Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 27 april 2019

Het belfortcomplex - den tettentoeren

Het belfort op de Grote Markt is een heel gekend referentiepunt in onze stad, en een geliefd fotomomentje bij de toeristen.


In tegenstelling echter tot wat velen denken bestaat 'het belfort', zoals wij het geheel noemen, niet uit één stuk, maar wel uit 3 afzonderlijke gebouwen, zijnde het oud schepenhuis, de belforttoren en het gebiedshuisje.

Het oud schepenhuis, ook wel 'den Ouden Steen' genoemd, werd in 1225 gebouwd, en is vermoedelijk het oudst bewaarde schepenhuis van de Nederlanden.
Het was in dit gebouw dat de bestuurders van de stad hun werk deden. Het schepenhuis groeide later uit tot een onderdeel van het Belfort. 

Het oorspronkelijke huis werd in Leedse zandsteen gebouwd in 1225, dus in de vroeg gotiek. 
Het onderste deel van de achtergevel is romaans (± 1230). 

Het Schepenhuis wordt beschouwd als oudst bewaarde in zijn soort in de Nederlanden, hoewel het verschillende malen verwoest en herbouwd is. Zo werd het gebouw in 1360 grotendeels vernield tijdens een Gentse opstand onder leiding van Lodewijk van Male. Enkel de noord- en de oostgevel bleven toen nog bewaard.

Het gebouw werd wederopgebouwd in 1407 door Jan De Hase (de westgevel) en Jan Van Goeteghem (de zuid- ofte voorgevel).
Het is trouwens dezelfde Jan Van Goeteghem die dat zelfde jaar ook startte met de bouw van de belforttoren. Deze zou in 1460 voltooid worden door Jan d'Otter.

Tot in 1650 had het Schepenhuis ook een altaar, waar dagelijks de mis werd gelezen. In 1652 werd de dagelijkse mis op het schepenhuis volledig afgeschaft. 

Het oude schepenhuis was met het oude Landhuis ernaast verbonden door een galerij die werd afgebroken in 1776.

De functie van 'stadhuis' werd behouden tot in het begin van de 19e eeuw. Na de inlijving van onze gewesten door Frankrijk verhuisde het stadhuis naar het iets verderop gelegen Landhuis. 
In de tweede helft van de 19e eeuw bevonden zich nog de muziekschool en de tekenacademie in het gebouw, en daarna deed het nog verder dienst als stadsmuseum (tot 1970) en stedelijk archief (van 1938 tot 1970)

Het gelijkvloers van het Schepenhuis wordt ook wel eens de Ridderzaal genoemd. Het volledig gerestaureerde schepenhuis werd plechtig geopend op 4 december 1981. 
De gemeenteraad vergaderde er voor het eerst op 15 december 1981.


Het gebiedshuisje of Bretesk : het vooruitspringende laatgotische gebouwtje, dateert uit 1474 en was de plaats van waaruit de stadhouder (de baljuw) de wetten afkondigde voor het volk dat op de Grote Markt verzamelde. 

Vijf beelden uit de 19e eeuw sieren bovenaan deze gevel: het beeld van gerechtigheid : 'vrouwe Justitia', Dirk Heer Van Aalst, schilder Pieter Coecke van Aelst, keizer Karel V en Cornelius De Schrijver (Latijns dichter).

Na het gebruik als proclamatieplaats deed het huisje later nog dienst als kwartier voor legerofficieren, als politiebureau, bureau van de burgerwacht, en na WO II was ook de dienst Toerisme er gehuisvest.

De kelder (crypte) van het gebouw deed dienst als gevangenis en politiepost. 
Tegenwoordig vinden er tentoonstellingen plaats. Het gebouwtje werd voor het eerst opengesteld voor het publiek in 1981, naar aanleiding van een tentoonstelling van beeldende kunsten, ingericht door de dienst cultuur.

De belforttoren  of 'Tettentoeren' dateert uit 1407 (afgewerkt in 1460) en dankt zijn elegantie aan de achthoekige toren met opengewerkte gaanderij. 

De sierlijke belforttoren van 43.60 meter hoog, werd in 1999 opgenomen op de lijst van werelderfgoed van UNESCO en herbergt één van de oudste beiaarden van ons land. De nog werkende beiaard herinnert nog steeds elk kwartier aan de eeuwenoude aanwezigheid van dit prachtige gebouw op de Grote Markt. De beiaardier moet trouwens 136 trappen beklimmen om de beiaard te bespelen. Meer info over deze beiaard is trouwens HIER te lezen.

Op de voorzijde van het gebouw staan twee beelden die de graven van Vlaanderen en van Aalst voorstellen. Daartussen hangt een zonnewijzer uit 1600.

De zonnewijzer tussen de twee beelden was aanvankelijk zo oud als de belforttoren zelf.
In 1600 werd echter een nieuwe zonnewijzer gemaakt die 80 jaar later door Jan Lippery opnieuw verguld werd.

In de nacht van Aalst-kermis op 7 juli 1879 brandde een gedeelte van het gebouw af tijdens een vuurwerk. De voorgevel, het fronton, het torentje en het belfort werden hersteld en de beiaardklokken werden hergoten en het aantal werd meteen uitgebreid van 38 naar 52.

De restauratie van de belforttoren werd het eerst aangepakt, maar de zonnewijzers werden niet meer aangebracht. De heropbouw van de voorgevel gebeurde pas in 1886.

Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad. 

In de kelders van het Belfort vonden toen voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats. Gezien veel producten van Amerikaanse bodem kwamen, was de naam ‘Amerikaanse winkel’ al gauw in algemeen gebruik. 
Het stedelijke voedingskomiteit slaagde er trouwens in om gedurende de hele oorlogsperiode de bevolking te blijven voorzien van graan, melk, rijst, zeep, kleding en chocolade. 

Vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd. Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie. 

De oorlog woedde hevig, maar het gebouwencomplex is niet getroffen geweest, zodat het nog steeds in dezelfde toestand kan blijven bestaan.

Tot eind jaren '60 bezat de Aalsterse belforttoren nog een ‘klassiek’ uurwerk, met neogotische cijfers zoals we op de meeste plaatsen te zien krijgen.  Eigenlijk niets speciaals dus, ... tot in de jaren '60 de klassieke wijzerplaat vervangen werd door een meer eigentijdse versie … met halve bollen.

Deze versie bezorgde het gebouw, eigenlijk ongewild, meteen de bijnaam "Tettentoeren", en deze zal blijven voortleven tot heden.
Trouwens, voor de liefhebbers van het ‘Oilsjters’ : Een tettengaraasj of een tettengariel is een beha.

De oude wijzerplaten zijn echter niet verloren gegaan. Ze bevinden zich in het Oud Hospitaal (weliswaar op zolder).

Ook de wijzers zelf zijn niet verloren, deze bevinden zich tegenwoordig in Mere, bij de heer Van Stijvendael, pompier en caféuitbater. Hij heeft die van de aannemer kunnen kopen want "ze waren toch voor het oud ijzer bedoeld"

De moderne wijzerplaat werd in 1964 gekozen omdat ze soberder zou passen bij de toren.
Bij het bouwen van de toren in de 15de eeuw was er immers nog geen horloge.

De voorgevel van het belfort bevat het opschrift 'Nec spe, nec metu', een herinnering aan de inhuldiging van Philips II als Graaf van Aalst (1555) die deze spreuk tot de zijne had gemaakt.


Dit werd door vele Aalstenaars meteen beschouwd als een nieuw stadsmotto, en ze maakten er in de diactvorm 'nie speilen, nie meidoeng' van.


De datum in het midden van de spreuk, 1200, zou verwijzen naar de veronderstelde bouwdatum van het schepenhuis, maar deze zou dan later bijgesteld worden naar 1225...

Onder het gebouw werden kelders aangelegd die als folterkamers gebruikt werden. Hier werd trouwens ook de bende van Jan de Lichte berecht.
Alle circa 130 aangehoudenen werden toen naar Aalst overgebracht en gevangen gezet, sommigen werden opgesloten in het Belfort, maar omdat de gevangenissen te klein waren werd eveneens gebruik gemaakt van de Barbaracaemere ende Catharinacaemere.

Verblijf in de gevangenis werd trouwens niet beschouwd als straf, het was een verblijfplaats waar men wachtte op het komende onderzoek, de ondervraging, de uitspraak van het eventuele proces en uitvoering van de opgelegde straf.

Ijzeren deur van de gevangenis in het belfort

Om een ideetje te geven over gang van zaken toen : er werd bij de verdachten een zogenaamd scherp-examen afgelegd.
Dit Scherp-examen gebeurde met behulp van foltering in de kelders van het Belfort.
Gebruikte middelen waren onder andere duimschroeven (verbrijzelden het duimgewricht) en Spaanse laarzen (verbrijzelden het scheenbeen).

Bekentenissen die afgelegd werden in de folterkamer waren niet rechtsgeldig, en om die reden moest de verdachte zijn bekentenis dan later opnieuw afleggen buiten de folterkamer, in de rechtbank, nadat door de rechters eerst gevraagd werd of de bekentenis niet werd afgelegd onder druk van de folteringen.
Slechts weinigen durfden het echter aan om het tegendeel te beweren.
Immers, als de bekentenis ingetrokken of gewijzigd werd begon de hele procedure opnieuw, van voren af aan.  

Dit unieke complex kreeg ondertussen een meer hedendaagse culturele bestemming, als vergaderruimte of tentoonstellingsruimte. De gemeenteraadszittingen vinden er sedert de jaren 1980 opnieuw plaats en sedert 2018 is het belfort op bepaalde momenten ook opgengesteld voor het publiek.

Een beeld van ons “Belfort”, door de ogen van een Amerikaans kunstenaar. 

In “Vanished Towers and Chimes of Flanders” uit 1916 geeft de auteur en illustrator, George Wharton Edwards, ons een nogal ongewoon beeld van het Belfort. 

Edwards studeerde te Antwerpen en Parijs, in 1912 verhuisde hij naar Greenwich, Connecticut. 
Waarschijnlijk heeft hij het Belfort in het echt gezien en getekend, nog voor het uitbreken van wereldoorlog I. Hij ging hij ervan uit dat het Belfort na de inname door de Duitsers was vernield. 
Ook de Sint-Martinuskerk was volgens hem door de Duitsers volledig vernield.

Vandaar “Vanished” of “Verdwenen” in de titel van zijn boek. 


De Koleirengeivers hadden in 1965 een carnavalliedje over 't belfort en de zwerte maan (op de melodie van 'Geef mij maar Amsterdam'):

Refrein:
in Oilsjt zen schoein gebaan
't belfort en de zwerte maan
ziet den toeren dor na stoon
't hangen twellef baalen oon
ze zen zu dik en rond
't wooter komt in anne mond
waair een willen gienen bicht
ziet, ons baalen zen verlicht
es da na gien schoein zicht

Strofe:
Onzen toeren heit wel bollen
Mor a heit giene korsei
De stad oi ni genoeg kredieten
Aal heer zengen zen gon rollen
En heere portomonei
Es toe, ze zitten zonder pieten
Onzen toeren stoot e dor na bloeit
Domei toeinen zen bollen nog zu groeit


Bij de restauratie in 1992 was de benaming 'Tettentoeren' een groot argument voor het behoud van de beroemde / beruchte wijzerplaten met hun specifieke 'vrouwelijke vormen'.

Ook het feit dat de 'nieuwe' wijzerplaten ondertussen, na 40 jaar, deel uit maakten van het monument zou maken dat het dus gewoonweg niet kón dat deze wijzerplaat (en met deze ook de benaming) zou verdwijnen … en dus bleef de wijzerplaat maar.

Ook het bronzen standbeeld van Dirk Martens werd toen trouwens niet opgekuist bij de restauratie, eigenlijk om dezelfde reden : omdat hij dan 'De Zwarte Maan' niet meer zou zijn. Enkel de sokkel werd opgekuist.

Dat het belfort een grondige opkuisbeurt nodig heeft, dat is zeker. Dat dat veel centjes zal kosten, dat is ook zeker. In 2019 werd werk gemaakt van een subsidiedossier dat ingediend werd bij het FoCi (Fonds voor Culturele Infrastructuur. Toen haalde het dossier het niet, maar een nieuwe poging in 2021 bleek wel succesvol te zijn. 
Het dossier was een gevolg van het beleidsplan dat meer aandacht vroeg voor het historische karakter van onze stad. Enkele belangrijke gebouwen en plaatsen zouden worden opengesteld voor het grote publiek, maar daarvoor is het natuurlijk nodig dat dat op een veilige manier kan. Veilig = restauratie = centjes ...

De totale kost volgens het dossier loopt op tot 2,4 miljoen €. Een grote som die zal gebruikt worden voor bouwkundige werken, technieken, duurzaamheids- en toegankelijkheidswerken en - misschien zelfs het belangrijkste punt - veiligheid. 

Met deze subsidie zouden het belfort en het gebiedshuisje ingericht kunnen worden zodat ze het hele jaar door toegankelijk zouden kunnen zijn voor het publiek. 
Begin 2022 kwam dan het goede nieuws dat er in elk geval al 1,1 miljoen € Vlaamse subsidies voorzien worden. 

Soit, tegen eind 2024 zouden we in Aalst moeten kunnen beschikken over een 'familievriendelijk' belfort waar de verhalen over Iwein van Aalst en Jan De Lichte opnieuw tot leven kunnen komen. 

Dat den ‘Tettentoeren’ een geliefkoosd onderwerp is in carnavalsmiddens, bewijzen de talrijke liedjes die het gebouw beschreven en beschrijven.  Zo was er ‘Den Tettentoeren’ van Prins Antoine.


As kleine gast wiste’k nog van dieje goeien aven peerdentram,
Kinjerkopkes in de stroten,
Weir ginken elk joor nor de foeir, soms in regen, soms in smoeir,
Weir kosten ons tén al nie loten.
Mé ons dobbel zondagsprei, nor de zwontjes van Barrez,
Giejl daugen zwieren en plezieren,
Boisen en de carroussel, was ver ons aliejn van tel
Om vastelauved mei te vieren.

Ref : En door rond diejen aven tettentoeren,
Door kan iejn ieder van op oon
Door es nen Oilsjteneer verloeren,
En es den toid nog bleiven stoon.

Voil Janetten van weliejr, zaugde vroeger kiejr op kiejr,
Mé carnaval de mert afdwoilen,
Mé vizosje of tettemoesj, eu voil kostum, een kinjerkoesj
Da zal in Oilsjt toch noeit verdwoinen.
Op ieder’n hoek stond miejneg kraum, ‘k rappeleir mé giejne naumm,
Vol sgerregossen en me boelink
Och, getj nog as ge’t goe beziet kraumen iejte mond en friet.
En zu vindj ieder toch zén goestink.

Refrein

Ver een appel en een oi, want onze spoorceng stond opzoi,
Trokken weir van ’t iejn not ’t ander
Recht nor de boizen en de risp, het loenapark de kakkewalk,
Alted in groepkes be malkander.
Ik em er ten nie op geletj ‘k smoeirde d’iejste sigaret,
En ’t keirmislief een beiske geiven.
Och dovan emme’k toch giejn spoit, niemand mokt me eu verwoit,
We zén makander traa gebleiven.

Refrein

No aal die joren as ge’t wist, voele’k me toch carnavalist
En ‘k zeg da zonder ’t oeverdroiven
De vraa woor da’k e ben getraad verdientj eu standbeldj in pier gaad,
Och, zu lupt somwoil te koiven
‘k Ben van mé leven in mé kot, wa doene’k foitelek toch zot
Zo da nog iemand apprecieiren
Die microeb van ’t carnaval zitj teigewordeg oeveral
En dades nie te likwideiren

Refrein

En ondertussen heeft ook prins Werner zijn eigen ‘Tettentoerenlied’ uitgebracht.   Het lied verscheen op de CD ‘Oilsjt de max’ van 1998 (volume 2).  Hierbij de woorden :

Refrein:
En oon den tettentoeren
Ge moetj allensj ni groin
Stoot er weir iet te gebeiren
Ziet de peiremeiles droin
Alles is omklidj
Giejl ons stad es omgebaad
En da lotj zeiker de kliejren
Van 'n Oilsjteneer ni kaat
Het bistjen da komt boeven
En ied'riejn weit et aal
Want den toid es oongebroeken
Ver et Oilsjters Carnaval

Florken en Florisken
Kommen oit eire slaup
De zoemer es gepasseirt
En ze emmen giejne vauk
Er kliejren zen gestreiken
Ze doeng ze weir isj oon
Want 't es toid
Ze gon ver droi daugen op de boon

In d'hallen wertj
De leste and geleid
De leste loedjes weigen zwoorst
Da wertj altиd gezeit
Aga nog ewa verven
En ier en door een striejp
Mor as ze boiten roin
Ten is alles wel geriejd

Refrein

Monjen oon e stik
Es doorveir noig geweirkt
En iederiejn die doeget toch
Oit de grond van zen ert
En da de stoet ier
Elk joor verdrom passeirt
Iet ieneg es
Da wetj iederiejn die et krejeirt
As ze passeiren madam of meniejr
Plasjt tein isj in eir annen
En doet da tein kiejr ver kiejr
Apprecieirt wa ze tein doeng
En leift mei in de ban
Want 't zen toch koensjtweirken
Wa niemand ons nie nodoeng kaan

Refrein 

Me Carnaval Me Carnaval Me Carnaval
Me Carnaval Me Carnaval Me Carnaval 
Me Carnaval





Als afsluitertje hier nog een raadseltje, .. “ver d’echte Oilsjteneers’ :



Wie springt er oeiger as den tettentoeren ?



.

.

.

.

.





Nieje ?   Nimand ?



.

.

.

.

.



Awel ...  Iederiejn hé, want den tettentoeren kan ni springen 


Bronnen

Historiek der oude straten - P. Van Nuffel
Geschiedenis der straten van Aalst - Ghysens J. 
visit-aalst.be
inventaris.onroerenderfgoed.be

De beiaard in het belfort

Het is rond 1432 dat er in Aalst voor het eerst sprake is van zogenaamde “beyaerders” of “beyermannen”.  In die periode werd er namelijk “gebeyaerd” tijdens feestelijke gelegenheden en belangrijke tijdstippen. Dit gebeurde vanop de klokken van de kerktoren.

De voorloper van de echte beiaard is eigenlijk de uurklok die verbonden was met het torenuurwerk.

De uurslag werd toen voorafgegaan door een voorslag van enkele kleine klokjes. 
In het begin tikte de speler de klokken persoonlijk aan met een soort van hamer, wat dus een hoop heen en weer geloop veroorzaakte. De ‘beiaardier’ moest toen dus zeker beschikken over een heel groot uithoudingsvermogen en lenigheid.


Toen later ook de klepel uitgevonden werd, vond een slimme speler een manier uit om het geloop naar de verschillende klokken te kunnen verminderen of zelfs te kunnen vermijden. De slimmerd bond touwen aan de klepels, waarvan de uiteinden aan handen en voeten werden vastgemaakt.
Zo kon hij, toch nog altijd met het nodige spring- en trekwerk, een melodie “spelen”.  Het lopen was dan wel verdwenen, maar de fysieke inspanning bleef natuurlijk wel behouden.


Volgens sommige bronnen zou deze manier van spelen zelfs uitgevonden zijn in Aalst.

Het is in Antwerpen dat hiervoor enig bewijs te vinden zou zijn, doordat een pater van de St. Michielsabdij ooit eens beweerde dat er in 1478 voor het eerst gebeiaard werd 'op een manier die door “eenen sot van Aelst” uitgevonden werd'.
Deze stelling zou later ook nog enkele malen bevestigd worden door enkele kroniekschrijvers die het hebben over een zekere Bartholomeus Coucke of Barthel Coecke uit Aalst.

In Aalst zelf daarentegen is er geen enkel spoor terug te vinden van het bestaan van deze Bartholomeus. We laten dus in het midden of dit verhaal waar of niet waar is, maar we gaan van de veronderstelling uit dat als het een nuttige uitvinding was, het wel een Aalsters kantje zou kunnen hebben. 



Vroeger sloeg het uurwerk van het belfort trouwens "'t alf kotier veiren en no", dus om de 7,5 minuten!
Op de vraag “Oe loot est naa ?” kon je toen dan ook het volgende antwoord krijgen : ’t Es alf kotier veirn de zessen”     (wat dus gelijk stond met 7,5 minuten voor zes)


De eerste beiaard (1539-1715).


Na de afwerking van de belforttoren in 1460, hingen er drie klokken, allen vervaardigd door Jan Zeelstman (Mechelen). Deze had in 1457 ook al de alarm- of werkklok gegoten.

Pas in 1539 kocht men zeven nieuwe klokken aan bij Medart Waghevens (Mechelen) en konden er toen ook al eenvoudige deuntjes op de klokken gespeeld worden. 
In 1545 leverde Jacob Waghevens elf nieuwe klokken ter vervanging van de zeven vorige. 
In 1591 goot Peter van den Gheyn (Mechelen) vijf nieuwe klokken. Omstreeks deze periode werd er ook een klavier toegevoegd zodat we voor het eerst over een echte beiaard konden spreken. 

In 1666 kwamen er nog vier klokken bij van Hendrick Lefebvre (Antwerpen), zodat de beiaard toen 20 klokken telde.

Tweede beiaard (1715-1750).

De tweede beiaard werd door Joannes Pauwels (Gent) gegoten tussen 1715 en 1717. Eerst goot hij 35 klokken, en in 1716 besloot men om er nog twee extra aan te schaffen.
Daar men de nieuwe reeks opeenvolgend van toon was begonnen, ontbraken er nog enkele, en deze werden besteld in 1717, zodat het totale aantal op 40 kwam.

Algemeen werd over een totaal van 41 klokken gesproken, waarbij de halfuur klok ook meegerekend werd.

Dat deze beiaard vals zou geklonken hebben, wordt (jammer genoeg) ook bevestigd door de kroniekschrijver Luyckx. Het moet daar een hels kabaal geweest zijn in die tijd.

In 1750 werd uiteindelijk besloten om tot een nieuwe vernieuwing over te gaan.

Derde beiaard (1750-1879).

Joris Du Mery (Brugge) werd in 1750 belast met het hergieten van alle vals klinkende klokken.

Eind 1750 werd de beiaard nog eens gekeurd door Matthias van den Gheyn (Tienen) en uiteindelijk werd besloten om alle klokken te hergieten, met uitzondering van drie basklokken die verkocht werden aan Nieuwerkerken.

Deze beiaard van Du Mery bestond uit 38 klokken.

Vierde beiaard (1880-1958).

In de nacht van 6 op 7 juli 1879, brandden het belfort en een gedeelte van het schepenhuis af, ten gevolge van vuurwerk tijdens Aalst kermis. Hierbij konden slechts 17 Du Mery-klokken gespaard worden.

Nog in datzelfde jaar liet het toenmalige stadsbestuur de 17 kleine klokjes en de 4 basklokken gieten door Andreas Van Aerschodt (Leuven).
In 1880 werden de klokken geleverd en goedgekeurd door Xavier van Elewijck (Leuven).

De beiaard bestond nu uit 17 Du Mery-klokken en 21 Van Aerschodt-klokken.

In 1896 leverde Adrien Causard (Tellin) nog drie klokjes. In 1926 goot beiaardier Karel De Mette zelf de vier kleinste klokjes, zodat de beiaard in totaal uit 45 klokken van vier verschillende gieters bestond.

Vijfde beiaard (1958).

Op advies van beiaardier Robert De Mette, besloot het stadsbestuur om de beiaard met 7 klokken uit te breiden.

De andere klokken zouden herstemd worden. Toen echter bleek dat de klokken die te laag van toon waren niet konden herstemd worden, besloot men de volledige beiaard te vernieuwen.
Dat gebeurde in 1958 door Horacantus (Lokeren), een filiaal van Eijsbouts (Asten, Nederland).

Na ca. vijf eeuwen klokkengeschiedenis kon Aalst, sinds 6 april 1959, opnieuw genieten van een zuiver gestemde beiaard van 52 klokken.

Op de vier grootste klokken staan, als eerbetoon aan  deze heel verdienstelijke Aalstenaars, de namen van Valerius De Saedeleer, Pieter Coucke, Karel De Mette en Gustaaf Pape.

Aalst heeft een relatief lichte beiaard (de zwaarste klok, de basklok, weegt 628 kg, totaal gewicht ca. 3827 kg). Ter vergelijking: in de Mechelse beiaard weegt de zwaarste klok 8160 kg, totaal gewicht ca. 40000 kg)

Na plaatsing van de nieuwe beiaard in 1958, besloot het stadsbestuur in 1961 om het automatische speelwerk te laten vernieuwen en een nieuw torenuurwerk te laten plaatsen. 


Op 4 maart 1963 werden de werken voor “Het plaatsen van automatisch speelwerk op de beiaard en torenuurwerkinstallatie met maanbol, zonnewijzer en uurwerkverlichting” begonnen door Castelain (Kuurne).

Verschillende problemen deden zich al kort nadien voor, o.a. het barsten van twee klokjes. 
Toen Castelain de schuld aan de klokkengieter gaf, merkte deze op dat de oorzaak lag aan het veel te hard spelende automatische speelwerk. 

Dat dit wel degelijk lawaaierig was, uitte zich in een open brief aan het stadsbestuur, waarin de omwonenden hun beklag deden over een te luidruchtige beiaard.
Uiteindelijk slaagde men er geleidelijk in al deze problemen op te lossen.

In 2015 werd het beiaardklavier vervangen. 

De 36 grootste klokken zijn nu uitgerust met een elektromechanische hamer voor het automatische speelwerk, geïnstalleerd in 1993. Daarmee is de beiaard een volwaardig hedendaags concertinstrument om trots op te zijn … en dat laat men soms horen in de vorm van beiaardconcerten waarbij de prachtige klanken de markt vullen met nostalgie …

Oefenklavier van Karel De Mette in het Stadsmuseum
Bekendste Aalsterse beiaardiers.


-- Cornilles den Rouc, beyaerdere van der stede, (1447-1459)
-- Jan van der Sporct, beyaerdere van der kercken (1511 – 1532)
-- Cornelis van der Sporct, beyaerdere van der kercken (1531 – 1538)
-- Gillis Alicourt (+1603), beyaerdere en orlogiemeester (1588 – 1603)
-- Sampson Allicourt (+1636), beyaerdere en orlogiemeester (1603 – 1636)
-- Jan Droeshout (°1627 - +1676), beyaerdere (1653 – 1676)
-- Jacques de Wespin, beyaerdere en orlogiemeester (1678 – 1681)
-- Franchois Guens, beiaardier (1681-1684)
-- Theodoor de Labremont (+1724), beiaardier (1684 – 1716), (ontslagen wegens onbekwaamheid)
-- Carolus Peeters (°1699 - +1745), beiaardier (1715 – 1732)
-- Boudewijn Schepers (? - +1781), beiaardier (1733 – 1772)
-- Cornelis Schepers (°1747-+1826) beiaardier (1772 – 1826), belandde een tijd in de gevangenis omdat hij weigerde de liederen van uur en half uur te vervangen door de Marseillaise.
-- Jozef Schepers (°1783 - +1859) beiaardier (1826 - 1859)
-- Franciscus van de Maele (°1833 - +1891), beiaardier (1863 – 1891)
-- Karel De Mette (°1867 - +1941), beiaardier (1891 – 1936)
-- Robert De Mette (°1902 - +1975), beiaardier (1936 – 1975)
-- Pierre De Smedt (°1934), stadsbeiaardier (1977 – 1999), ook stadsbeiaardier van Dendermonde
-- Kristiaan Van Ingelgem (°1944), stadsbeiaardier (1972-1977 en 1999 – 2024), sinds 1972 ook organist in de St. Martinuskerk.  

Klok van Joris Du Mery (Georgius Du Mery) 
op de binnenkoer van het Stadsmuseum
Overblijfselen

Momenteel zijn er nog een aantal originele stukken overgebleven :
-- Jan Zeelstman, alarm- en werkklok 1457, bijtorentje belfort Aalst
Deze klok deed dienst tot 1930, tot dan werd ze vijf keer per dag geluid: om 6 (in de winter om 7), 9, 12, 13 en 19 uur.
Op de klok staat in gotisch schrift “sit nomen domini benedictum, ex hoc nunc et usque in seculum – anno MCCCCLVII”
-- Jacob Waghevens, 1545, Begijnhofkerk Aalst
-- Joannes Pauwels, 1717, Stadsmuseum Aalst
-- Joris Du Mery, 1750, Nationaal Beiaardmuseum Asten (Nederland), 5 klokken
-- Joris Du Mery, 1750, Binnenkoer Stadsmuseum Aalst
-- Adrien Causard, 1896, Stadsmuseum Aalst
-- Karel De Mette, oefenklavier, Stadsmuseum Aalst
-- Karel De Mette, 1920, salonbeiaard, Nationaal Beiaardmuseum Asten (Nederland)


Klokken van Joannes Pauwels en Adrien Causard in het Stadsmuseum


In januari 2022 werd door Vlaams minister van Cultuur Jan Jambon een subsidie van 1,1 miljoen euro toegekend voor de restauratie en publieksontsluiting van het belfort. Deze subsidie gaat gepaard met een verplichte integratie van een kunstwerk. 

De stad heeft beslist dat de beiaard de inspiratiebron zal vormen voor het kunstproject. Men  vond al langer dat de beiaard in het belfort onderbelicht was. “Naar aanleiding van de toekomstige publieksfuncties van het belfort willen we de Aalsterse beiaardkunst opwaarderen en deze vorm van muziek de erkenning geven die het verdient”, zei schepen De Meerleer. 
Schepen Van Overmeire gaf ook het grote belang van dit immaterieel erfgoed aan. “De beiaardkunst is een muzikale traditie die haar wortels heeft in Vlaanderen en die deel uitmaakt van onze Aalsterse identiteit vanaf de 15de eeuw.

In het najaar van 2024 zal de kunstenaar worden aangeduid. De realisatie van het kunstwerk loopt parallel met de werken en zal samen met het totale restauratieproject worden opgeleverd.


Bronnen
Beiaard.org/steden_aalst
De beiaard van Aalst, stadsdrukkerij, 1984
Beiaard van Aalst, Bondsnieuws 23, 1963
De beiaard van Aalst van 1715, Petrus Van Nuffel 1930
Aalst.n-va.be nieuwsbrief 5/3/2024
Geschiedenis der stad Aalst – Volume 2 
Het Nieuwsblad 20/11/2013
matrix-new-music.be/componist/van-ingelgem-kristiaan-1944

Spaans-Franse wandeling in Aalst

Aalst en Spanje ? Ne ajoin en ne paella gekloesjt in e penneken ?

Tja, je kan ‘Spaans’ leren en je kan sedert 2016 ook de cursus ‘Oilsjters’ volgen bij CVO Keizersplein in Aalst. Maar wat heeft dit land met onze stad eigenlijk verder nog te maken ?

Wel, meer dan op het eerste gezicht zou lijken !

Spanje overheerste onze gewesten namelijk gedurende een hele tijd.

We beginnen met Karel V, die in 1516 als zestienjarige koning werd van Spanje en van een zeer uitgebreid rijk ‘waar de zon nooit onderging’.

Ook onze streken maakten deel uit van dit grote rijk.


Onze wandeling starten we aan ’t Gasthuys – Stedelijk Museum Aalst.

Op deze plaats was reeds van in de 13de eeuw het Aalsterse gasthuis of hospitaal gevestigd en in deze functie was men hier dus zeker betrokken bij de lichamelijke gevolgen van de militaire troebelen uit de geschiedenis. De Aalsterse  bevolking was namelijk nogal dikwijls het slachtoffer van strenge militaire optredens, en het kwam ook regelmatig voor dat men verplicht was gewonde soldaten in het hospitaal op te nemen. Soms werd de toestand echter veel te gevaarlijk. 

Dat is trouwens de reden dat de hospitaalzusters in april 1582 de stad ontvluchtten.

Toen  werd Aalst ingenomen door Oranjegezinde troepen, die de uitingen van het rooms-katholieke geloof hard aanpakten. 
Zo werden 6 monniken van het klooster van Affligem, die zich in hun vluchthuis aan de Werf hadden teruggetrokken, gemarteld en gedood. 

Het zou tot maart 1584 duren vooraleer kerk, kapellen en kloosters opnieuw werden herwijd.


Bij het verlaten van ’t Gasthuys draaien we links de Oude Vismarkt op.


Hier, in de schaduw van het standbeeld van Valerius De Saedeleer,  bevindt zich het Aalsterse Stadsarchief. In dit moderne, geklimatiseerde gebouw worden echter niet enkel de archieven van de stad Aalst bewaard, maar ook die van het Land van Aalst. 
Dit was de bestuurlijke entiteit die ook tijdens de Spaanse overheersing het gebied tussen Schelde en Dender omvatte.

We lopen rechts het kleine Stoofstraatje in, en gaan op het einde links de Pontstraat in.

Hier zien we de gebouwen van het jezuïetencollege.

Dankzij de vrijgevigheid van de magistraat en van de notabelen uit de stad en het Land Van Aalst werd in 1622 deze grond aangekocht door de jezuïeten. De toenmalige klaslokalen (de huidige barokgevel) dateren uit deze periode (de jezuïetenkerk werd pas opgetrokken 1730). 
De jezuïetenorde werd in de 16de eeuw gesticht door de Spanjaard Ignatius van Loyola en vormde onder direct bevel van de paus het elitekorps van de contrareformatie.

In deze context gaven de katholieke aartshertogen Albrecht en Isabella (dochter van Filips II) in 1619

dan ook de opdracht aan hun commissaris, de hertog van Aarschot, om de burgemeester en schepenen van Aalst aan te sporen al het mogelijke te doen om tot de stichting van een jezuïetencollege te komen. Dit gebeurde met positief resultaat, want reeds in 1620 werden de eerste onderwijsactiviteiten van de jezuïeten betoelaagd via de stadsrekening.

In de loop van de 17de eeuw werden ook verschillende Spanjaarden benoemd als rector van het college (Jan-Baptist de Camargo in 1679, Jan de Peralta in 1695). 
In omgekeerde richting gebeurde het ook dat oud-leerlingen als missionaris naar de Spaanse overzeese gebieden reisden (als ze al zover geraakten: Johannes de Smedt diende te worden begraven in Sevilla in 1647 toen hij op heenreis was naar Chili).

Een eind verder in de Pontstraat zien we aan de linkerkant de ingang van het begijnhof, dat rond 1260 opgericht werd onder de naam Sinte-Katharina-op-den-Zavel. De prachtige gebouwen werden in 1955-’56 jammer genoeg afgebroken, behalve de kerk, een kapel en enkel huizen. 

Rechts in de Pontstraat bevond zich het Theresianenklooster (nu Koninklijk Lyceum). 

Waar nu links café 'het Volkshuis' staat, bevond zich vroeger het sterherenklooster of klooster van de Wilhelmieten. 
Hier trok Dirk Martens, de eerste drukker van de Zuidelijke Nederlanden, zich in 1529 terug om er te sterven in 1534. Zijn graf ligt, in tegenstelling tot wat de meeste mensen denken, ergens in ‘het Volkshuis’ en dus niet in de St Martinuskerk, zoals de gedenksteen daar zou doen geloven!

Enkele jaren eerder, in 1520, kreeg Martens het aan de stok met de strenge acties die vanuit Spanje en Rome opgezet werden om het opkomende protestantisme te bestrijden. Een aantal van zijn boeken werd in beslag genomen en publiekelijk verbrand. 

Helemaal op het einde van de Pontstraat gaan we rechts de Houtmarkt op. We gaan weer onmiddellijk rechts, de Louis D’haeseleerstraat in.
Op het einde van de Louis D’haeseleerstraat gaan we links de Korte Zoutstraat in.
Op het einde van deze autovrij gemaakte winkelstraat draaien we rechts het Keizersplein op.

Het Keizersplein volgt het traject van de vroegere stadswallen van Aalst.

De Spaanse periode was zeer bewogen en vol van krijgsgeweld in onze streken. De stad werd verschillende keren belegerd, ingenomen, heroverd, ….. en hierbij speelde de kwaliteit van de stadsversterkingen met de imposante walgrachten, muren en poorten uiteraard een grote rol.


Op 25 juli 1576 namen muitende Spaanse soldaten Aalst in, maar kort hierna werd de stad heroverd door de troepen van Willem van Oranje. Om de beschadigde muren te herstellen werd ieder dorp van het Land van Aalst verplicht drie mannen te leveren om mee te werken aan de zware werken. 
Deze inspanningen zouden echter niet veel uithalen.
In 1578 viel Aalst immers in handen van de troepen van aartshertog Matthias van Oostenrijk, en het zou tot 1583 duren vooraleer Spaanse troepen onder leiding van Farnese Aalst opnieuw konden inpalmen.

De oorlogsschermutselingen gingen nog vele jaren door in onze gewesten… 

In 1658 werd Aalst dan weer belegerd door de Franse troepen onder leiding van de Prince de Lisbourne. De Spaanse verdedigers konden de aanval afslaan, maar Franse troepen plunderden toen toch de omliggende dorpen. 
De Fransen gaven niet op, en kwamen terug, nu onder algemene leiding van maarschalk Turenne.
Maar liefst vijf cavalerieregimenten en 1.500 musketiers, geleid door de graaf van Duras, namen op 2 augustus 1667 de stad zonder veel tegenstand in. 

Het werd een 'op en af'-spelletje want de Spaanse troepen heroverden Aalst opnieuw … waarna op 12 september de Franse maarschalk Turenne een nieuwe poging waagde en de stad dus opnieuw in Franse handen viel. Hij nam Aalst na zware gevechten in en liet zijn soldaten plunderen. Tevens gaf hij bevel de stadsmuren volledig te ontmantelen.

De eerste straat (Boterstraat) gaan we rechts in om zo op de Hopmarkt te belanden.

Hier bevond zich eertijds het klooster van de karmelieten, maar daar bleef jammer genoeg helemaal niets meer van bewaard. Op dit marktplein werd, behalve boter (de 'boetermert') en vee (de 'viemert') vooral hop (de 'hopmert') verhandeld. 
De streek van Aalst en Asse was vroeger immers tot heinde en ver vermaard voor de hopteelt, en op deze plaats werd deze voor het brouwen van bier onmisbare plant verhandeld. 
In 1613 verleenden de aartshertogen Albrecht en Isabella Aalst zelfs het monopolie op de hophandel, wat natuurlijk zeer winstgevend was! Zo winstgevend dat de hophandelaren zich een schilderij van Rubens konden veroorloven om hun altaar in de Sint- Martinuskerk te sieren!

We gaan de Hopmarkt links over, om zo aan de Nieuwstraat te komen. Deze gaan we even links in, om onmiddellijk rechts de overdekte winkelgalerij Pieter Van Aalst in te slaan.

Deze recente galerij is genoemd naar Pieter van Aelst (alias van Edingen), een internationaal vermaard tapijtwever en -handelaar. Hij leverde wandtapijten aan zowat alle machtigen uit zijn tijd; en ook in de Spaanse (koninklijke) verzamelingen zijn nog vele van zijn werken te bewonderen.

Op het einde van deze galerij bevindt zich de tot winkel omgebouwde Heilige Geestkapel.


Bij archeologische opgravingen in deze kapel (in 1989) werden enkele graven blootgelegd. In één hiervan werden resten gevonden van een skelet dat op de schedel ernstige sporen van geweld vertoonde. Mogelijks kwam deze man tijdens de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw om het leven en kreeg hij hier een ere-begrafenis….

We gaan links van de kapel (nu klerenwinkel) en steken de Kattestraat over om het kleine Peperstraatje in te gaan.


Hier kunnen we na wat zoeken in de zijgevel van huis nr. 16 (links van de ‘private parking’ links in de straat) resten van het Schuttershof van Sint-Sebastiaan ontdekken. Niets spectaculairs meer hoor ... we kunnen enkel nog wat zandstenen fragmenten van een raam ontwaren. 
De schuttersgilden, bestaande uit burgers, stonden eertijds mee in voor de verdediging van de stad, wat in de 16de en 17de eeuw dikwijls het geval was wegens de voortdurende oorlogsperikelen.

Na de scherpe bocht naar links gaan we voorbij de nieuwe bibliotheek 'Utopia' en bij het verlaten van dit straatje rechts de Esplanadestraat in, om iets verder rechts de Graanmarkt op te gaan. 

Hier vestigden zich rond 1614 de kapucijnen en bouwden er een klooster. Zij waren, in vergelijking met de jezuïeten, minder actief met de contrareformatie begaan.

De Graanmarkt mondt uit in de Zwarte Zustersstraat, genoemd naar het klooster dat hier eertijds gevestigd was, en waarvan de gebouwen nog ten dele in gebruik zijn (stadsadministratie in de kloostergebouwen, een ribbetjesrestaurant in de kapel). 

Op het einde van deze straat gaan we rechts de Molenstraat in om zo op de Grote Markt te komen.


Deze plaats met onder andere het schepenhuis met belfort (vroeger het ‘stadhuis’, waar burgemeester en schepenen van de stad Aalst vergaderden) en het landhuis (hoofdzetel van het Land van Aalst, een regionale bestuursvorm van het gebied van Rijks-Vlaanderen tussen Schelde en Dender) was het politieke en burgerlijke hart van de stad. Hier vonden dan ook de meeste officiële plechtigheden plaats. 
Zo werd in 1550 Karel V hier ontvangen: bij zijn intrede ontving de bevolking hem geestdriftig en speelden de rederijkers ‘De Catharinisten’ twee toneelvoorstellingen op de Grote Markt.

Ook Filips II werd te Aalst ontvangen. 
In 1555 legde hij op de Grote Markt zelfs de grondwettelijke eed af als Graaf van Vlaanderen. 
In tegenstelling tot Karels intrede in 1550 werd dit een plechtigheid in mineur. Er werd namelijk gerouwd om Filips overleden grootmoeder Johanna.

Geen triomfbogen, toneelspelen of muziek dus, enkel het afleggen van de verplichte eed. 

Hoewel het gebeuren in mineur verliep, blijft deze plechtigheid tot vandaag de dag heel zichtbaar in het stadsbeeld. De lijfspreuk van Filips ‘Nec spe nec metu’ (noch hoop noch vrees) werd op de belforttoren aangebracht. 
In tegenstelling tot wat soms gezegd wordt, verwijst deze spreuk dus niet naar de ‘eigenzinnige en dappere’ Aalstenaar, maar wel naar de onderdanigheid van de stad aan haar vorst! 
Aalst was toen duidelijk geen rebelse stad, en ook het protestantisme kreeg, in tegenstelling tot Gent of Oudenaarde, weinig voet aan de grond in deze roomsgezinde stad.

Nog in 1677 vond een gevecht plaats op de Aalsterse Grote Markt tussen Franse en Spaanse soldaten. De Aalstenaars hielpen om de Franse troepen te overmeesteren. 

In de 17de en 18de eeuw bestond ook een innige verbondenheid tussen belangrijke notabelen van het Land van Aalst en de Spaanse kroon. De markiezen van Lede bijvoorbeeld dienden generaties lang in het leger van de Spaanse koningen. Zo was Jean-François Nicolas de Bette (1667-1725), markies van Lede niet enkel hoogbaljuw te Aalst en Geraardsbergen (= waakte over het naleven van de wetten en bestrafte de misdadigers) maar ook luitenant-generaal van het Spaanse leger en zelfs onderkoning van Mallorca voor koning Filips V.

Hij was tevens "Grote van Spanje 1ste Klas" (Rico Hombre) (= behoorde tot de Kroonraad en mocht - als "1ste klas" - de koning spreken en aanhoren met bedekt hoofd!). Hij vocht tegen de Oostenrijkers en de Moren en veroverde o.a. Sicilië en Ceuta voor Spanje. De laatste functie van Jean-François Nicolas de Bette was voorzitter van de opperste krijgsraad van het Spaanse Rijk. Hij werd begraven in het klooster van Sint-Andreas der Vlamingen in Madrid.

We verlaten de Grote Markt door de Kerkstraat in te wandelen, richting Sint- Martinuskerk.

Deze kerk was tot 1891 de enige parochiekerk van Aalst en aldus ook het centrum van het religieuze leven van de stad. Karel V bedankte Aalst voor de hartelijke ontvangst in 1550 door vier jaar later een glasraam te schenken voor de Sint-Martinuskerk. Helaas bleef dit kunstwerk niet bewaard. De relatie tussen keizer Karel en Aalst was dus heel wat beter dan die met het opstandige (en stropdragende) Gent!

Overigens was onze stadsgenoot Pieter Coecke van Aelst al in 1537 tot hofschilder benoemd van keizer Karel.

De jaren die volgden waren niet de meest aangename uit onze geschiedenis. Een zeer woelige periode van onlusten, godsdiensttroebelen en oorlogsgeweld putte onze gewesten danig uit. In 1566 bracht de Beeldenstorm een golf van geweld en plunderingen met zich mee. Aalst ontsnapte een eerste keer, maar niet in 1567. Spaanse soldaten plunderden onze stad en bezetten ze gedurende meer dan 3 maanden. In 1568 werden 5 beeldenstormers terechtgesteld en 18 verbannen.




Bronnen :         

Wandeling samengesteld door Tweeti
Verschillende gidsbeurten tijdens erfgoeddagen
’t Gasthys – Stedelijk museum

Erfgoedcel Aalst

vrijdag 26 april 2019

Ludovic De Mesmaecker - Jezus van Hofstade


Ge zetj van Oilsjt as ge jezus uit Hofstade 
blootvoets en met grijze baard, op zijne velo zag rondrijden ...

Vele Oilsjteneers hebben hem ooit wel zien voorbijrijden met zijn fiets, hij was gekend in elke Aalsterse wijk.


In café De Gele Limonade kwam hij in de jaren '80 zijn zelfgemaakt appelsap opdrinken. Het was een van de weinige cafés waar hij dat mocht doen. Daarvoor kwam hij ook in CSV 't Fabrieksken, in de Wellekesstraat, waar hij eveneens welkom was. 


Hij liep winter en zomer in short en op sandalen en kwam de zaterdag, tegen de middag, per fiets naar de groentemarkt om er de resten te vragen of op te rapen. Achteraan op zijn fiets stond steeds een grote kartonnen doos waarop iets geschreven stond in de aard van "De boodschap : ....' of "Jezus is ......", …


Ludovic woonde in een krot van een boerderijtje, tussen de rommel. Een stoof had hij zelf gefabriceerd door een constructie van grote VDM frituurolievaten.

Slapen deed hij op de grond met een doek over hem, en als het te koud was, zette hij een zelfgemaakt masker op, zodat 'zijnen asem zijn gezicht verwarmde'. 


Hij zei herhaaldelijk dat hij getraceerd werd door de staatsveiligheid en door allerlei rare individuen gezocht werd. Zo is er eens een hele scène geweest bij electrohandel 'De Ridder' (Naarstigheidstraat) omdat hij een radiootje wou kopen. Hij betrouwde het echter niet dat er batterijen inzaten, want dat zouden volgens hem de geknipte objecten geweest zijn om hem te kunnen bespionneren. Gezien er in die tijd nog geen internetradio bestond, en usb of cd-rom al helemaal niet bestonden, is hij onverrichter zake terug moeten keren ...


Als hij iets opschreef, deed hij dat in een krabbeltaaltje dat voor Esperanto moest doorgaan. Volgens hem was het Esperanto, de taal van de toekomst, maar eigenlijk was het een onverstaanbaar taaltje dat enkel hij kon ontcijferen.


Hij woonde tot begin jaren '60 in de Caudronstraat 2. De eigenares was een oude juffrouw en hij woonde boven de garagepoort. Hij deed er allerlei klusjes in ruil voor de huurprijs, en heeft er gewoond tot de dood van de eigenares.
Daarna woonde hij op het Volksplein (nr 1). Op het plein herstelde hij een oude lijnbus, waarin hij later ging wonen als kluizenaar. Dat was dan ergens tussen Erpe en Lede aan de Keiberg in een bosje.


In die tijd is hij ook nog een tijdje lid geweest van judo club Hirano-Kwai die op dat ogenblik haar lokalen had op de St. Annalaan.


Hij had toen al afwijkende gedachten en was vooral bezig met Oosterse religies (Hindoeïsme). 
Eind jaren '70 verscheen er een reportage van hem in Humo ('De Christus van Hofstade') en hij is ook ooit eens ten tonele verschenen in een reportage op tv. 

Hij woonde ook nog in Hofstade in de Kortehoekstraat in een vervallen boerderijtje, en in Moorsel op 't Steven (aan de meisjesschool).
Zijn laatste woonplaats was op de Oude Dendermondsesteenweg, waar hij enkele jaren geleden (2013-2014?) gestorven is van ontbering.