Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

maandag 27 april 2020

De pest in Aalst

We kunnen er niet meer omheen... 
Het najaar van 2019, volledig 2020 en ondertussen ook al volledig 2021 zullen voor eeuwig en altijd gekenmerkt worden als 'de Covid-19 jaren'. 

Het was februari 2020 … We hadden allemaal al gehoord van een dodelijk virus dat al vele slachtoffers maakte in China, maar het zou hier waarschijnlijk toch allemaal zo’n vaart niet lopen.

Wisten wij toen veel dat carnaval het laatste feestje werd dat we in Aalst zonder corona-dreiging konden vieren. Hoewel, … was het toen nog wel echt veilig ? We zullen het wellicht nooit weten.

In de pers verschenen toen artikeltjes met een toch al licht alarmerende klank : “De kans bestaat dat in de nabije toekomst het coronavirus vastgesteld wordt bij een patiënt in één van de twee Aalsterse ziekenhuizen”. In andere ziekenhuizen in België had men toen al slachtoffers, en alles werd in gereedheid gebracht om iedereen zo goed als mogelijk op te vangen.

Het werd een gruwelijke werkelijkheid … De sterftecijfers gingen de hoogte in, en niet veel later vielen ook in Aalst de eerste slachtoffers …

Voor de meesten onder ons de eerste ‘pandemie’ die we meemaken, maar het was zeker niet de eerste keer in de rijke Aalsterse geschiedenis dat een epidemie de stad bereikte.

Verschillende virussen, zoals de ‘Zwarte pest’ of de ‘Spaanse griep’, zaaiden reeds dood en verderf onder de bevolking. 
Deze ‘rampen’ hebben hun stempel op de geschiedenis gedrukt, overwegend maar niet altijd heel negatief. Zonder de pest zou er bijvoorbeeld geen peperduur Rubens-schilderij in de Sint-Martinuskerk hangen, of was er bijna zeker ook geen OLV-ziekenhuis geweest.

Hierbij alles wat jullie moeten weten over 'de pest' in Europa, Vlaanderen en Aalst. 

Werkelijk alles leed onder de ziekte. 
In eerste instantie natuurlijk de gezondheid. Maar ook de bevolkingsevolutie, de economie, tot zelfs de bouwfasen van de Sint Martinuskerk toe.

Soorten

De pest is een infectieziekte die wordt veroorzaakt door de bacterie Yersinia pestis
Het is een ziekte waarvan de bacterie wordt overgedragen van dieren (vooral wilde knaagdieren en vlooien) naar mensen, en naar later zou blijken ook van mensen op mensen.

Er bestaan drie typen pest: builenpest, longpest en septische infecties (bloedvergiftiging als gevolg van pest).

De incubatietijd (= de tijd die verstrijkt tussen de besmetting en de eerste symptomen) hangt af van het type. 
Terwijl men bij Covid-19 bijvoorbeeld rekent op een incubatieperiode van ongeveer twee weken, varieert dit voor de pest van enkele dagen voor longpest tot ongeveer een week voor builenpest en septische infecties.

De besmetting van dier op mens verloopt via een beet van, bijvoorbeeld, een besmette vlo, maar daarnaast kan contact met besmette dieren of producten daarvan ook al leiden tot een infectie.

Wat de onderzoeken naar Covid-19 ook zullen uitwijzen, er wordt al lang beweerd dat ook dit virus zou komen van dieren, met name vleermuizen.

Naar analogie met deze Covid-19 wordt ook de longpest overgedragen via druppeltjes die vrijkomen tijdens het hoesten, niezen en praten.
Builenpest daarentegen wordt verspreid wanneer de etter uit de builen terechtkomt in het lichaam van een gezond persoon.

De pest komt al lange tijd niet meer voor in ‘de nederlanden’, het laatste – geïsoleerde - geval bij mensen werd in Nederland gemeld in 1929. Wereldwijd komt de pest echter wel nog steeds voor in een aantal landen waaronder bijvoorbeeld Congo, Madagascar en Peru.

In het verleden ontstonden de pestepidemieën wanneer de ziekte bij ratten voor massale sterfte zorgde en de geïnfecteerde vlooien gedwongen werden een andere gastheer te zoeken … de mens ... 

De ziekte zou zelfs in de bronstijd al slachtoffers hebben gemaakt.

Dat concluderen onderzoekers van het Max Planck Institute for the Science of Human History. Ze baseren zich op een analyse van twee 3800 jaar oude skeletten die in het huidige Rusland werden teruggevonden. In beide skeletten werd dezelfde stam van de beruchte Yersinia pestis-bacterie aangetroffen. Dit is de bacterie die de pest veroorzaakt en onder meer verantwoordelijk was voor de pestepidemie in de Middeleeuwen.

De eerste epidemie waarover we een min of meer betrouwbare historische bron hebben, is de Pest van Athene (430-426 voor Christus). Deze plaag had grote maatschappelijke gevolgen en daarenboven was Athene op dat moment verwikkeld in een oorlog met aartsrivaal Sparta dat zijn troepen onmiddellijk terugtrok. Maar liefst een kwart van de Atheners stierf. 
De artsen, die niet wisten over welke voor ziekte het ging, waren de eerste slachtoffers. 
De Atheense leider Perikles was een van vele duizenden die overleden aan de pest. Athene zou de Peloponnesische Oorlog uiteindelijk verliezen door toedoen van de onzichtbare vijand, niet door de zichtbare. Later zou blijken dat dit niet over de pest zou gegaan hebben (zie later in dit artikel)

Het Romeinse Rijk kende twee zware epidemieën, waarvan de Pest van Antoninus (165-180 na Christus, genoemd naar de toenmalige keizer) de eerste was. Daar is vrij weinig van terug te vinden, maar het lijkt erop dat het rijk zich wel snel herstelde van de klap.

Over de Pest van Justinianus (vanaf 541 na Christus) is meer bekend. 
De pestbacil kwam toen mee met vlooien op zwarte ratten die met kooplui vanuit India het Middellandse Zeegebied bereikten. In 542 arriveerde de ziekte in de hoofdstad Constantinopel, waar een desastreuze epidemie uitbrak. De hele maatschappij zakte in elkaar. 
Ongeveer de helft van de bevolking stierf, zo’n 300.000 mensen. 
Eerst de armen, daarna de rijken. De maatschappelijke ontwrichting was enorm: markten gingen dicht, het paleis liep leeg, het leger wankelde.

De keizer probeerde de economie nog te stimuleren door een aantal grote bouwprojecten te starten maar dat werd een haast onmogelijke opdracht omdat het aantal beschikbare arbeidskrachten afnam. Omdat er minder bedrijvigheid was, kwam er natuurlijk ook minder belastinggeld binnen.
Justinianus probeerde de meubelen wat te redden door de belastingen te verhogen, maar dat had een negatief effect. Een belastingverlaging werd echter pas afgekondigd nadat zijn raadgevers daar acht jaar op hadden aangedrongen.
Omdat de wereld ook in deze tijd al nauw verbonden was, rukte de pest snel op: in 543 bereikte de ziekte Rome, een jaar later doken de eerste gevallen in Engeland op.
En in Constantinopel was het iedere vijftien jaar raak … 
Het zou uiteindelijk tot 750 duren voordat deze peststorm helemaal verdween.

In de late Middeleeuwen zorgde de ziekte wél voor veel aanzienlijkere maatschappelijke verschuivingen.


De ergste pestepidemie of ‘Zwarte Dood’ die Europa teisterde in het midden van de 14e eeuw had een nooit geziene bevolkingssterfte tot gevolg. Maar liefst één derde van de toenmalige Europese bevolking bezweek aan de ziekte die werd voorafgegaan door aanhoudende hongersnoden met een verminderde weerstand onder de bevolking tot gevolg.

In sommige regio’s in Engeland en Italië stierf toen zelfs meer dan de helft van de bevolking en volledig uitgeroeide spookdorpen waren er schering en inslag, wat natuurlijk niet alleen op economisch vlak, maar ook op cultureel, religieus en psychologisch vlak enorme gevolgen had.

Volgens de ‘International Herald Tribune’ (31/10/2019) toont het laatste onderzoek naar deze ziekte aan dat er in Europa eigenlijk van twee kanten uit bestookt werd met de ziekte. Er werden in DNA stalen immers sporen gevonden van bacteriën uit het noorden (Noorwegen), in andere stalen werden dan bacillen uit het zuiden gevonden.

In het noorden werd de pest tussen 1346 en 1361 van Scandinavië overgebracht naar Groenland waar de Vikings op den duur zo verzwakten dat zij niet meer opgewassen waren tegen de Eskimo's.
Het contact met Amerika werd toen volledig verbroken. Mocht dat niet weggevallen zijn dan was de ontwikkeling van de Nieuwe Wereld hoogstwaarschijnlijk heel anders verlopen.

In midden en zuid Europa (waartoe ook wij behoren) werd de pest binnengebracht vanuit Italië.

Het was in november 1347 toen een vloot van twaalf galeien de haven van Messina binnen vaarde. Ze kwamen van de Krim, een tussenstop van de zijde- en specerijenroute die het verre Oosten verbond met Europa.  
Toen de boten de haven binnenkwamen werd meteen duidelijk dat er zich hier een drama aan het afspelen was. Aan boord was nog nauwelijks een levende ziel te bespeuren, en de overlevenden hadden dikke zwarte gezwellen over heel hun lichaam.

De boten werden onmiddellijk terug de haven uitgestuurd maar het bleek te laat. 
De havenarbeiders die al in contact gekomen waren met de (dode) bemanningsleden hadden de ziekte natuurlijk al met zich meegenomen en het duurde dan ook geen week vooraleer de stad te maken had met honderden gevallen.

Begin januari 1348 klom de ziekte via de handelsroutes razendsnel van ‘de tip van de Italiaanse laars’ naar omhoog. Eerst Napels, daarna Rome, Pisa, Florence, Venetië. De enorm zware inslag van de Zwarte Dood in Florence was een voorbode van wat de rest van Europa te wachten stond.

Frankrijk en Spanje kregen de ziekte op bezoek in het voorjaar van 1348, een paar maanden na Italie.
Heel langzaam ging het verder tot heel Europa overspoeld werd met deze vreselijke ziekte.



Waar toen het gevaar dus binnen is gekomen met de boot, moeten we tegenwoordig aannemen dat het Covid-19 virus voor een groot deel via de luchtvaart werd verspreid.

En net als nu lag de eigenlijke oorsprong van de Zwarte dood ook … in China … Hoewel dit tegenwoordig nog voor wat wetenschappelijke discussies zorgt. 

Onderzoekers van het Max Planck Institute for the Science of Human History in Duitsland hebben namelijk het erfelijk materiaal van verschillende varianten van de pestbacterie gereconstrueerd, en in de genetische informatie vonden ze bewijzen dat de zwarte dood eigenlijk ontstaan is in Rusland.

De reconstructie van het erfelijk materiaal werd uitgevoerd op basis van monsters van het gebit van 34 pestslachtoffers uit 10 verschillende landen, waaronder Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en Rusland.

Met behulp van het erfelijk materiaal hebben de onderzoekers een soort stamboom van de bacterie opgesteld, waarbij vooral één tak een gemene deler van de andere bleek te zijn.

Deze variant kwam uit het monster LAI009, dat werd genomen in Laisjevo in de Russische Wolga-regio.
De pestbacterie


LAI009 is daardoor op dit moment de oudste bekende tak van de pestbacterie die in de 14e eeuw in Europa toesloeg. Dat betekent echter niet dat de vraag waar de Zwarte Dood vandaan kwam, nu eenduidig en definitief is beantwoord.
Volgens de wetenschappers kunnen er bij opgravingen in andere gebieden nog oudere varianten van de bacterie opduiken, waardoor ze het beeld van de oorsprong van een van de ergste pandemieën aller tijden weer moeten bijstellen.

Nog heel wat voer voor wetenschappers dus …

De ziekte begon ‘met gezwellen in de liesstreek of onder de oksels, die bij de een talrijker waren dan bij de ander. In de volksmond werden deze zwellingen ‘karbonkels’ genoemd.

Karbonkels worden ook ‘negenogen’ of ‘koolzweren’ genoemd.  Dit zijn eigenlijk een aantal steenpuisten die naast elkaar staan, soms vervloeiend in mekaar. Een karbonkel kan dodelijk zijn omdat de infectiehaard van de bloedsomloop naar de hersenen kan uitzaaien.


De dodelijke builen zaaien zich uit over het hele lichaam, zodat armen en dijen en andere lichaamsdelen overdekt raakten met zwarte of asgrauwe vlekken. Binnen drie dagen na het verschijnen van de beschreven symptomen bliezen de meesten, zonder enige vorm van koorts of andere begeleidende verschijnselen, hun laatste adem uit.


De bevolking reageerde heel gemengd op dit verschijnsel.
Sommigen zochten steun in het religieuze leven, anderen zochten hun heil in de drank en zopen zich te pletter.
De ene nam de vlucht, de andere bleef in de stad en speurde in verlaten huizen naar eten en drinken om te kunnen overleven.
Deuren werden dichtgespijkerd en gemarkeerd met een groot kruis, reizigers en kooplieden werden geweerd, maar niets leek te helpen.

De oorsprong en de verspreiding 

In 1338-1339 brak de pest uit in de christelijke gemeenschap van de Assyrische kerk aan het Ysikköl meer in het huidige Kirgizië.

In 1345 had de ziekte Sarai bereikt aan de benedenloop van de Wolga en dook ze op in de Krim. 
In 1346 duikt de pest op in Astrachan en in 1347 werd Constantinopel getroffen. In 1346 zijn er ook gevallen in Kaffa, een Genuees handelskantoor aan de Zwarte Zee. De ziekte zou in Kaffa terechtgekomen zijn toen de Mongolen die de stad belegerden en getroffen waren door de pest, honderden lijken van pestslachtoffers met katapulten in de stad schoten en zo de inwoners van de stad besmetten.

De overlevenden van Kaffa zouden met schepen de stad ontvlucht zijn. Dit zou blijken uit een verhaal geschreven door Gabriele de Mussi, een notaris in Piacenza in 1348. De ziekte zou dus door Genuese schepen in 1347 binnengebracht zijn in Europa.

Het jaar 1347 staat dan ook meteen gekend in gans Europa als het jaar van de Zwarte Dood (net als 2020 dus symbool zal blijven voor Covid)

De Genuese vloot besmette eerst Messina in Sicilië. Van Genua verspreidde de ziekte zich via het uitgebreide handelsnetwerk razendsnel in het Middellandse Zeebekken en daarna door Europa. Marseille volgde in november 1347, Carcassonne in begin 1348 en Parijs in de lente van dat jaar.

De ziekte bereikte later dat jaar ook Duitsland, de Nederlanden en Engeland.

De pest werd gezien als een straf van God voor de zondige mensheid en dat leidde ertoe dat men het eerder lijdzaam onderging en geen of weinig pogingen deed om aan de oprukkende pest te ontkomen. In plaats daarvan ging men boete doen om God te verzoenen en de pestheiligen aanroepen, het leidde tot een heropflakkering van de processies van flagellanten.

Flagellanten» (geselaars) trokken in nachtelijke processies van kerk tot kerk en van kapel tot kapel terwijl ze zich tot bloedens toe geselden.

Ze droegen witte kleding en marcheerden in campagnes van 33 en een halve dag, waarbij een dag stond voor een jaar van Jezus' aardse leven. In geen enkele plaats stopten ze langer dan een dag. Zo vestigden ze hun kampen in de buurt van steden om daar hun rituelen twee keer per dag uit te voeren.
Het ritueel begon met het lezen van een brief - waarvan men beweerde dat die door een engel was afgegeven - waarin de geselpraktijken werden gemotiveerd. Vervolgens vielen de flagellanten op hun knieën om zichzelf tijdens het zingen van stimulerende Geisslerlieder ritmisch af te zwepen.


Al snel bleek dat flagellanten behalve boetedoening ook de pest naar steden brachten waar deze nog niet was voorgekomen. Daarom werd later de toegang aan groepen geloofsfanaten ontzegd, waarop werd gereageerd met verhoogde lichamelijke boetedoening.

De komst van flagellanten leidde regelmatig tot een aanval op de joodse gemeenschap, die verantwoordelijk werd gehouden voor de pestepidemie.

Zoals vaker gebeurt bij grote rampen en onheil ging men echter verder op zoek naar verantwoordelijken. Zo werden onder meer de Joden beschuldigd van het vergiftigen van waterputten en bronnen en het mengen van een verdachte stof in het eten.

Balavignus, een Joodse arts in Straatsburg, gaf in 1348 bevel om de hele Joodse wijk schoon te maken en al het afval te verbranden. Hij voerde alles uit wat volgens de reinigingswetten van het boek Leviticus, het derde boek van de Hebreeuwse Bijbel, gedaan moest worden. Als gevolg van deze complete reiniging verdwenen de ratten en vlooien naar omliggende wijken en steden. Het resultaat was dat in de wijk van Balavignus slechts 5% van de bevolking slachtoffer werd van de zwarte dood.

In plaats van dat men de maatregelen van Balavignus overnam, klaagde men hem aan als een van de hoofdverantwoordelijken voor de verspreiding van de pest in Europa. Door foltering werd hij gedwongen een valse getuigenis over zichzelf af te leggen waarin hij verklaarde dat hij had meegeholpen aan het vergiftigen van de waterputten van de christenen, met als resultaat dat de gehele Joodse bevolking van Straatsburg werd uitgemoord.

De pestpandemie zou op die manier leiden tot uitbarstingen van Jodenvervolging in heel Europa. Er waren altijd al pogroms geweest tijdens de middeleeuwen, maar het aantal steeg enorm. Het begon in 1348 in Zuid-Frankrijk en Spanje.

Het fenomeen verspreidde zich zeer snel over Europa met tienduizenden Joodse slachtoffers tot gevolg. In de steden Bazel, Frankfurt, Straatsburg en Keulen werd de totale Joodse bevolking uitgemoord.

In 1349 dook de pest dan ook op in Noorwegen, Zweden en Ierland, Oost-Europa volgt in 1350 en Rusland in 1351.

Volgens sommigen maakte deze pandemie wereldwijd rond de 75 miljoen doden en in Europa zouden er tussen 25 en 50 miljoen doden gevallen zijn,hoewel die globale cijfers uiteraard moeilijk te controleren zijn. Andere bronnen spreken van 20 miljoen mensen in Europa en 40 miljoen wereldwijd. In eigentijdse bronnen kan men cijfers terugvinden over bepaalde bevolkingsgroepen en gemeenschappen, die dikwijls spreken over sterftecijfers tussen de 20 en 100%, de sterfte moet dus wel zeer aanzienlijk geweest zijn

Overal heerste er een angstpsychose en men nam zijn toevlucht tot boetedoening om «de gesel Gods» af te weren, wat dan aanleiding gaf tot abnormale gedragingen.

Toen in de omstreken van Geraardsbergen de epidemie hevig woedde (1381-82) verscheen op zekere dag een in het wit geklede ruiter die korenbroodjes uitdeelde. De legende vertelt dat al wie daar van at bevrijd zou blijven van de pest. Dit voorval wordt trouwens jaarlijks herdacht door het werpen van Pauwelbroodjes te Galmaarden op Sint-Paulusdag (25 januari).

Ons eigen Aalst lag er op het einde van de veertiende eeuw grotendeels “ ghedestruweerd» bij.
Aalst ging toen gebukt onder “de groete zwaere laste van de achterstelle vander lijfrenten» en uit stadsrekeningen uit de periode 1394-1395 bleek dat er meer werd “uutghegheven dan ontfaen».

De toestand was rampzalig, de heropbouw moeizaam, maar men zou er stilletjesaan wel doorkomen. Er was toen geen professor Van Ranst, maar men verkondigde toch ‘het komt goed’ ...

Het einde van de veertiende eeuw kende de zogenoemde “dansende pelgrims”.
Gegrepen door paniek, na uitzinnige losbarstingen, vielen ze neer in een soort hypnotische extase. In beide gevallen moest de kerk ingrijpen met strenge straffen.

Op 14 februari 1401 richtte Fi1ips de Stoute, in samenwerking met de Franse koning, te Parijs een groots opgezet “Cour d'amours” in; dit liefdehof was een soort luisterrijk aangekleed literair salon, bedoeld als afleiding tijdens de pestepidemie die Parijs opschrikte.

Het ging allemaal wat luwen en ook Aalst kon opnieuw wat herademen. De gemeente begon net opnieuw op zijn positieven te geraken, … toen de welvaart opnieuw op bruuske manier getopt werd door het opnieuw opduikende gevaar : de pest was terug.

Bij het heropduiken van de pest in 1423 werd te Aalst een “pestmeester ofte chirurgijn” aangesteld om de zieken te “laten” (aderlaten) en van de pest te “cureren”
De chirurgijn en het stadsbestuur, ze waren zeker van goede wil maar uiteraard totaal onmachtig om de kwaal te overwinnen. Het bleef de volgende jaren dus een op- en afgaan van de epidemie.

Vlaanderen werd opnieuw zwaar getroffen in de periode 1437-1439 en toen de pest opnieuw andermaal hevig gedurende de periode 1454-1455 daalden de inkomsten van het Land van Aalst in erfelijke cijns (= belastingen) enorm.
Dat was ook een gevolg van de plunderingen door de Gentenaars en van het wegblijven van de pachters (die gevlucht waren voor of gestorven waren aan de pest).

Bij een nieuwe uitbarsting in 1469, kwamen De Cellebroeders uit Brussel hun diensten aanbieden.

Het stadsbestuur stelde toen echter geen vertrouwen in dergelijke helpers omdat ze een slechte herinnering hadden bewaard aan de Lollardenbroeders die vroeger al geholpen hadden bij de verzorgingen in Aalst.
Deze instelling, gevestigd op het einde van de Pontstraat, werd immers opgeheven wegens verval van de kerkelijke tucht en men wou natuurlijk geen tweede keer datzelfde verhaal meemaken.

Waar men wel meer vertrouwen in leek te hebben waren ‘vrouwenhanden’, die beter geschikt leken voor deze 'zware karwei’.
De schepenen beslisten in overleg met de plaatselijke notabelen om over te gaan tot “eene fundatie van twalve zwarte zusters” om de bevolking bij te staan in deze tijd van hoge nood.

In het jaar 1474 verzochten de notabelen dus de Zwarte Zusters om zich hier te komen vestigen.

Het volgende jaar werd de oproep daadwerkelijk beantwoord en werd hen de taak opgedragen alle zieken, en ‘den scamelen lieden’ (= armen), maar in het bijzonder dezen die bedreigd werden door de “sieckte van pestilentiele bi te staene, hanthierne ende visentherene diesbegheren, toter doot.”

Gedurende vijf eeuwen hebben zij uiteindelijk strijd gevoerd tegen “smettelijke sieckten” en tegen ernstige en snel verlopende infecties.
Over de geschiedenis van de Zwarte Zusters is HIER meer te lezen.

Bij builenpest zijn het de lymfeklieren van de patient die werd gebeten door een vlo, die ontstoken en gingen veretteren. Omdat de huid een donkere, grauwe kleur kreeg, sprak men al gauw over  “de Zwarte Dood”... de verklaring van de naam ‘Zwarte zusters’ is dus niet ver te zoeken … In andere steden heeft men het ook wel eens over de 'Grauwe zusters'.

Van zodra ook een hoge koorts opkwam, ging alles heel snel. In tegenstelling met de slepende melaatsheid had de “gadoot” vrij snel een fatale afloop voor het slachtoffer.
Als de bacillen in de luchtpijpen terecht kwamen, sprak men van longenpest.
Terwijl men bij Covid-19 beweert dat dieren geen dragers zijn van de ziekte (enkele uitzonderingen ten spijt) en er niet kunnen aan overlijden, bezweken ook zij toen wèl aan deze virusziekten.

Vluchtelingen en doortrekkende soldaten waren natuurlijk grote overdragers van de ziekte. Voor burgers, afkomstig uit besmette centra, sloot men immers onmiddellijk de stadspoorten om de ziekte buiten te kunnen houden, maar aan de doortrekkende legers kon men de toegang tot de stad niet ontzeggen en via dit 'paard van Troje' kon de ziekte zich natuurlijk heel snel verspreiden.

Het was op verzoek van het stadsbestuur dat Jan de Proost (familielid van Dirk Martens) en zijn vrouw Sandrine van Steeland “gheconsenteert ende gheaccordeert hebben uut puren aelmoesen ende caritaten ... een en bogaert met huus ende erve, af te staen”, mits jaarlijkse 'betaling van een bepaalde som, eeuwig en erfelijk, voor een jaargetijde, te beginnen op 15de oogst 1476”.

Bekeken op het hedendaagse stadsplan was het zusterhuis gelegen tussen de huidige Esplanadestraat en het Peperstraatje dat vroeger in rechte lijn uitliep op wat nu de Graanmarkt is. Achteraan grensde het klooster aan het schuttershof van Sint-Sebastiaan.

Even later volgde de kerkelijke goedkeuring door de bisschop van Kamerijk. Een afschrift van deze in het latijn gestelde bulle over het “Monastery Negrorum sororum Alostensium” vermeldt onder andere dat de Zwarte Zusters onder de bisschoppelijke rechtsmacht vallen en dat hun getal voorlopig beperkt is tot twaalf. 
Naast de beoefening van de godsdienst zullen ze zich ook wijden aan begrafenisaangelegenheden.


Evenals de andere parochianen zijn ze onderworpen aan het tienderecht ten opzichte van de plaatselijke geestelijkheid. De oprichting van een eigen bidplaats wordt in het vooruitzicht gesteld.

De zusters konden zich dus volledig wijden aan hun nobele taken van verzorging en stervensbegeleiding.
Toch hielden de schepenen een stok .achter de deur: “legden de zusters te weinig ijver aan de dag dan had de gemeente het recht het klooster met zijn mobilair over te dragen aan een andere vrouwengemeenschap”.
Ook moesten de Zusters een “notabelen” man aanstellen om het beheer van hun bezittingen waar te nemen. Nu de Zusters beschikten over een vast verblijf bouwden ze ook een eigen kapel.  

De pest bleef ondertussen terreur zaaien gedurende het laatste kwartaal van de vijftiende eeuw.
In Brussel vielen zowat 15.000 doden in enkele maanden tijd. 


Bij de nieuwe tekenen van de ziekte werden in Aalst vrijwel onmiddellijk maatregelen genomen.
Zo werden zes bewakers aangesteld bij “de molestraetpoorte, de cattestrate ende ponstraetpoerten” om alle personen en goederen te weren die afkomstig waren van “contagieuxsen plecken”.
De inwoners werden er toe aangespoord “goede wareken van devocie te doene ende den almoghenden god om zijn gracie te bidden.”, het stadsbestuur beval in 1483 zelfs een novene “ter eere van God en van minen heere Sint-Anthonissen” … 
Het mocht echter allemaal niet baten …


De ziekte deed op 9 oktober 1483 opnieuw haar intrede te Aalst. Ninove en Geraardsbergen bleven evenmin gespaard. Men trachtte de zieken te redden door het zweten te bevorderen maar het “uitzweten” hielp niet …

Gedurende de maanden september, oktober en november bezweek ongeveer één vierde van onze bevolking, ongeveer 1200 inwoners.

In 1489 werd in Dendermonde een kapel gebouwd ter ere van Sint Rochus. De oprichters, de rederijkers “De Distelieren”, werden dan ook “Rochussen” geheten.

De legende vertelt dat Rochus werd geboren te Montpellier. 
Hij was de enige zoon van Joannes en Libera, die hij verloor toen hij 20 oud was. 
Zodra hij kon, gaf hij zijn geërfde vermogen aan de armen en vertrok in 1317 te voet naar Rome. Onderweg verpleegde hij zieken, bij voorkeur pestlijders, en verwierf spoedig naam omdat hij sommigen genas door het kruisteken over hen te maken.

Op zijn terugreis werd hij in Piacenza echter zelf door de pest aangetast, dat zich in eerste instantie toonde op zijn benen. 
In afbeeldingen wordt hij daarom vaak met een open been getoond, de wonden duidelijk zichtbaar. 


Hij trok zich terug in een bos en werd daar door een engel genezen.


Bij zijn terugkeer in Montpellier werd hij op bevel van zijn oom als spion gevangengenomen. Hij verbleef vijf jaar lang, tot aan zijn dood, in de gevangenis. 
Toen hij stierf verscheen er een engel in glanzend licht die verkondigde dat allen die Rochus aanriepen tegen de pest, genezen zouden worden. Dit verhaal ging onmiddellijk rond in Montpellier. Zijn oom liet zijn lichaam met veel eerbied wegnemen en liet vele lijkdiensten opdragen als schuldbekentenis.

Ofschoon nooit officieel heilig verklaard, vond al in de 14e eeuw zijn naam de weg naar het missaal en wordt zijn feest op verschillende dagen gevierd (16, 17, 18 of 26 augustus). Hij is de patroon tegen pest en besmettelijke ziekten, hij wordt gerekend tot de 14 noodhelpers. In Montpellier staat zijn patroonskerk, de Sint-Rochuskerk.

In Aalst hadden brouwers en hophandelaars aanvankelijk Sint-Arnout als patroon maar uit schrik voor de pest schoven zij deze Vlaamse heilige als het ware wat opzij, en in 1516 behoorden ‘de handelaars in bellen, hoppe, graenen ende zaet’ ook tot de “Neeringhe van de groote cooplieden onder de heilige Rochus”.

De Zwarte Zusters kregen het opnieuw hard te verduren maar ze kregen wel versterking. In 1540 werd hun getal van 12 op 18 gebracht met toelating van de schepenen.
In Ninove waren het de Grauwe Zusters die de armen en de zieken in tijden van besmettelijke ziekte verzorgden.
Van 1571 tot 1580 woedde de pest opnieuw heel hevig in Brabant. 
Ook Gent (1574), Brussel en Leuven (1578), Luik (1579) en Ieper (1580) kwamen aan de beurt.

Voor wat betreft de geschiedenis van Aalst werden de donkerste pagina’s geschreven tussen juni 1579 en april 1582. 

Het was een tijd van politieke en religieuze onrust, oorlogsgeweld en verraad, hongersnood en pest en daarenboven zaten we dan ook nog met een bezetting door Albanese ruiterij en Servisch-Kroatische huurlingen.

Al deze ellende ging gepaard met een ontstellend en onherstelbaar verlies aan leidende krachten die allen naar het buitenland waren uitgeweken.
Zoals bij elke epidemie, pandemie of ramp zijn het immers de landen met de sterkste leiders die er het sterkst zullen uitkomen. Een vergelijking met vandaag toont dit opnieuw heel pijnlijk aan. Door een  onduidelijke communicatie en zelfs het mekaar tegenspreken, bekomt men immers dat velen de opgelegde regels zelf gaan interpretteren en toepassen, met alle gevolgen vandien natuurlijk ... 

In Aalst bleef haast geen enkel gezin gespaard van de pest tijdens de belegering door de Geuzen (juni 1579 tot 22 april 1582).

Brieven die door de stadsmagistraat werden gericht aan de prins van Parma waren echte noodkreten.

12/8/1580 : ‘ de pest breidt zich uit In de stad en men weet niet meer waar de soldaten onder te brengen’.

13/8/1580 : ‘de pest en een andere aanstekelijke ziekte, de “currence” (dysenterie) genoemd, richten steeds grotere verwoestingen aan’.

20/8/1580 : ‘de uiterste nood en rampzaligheid waarin deze stad verkeert (wordt) steeds groter’.

6/9/1580 : ‘De Aalstenaars worden “geweldig aangevallen door de pest die zich meer en meer verspreidt met een wonderbare en grote sterfte, zodat de huizen leeg en onbewoond worden, terwijl de soldaten in de nog onaangetaste woningen dringen’.

Vanaf de 16e eeuw verschijnen er zogenoemde pesthuizen, waar pestlijders werden ondergebracht, vaak samen met leprozen (lepralijders) en dollen (krankzinnigen). 

Een pestmeester, meestal een monnik, droeg een lange jas en een masker dat wat leek op een pinguïnsnavel.
Dit masker was gevuld met kruiden (onder andere jeneverbessen en boerenwormkruid) om de kwade dampen tegen te gaan.

De pestmeesters bezwoeren de zieke met de vers ‘benedicamus domino’ (‘laten wij de Heer zegenen’ – psalm 117)… wat leidde tot de naam ‘domino’ … wat in Aalst vanaf de jaren ’30 ook leidde tot de domino’s die we kennen van carnaval.


Die grauwe figuren werden op sommige evenementen trouwens verboden en ze kregen de bijnaam van ‘zwarte plekken’ … (terug naar de oorsprong van de ‘builen’ dus).

De Aalsterse domino’s hadden het ergens horen ‘waaien’ en wouden dus ook de mensen ‘bezweren’. Daar kwam natuurlijk weinig van in huis, en in de plaats daarvan werd het ‘verwijten’... de typische bezigheid van de Aalsterse carnavalist ...
Midden jaren 60 verdween de domino uit het carnaval, en samen met hen het verwijten trouwens ook.

Veel toegepaste behandelingen bij pestlijders waren zweetkuren, aderlatingen, klisteren (= het toedienen van een lavement) en het uitsnijden van pestbuilen. Deze middelen haalden echter niets uit. Het ging immers om een bacterie waar alleen antibiotica tegen geholpen zouden hebben. Sterker nog, het uitsnijden van pestbuilen kon ertoe leiden dat anderen besmet raakten via besmette oppervlakken of ingedroogde deeltjes, omdat in een pestbuil de concentratie pestbacillen het hoogst is.

In Geraardsbergen bezweken 800 inwoners tussen 1578 en 1580.
Ninove werd eveneens zwaar getroffen tussen 1574 en 1581.
Ook Dendermonde kende een grote sterfte, ook onder de soldaten, nadat de Fransen in 1583 de stad hadden ingenomen. Er werd in 1584-1585 een aanzienlijke som geld betaald aan een paar personen om, gedurende 28 maanden, talrijke arme pestlijders te verzorgen en om “120 aerme personen die up de straten en elders bevonden zijn gheweest te begraeven”.

In 1597 heerste de pest nogmaals te Gent, Brussel en Dendermonde. Ook Wetteren en Melle kregen er opnieuw van langs.
In Aalst vreesde men dat “de zieckte haer (zou) verbreeden binnen de steden aft schependomme”.
Op dit tijdstip beschikte Aalst niet over een pestmeester ofte chirurgijn om de aangetasten “te laten ende van de voors. ziekte te cureren.
Uiteraard bestonden toen ook nog geen federale overheden en veiligheidsraden zoals nu wel het geval is, en verliepen communicaties enkel lokaal.

Het stadsbestuur besloot niet langer te wachten om over te gaan tot de aanstelling van een meester die, indien de kwaal een grotere uitpreiding nam, onmiddellijk zou kunnen ingrijpen.

Daarom legde “Mr. Heyndrick Breems, chirurgijn inzetene dezer stede” de eed af met de belofte dat hij de zieken “die gheen macht en hebben om hem te betalen” gratis zal verzorgen “ende de andere voor redelicker loon”. Hiervoor bekwam hij van de stad een “jaerlicx pensioen van XXIV libra gr.
Een ‘pro-deo’ dokter dus als het ware.  De libra was de valuta die ongeveer 240 penningen waard was.

Intussen bleef de bijstand aan de stervenden en de verzorging en opschik van de lijken bij ons toevertrouwd aan de Zwarte Zusters.
In het zelfde jaar 1597 schonk het bestuur van het Land van Aalst hulpgeld voor het herstel van hun klooster dat zwaar geleden had gedurende de godsdiensttroebelen. Het was ook waarschijnlijk rond deze tijd dat het aantal zusters werd opgevoerd tot twintig.
Gelukkig bleef onze stad toen wel gespaard van een nieuwe grote besmettingsgolf.

Na de vele verschrikkingen die het Land van Aalst had moeten doorstaan gedurende het laatste kwartaal van de zestiende eeuw trachtte het stadsbestuur toch “iets” te ondernemen om de angstige bevolking enigszins gerust te stellen. 

Tussen 1615 en 1636 werden bij de Sint-Ursmaars- of Kapellepoort pesthuisjes opgericht onder het toezicht van Paters Karmelieten en van pestmeesters.

Het was toen dat de ‘Scherrewerretoren’ de naam kreeg van ‘Schrobberstoren’.
In die toren verbleven immers de mannen die belast waren met het schrobben van die huisjes. Ze verdienden echter vooral hun brood als “mestrapers”. 

Voor deze bouw hiervan stonden de Wilhelmieten een deel van de Sr-Ursmaarsmeers af, namelijk een terrein van 37 are buiten de Kapellepoort om “te maeken huysen om aldaer in contagieuse ende gepesticeerde tijden te logeeren de ghemeene borgers ende insetenen dezer stede, die met soodanighe sieckten souden moghen besmet sijn, soo ist dat de Wilhelmynen de merschafstaen, en dat het vorseyde bollewerck tot dienste van den stede ende ten effecte voorseyt, souden worden gheemployeert.”

Het grootste deel van deze meers werd echter ingenomen door het pestkerkhof. Dit lag op de plaats van het huidige Statieplein en de Albert Liénartstraat. 

Het pestkerkhof had een grootte van 2 dagwand 98 roeden. 
In 1803 werd op dat pestkerkhof trouwens het 'stedelijke mestplein' ingericht.  De straatkeerders werden toen verplicht, zonder vergoeding, het hele terrein effen te maken. In 1804 werd dan op bevel van toenmalig burgemeester Egidius van Boterdael, een aantal bomen geplant rond het plein. In de tweede helft van de 19e eeuw kwam er dan de fabriek van de bekende garentwijnder, Jelie.
Buiten dit pestkerkhof lag er in Aalst ook een lazarijkerkhof dat de slachtoffers van melaatsheid herbergde. Dit lag buiten de stadspoorten, aan de Gentse Steenweg, naast de 'lazarij', waar zich toen ook de Lazarijkapel bevond.

Ongeveer een eeuw na de aansluiting bij de “Neeringhe van de groote cooplieden onder de heilige Rochus.”, wanneer zij opnieuw beschikten over een goed gevulde gildekas, besloot het gilde van de hop- en graanhandelaren in Aalst om een altaar voor haar patroonheilige Sint-Rochus op te richten.

In 1619 verzochten zij Pieter Paul Rubens om ‘het vizioen van de heilige’ te schilderen tot versiering van hun altaar in de parochiekerk. De gildebroeders bestelden dus een schilderij waarin Sint-Rochus aangesteld wordt tot voorspreker van pestlijders.

Rubens maakte er een dramatische en originele compositie van. 


Op het werk zien we Rochus die neerknielt terwijl hij over zijn schouder naar Christus kijkt die dynamisch achter hem oprijst.

Christus wijst naar een engel die een bord draagt met de woorden: ‘U zult een beschermer zijn tijdens pestepidemieën’.
Vlakbij zit de hond die Rochus brood bracht toen de heilige zelf bijna overleed aan de pest. Onderaan liggen pestlijders koortsig op hulp te wachten
Rubens voltooide het doek tussen 1623 en 1626.
In 1626 overleed zijn vrouw overigens zelf ook aan de pest.  

Boven het eikenhouten portiek van het Rochusaltaar tronen sedert 1632 vier beelden die de voornaamste pestheiligen voorstellen: de kluizenaar Antonius-abt, de patroon van de handboogschutters Sint Sebastiaan, de krijgsman Adrianus en de Christus dragende Christophorus.
De angst voor een nieuwe pandemie was zo groot dat de heiligenleer toen niet minder dan veertien pestheiligen kende.
De heiligen leefden in de geest van het volk als goden.

Omwille van de hoge besmettingsrisico’s kwamen er maatregelen … Zo verwierp men onder andere het gebruik van gemeenschappelijke zalen.

- Voor de verpleging van pestlijders werd de voorkeur gegeven aan kleine, afzonderlijke gebouwtjes met smalle, op schietgaten gelijkende venstertjes. Het was trouwens door een ver doorgedreven afzondering van de zieke en zijn huisgenoten, alsook door het betrachten van meer hygiëne, dat men de verspreiding van de kwaal trachtte in te dijken.

Vergelijk het met de huidige Covid-afdelingen in hospitalen, de social distancing en de hygiënemaatregelen (handen wassen, …) ...

- Besmette personen en mede inwonenden moesten op de straat “een wit peerseken” dragen, dat was een stokje van drie voet (0,91 meter) lang dat diende als waarschuwingsteken. 
Genas de zieke, dan bleef hij het “peerseken” nog drie weken dragen. Stierf hij, dan waren de leden van zijn gezin verplicht het stokje nog zes weken na zijn teraardebestelling te dragen.


Doet dit een belletje rinkelen … de 1,5 meter (eerst 1 meter) afstand houden die ons gevraagd wordt ... de quarantaine van twee à drie weken na genezing ...?

- Vóór de ingangsdeur van het besmette huis werd een wis (= samengebonden twijgen of stro) opgehangen of werd een lat geslagen. De deuren en vensters bleven hermetisch gesloten.
Eens per week werden in de straten grote vuren aangelegd om de lucht te zuiveren ...

- Barbiers-chirurgijns mochten geen pestlijders behandelen, dat werd de taak van een pestmeester. Bij de stadspoorten werden wachters aangesteld om te beletten dat “geïnfecteerden” de stad zouden betreden. De vreemdeling die zich aanbood moest een bewijsschrift voorleggen waaruit bleek dat in zijn gemeente geen pest heerste of dat hij ten minste op een afstand van acht huizen woonde van een haard van besmetting. 


- Niemand mocht vreemdelingen herbergen zonder de toelating van het stadsbestuur of van de “deken der christenheid”.

- Oud-kleerkopers, oud-schoenmakers noch voddenrapers mochten goederen van buiten de stad invoeren. Vooral vlas afkomstig van buiten de stad mocht niet worden verhandeld.


Een vermindering van het vervoer, een stopzetting van sommige beroepsactiviteiten …  Hoe men anno 2020-2021 zo gruwelijk dicht komt bij de maatregelen die toen genomen werden ...

Hoe kwam men de inbreuken op de voorschriften aan de weet?

Wel, … aanbrengers (‘verklikkers’) kregen een derde van de opgelegde boete, een ander derde kwam terecht in de stadskas, de rest was natuurlijk ... voor de vorst.

- Een gezonde maatregel was zonder twijfel het streven naar meer reinheid in de straten van de stad. Mest en vuilnis moesten buiten de stadsmuren worden gevoerd, goten en riolen moest men twee maal per week met water spoelen.

“Stinkende beesten” zoals varkens, geiten, konijnen, ganzen, eenden en duiven werden bij heersende besmetting uit de stad gedreven of gedood. Loslopende honden en katten werden uit de straat verdreven of werden zelfs gedood door een daartoe aangestelde “hondenslager”.
Honden waren toen immers een echte plaag, zelfs in de kerk moest de hondenslager ('stokman',  'hondenmepper') ze verdrijven.

De Varkensmarkt werd aldus uit het centrum verbannen en werd verwezen naar een braakliggende grond net buiten het centrum.
De ‘nieuwe beestenmerct op den meulendries”, ofte de ‘Veirkemert’ in Aalst was geboren ... we schrijven het jaar 1661.

Het enige houvast dat onze voorouders eigenlijk hadden was de aanroeping van de pestheiligen. Deze werden dan ook heel druk vereerd met kerkdiensten, met processies en met broederschappen die eigenlijk fungeerden als een soort geestelijke ziekteverzekering.
Net zoals tegenwoordig ook de mondmaskers in eerste instantie dienden als ‘geestelijke geruststelling’ …

Het was niet zonder reden dat het Aalsterse stadsbestuur gedurende de zeventiende eeuw krachtig bleef strijden tegen de gluiperige ziekte.
In Londen bedroeg het aantal doden respectievelijk 30.000 in 1603, 40.000 in 1625 en 70.000 in 1665.
Ook toen, net zoals tijdens onze corona periode, bleven deze officiële cijfers echter ver beneden de werkelijkheid.

De jaarlijkse kaarskensprocessie te Scherpenheuvel en de tienjaarlijkse opvoering van het Passiespel van Oberammergau herinneren aan beloften respectievelijk afgelegd in 1631 en in 1634 om aan de gesel te ontsnappen. In  Gilly bij Charleroi bestaat sinds eeuwen de vrouwenabdij van Soleilmont met het beeld van O.-L.-Vrouw van Rome. Dit beeld wordt jaarlijks, op de laatste. zondag van augustus, rondgedragen in de “Marche de la Grande Terre” van Chatelineau, als dank voor de bevrijding van de pest in 1635.

In het land van Aalst, meer bepaald in Geraardsbergen, bewaart men een zilveren chrismatorium van 1628, dat speciaal gemaakt werd voor het zalven van de pestlijders uit deze stad. De ziekte moet er wel duchtig hebben toegeslagen want het kerkhof van Hunnegem was te klein geworden.

Aangezien de begrafenissen aldaar tot gevolg hadden dat de verering van het mirakuleus beeld van O.-L.-Vrouw geen pelgrims meer trok, werd in 1647 een andere begraafplaats ingezegend. Volgens een taaie overlevering ging de pest sedert dit jaar niet verder dan het kapelletje van Sint-Rochus dat buiten aan de muur van het hospitaal was opgehangen. Slechts één priester is toen in leven gebleven! Na het verdwijnen van de besmetting kregen de karmelieten de toelating alle zaterdagen in de stad aalmoezen in te zamelen. Het “pestoordje” werd slechts door de Franse Revolutie afgeschaft !

In Aalst zelf kreeg de Sint Martinuskerk het hierboven reeds beschreven schilderij van Rubens en het Rochusaltaar werd met de beelden van vier pestheiligen bekroond in 1632.

De besmetting week echter niet.

In 1631 overleed het begijntje Joanna Dedemaecker.

Haar biechtvader geeft een boeiend relaas over haar afsterven. Joanna werd op het begijnhof aangesteld als novicemeesteres in 't Convent van Sint-Jozef in juni 1631. 
Een paar maanden later was novice Catharina Verleysen “totterdoot toe van de peste sieck" geworden.” Om besmetting te voorkomen moest de novicemeesteres met haar kandidaat begijntje het convent verlaten. 
Toen nam Joanna haar intrek in een huisje bij een medezuster. Ook deze werd aangetast. “Over sulx werd bevolen dat men de siecke zoude dragen naer het Convent van St.-Iozef omdat er geen meer plaetsen door het sterven zouden geïnfecteerd worden, hetwe1ck asoo.geschiet is. Doch Joanna, willende haer Mede-zuster niet verlaten, is met haer wederom gekeert.” De pestlijdster genas. “Joanna daerentegen is corts daernaer met de peste begrepen geweest.”

Op 28 oktober werd “de suyvere Duyve” begraven, 's nachts in stilte, naast het kerkje, in de kuil die dus eigenlijk bestemd was voor haar medezuster. Op haar graf plantte men een zwart houten kruis, dat in 1873 vervangen werd door de kapel van Sint-Antonius aan het begijnhof. 
Voor meer info over het begijnhof, klik HIER ...

Ioanna zou echter niet het laatste slachtoffer zijn, want kort na 1631 vielen maar liefst vijf Zwarte Zusters als prooi van de Zwarte Dood.
Het stadsbestuur was erg aangedaan door dit feit en als blijk van waardering bekwam de Overste een “recompense” De overlevende kloosterlingen werd vrijdom toegestaan van accijns - lees: belasting - op 25 zakken baktarwe, op evenveel zakken brouwgraan en op de drie vierden van een vat wijn .

De ziekte die zoveel leed veroorzaakte werd uiteindelijk bedwongen ... althans in onze streken.

Nieuwe gevallen bleven uit, en men kon het hoofdstuk ‘pest’ dus beginnen vergeten …
Een medicijn is er nooit echt gevonden, de ziekte is vanzelf weggegaan ...

Het eerste eeuwfeest van de overwinning op de pest werd natuurlijk feestelijk herdacht.

Op 16 augustus 1768 werd een solemnele mis opgedragen door de abt van de Ninoofse abdij van St.-Cornelius en Cyprianus (tot 1680 bezaten deze orbertijnen een refuge in de Molenstraat) .
Daarop volgde een processie waarin relieken van de H. Rochus werden gedragen door vier Paters Kapucijnen. Gedurende de novene was er dagelijks een mis te tien uur en 's namiddags lof.
De eerste avond was er een algemene verlichting van de stad en op de Grote Markt werd een groots vuurwerk afgestoken dat werd voorafgegaan door beiaardspel, klokkengelui en kanongebulder.
De novene eindigde met een processie en het luiden van de triomfklok.
Uit gans het Land van Aalst kwamen de gelovigen op deze dag hier toegestroomd.

Er werd op 23 augstus ook geschoten naar de vuurvogel. De winnaar kreeg een gouden medaille met een afbeelding van de grote pestheilige en in rand een kronogram : “InsIgne DatUM In JUbILIs sanCti roChl' 
Deze erepenning, een werk van de zilversmid Jan-Baptist Tonleyn, werd gewonnen door de zoon van de toenmalige organist-beiaardier, Cornelius Schepens, en werd op 7 januari 1769 geofferd aan st. Rochus. Dat gebeurde in het College. In het stadsmuseum is nog steeds één medaille bewaard van het jaar 1889. 
In 1866 werd een houten kapel met het beeld van de pestheilige opgehangen aan een herberg in het Krekelstraatje. later gekend als de Korte Ridderstraat die uitliep in de Nieuwstraat. Het kapelletje brandde af in 1910, maar het beeldje bleef gespaard.

Nog rond 16 augustus, de feestdag van Sint-Rochus, heeft er jaarlijks een hondenwijding plaats aan de Sint-Rochuskapel te Meldert. Deze kapel wordt in de volksmond ook wel 'Kapel Ten Nuvel' genoemd. Dit beschermd monument was oorspronkelijk een gebedshuis ter ere van Onze-Lieve-Vrouw ten Nood, maar toen omstreeks 1658 de pest in de streek woedde, werd de kapel toegewijd aan Sint-Rochus.

De pest heeft dus zeker bijgedragen tot de verering van verschillende goden en heiligen.

In de Griekse mythologie werd de pest veroorzaakt door pestpijlen afgeschoten door de goden. Zo veroorzaakte Apollo de pest in het Griekse legerkamp voor Troje. Het verband tussen pijlen en pest leidde er trouwens toe dat de heilige Sebastiaan een van de zes pestheiligen werd ...  
Maar is dit terecht ?
Misschien niet ...

De epidemie die in Athene woedde van 430 tot 426 v.Chr. wordt immers al sinds vele jaren bestudeerd en becommentarieerd. Van deze zogenoemde Attische plaag of de pest van Thucydides werd lang aangenomen dat het om pest of pokken ging, maar vandaag de dag wordt dat sterk betwijfeld omdat Thucydides de typische symptomen van de ziekte, zoals builen en zwarte vlekken, niet beschreef. 

Op basis van de karakteristieken die hij wel beschreef kan men er echter niet onmiddellijk een hedendaagse ziekte mee vereenzelvigen. Bij nieuwe opgravingen in 1994-1995, onder de leiding van archeoloog Effie Baziotopoulou-Valavani en onderzoeken door Manolis Papagrigorakis en zijn medewerkers, ontdekte men dat Salmonella (Salmonella enterica serovar Typhi) de oorzaak moet geweest zijn ...

Wat ook de oorzaak was, de epidemie leidde tot een dramatische terugloop van de bevolking en een volledige ineenstorting van het sociale en economische verband en van de militaire slagkracht van de stad.

Een nieuwe pestpandemie, zij het niet meer in onze streken, begon in 1855 in de provincie Yunnan in China, waarschijnlijk alweer door een besmetting via wilde knaagdieren. 
Toen een Muzelmaanse rebellie uitbrak in de provincie werd de ziekte met de vluchtelingen mee naar het zuiden genomen en bereikte belangrijke zeehavens zoals Pakhoi in 1882 en Kanton en Hongkong in 1894.
Van daar verspreidde de ziekte zich naar Indiase steden zoals Bombay in 1896, en van daar trok de pandemie verder door de wereld. 


In 1899 werd Madagaskar getroffen, het eiland had daarvoor nooit pest gekend, maar is sindsdien een broeihaard voor de bacil gebleven. In datzelfde jaar werd Zuid-Amerika bereikt, waar de ziekte zou blijven opduiken tot ver in de twintigste eeuw. San Francisco was in 1899 aan de beurt en ook in de VS blijft de ziekte tot op vandaag opduiken.

Deze pandemie kostte alleen al in China en India meer dan twaalf miljoen mensenlevens en ze verspreidde zich over alle bewoonde continenten. Het is tijdens deze uitbraak van de ziekte dat de pestverwekker in 1894 in Hongkong ontdekt kon worden door de Frans-Zwitserse arts Alexandre Yersin.
De derde pandemie werd officieel als beëindigd beschouwd door de WHO in 1959 toen wereldwijd slechts 200 gevallen werden gerapporteerd.

De laatste grote uitbraak die in verband gebracht wordt met de derde pandemie vond plaats in Peru en Argentinië in 1945 en werd bezworen door massaal DDT te sproeien. Sindsdien zijn er nog belangrijke uitbraken geweest in Afrika, Indonesië, Zuid-Amerika en Vietnam.

In de Tweede Wereldoorlog heeft het Japanse leger de pest trouwens ook als een biologisch wapen gebruikt. In Mantsjoerije werden burgers en krijgsgevangenen opzettelijk met de ziekte geïnfecteerd. De effecten werden bestudeerd en de slachtoffers werden soms bij bewustzijn ontleed.

Ook werden besmette vlooien onder de Chinezen verspreid. Uiteindelijk zouden hierdoor ongeveer 200.000 Chinezen aan de ziekte overlijden ...  
De eerste biologische aanval? Zeker niet!

Het is alleszins vroeger al gebeurd, dat de plaag ingezet werd als biowapen. Zo werden in de Middeleeuwen in bijvoorbeeld kasteeloorlogen lijken die besmet waren met de pest over muren gekatapulteerd naar de vijand. 
Of zo hebben de Japanners ooit een regenval met besmette vlooien uit vliegtuigen laten vallen. 

Wie nu slechte bedoelingen heeft en de technische expertise heeft om van de bacterie een wapen te maken, zou dat ook gewoon kunnen”, zegt wetenschapsjournalist Eric Boodman. 

In de jaren ‘50 en ‘60 ontwikkelden zowel de VS als de Sovjet-Unie (SU) trouwens manieren om de pestbacterie te kunnen verspreiden via kleine druppeltjes. Volgens Ken Alibek, een bioloog uit de voormalige Sovjet-republiek Kazachstan, was de SU destijds zelfs in staat om pest-wapens te produceren waarvan de bacteriën resistent zijn tegen minstens 10 van de meest voorkomende medicijnen om de ziekte te bestrijden. De ontwikkelde bacterie zou zelfs het menselijke immuunsysteem kunnen omzeilen en zou kunnen overgedragen worden van mens op mens.

En wat ook hoogst zorgwekkend is: na de val van ISIS in Mosul (zomer 2017) werden in de universiteit van die stad onderzoekspapers ontdekt waarin wordt ingegaan op het experimenteren met chemische wapens op mensen. Al werden er voorlopig nog geen bewijzen gevonden van opgezette programma’s voor het gebruik van biologische wapens, toen ISIS in Irak en Syrië steeds meer terrein verloor, werd gevreesd dat de terreurgroep wel eens vaart zou kunnen zetten achter de ontwikkeling van zo’n wapens om zich te wreken op het Westen.

Wilde knaagdieren zijn nog steeds drager van pestbacillen en van 1978 tot 1992 vielen er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie 1451 doden ten gevolge van de pest in 21 landen. 
In het Indische Surat was er van augustus tot oktober 1994 een epidemie met 6344 vermoede en 234 bewezen gevallen met 56 doden. De bacil die verantwoordelijk was voor deze nieuwe uitbraak bleek een gemuteerde versie die minder vermogen had tot schadelijke werking.

De pest is echter nog steeds niet volledig uitgeroeid. In India is rond de millenniumwisseling (2000) nog een kleinschalige epidemie geconstateerd.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) kwam in oktober 2017 met een alarmerend bericht: sinds augustus van dat jaar heeft de pest in Madagaskar al bijna 100 mensen het leven gekost. Ook zijn er ruim 1100 gevallen van besmetting bekend. Vanaf het moment dat de ziekte aan het einde van de negentiende eeuw het eiland bereikte, hebben de inwoners van Madagaskar regelmatig te maken gehad met pestepidemieën.

Het is mogelijk dat de Zwarte Dood zijn eigen graf gegraven heeft door té besmettelijk te zijn en te snel zijn slachtoffers te doden; daardoor blijft er lokaal al gauw niemand meer over om de ziekte op anderen over te dragen. Om dezelfde reden veroorzaakt het angstaanjagende Ebola-virus - tot nu toe- slechts uitbraken van beperkte omvang. Ebola komt echter telkens terug omdat het sluimerend overleeft in een nog niet geïdentificeerde diersoort.


De ziekte is - bij tijdige diagnose - met antibiotica tegenwoordig goed te behandelen ...

Nog een kleine samenvatting van overdracht van de pest van dier op dier, dier op mens en van mensen onderling ...


Alles over de Spaanse Griep : HIER

Bronnen :

scriptiebank.be Jan Vandeburie
Het land van Aalst jaargang 27 - 1975
Kerknet.be
persregiodender.be 3/6/2019
sintantoniusaalst.be
lecavzw.be
biblija.net (psalm 117)
scientias.nl/builenpest
vrt, radio 1, ‘de wereld van vandaag’, 27/2/2020 interview met professor emeritus Bob Van Hee
pnas.org (Proceedings of the National Academy of Sciences of the USA)
De voorpost, carnavalsuitgave 1983
isgeschiedenis.nl
de werkman 26/12/1890
de Gazet van Aalst 2/6/1962
NOS 20/10/2017 : Bijna honderd doden door de pest op Madagascar
wikipedia ‘flagellanten’
wikipedia ‘pestheiligen’
micropedia.nl (afbeelding pestheilige)
nationalgeographic.nl
wikipedia ‘pest’
flagellanten : Flagellanten in Doornik - miniatuur van Pierart dou Tielt in het Tractatus quartus van Gilles Li Muisis, .
wibnet.nl : wetenschap in beeld
The infographics show : what made the black death (the plague) so deadly?
msf-azg.be
iht.com
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (rivm.nl)

dinsdag 21 april 2020

Magda Paepe - Jan Borms : 'Doe mee'


Sedert midden jaren ’70 kon men op zondagmorgen de beentjes strekken en meeturnen met het BRT programma ‘Doe mee’.
Twee Aalstenaars lagen hier mee aan de basis en zorgden er onder andere ook voor dat ‘turnen’ in Aalst steeds een belangrijke plaats in de sport- en ontspanningswereld heeft ingenomen.

Het programma werd uitgezonden op zondagmorgen om 9u00 en  werd herhaald op zaterdag om 14u00. Dat echter niet iedereen akkoord was met het vroege zondaguur, kan gelezen worden in een opiniestukje van 14 maart 1980 :

(BRT tv) Bent u wakker op zondagmorgen? 
Bent u fit genoeg om te turnen op de muziek van ‘Doe mee’? 
Kan u volgen als even later een hoogst interessant programma herhaald wordt? 
Kan u genoeg belangstelling opbrengen voor ‘Konfrontatie’ of ‘Open school’?  
Ik niet, ik wil zoetjes wakker worden en ik heb er een gloeiende hekel aan mijn zondagse pistoletjes op te eten bij Joos Florquin. 
Dat de BRT ons alsjeblief gerust laat en al die uiterst boeiende programma’s, want dat zijn ze, op een schappelijk uur uitzendt

Doe mee’, het BRT-programma met 'tips en tricks' om gezond en fit te leven bevatte onder meer oordeelkundig samengestelde recepten en vertrouwelijke gesprekken met een arts. 
Hun uitgangspunt was dat men het leven niet kan verlengen, maar integendeel wel kan verkorten en dit door onder meer het verwaarlozen van de zogenaamde ‘risicofactoren’
Deze risicofactoren onder controle houden betekent onder andere een degelijk ‘algemeen menselijk prestatievermogen’ opbouwen dat ruimer te zien is dan enkel een ‘lichamelijke prestatie’.

Ook dat laatste (ook wel eens physical fitness genoemd) is op zijn beurt ook ruimer te zien dan enkel maar ‘vrij zijn van ziektes’.
  

De band met het publiek was bijzonder goed, en de kijkcijfers logen er dan ook niet om. Toen de eerste aflevering werd uitgezonden kon men rekenen op 'amper' 35 000 dapperen, aan het eind van het jaar waren dat er al 250 000!

De vijf presentatoren (op onderstaande foto van links naar rechts) Myriam Saels, Magda Paepe, Jan Borms, Johny Voners en Kris Smet, turnden, kookten, en gaven gezondheidstips dat het een lieve lust was.
De drie rubrieken bestonden uit 10 minuutjes turnen met Magda en Jan, 10 minuten in de pot roeren met Myriam Saels en een begrijpelijk dokterspraatje met afwisselend een huisarts, een kinderdokter, een psychiater en een cursus EHBO van het Rode Kruis dat aan elkaar werd gepraat door Kris Smet.

Johny Voners speelde er met plezier en overtuiging ‘het slechte voorbeeld’. Hij was eigenlijk ook een beetje de vreemde eend in de bijt, want hij wist eigenlijk niets af van turnen of koken. Hij was het dan ook regelmatig (gespeeld of echt?) oneens met de raadgevingen van de dokters. 
Wat men hem zeker niet kon verwijten was wel zijn ongelooflijke bereidwilligheid en strijdvaardigheid. 
Iemand nodig met een gebroken been voor de EHBO cursus? 
-> Johny lag al te kermen. 
Iemand nodig om te kijkers te tonen hoe ‘stijf’ sommigen onder ons hier rondlopen? 
-> Johny stond al te trappelen van ongeduld, wel is waar zonder warming-up ...
Iemand nodig om te tonen hoe men best niet in de zetel zit?
-> Johny lag al krampachtig zijn best te doen om toch maar zo diep mogelijk in de kussens te duiken...

En terwijl een boekweitkoek gepromoot werd als zijnde ‘gezonde voeding’ wou Johny het eerder hebben over ‘een klont boter en een goed stuk spek’...  
Laat het nu net Johny Voners zijn die zijn televisie carrière verder zette en later wereldberoemd zou worden door zijn 'dagschotels' in F.C. De Kampioenen' …

Dat de kijker wel degelijk meedeed, bewezen de talrijke lezersbrieven met nuttige wenken, bedenkingen, maar ook opmerkingen als het wat te moeilijk of te technisch werd.

Een goede gezondheid wou men dus bereiken door middel van een bewegend leven, een kwalitatief goede en evenwichtige voeding en een mentale en fysische gezondheid.

Vooral bij het ‘bewegend leven’ werden Magda en Jan betrokken.
Onder de vorm van enkele gymoefeningen poogden zij de kijker te sensibiliseren en hen bovendien op een concrete en aangename manier te helpen door duidelijke instructies te geven.

Magda Paepe en Jan Borms, beiden dus bekend van het programma ‘Doe mee’ zijn beiden geboren in Aalst, in volle oorlogsjaren.

Magda Paepe is de kleindochter van kunstenaar Cyriel Poep, gewezen voorzitter van de Bond voor
Oud-leerlingen van de Academie voor Schone kunsten te Aalst (B.O.L.A.S.K.A.).

Magda is geboren op 28 december 1943 en is in Aalst zeker geen onbekende. Haar ouders hadden een klerenwinkel in de Koolstraat.
Ze is oud-leerlinge van de ‘Dames Van Maria’, beter gekend als ‘De Dams’.  Het grootste deel van haar vrije tijd bracht ze door bij de scouts (gidsen) en bij de balletschool, maar vooral ook bij de ‘Turnkring Aalst’.  
Haar latere studiekeuze bleek dan ook helemaal geen verrassing te zijn : het werd ... LO Sportkot Leuven.


De eerste drie jaren moest ze ‘bij de nonnen’ les volgen. Het werd een toffe maar fysiek zeer zware tijd. Het pendelen tussen Aalst en Brussel maakte dat er eigenlijk enkel kon gestudeerd worden tijdens de weekends, in de vakantie en tijdens de blok.

Ze studeerde af als licentiaat-geaggregeerde HSO lichamelijke opvoeding aan de KUL in 1963. 
Tijdens diezelfde zomer trok ze naar Canada waar ze samen met Valeer Stijnen de colleges en demonstraties van professor Bottu mocht ‘opvrolijken’ met proeven aan de toestellen en ritmische gymnastiek. De professor was naar Canada getrokken om er zijn ‘Scandinave dynamique’ te prediken, een 'nieuwe' soort gymnastiek die hij ook vereeuwigde in een boek.

Na deze twee maanden werd ze opnieuw aan ‘De Dames van Maria’ verbonden, dit keer als turnlerares, en dat zou ze 34 jaar gemotiveerd volhouden.

Intussen was Magda ook gelukkig getrouwd met Jan Borms (1969) en kwamen er ook twee dochters, Kim en Jutta. In 1972 verbleef het jonge gezinnetje gedurende vier maanden in Zuid Afrika.
Jan werkte er als gastdocent, zijzelf kon genieten van haar tweede zwangerschap. 

Ze bleef nog 15 jaar actief in de Turnkring en 10 jaar in de balletschool.

De presentaties in het TV familieprogramma Doe Mee (wat ze gedurende 8 jaar meepresenteerde) werden onvergetelijke ervaringen …

Toen de studerende dochters meer aandacht opeisten stopte ze echter alle nevenactiviteiten en bleef alleen actief met lesgeven op school en tennis na de school.
Op 1 januari 1998 heeft ze er een streep onder getrokken. Van een ‘Kimback’ was toen nog geen sprake en de spreekwoordelijke streep mocht dan ook als definitief einde van de carrière worden beschouwd.

Dank zij de T.B.S. uitstapregeling op 55 jaar begon het zalige leven na de school onder het motto “alles mag, niets moet”. Er kwamen nieuwe uitdagingen zoals antiekrestauratie, bloemensierkunst, gastronomie, tuinieren, Portugees studeren enz.
Het koppel bleef trouw aan skiën, tennis, aerobics, nog meer en verder reizen, de V.S., Canada, Australië, China, Brazilië, Nieuw-Zeeland, India, Zuid Afrika, Namibië, Vietnam, Cambodia, Thailand, Laos, Hawai, Cuba….

Op de eerste plaats wordt er nu genoten van de kinderen en de kleinkinderen.
Kim is psychiater, woont in Kleine Spouwen (Limburg), is gehuwd met Peter Van Lint, gastro-enteroloog, en heeft 4 kindjes (Pepijn, Kato, Dauwe en Mare).
Jutta, die in 2003 Expeditie Robinson won, heeft een eigen praktijk van holistische geneeskunde thuis in Tielrode. Ze huwde op 08/08/2008 met de neef van Hugo Offeciers, Edwin Van Muylder, ostheopaat en acupuncturist. In 2010 kregen ze hun eerste kindje, Merel.

Jan Borms volgde na zijn humaniora H.I.L.O. aan de RUG. Zoekend naar een leeropdracht begon hij
in Aalst als bijzonder leraar turnen in het Stedelijk Lager Onderwijs.
Jan woonde op de Boudewijnlaan, en de buren konden dus wel eens meegenieten als hij aan het trainen was.

Daarna werd hij werkleider va het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding aan de VUB, voornamelijk in de sector ‘Menselijke biometrie en bewegingsontleding’.

In 1963 vertelde hij wat zijn eigenlijke taak was als ‘turnleraar’.

In het beginsel bestaat mijn werk erin de aspiranten – jongens van 13 tot 16 jaar – en de grotere turners de technische aspecten van de turnoefeningen aan te leren.
Bovendien houd ik mij bezig met de conditietrraining. Het is immers gebleken dat de opvoering van de techniek bij een turner niet mogelijk is zonder een passende power-training. om de kracht te ontwikkelen moeten er bijkomende oefeningen verricht worden.
Voor jongens onder de 16 jaar is die training echter volstrekt uit den boze. De nog niet tot volle ontwikkeling gekomen spieren worden door de krachtoefeningen gehypertrophieerd, zodoende dat ze vaak daardoor in hun groei geremd worden. Zo zullen bijvoorbeeld oefeningen met gewichten, die bij volwassenen heilzame gevolgen hebben en de spierkracht verhogen, een schadelijk gevolg hebben voor jongens van minder dan 16 jaar
."


In 1964 mocht de toen 23 jarige Jan, licentiaat in de lichamelijke opvoeding’ als ‘fullbright fellow’ tijdens een studieverblijf van 9 maanden aan verscheidene universiteiten van de staat Oregon (US) research verrichten.

Prof. dr. Jan Borms was in zijn professionele carrière onder meer 
- emeritus hoogleraar aan de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie van de Vrije Universiteit Brussel, 
- vakgroepvoorzitter en hoofd van de wetenschappelijk eenheid BIOM, 
- Past Founding President van de 'International Society for the Advancement of Kinanthropometry' , 
- verkozen Fellow van de 'American Academy of Physical Education' , 
- fellow, 
- bestuurslid of gewoon lid van vele andere wetenschappelijke genootschappen waaronder het American College of Sports Medicine.


De turnzaal op het Vredeplein heeft hij letterlijk en figuurlijk uit de grond helpen stampen. Het is ook in die periode dat hij aktief is gaan werken in de Stedelijke Turnkring.
En het is ook daar dat hij zijn toekomstige vrouw, Magda, leerde kennen. 
In 1969 huwde het koppel.

Als lid van het Komitee der Turnfederaties was Jan ook betrokken bij het organisatiekomitee voor een rondreis van een Japanse keurturnploeg in 1972. 
Op vraag van de Erembodegemse sportjournalist Louis De Pelsmaeker, bekommentarieerde hij er de demonstratie, en dit vooral omwille van de technische kant van de oefeningen. Hij leerde er veel mensen kennen en kwam in de greep van het mediagebeuren.

Nog later sprak Lambert Van De Sijpe, een streekgenoot uit de Faluintjes, hen aan met de vraag of ze niets voelden voor een gezinsprogramma op TV.
Het sprak het koppel aan, en ze voelden zeker wat voor het concept ‘gezinsgymnastiek’. 

Het koppel nam toen ook het initiatief om Paula Semer (de toenmalige ‘leading lady’ van de televisie) te kontakteren, die hen prompt uitnodigde voor een gesprek.
Intussen, we schrijven december 1973, trad Magda samen met Mevrouw P. Van De Velde op in het TV programma ‘Stress bij de werkende en thuisblijvende vrouw’, een onderdeel van het programma ‘Alledag’.

De besprekingen over een nieuw programma evolueerden gunstig. In de afdeling ‘wetenschappelijke en nuttige programma’s’ kwam de uitzending ‘Doe Mee’ tot stand. In 1974 werden twee proefopnamen gemaakt, die echter niet werden uitgezonden, ofschoon men er toch blijkbaar wel degelijk in geloofde.

Er werd nog wat gefine-tuned en met een nieuwe ploeg, onder leiding van Nic Bal, verscheen het programma dan uiteindelijk toch op het kleine scherm.

Naast ‘Doe mee’ waren ze eveneens betrokken - als een hobby – bij nog enkele andere televisie en radioprogramma’s zoals 'Telegym', 'Gezondheidsmagazine', 'Radioconditietips', …

In 1978 ontving Jan de wetenschappelijke Van Clé prijs en later werd hij bekroond met de 1989 'Philip Noel Baker Research Award' (ICSSPE, Unesco).

Hij was oprichter en hoofdredacteur van de eerste gezondheidsnieuwsbrief in België BodyTalk, Series Editor van de internationaal befaamde Karger reeks 'Medicine and Sport Sciences' en was eveneens chairman van de 'Editorial Board van de International Council of Sport Science and Physical Education' (Status A organisatie bij Unesco en IOC)...
Schrijf dat allemaal eens op je naamkaartje :-) 

Jan was ook gedurende 25 jaar commentator voor de BRT en voor Eurosport van de belangrijkste internationale turncompetities, waaronder wereldkampioenschappen en 6 Olympische Spelen. In totaal nam hij deel aan een duizendtal TV en radioprogramma's.

In oktober 1981 verscheen in een artikel volgende opinie over doping :

Na de Olympische spelen van 1988 verscheen in de krant dat Jan Borms, voorzitter van Turnkring Aalst en leraar lichamelijke opvoeding, voor de BRT televisie in Seoel aanwezig was om deskundige commentaar te geven bij het onderdeel turnen.
Commentaar die door de vele kijkers hoog werd gewaardeerd, met een ‘10’ om het in turntermen te zeggen”.

In 1989, tijdens de uitzending van het Wereldkampioenschap turnen’  in Stuttgart stond hij er zelfs alleen voor.  Louis de Pelsmaeker mocht thuisblijven en mocht luisteren naar ‘de specialist’. 
Jaren later mocht ook journalist Carl Huybrechts niet mee naar de Olympische Spelen in Los Angeles. In een interview verklaarde hij ‘Het is duidelijk dat het feit dat ik niet naar LA mag een uiting is van desappreciatie. Gewoon het feit om door de hoofdredacteur niet in de ploeg te worden opgenomen om naar Los Angeles te gaan is echter een ontgoocheling. Vooral omdat er wel iemand bij is die met de sportredactie niets te maken heeft (en die laatste was, inderdaad …)

Zijn carrière, waartoe ook de Turnkring behoorde (de eerste stappen zette hij reeds vanaf 1959 als trainer in het kunstturnen), was meer dan een gewone hobby in termen van tijd, inzet, engagement en toewijding. 
Zijn droom dat de stad Aalst uiteindelijk ook zou kunnen beschikken over een volledig uitgeruste turnhal is intussen werkelijkheid geworden met de opening in het najaar van 2016 op de site Schotte.

https://www.turnkringaalst.be/
De Turnkring Aalst, die het levenslicht zag in 1946 is ondertussen ‘Koninlijke Turnkring Aalst’ geworden. 

Het turnen in de vereniging in een eerste periode -van de stichting tot het begin van de zestiger jaren- onderscheidde zich van meet af aan van de schoolse lichamelijke opvoeding, onder meer door het zogenoemde toestel turnen, waarbij vooral het sportieve element opviel.

Het doorgedreven zogenaamde "Olympisch turnen" deed z’n intrede in de jaren ‘60. Enige jonge ambitieuze trainers (Jan Borms, Magda Paepe, Cor Van der Goeten) voerden zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de trainingen gevoelig op. Het resultaat liet niet lang op zich wachten. 
Op enkele jaren tijd veroverde de kring meer dan 30 regionale en nationale titels. Het absolute hoogtepunt was 1964 met 4 nationale jeugdtitels en de trofee van de sportverdienste van de stad Aalst.

Vandaag staat de koninklijke turnkring open voor zowel recreatieve gymnasten als voor gymnastiek op competitieniveau (tumbling en acro).

Magda en Jan ...
Een koppel dus dat heel veel betekende 
voor de Aalsterse (en nationale en internationale) turnwereld !

Meer info over de turnkring : HIER 


Bronnen :

Viering Jan Borms (via turnkringaalst.be)
HLN 11/1963 (via turnkringaalst.be)
HLN 1977 (via turnkringaalst.be)
HLN 9/1967 (via turnkringaalst.be)
Aalsters Nieuw Magazine van februari 1976 (via turnkringaalst.be)
Teletop januari 1980 (via turnkringaalst.be)
‘Telegym’, BRT 1981, Magda Paepe en Jan Borms
KUL : prom64.one
De Voorpost 11/11/1988
delcampe.be
ronnydeschepper.com (interview Carl Huybrechts) 6/7/2016
Dag Allemaal oktober 1989

donderdag 16 april 2020

Yvonne Wauters - Roosje Heikant

Yvonne Wauters was reeds in haar jonge jaren te zien in Tienerklanken en onder het pseudoniem Roosje Heikant nam ze een plaat op bij Decca. 
Zij is geboren te Aalst op 12 december 1952 en overleed onverwachts op 16 maart 2015.


Op de hoes van haar singletje 'De Drinkebroer', dat uitkwam eind jaren '60 staat een jonge, knappe, maar een misschien toch een beetje droevig kijkende Yvonne. 
Droevig kijken moest ze echter zeker niet doen, want 'De Drinkebroer' haalde in november 1968 zelfs plaats 3 in de hitparade. 
Nummer 1 was toen 'My little lady' van The Tremeloes. Nummer 2 was 'Les bicyclettes de Belzise' van Engelbert Humperdinck. Net achter haar vonden we Heintje met 'Heidschi Bumbeidschi' en De Domino's met 'Michaela'. 

In de Gazet van Aalst vinden we die dag terug  'Wat gaan we nu meemaken? Zal (ons) Roosje nu meteen de groten komen bedreigen met haar liedje? Het is best mogelijk. Te meer omdat zij kan rekenen op de steun van de plaatselijke fans. En die zijn er met trosjes …"


Verder kunnen we lezen dat 'elke rechtgeaarde Aalstenaar in dit meisje onze 16-jarige Yvonne Wauters herkende … in onvervalste stijl, die ook de Zangeres zonder Naam aankleeft, weet dit debutantje ons van meet af aan te overtuigen. Het is helemaal geen verwijt dat zij het in 'smartlappen' zoekt. Ge moet het maar kunnen ... En zij kan het!'

Op de B-kant van het plaatje stond ‘Kleine Peter’. Een lied dat al eerder werd uitgebracht (1962) en dat later ook terecht kwam op de lp 'Vergeten Pareltjes, volume 7' en uitkwam in 2003 bij Silver Star. Zij mag daar pronken met haar lied naast onder andere Bobbejaan Schoepen, Bob Scholte, Jef Burm, Lily Castel en Marcel Hellemans … om er maar enkele te noemen.


In een interview over haar zangcarrière in het Laatste Nieuws vertelde ze in 2012 het volgende:

"Indertijd bood platenmaatschappij Decca mij op 18-jarige leeftijd een platencontract aan. Samen met mij hadden ook Samantha, Liliane St-Pierre, Ann Christy en Rita De Neve een platencontract gekregen. 
Die platenmaatschappij had mijn artiestennaam gekozen, 'Roosje Heikant' werd het. Ik was al gelukkig dat ik mocht zingen, dat is nu eenmaal wat ik doodgraag doe", aldus Yvonne, die tijdens dat interview The French Song van Lucille Star haar lievelingsnummer noemde.


In tegenstelling tot haar generatiegenoten bij platenmaatschappij Decca had zij niet de grote carrière.

Als Roosje Heikant had ze een contract van vijf jaar, maar ze moest vroegtijdig stoppen met een professionele zangcarrière. Haar toenmalige lief en latere man was jaloers, en dat betekende meteen het einde van de ‘carrière’. Maar ze is wel  altijd blijven zingen. De liedjes van Lucille Starr en Petula Clarck, uit de jaren 50 en 60: dat waren háár liedjes.


Yvonne groeide uit tot een bekende volkszangeres in Aalst. Het maakte haar totaal niet uit wie haar publiek was of waar ze optrad, als ze maar kon zingen. Ze was dan ook een zeer graag geziene gast in onder meer buurthuis De Brug, maar eigenlijk overal in Aalst stond ze tijdens de weekends wel ergens nog op een podium. 
Zelfs wanneer een buurtvereniging haar vroeg om op te treden tijdens een barbecue voor dertig mensen, dan stond Yvonne daar omdat ze dat graag deed.


Ze was steeds recht voor de raap, en kwam in opstand als er iets verkeerd liep in de sociale appartementsblok aan Ten Rozen waar ze woonde.


Zo klaagde ze in juli 2014 het feit aan dat de omgeving van de woonblokken er vies, vuil en vooral gevaarlijk bijlag tijdens de werken. De bewoners, waaronder dus ook Yvonne, zegden te snappen dat je geen werken kan uitvoeren zonder er iet of wat last van te hebben. "De werken moeten gebeuren, daar staan we allemaal achter. Maar ik ben bijvoorbeeld niet zo goed meer te been en voor mij is het echt een probleem om tussen de plassen heen naar de auto te stappen. Ik heb echt schrik om te vallen", vertelde Yvonne Wauters toen aan de pers. 
Door de werken moesten alle wagens immers een eind verderop geparkeerd worden en dat veroorzaakte natuurlijk problemen.
Opstandig langs de ene kant dus, maar als ze je graag had, dan ging ze zeker voor je door een vuur.


Haar kinderen erfden haar muzikale genen. Zoon Dirk Van de Velde - in het carnavals milieu beter bekend als 'De Foef' - schopte het tot prins carnaval in 1997 en is, net als zijn moeder toen, een drukbezet artiest. 
Dirk is een graag geziene zanger, ook bij de porteplum boys, en stelde zich in 2015 in eerste instantie opnieuw kandidaat voor het prinsschap van de stad. Hij trok zich toen terug, maar schreef zich samen met zijn broer Kris wel in voor 'The voice van Vlaanderen'. Ze deden samen hun auditie en jurylid Jos Van Oosterwijck was enthousiast. Toch zou dit avontuur niet uitdraaien op een overwinning.
Dirk blijft wel heel populair en slaagde er zelfs in om tijdens de 'corona Lock down' van 2020 elke dag een concert te brengen vanuit zijn veranda … elke dag opnieuw ongeveer een uur …

Op 16 maart 2015 kwam het droevige nieuws dat de Aalsterse volkszangeres op 62-jarige leeftijd plots overleden was. Ze werd in haar appartement gevonden door haar zoon nadat ze het weekend ervoor zou geklaagd hebben over hartklachten.. Ze had inspuitingen gekregen en maandagochtend was er een controlebezoek gepland. Zoon Kris ging langs bij zijn moeder maar ze deed niet meer open.

Dat ze Muziek hoog in het vaandel droeg, was ook duidelijk aanwezig op haar bidprentje waar boven haar naam en artiestennaam ook een micro afgebeeld stond.  
Hierbij - als afsluiter - nog even haar grootste hit 'De Drinkebroer' 


Bronnen :

De Gazet van Aalst 9/11/1968
muziekarchief.be
discogs.com
HLN 2012 18/5/2015
YouTube 'Ton K' 

Duivekeetstraat

Op het Meuleschetteveld (meer info over de Meuleschettewijk HIER) stond vroeger de ‘Hoeve ter Meuleschetten’, ook ‘de Duyve Keete’ genoemd. In 1671 behoorde ze toen aan ‘mijnheere van Maasdam’ dus aan een du Bosch van het kasteel van Overhamme.
‘De Keete’ was het leen dat over 70 are eigen grond beschikte.

In de Middeleeuwen was het slechts uitzonderlijk toegelaten om duiven te houden. Het ‘duivenmelken’ behoorde dan ook tot de ‘heerlijke rechten’.
Duifhuizen trof men dus alleen aan op de goederen van de landheer en op de hofsteden van abdijen en kloosters.

Al vroeg werden hier dus duiven gehouden, men spreekt al over ‘het Duyfkensvelt’ in 1634, over ‘de Duyveceet’ in 1711 en over het ‘Duyfhuysvelt’ in 1751.
De Duyfkensveldwegel was in 1845 een kruiwagenweg van 1 meter breed en 325 meter lang.

De ‘duyvenkeet’ werd een ‘landmark’ en werd gebruikt om gemakkelijker aan t duiden waar iets zich bevond. Zo vinden we in april 1847 bijvoorbeeld “een land te koop, gelegen te Aelst-Schaerbeke, omtrent de Duyvenkeet …
In 1896 sprak men dan al over ‘de Duivekeetstraat’ hoewel het nog tot 1932 zou duren vooralleer de naamgeving officieel werd.
In die periode werden de duiven vaak ondergebracht in gemetselde gebouwtjes zoals bijvoorbeeld in de ‘Duivenhoeve’ te Koksijde. Zo telde de achthoekige duiventoren van Lo (1710) maar liefst 1132 hokjes.

Op andere plaatsen werd een toren van de omwalling ingericht als duiventoren : zo bijvoorbeeld 'de Vleet' in Hummelgem (Steenokkerzeel) en 'de Zeventorentjes' te Assebroek.

De romaanse duiventorentjes waren rond, de gotische vierkant en de latere exemplaren waren zes-of achthoekig. Soms waren ze gebouwd boven de monumentale inrijpoorten van de Hofstede zoals in het ‘Hof te Wakkere’ te Hofstade bij Aalst (verdwenen in 1955).


Een dergelijjke toren was meestal een symbool van supperioriteit. Er was dan ook een stoffelijk voordeel aan verbonden. Er was immers een regeling bepaald in de pachtakte waardoor de Heer en de pachter ieder de helft van de jonge duiven kreeg. Daarvoor moest de pachter ze in de winter wel blijven voeden. ‘s Zomers zochten de duiven zelf hun kost in de omliggende velden, wat natuurlijk niet echt in de smaak viel van de omringende boeren die een deel van hun zaaisel verloren zagen gaan.
De mest werd door de pachter gebruikt in de tuin en op het veld, vooral op het vlasland.

Na de troebelen van de zestiende eeuw ging het voorrecht te loor, en het houden van duiven (wat dan mogelijk was voor iedereen) werd een echte plaag. Daarom verschenen in de zeventiende en achttiende eeuw ordonnanties die “verboden dat niemant duyvencoten oft velteladden en houde” indien hij niet beschikte over minstens 9 bunder land (dit is meer dan 10 hectare).  Het houden van duiven werd dus opnieuw een monopolie voor de grootgrondbezitters.

De duiveketen waren iets minder monumentaal dan de middeleeuwse duiventorens. Een vierkant hok in timmerwerk met lemen wanden en een strodak, staande op de grond of op vier houten pijlers. 

Een dergelijk gebouwtje moet te midden van de ‘Duyvekeet van Meuleschette’ hebben gestaan, en ook het ‘Hof te Raffelghem’ bezat een duyvekeet in 1765.

In het begin van de 20ste eeuw was de huidige Duivekeetstraat een blinde steeg die eindigde bij een haag. Daarachter lag een sompige weide waar de Siesegembeek doorliep. Het voorste deel van de weg was toen net breed genoeg om een kar door te laten, het laatste deel was nog steeds een voetweg.
In dit straatje stonden enkele huisjes.
Voor de tweede wereldoorlog werd begonnen met het moderniseren van deze wijk.

De Duivekeetstraat kreeg zijn naam officieel in 1932. De 17de-eeuwse herberg 'de Duyve Keete' was de inspiratiebron voor de naamgeving, die dus eigenlijk teruggaat naar de originele 'keete'. 

In 1938 werd beslist om een Duivekeetwijk aan te leggen, ondermeer door de uitbouw van een nieuw plantsoen en nieuwe straten richting Gentsestraat en Koolstraat die werden ontworpen door architect L. Breydel. Dat was trouwens de man die gedurende de eerste wereldoorlog ook al het plan voor het grote stadspark had getekend. 
De oorlog stak hier echter een stokje voor en het was pas na de tragische meidagen van 1940 dat het puin van de zwaar geteisterde Molenstraat naar het huidige Astridpark werd overgebracht om er de moerassige bodem te verharden en dan men definitief kon aanvangen met de aanleg van 'het nieuw kwartier'.

Deze nieuwe wijk gelegen tussen de Gentsestraat, Gentse steenweg, Schoolstraat en Koolstraat bezat een uitgestrektheid van ongeveer 8,5 ha. 
Het verkeer zou vergemakkelijkt worden en het nieuwe parkje zou een open ruimte creëren, wat voor de talrijke buurtbewoners een verademing zou zijn. Meteen werd ook komaf gemaakt met een aantal krotwoningen in de buurt die bij aanhoudende regens steeds onder water liepen door de overstromende Siesegembeek.

De Duivekeetstraat is tot op vandaag nog steeds gekend omwille van de aanwezigheid van het ‘klein parksken’ dat men vroeger wel eens ‘het Klein Parkje der Duivekeetstraat’ of ‘het Duivekeetpark’ noemde.
Meer over dit parkje is HIER terug te vinden.

Het kaarthuisje in het park werd pas in mei 1948 opgericht door aannemer Keppens uit Lede voor de prijs van 89.543 franken.
Meer over de kaartershuisjes in Aalst is HIER terug te vinden.

In 2019 werd onder de noemer ‘maximale vergroening van de stad en de binnenstad’ onderzocht of er in de Vrijheidstraat en Duivekeetstraat in Aalst boomvakken kunnen worden aangelegd. Onderzoek van het terrein en de ondergrond (ligging van nutsleidingen) wees uit dat er in de Vrijheidstraat twee boomvakken en in de Duivekeetstraat vijf boomvakken kunnen worden aangebracht. Dit zou zorgen voor meer en permanente vergroening van deze straten, en dit zonder (of met minimaal) verlies van parkeermogelijkheden.

Onrechtstreeks heeft de Duivekeetstraat ook gezorgd voor de legende en ‘het lieken’ van Mie Sigaret.
Heel onrechtstreeks eigenlijk, maar wel de moeite om het eens te lezen.

Het gezin De Coster-Van Impe uit Mere kwam naar Aalst wonen in 1901.
De man kwam kort daarop in een klooster van Mere terecht.
Victorine Van Impe en haar 28-jarige dochter Delfine bleven in Aalst, gedomicilieerd in de Duivekeetstraat, maar ze belandden in een huisje van de Ingang Borreman aan het Windmolenstraatje. 

Dochter Delfine leed enerzijds aan godsdienstwaanzin, maar anderzijds ‘kon ze drinken gelijk een Polak en roken gelijk een Turk’ waar dan ook haar bijnaam ‘Mie Sigaret’ van aan de oorprong lag.
Zonder middelen van bestaan (ze was eigenlijk kantwerkster) leefde zij ‘van ontucht’.

In januari 1904 gaf ‘Mie Sigaret’ haar moeder als vermist op. De buren in de Ingang Borreman kloegen van stank en op 5 mei werd in het keldertje van het arbeidershuisje het reeds maanden in ontbinding zijnde lichaam van de moeder gevonden.
Met een bot houwmes waren beide benen - die spoorloos bleken -afgehakt. Het kapmes werd bebloed teruggevonden bij een voddenkoopman aan wie 'Mie' het verkocht had.

Zij zelf werd uiteindelijk in Oostende teruggevonden, werd aangehouden en werd met de trein naar Aalst terug gevoerd.

Meer dan duizend nieuwsgierigen stonden aan het station. Ze werd in een politievoertuig naar de plaats van de misdaad gebracht, waar alweer een massa opgezweepte nieuwsgierigen bijeengestroomd was. Een maand later werd ze ontoerekeningsvatbaar bevonden en opgenomen in het krankzinnigengesticht van Bergen. Daar overleed ze op 20 april 1920. Ze zou eerder onaangedaan in de dievenkar gezeten hebben, en ze was zelfs opgekleed met haar hoed met pluimen, zoals het liedje duidelijk maakt.

            Sigaret zat in de koesj

            Mè ploimen op heer moesj
            Ze dei heer moejer doeid
            Z’hei ze mè e mes vermoeird
            Sigaret zat in de koesj
            Mè ploimen op heer moesj
            En de koesj reid voesj.


De Duivekeetstraat werd in de volksmond ook wel eens de ‘rue de pizjoon de kabardoesj’ genoemd, onder meer door haar 'ontuchtig' leven.

Eén van Aalsters bekendste (beruchtste?) frituren bevond zich op huisnummer 11.
In de jaren 1960-1970 was hier immers 'Frituur Arthur' gevestigd.
Men betaalde er 14 frank voor friet met 6 stukjes stoverij of een grote zure cornichon.

Nadien was daar ' De Vettigen Delper' gevestigd.
En ge zetj van Oilsjt als je in De Vettigen Delper volgende conversaties hebt meegemaakt :

Vraag  van een klant: 'Wildje de mayonnaise apoort doeng?'
Antwoord.: 'Nienek, azzek doormee moen beginnen!'

Vraag : ‘Ver moi e groeit pak me stoeveroi astemblief
Antwoord : ‘’k en em gien groeite pakken, da zen hier allemool dezelste

Die ene persoon die ooit naar een ‘veggieburger’ gevraagd heeft, hebben ze naar het schijnt trouwens nooit meer teruggevonden ... :-) 

Daarna kwam er nog de cafés Den JP en d’Uitvlucht, , maar die waren jammer genoeg geen lang leven beschoren.


Bronnen

De Gazet van Aalst 30/12/1972 - 6/1/1973 – 17/7/1947
De Denderbode 8/5/1904 – 19/6/1904 - 4/4/1847 – 26/7/1896
HLN 19/11/2019