook een vervolg. 
We schrijven 2024 en de verdwenen reus maakt terug zijn opwachting in de stoet. 

Om de verrijzenis van reus Majoor Cans te kunnen zien, moeten we in 2024 bij AKV De Saazers zijn. 
De groep heeft met Els Brokken een eigen koppensnijder in de rangen en zij zorgt er dus mee voor dat de Majoor in al zijn eer en glorie opnieuw 'een toerke deer 't stad' heeft kunnen doen. 


De nieuwe kop van Majoor Cans werd gemaakt van polyester, maar er waren ook klei en gips nodig om de vorm te kunnen maken. Het lichaam van de reus bestaat uit een aluminium constructie en kreeg een blauw uniform aangemeten, zoals ook het geval was bij de originele reus.

Om 'zijn toerken te doen', kon de nieuwe Majoor Cans gedragen worden, maar hij kreeg ook wieltjes, net zoals de andere Aalsterse reuzen. 
Voor de stoet kozen De Saazers ervoor om de reus te laten dragen, waardoor hij opnieuw kon dansen zoals vroeger.
Tijdens de maandagstoet van 2024 was het wel echt opnieuw efkes zoeken naar de majoor. De groep had besloten - vooral omwille van veiligheidsredenen - om de majoor niet meer mee te laten doen. 

Het KBA nam de reus na de carnavalsperiode over en schonk deze aan de stad Aalst.
Volgend jaar dus opnieuw in de stoet, maar onder de vleugels van de stad?



Bronnen :  

reuzeninvlaanderen.be 
LECA
Het Nieuwsblad 05/02/2024
"Herfstbloemen" - Petrus Van Nuffel
De Gazet van Aalst 8/7/1948 - 10/06/1961
De Voorpost 1/12/1978
Foto uit de collectie van Yves Rogghé (via Oilsjtmjoezik)
De Volksstem 19/06/1932
Voor Allen 26/01/1979
MadeInAalst.be - bevolkingsregisters
Foto Lekken en Plekken 2019 : Carnavalskoentje.blogspot.com  
HLN 14/4/2023

De Aalsterse reuzen : 1927: Iwein en Lauretta (zo genoemd sedert 1950)

Iwein en Lauretta openen eigenlijk al sinds 1927 de Aalsterse carnavalsstoet. Ze kregen hun officiële namen pas in 1950, wat ook het jaar was dat ze met elkaar 'in het huwelijk traden'. 
Daarvoor werden ze in de volksmond Polydoor en Polydora genoemd, naar hun voorgangers. 
2017

In de beginjaren werden de reuzen ook vergezeld door twee reuzenkinderen : ’t Kindeke Baba (vroeger : Polydoorken) en een meisje, dat geen naam kreeg, maar meeging als ‘de dochter van ...’

In 1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt. Voor de koppen werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie : Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van 6000 frank. 

De kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis. De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet. 

De twee reuzen waren maar liefst 4 meter hoog en werden gedragen door twee personen, die mekaar tijdens de stoet afwisselden.

Deze twee reuzen werden vanaf 1929 vergezeld door twee reuzenkinderen. Een jongen (’t kindeke Baba) en een meisje, dat echter al heel snel verdween. In 1931 haalden de reuzen het trouwens ook tot de officiële carnavalsaffiche van dat jaar.


In de loop der jaren zou dit reuzenpaar het gezelschap krijgen van verschillende andere reuzen.
Gedurende 23 jaar liepen de twee stadsreuzen rond zonder naam. 

In 1950 kregen zij dan plotseling wél een naam, en werden zij meteen ook in de echt verbonden. 

Op 1 oktober van dat jaar werd trouwens ook Alfons De Cock (1850-1921) herdacht. Hij was de grondlegger van de volkskunde als wetenschap. Ter ere hiervan werd de vierde Provinciale Cultuurdag in Aalst georganiseerd, en op het programma stond een optreden van Oost Vlaamse Reuzen. Op het einde stond een heel speciale gebeurtenis op het programma : het huwelijk van Iwein en Lauretta. 
Na 23 jaar naast elkaar gelopen te hebben in de Aalsterse straten, kwam het er eindelijk van. Op 1 oktober 1950 werd het huwelijk voltrokken, en kregen zij meteen ook een officiële naam. Iwein van Aalst en Lauretta van Dirk van den Elzas. Het huwelijk werd afgesloten door schepen Keymeulen op de Grote Markt. 

In 1957 werden de gekende Aalsterse reuzen vervangen door een nieuwere versie van de hand van Marc De Bruyn. 
De reuzen werden opnieuw vergezeld van een Kindeke Baba.  

De geschiedenis van Iwein en Lauretta kunnen jullie HIER terug vinden.


Bronnen

- reuzeninvlaanderen.be
- LECA
- Warlop, E (1976) The Flemish Nobility. Kortrijk: G. Desmet-Huysman.
- Potter, F. De en J. Broeckaert Geschiedenis der stad Aalst, voorgegaan van eene historische schets van ‘t voormalige Land van Aalst. Deel 2, Gent 1875.
- Wikipedia

De Aalsterse reuzen : 1912 : Bultenaar en Bultenaarster


De Bultenaar en Bultenaarster waren twee reuzen die gemaakt werden door de groep 'De Vereenigde Bulten'.

Wanneer de groep naar buiten kwam met carnaval werden ze steeds vergezeld door hun twee reuzen. De namen 'bultenaar' en 'bultenaarster' moeten ook niet ver gezocht worden.

Het was de familie van Hippoliet Rogghé,die eigenlijk aan de basis lag van het reuzengebeuren in Aalst. Zij kwamen met carnaval steeds uit als De Rogghékes, Hippoliet en zijn drie zonen zorgden trouwens voor de bouw van het eerste reuzenpaar in Aalst.
Later veranderden ze hun naam naar 'De Vereenigde bulten', wat kan beschouwd worden als de eerste Aalsterse carnavalsgroep.
 


De groep maakte zelf hun kostuums, die vooral gekenmerkt waren door voor- en achteraan een bult. Ze droegen meestal fel gekleurde pakken, een stropbroek en een paraplu die met belletjes was versierd. De groep had verschillende kostuums, zoals bijvoorbeeld een overdreven uitgewerkt Pierrot-kostuum in 1923. De groep had ook haar eigen trommel- en trompetorkest en werd zoals eerder vermeld, steeds vergezeld door de twee eigen reuzen.


Terwijl ze door de straten dansten, zongen ze: "Hebt ge al een bult zien dansen, hebt ge al een bult gezien? lang leve de Bulten, Leve de Bulten van 't Ajuinkwartier."


In 1923, een van hun laatste optochten, beeldde de groep De Vereenigde Negers uit. De groep werd hiervoor aangevuld met een aantal jongeren, die zich in Pierrots en Reuzen verkleed hadden. 

De Bulten hadden hun ook hun eigen liedje, voor die tijd natuurlijk een unicum.

Het ging als volgt :


"Eeje-gè va zè leiven al nen boeltj zien dansen? Eeje-gè va zè leiven al nen boeltj zien goon?

Eeje-gè va zè leiven al nen boeltj zien dansen? Eeje-gè va zè leiven al nen boeltj zien goon?

Leve de boeltjen, leve de boeltjen, leve de boeltjen oit de Zonnestroot.

Leve de boeltjen, leve de boeltjen, leve de boeltjen oit de Zonnestroot."


Deze groep is dus meteen de oudste carnavalsgroep van de stad.

De lokalen van deze groep waren bij Emiel Schepens en Oscar Rogghé in de Zonnestraat.


In 1912 telde de Vereenigde Bulten reeds 60 leden, waaronder veel vrouwen en kinderen.

De Vereenigde Bulten kwamen niet later niet alleen meer naar buiten tijdens de Aalsterse carnavalsfeesten, maar namen toen ook deel aan stoeten buiten Aalst. Zo wonnen ze in 1913 onder de naam 'Vrije Bulten' de eerste prijs in Namen en liepen ze in 1909 onder de naam 'Les Nègres Alliés' mee in de stoet van Schaarbeek.


Voorzitter Hippoliet Rogghé (05/05/1830-19/07/1908) was eigenaar van 'A la Boîte de Carton', dat in de Zonnestraat gevestigd was. 

De familie Rogghé stond niet alleen bekend als dozen- en platenmakers, maar ook als de drijvende kracht achter d'Oude Garde .Hippoliet was zelf solist bij de Harmonie 'Al Groeiend Bloeiend' en ondervoorzitter van d'Oude Garde. Hij was ook secretaris van de maatschappij 'Elk zijn goeste', een vereniging van muzikanten uit de Zonnestraat.  

In 1978 werd de groep nog eens in de herinnering gebracht, en kopieerden De Kartashjen het kostuum van de Vereenigde Bulten om deel te nemen in de stoet.

De Aalsterse reuzen : 1889: Polydorus, Polydora en Polydoorken

Dit zijn drie Aalsterse stadsreuzen die voor de ommegang van 1889 gebouwd werden door de familie Hippoliet Rogghé. 

Het was aan het einde van de negentiende eeuw toen 'De Rogghéke' ontstonden, een groep rond de liberale familie Rogghé, de drijvende krachten achter de muziekmaatschappij 'Les Vrais Amis Constants' of 'De Oude Garde'.
Voor de liberale cavalcade van 1889 maakten Hippoliet, toen eigenaar van 'A la boite de carton' in de Zonnestraat, en zijn zonen Oscar, Adolf en Kamiel een Ros Beiaard en drie reuzen.



De reuzen waren bedoeld als persiflage op de figuur van de Londense Lord Mayor, Polydoor De Keyser, die  Dendermondse roots had, en dat jaar in zijn geboortestad ook plechtig werd ontvangen. Daardoor stonden de reuzen eigenlijk meteen ook symbool voor de eeuwigdurende rivaliteit tussen Aalst en Dendermonde. 


Polydoor werd geboren op 13 december 1832 in Dendermonde. In 1842 verhuisde hij met zijn ouders naar Engeland. In 1887 werd de Dendermondenaar gekozen tot Lord Mayor van Londen. In 1888 bracht hij een bezoekje aan zijn geboortestad, een gelegenheid waarop zelfs een speciale reuzenommegang werd georganiseerd. Dit bewijst dat hij heel wat faam genoot in zijn dorp.


De inwoners van Dendermonde kregen hierdoor van de Aalstenaars de spotnaam ‘Polydoorkes’.


Polydorys, Polydora en Polydoorke werden samen met het ‘kartonnen’ Ros Beiaard in 1889 door Hippoliet Rogghé en zijn familie gemaakt ter gelegenheid van de vastenavondfeesten. Later zouden de reuzen, samen met dit eerste exemplaar van het 'Ros Beiaard' trouwens verdwijnen.
Hierbij een afbeelding van het Ros Beiaard en de drie reuzen aan de Oude Vismarkt op de Werf : 



Sinds 1927 maakten een nieuwe reus en reuzin deel uit van de Aalsterse carnavalsstoet. Deze twee reuzen werden in de volksmond natuurlijk ook gauw ‘Polydoor en Polydora’ genoemd, bij gebrek aan officiële naam. Dit duurde tot in 1950, toen ook deze reuzen een officiële naam kregen : Iwein en Lauretta. 
Het kleine reusje, Polydoorke, werd dan ook omgedoopt door kindje Baba, maar die is ondertussen alweer verdwenen uit de straten.



Bronnen

reuzeninvlaanderen.be 
Erfgoedzorgplan LECA 
Aalst in oude prentkaarten - J.Ghysens
Wim Beelaert via zijn blog

dinsdag 21 mei 2019

Piet (Pierre) Van Eeckhaut

Pierre (Piet) Van Eeckhaut (Aalst, 10 oktober 1939 – Turkije, 1 juli 2014) was een Belgisch advocaat en politicus voor sp.a.
Hij werd geboren in Aalsterse arbeiderswijk Mijlbeek, aan de rechteroever van de Dender, als oudste in een gezin met vier zonen. Zijn vader was meestergast bij de spoorwegen, zijn moeder was een tijdlang bonneteriearbeidster. Later werd ze huisvrouw. Het gezin behoorde tot de Aalsterse daensistische traditie, waarbij de aandacht uitging naar het sociale, christelijke en Vlaamsgezinde. In zijn jeugd was hij lid van de lokale scoutsbeweging.

Hij volgde zijn lagere en middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum Aalst, alwaar hij Grieks-Latijnse humaniora volgde. Vervolgens studeerde hij rechten en wijsbegeerte in Gent. Hij was er voorzitter van het Katholiek Universitair Centrum. Ongeveer tegen het einde van zijn studies werd hij ongelovig.

Hij vestigde zich in Gent als advocaat. Hij liep stage bij meester Van de Kerckhove, die een bekend socialist was. Zo kwam hij zelf bij de socialistische partij terecht.

In 1965 won hij de eerste prijs tijdens een pleitwedstrijd van het Verbond der Belgische Advocaten en in 1968 de eerste Georges Debra-pleitwedstrijd van de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent.


In april 1972 pleitte hij zijn eerste assisenzaak van in totaal 102. Hij werd bekend door enkele spraakmakende rechtszaken. Zo verdedigde hij onder meer Roland Feneulle, die samen met Freddy Horion in 1980 veroordeeld werd voor de moord op het gezin Steyaert in St Amandsberg.

Ook in de assisezaken rond onderzoeksrehter Guy Jespers en de beerputmoord in Oostkamp trad Van Eeckhaut op.

Ook in het Agusta dossier en in het dossier van de moord in Hotel de la Gare in Aalst is hij tussengekomen.

Daarnaast was hij in 1970 openingsredenaar van de Vlaamse conferentie van de Gentse Balie en was hij stafhouder van 1991 tot 1993.

Van Eeckhaut kreeg uit zijn twee huwelijken drie dochters, waarvan er twee actief werden aan de balie van Gent. Liesbet en Els zijn actief in de Gentse politiek. 
Nina werd strafpleiter en in 2005 pleitte hij voor het eerst samen met zijn dochter voor het Brugse assisenhof. Volgens Nina waren ze heel complementair : jonge gedrevenheid, die gekoppeld werd aan relativerende ervaring.

Nina ervaarde het ‘dochter zijn van ...’ niet echt altijd als een voordeel. De druk die op haar vader gelegd werd, was veel minder. Alles wat hij bereikte was winst. Voor haar was het net iets anders. Vooral in het begin van haar carriere dachten velen dat ze alles in de schoot gekregen heeft, wat natuurlijk niet zo was.  Aanbiedingen vanuit bedrijven om er als bedrijfsjurist aan de slag te gaan, heeft ze echter altijd afgewimpeld, omdat ze – net als haar vader – meer houdt van het strafrecht, het familierecht en het kinderrecht.

Piet was ook een van de auteurs van het in februari 2008 geschreven manifest van de Gravensteengroep.

In 1970 nam hij voor het eerste deel aan lokale verkiezingen in Gent. Hij viel in deze periode op, door verschillende persoonlijke tussenkomsten. Dit was opmerkelijk aangezien er in deze periode een traditie bestond van een zwijgende meerderheid, waarbij uitsluitend de fractieleiders het woord voerden tijdens openbare zittingen. Toen hij zich na het ontslag van Amedée De Keuleneir kandidaat stelde als fractieleider, werd hij echter niet verkozen.

In 1976 werd hij vanop de vierde plaats verkozen met ongeveer 3000 voorkeurstemmen, en werd hij schepen van Onderwijs en Toerisme in de CVP-BSP-coalitie onder leiding van burgemeester Placide De Paepe. In 1979 weigerde hij in deze functie een voorstelling van de musical Snoepjes te laten doorgaan. Als argument stelde hij dat deze voorstelling, die handelde over pedofilie, niet thuishoorde in een onderwijsinstelling.

Van Eeckhaut was sinds 1984 fractieleider van de SP in de Oost-Vlaamse provincieraad. Van 1994 tot 2006 was hij provincieraadsvoorzitter. In 2006 werd hij als lijstduwer op de sp.a-lijst tegen zijn verwachting in opnieuw verkozen en nam zijn zetel niet meer op.

In 2010 verdedigde hij in een van zijn laatste grote assisenprocessen Violetta Van De Geuchte uit maldegem, die beschuldigd werd van babymoord. Hij pleitte toen aan de zijde van zijn dochter Nina. De laatste jaren had hij een stap terug gezet in zijn kantoor, maar toch bleef hij nog actief meewerken aan dossiers en pleidooien.
Het advocatenkantoor Van Eeckhaut trad onder meer ook op voor de slachtoffers in de zaak van Kim De Gelder, die veroordeeld werd tot levenslang voor de moorden in kinderdagverblijf ‘Fabeltjesland’in Dendermonde.

Hij overleed onverwachts tijdens een vakantie in Turkije op 74-jarige leeftijd.

Een interessant interview met Piet Van Eeckhaut door Margot Van Der Straeten is HIER te vinden. 

Jef Vermassen

Jef Vermassen (Aalst, 22 april 1947) is een Belgisch advocaat, strafpleiter en auteur.


Hij studeerde in het Sint-Lievenscollege te Gent. Vermassen verwierf bekendheid in Vlaanderen door de verdediging van verdachten en slachtoffers in grote moordzaken. Een van zijn eerste zaken was de verdediging van Freddy Horion waar hij sterk pleitte tegen de doodstraf. Hij bekwam over heel zijn carrière zo'n 15 vrijspraken van beschuldigden bij het hof van assisen, wat eerder zeldzaam is. Naar eigen zeggen verdedigt hij enkel beklaagden van wiens onschuld hij overtuigd is of die hun misdaad hebben bekend. Hij stopte een tijd met assisenzaken toen hij er niet in slaagde een cliënte vrij te pleiten in de Oostkampse beerputmoord. Hij trad nadien vooral op als raadsman van burgerlijke partijen.

In het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw verdedigde hij onder meer de rechten van de Belgische natuurlijke vader van Baby D., de belangen van de ouders van Luna Drowart bij de Moord op Oulematou Niangadou en Luna Drowart, de belangen van de familie Demoor bij de doodslag op Guido Demoor. Hij pleitte voor de familie van Els Van Doren, burgerlijke partij in de assisenzaak van de parachutemoord. Hij verdedigt de familie van Annick Van Uytsel in de Zaak-Janssen, alsook de ouders van twee vermoorde baby's bij de steekpartij in Sint-Gillis-bij-Dendermonde.

Hij staat bekend voor zijn erudiete stijl en vermogen om ingewikkelde juridische zaken eenvoudig uit te leggen. Om die reden is hij een vaak gevraagde commentator in de Vlaamse pers en op de Vlaamse en Nederlandse televisie.

Hij verrichtte onderzoek naar moord in Vlaanderen en Brussel en onderzocht hiervoor 1200 zaken. Op basis hiervan verzamelde hij heel wat statistisch studiemateriaal. In oktober 2004 bracht hij het boek Moordenaars en hun motieven uit, waarin hij onderzoek deed naar de hedendaagse motieven voor moord. Het boek werd een bestseller.

In het proces tegen Els Clottemans vertegenwoordigde hij de burgerlijke partijen. Door zijn aanpak oogstte hij tegenkanting maar hielp hij ook de openbare aanklager met het overtuigen van de jury. Zijn tegenstrever was advocaat Vic Van Aelst.
Meer dan 100.000 keer ging het boek ‘Moordenaars en hun motieven’ (2004) van Jef Vermassen over de toonbank. Het was lang wachten op een opvolger, maar die mag er dan ook zijn. Vlaanderens bekendste strafpleiter schreef deze keer een meeslepend en imposant werk over slachtoffers. Vermassen wil de stem zijn van al wie rouwt en wie lijdt.

Van misbruikte kinderen en verminkte slachtoffers, tot de families van vermoorde en verongelukte mensen. Hoe verwerken zij hun trauma? Hoe verloopt een rouwproces? Welke ijkpunten kunnen rouw minder of meer rauw maken? Wat met woede en wrok? En hoe schud je de dader van een misdrijf uit je nek?

In elke mens schuilt helaas een potentiële moordenaar. Levensdelicten worden als beestachtig ervaren, maar doorgaans doden dieren geen soortgenoten. Alleen mensen en sommige mensapen zijn ertoe in staat.

In Moordenaars en hun motieven. Monsters of mensen? vertelt strafpleiter Jef Vermassen het onthutsende verhaal van de menselijke wreedheid in al haar facetten.

Moordenaars zijn en blijven mensen, hoe monsterachtig hun daden ook lijken. Ze komen uit alle rangen en standen. Jef Vermassen toont de vele gezichten van moord, van partnerdoding tot genocide. Hij ontleedt zo nauwkeurig mogelijk de motieven van moordenaars. Voortdurend stelt hij zich de vraag naar het waarom van hun soms zo onbegrijpelijke daden.

Jef Vermassen schrijft zoals hij pleit: met gedrevenheid. Die eigenschap vormt de kern van zijn engagement als strafpleiter-criminoloog en maakt van Moordenaars en hun motieven een even ontluisterd, moedig als belangrijk boek. Moordenaars en hun motieven zal niemand onbewogen laten.

Jef Vermassen is Vlaanderens bekendste advocaat, die door de media het meest wordt geconsulteerd. Meer dan 30 jaar lang werd hij beroepshalve geconfronteerd met zowel moordenaars als hun slachtoffers. Hij verdedigde hen in een 80-tal assisenzaken. Jarenlang heeft hij aan dit boek gewerkt.

De opbrengst van dit boek gaat naar sociale projecten in binnen- en buitenland

Bijna vijftig jaar ervaring … en meer dan honderd assisenzaken. Dat is het lijstje dat Jef tot hiertoe kan voorleggen.
Hij kent álle trukken van de foor. En hij speelt ze dan ook meesterlijk uit.”

Zijn inlevingsvermogen is fenomenaal. Vermassen verstaat de kunst om zich te verplaatsen in de schoenen van de jury én om die juryleden zo te bewerken dat ze zich moeiteloos kunnen voorstellen wat zijn cliënte heeft gedreven om te doen wat ze gedaan heeft.
Zo creëer je begrip. En dat is cruciaal in assisen, waar alles om emoties draait. Jef Vermassen is de meester van de emotie en hoe die te bespelen.
Voeg daar zijn welbespraaktheid nog aan toe en je hebt de perfecte formule. Hij speelt perfect de rol van eenvoudige jongen uit Aalst, gebruikt bijna nooit moeilijke of technische woorden, en brengt het geheel altijd zo overtuigend dat de juryleden hem wel moéten geloven.

Vermassen is er van overtuigd dat, in de zaak 'de bende van Nijvel' die hij maar niet kan loslaten, waarschijnlijk geen positieve resultaten meer geboekt zullen worden. Volgens Jef zijn de kopstukken van de bewuste bende ondertussen reeds lang geliquideerd door andere criminelen.

De strafpleiter was samen met David Van de Steen, één van de slachtoffers van de bende, op de Nederlandse tv. Van de Steen overleefde de aanslag in Aalst en heeft er nu een tweede boek over geschreven: “Overlever van de Bende van Nijvel”. Hij werkte ook mee aan de film “Niet schieten”, van Stijn Coninx die op 10 oktober 2018 in première ging.
David Van de Steen was 9 jaar toen zijn ouders en zus werden vermoord in de Delhaize van Aalst.
Zelf, zo vertelt hij, werd hij gered door een politieman die hem zwaargewond tussen de rekken vond. “Ik zag zou grauw als de doden. Maar ineens hoorde hij me toch kreunen. Ik heb hem jaren later pas teruggezien”, vertelt hij in het boek.
Meer dan dertig jaar later heeft hij de hoop dat de daders nog worden opgepakt opgegeven. Vorig jaar had hij weer hoop toen de naam van een overleden rijkswachter viel. Die had op zijn sterfbed zelf verklaard dat hij ooit deel uitmaakte van de bende. Maar de speurders hebben dat intussen ontkend... en dus dat spoor liep uiteindelijk dood.
Op 9 november 2018 trok er een stille witte mars doorheen Aalst om de falende justitie 'wakker te maken'. Het werd een ingetogen mars in aanwezigheid van verschillende slachtoffers en familieleden van slachtoffers.


Bronnen


Moordenaars en hun motieven, Meulenhoff|Manteau, 2004, ISBN 9789059900226
Website jefvermassen.be