Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label historische figuren. Alle posts tonen
Posts tonen met het label historische figuren. Alle posts tonen

woensdag 15 april 2020

Johannes Nepomucenus (ook Johannes van Nepomuk)

Johannes Nepomucenus (Tsjechisch: Jan Nepomucký), is geboren in 1348 in Pomuk-West-Bohemen, en stierf in Praag op 20 maart 1393).

Hij was een priester en martelaar en is een rooms-katholieke heilige.

Een beeld van de heilige Johannes van Nepomuk kan men vaak terugvinden op of naast een brug.
In België vinden we hem onder andere terug in Brugge, Kortrijk en Malmedy en in Aalst staat hij aan de Houtmarkt.  


Vaak wordt hij afgebeeld met één hand op de mond (symbool van het biechtgeheim), in de andere hand draagt hij een kruis of palmtak (die duiden op een marteldood).

De krans rond zijn hoofd draagt vijf sterren die duiden op de vijf letters van de uitspraak ‘tacui’ (Latijns voor "Ik heb gezwegen").

Hieronder volgt een verklaring van deze symbolen en van het feit waarom nu net deze heilige aan de bruggen geplaatst wordt.

Op vele bruggen stonden vroeger kapelletjes of nissen met een beeldje van de heilige aan wie de brug was gewijd. Deze heilige moest waken over de veiligheid van de schippers, en moest de brug ook behoeden voor eventuele instortingen.

De beeldjes of de kapelletjes hadden, naast dit religieuze, ook vaak een praktisch doel.

In veel gevallen duidden zij immers de plaats aan waar de veilige vaargeul onder de brug liep zodat de schippers zich niet vast konden varen.
De buurtbewoners zorgden ook voor kaarsen die 's avonds in de nis werden ontstoken, waardoor het ook dan voor de schippers veilig was om door te varen.

En natuurlijk … waar geloof was, was er ook volksgeloof, dé bron bij uitstek van verschillende sages en legendes.
Er zouden zich onder bruggen heksen en allerlei boze geesten verschuilen, en dat werd dan ook vaak de aanleiding om een beeld van de brugheilige op of bij de brug te plaatsen als afweermiddel voor ‘het kwade’.

De heilige Johannes van Nepomuk is de belangrijkste brugheilige in katholiek West en Midden Europa.
De feestdag van deze heilige, de patroon van de biechtvaders, valt op 16 mei.

Naast het feit dat hij aanroepen wordt als patroonheilige van de biechtvaders, vraagt men hem ook om bijstand bij grote droogte, bij laster of valse aanklacht.

Waarom deze ítems zo belangrijk zijn, komen jullie nu te weten …

De H. Joannes had nauwelijks het levenslicht gezien toen hij reeds een hoogst gevaarlijke ziekte bleek te hebben. Zijn ouders namen toen hun toevlucht tot Maria, en hij werd door haar krachten  van de dood bespaard. Het gevolg hiervan was dat de kleine Joannes uit dankbaarheid een grote vereerder werd van de H. Maagd en zich ook ten dienste wou gaan stellen voor de bevolking.

De ouders van Nepomuk moeten ook redelijk welvarend geweest zijn, want Johannes kon studeren aan het plaatselijke klooster, later in Praag en nog later zelfs aan de universiteit van Padua.

In 1380 werd hij pastoor van de Sint-Gallusparochie in Praag.

Zijn leven als bescheiden en diepgelovig mens trok de aandacht van de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders en hij werd al snel aangesteld als predikant van de Tynkerk in de Praagse binnenstad.
Ten slotte werd hij in 1387 vicaris-generaal van de bisschop in Praag. Hij preekte van dan af ook herhaaldelijk in de Domkerk en door zijn wijze en intelligente preken kwamen de mensen van heinde en verre naar hem luisteren.

Zijn optreden ontsnapte niet aan de aandacht van de toenmalige koning Wenceslaus IV van Bohemen.

Wenceslaus die van 1378 tot 1400 ook Rooms-Koning was, was toentertijd gevreesd door zijn tiranniek optreden tegenover iedereen die het niet met hem eens was. Om Johannes aan zich te binden bood hij hem een betrekking aan aan het hof. Johannes weigerde dit aanbod en de daarmee samenhangende privileges maar aanvaarde wel het ambt van persoonlijke biechtvader van de echtgenote van de koning, koningin, Sophia van Beieren.

Op een dag werd aan de tafel van de koning een bedorven kuiken opgediend, wat natuurlijk zeer tegen de zin van de vorst was. Hij gaf toen woedend de opdracht om de kok aan het spit te steken en levend te verbranden.
Johannes verzette zich hiertegen en werd in de kerker geworpen, terwijl de kok ter dood werd gebracht.

Ondertussen verdacht Wenceslas, die de moeilijkheden met de Boheemse adel maar niet meester kon worden, zijn vrouw van oneerbare betrekkingen en liet hij ook haar gevangen zetten.
Haar biechtvader Nepomuk zocht haar daar op en nam haar de biecht af.

Na een van die bezoeken eiste de koning dat hij hem zou vertellen wat de koningin hem bij de biecht had toevertrouwd maar Johannes weigerde dit resoluut omdat het biechtgeheim heilig was.
Zelfs na verschillende folteringen bleef bij zijn weigering om meer informatie te geven, waarop Wenceslas hem aan handen en voeten gebonden over de brug van de rivier de Moldau liet gooien.

Nadien zou de bisschop van Praag hierover een brief hebben geschreven naar Paus Bonifatius IX: "Nadat men zijn rechter- en linkerzij zozeer verbrand had dat hij in feite al ten dode was opgeschreven, werd doctor Johannes, mijn beste vicaris, openlijk door de straten van de stad naar de Moldau gesleept. 
Terwijl zijn handen op zijn rug werden vastgemaakt, bond men hem - als ware hij een wagenwiel - met zijn hoofd aan zijn voeten; in zijn mond zette men een stuk hout rechtop zodat deze wreed werd opengescheurd. Zo hebben ze hem naar beneden gegooid en verdronken."

Deze moord gaf meteen aanleiding tot verschillende getuigenissen over ‘wonderen’ die worden toegeschreven aan Nepomuk.

Een eerste is dat de rivier zou zijn drooggevallen op het moment dat het lichaam van de martelaar het water raakte. Boven de brug werden bovendien lichtende stralen waargenomen. Dit is een versie die weinig geciteerd wordt.

Een ander - meer populair - verhaal vertelt dat het gruwelijk verminkte lichaam van de geestelijke 's nachts zou zijn komen bovendrijven, omgeven door vijf blinkende sterren.

De toegestroomde mensen herkenden hun geliefde priester en predikant. Ze haalden hem uit het water en legden hem op de oever. 's Anderendaags stroomden duizenden mensen toe en droegen zijn lichaam onder rouwbeklag naar de domkerk.
Vooral de armen van de stad konden maar geen afscheid nemen van de persoon die voor hen altijd geweest was als een liefhebbende vader. Koning Wenceslaus gaf nog de opdracht het lijk op een onbekende plaats te begraven, maar er hing daar zo'n geur van heiligheid dat hij al snel werd ontdekt.

Het beeld van Johannes Nepomucenus was het eerste dat in 1683 op de Praagse Karelsbrug werd geïnstalleerd op de plaats waar hij volgens de overlevering in de Moldau zou zijn gegooid.
Dat gebeurde aan de achtste pijler als men van de Altstadtertorne komt. 
Op de rijkelijk versierde pijlers vindt men naast zijn beeld trouwens ook nog 27 andere beelden van mannelijke en vrouwelijke heiligen.

Eeuwenlang al komen bedevaarders naar deze brug om de heilige eer te bewijzen.
Vooral uit Bohemen, Moravië en Hongarije komen tussen 16 en 24 mei nog steeds pelgrims samen. Vaak dient het gewone verkeer over de brug gestaakt te worden. Bij een bezoek aan Praag is het trouwens een aanrader om de gidsen vol enthousiasme en overgave te horen vertellen over 'hun' Johannes.

Toen bleek dat bij het openen van zijn graf in 1719 zijn tong ongeschonden bewaard was gebleven, werd de verering in heel West Europa nog groter.
Johannes werd in 1729 zelfs heilig verklaard door paus Benedictus XIII. 


Onder plechtig vertoon werd het hoog-barokke praalgraf bijgezet in de Domkerk te Praag. Daar wordt hij sindsdien door de gelovigen vereerd en velen verkregen van hem uit de hemel het wonder waarom ze hem smeekten.

Hij is dus de patroon van Bohemen, van biechtvaders, priesters, schippers, molenaars, van het biechtgeheim, van het zwijgen, van waterbedreigingen en van bruggen.

In Aalst werd het beeld ook op een brug geplaatst, namelijk in 1777 op de brug aan de overwalling van de ‘sterrevesten’, wallen die trouwens bleven bestaan na het slopen van de poorten. De naam sterrevesten komt van de zogenaamde 'sterheren', het (Wilhelmieten-) klooster waar nu het Volkshuis staat, en waar Dirk Martens begraven werd. 

De Sansculotten gooiden het beeld echter in het water en pas na 15 jaar kwam het beeld terug op het voetstuk. Voor historici een heel belangrijk gebeuren aangezien dat het de plaats aangeeft waar zich vroeger de Sterrevesten bevonden en waar de Ponstraatpoort toegang gaf naar het hertogdom Brabant. De Sterrevesten was het geheel van sloten rond de stadsomwalling .

In 1871 gaf Joannes zijn naam aan de St Janstraat.

In 1875 is er een discussie over herstellingswerken aan het beeld. Volgens ‘t Verbond zou men daar geen 1800 franken mogen aan besteden. ‘De groote Johannes Népomucenus is immers een heilige, welke ‘t liberalismus van zynen tyd moedig gegeesseld heeft”.

Dat deze heilige ook heel veel bewondering kreeg in Aalst mag blijken uit de viering van zijn feestdag op 16 mei 1876. 

Ter gelegenheid des feestdags van den H. Joannes-Nepomucenus zal, in den davond van Dynsdag 16 mei aenstaende, eene algemeene verlichting plaets hebben in de wyk der Houtmerkt en aenpalende straten. Een vuerwerk zal om 8 ½ ure afgeschoten en door de opstyging van eenen luchtbal gevolgd worden”.

Het was echter niet allemaal rozengeur en maneschijn. Zo werd in 1876 ook slijk geworpen op het standbeeld. Dit vandalenwerk werd ‘door al de liberalen van Aalst als eene schanddaal aanzien, en de vurigste wensch van al onze vrienden is, dat de plichtigen opgezocht en door ‘t gerecht gestraft worden’.

Dat (onder andere) dit beeld ook betrokken zou geraken tijdens de verkiezingen van  20 oktober 1907, lijkt misschien raar.  Het verkiezingscomité besloot toen echter om in de nacht van 19 op 20 oktober alle kerken, kapellen, bidplaatsen, het beeld van den H. Joannes Nepomucenus, al de heiligenbeelden hier en daar aan de huizen bewaakt moesten worden, teneinde te beletten dat de katholieken heiligschennis zouden plegen en daarna de liberalen hiervan zouden beschuldigen.

In 1908 werd het beeld herschilderd, ‘en heel de Houtmerkt met al de straten daarrond heeft die herstelling bijzonder genoegen gedaan’ volgens de Volksstam van 26 september dat jaar.

Hier een foto uit 1924.

Hier een beeldje van de Houtmarkt in 1926, vanuit een andere hoek. Achteraan zien we ‘Huis De Vos’, wat trouwens nog steeds bestaat.
En deze foto dateert van de jaren ’30-’40. De kaatsbaan is hier heel duidelijk te zien. Meer uitleg over het 'kaatsen' in Aalst : HIER  
Een andere vernieling van het standbeeld vond plaats tijdens de tweede wereldoorlog. In een boek van Petrus Van Nuffel lezen we : “Een Duitscher was in het been getroffen geweest en liet, in het drankhuis, een grooten plas bloed na; de ruiten waren stuk geschoten en de kogels hadden de boomen der Houtmarkt doorboord; een der arduinen vazen, op de pijlers der omheining van het standbeeld van den H. Joannes Nepomucenus, werd verbrijzeld; de achtergebleven rijwielen bleven ons volk ten buit

In 1953 ontsnapte het beeld niet aan een aprilgrap. Volgens de pers zou een enorme betonnen balk naar de wereldtentoonstelling vervoerd worden en bij de doortocht in Aalst zou het standbeeld verplaatst moeten worden.
Het vermoedelijke uur van aankomst van het 42 meter lange gevaarte op de Grote Markt werd op elf uur gezet. Wegens de lengte moesten de verkeerstekens op de Markt verwijderd worden. Het zou trouwens heel lang kunnen duren vooralleer het gevaarte de draai kon maken aan de Houtmarkt.

Uiteraard kwam heel veel volk afgezakt naar de Markt en de Houtmarkt, maar daar vingen ze uiteraard allemaal bot.
Het toerisme, dat een steeds grotere vorm van inkomsten betekende voor de stad bleef ondertussen stijgen in belang.
Onze stad werd aangeprezen in lovende folders en schitterende afiches, maar het eerste wat men in Aalst eigenlijk zag als men van Brussel kwam, was het ‘monument van Joannes’ … bestreken met tientallen lagen verf die het onderschrift onleesbaar maakten, ‘verslenste’ bloemen en twee afgedankte lantaarnpalen in een verzakt hek.

In 1955 werd hier reeds de aandacht op gevestigd door de Vereniging van Aalsters Kultuurschoon, en alle ogen werden gericht op het stadsbestuur om de zaak (letterlijk) op te knappen.
De klachten hadden effect en het beeld werd hersteld en ook lichtjes verplaatst.

Het vernieuwde beeld werd heropgericht tussen de bomen, omgeven met groen en bloemen en werd op 11 november 1961 plechtig onthuld door burgemeester Blanckaert en schepen van openbare werken Claus.

Het beeld in laat-barok op een halfcirkelvormig voetstuk met vlammende toortsen en bladslingers, dat eerst met de rug naar het kaatsplein / parking gekeerd stond, werd naast 'verplaatst' ook omgedraaid en kon toen ineens de kaatsers bewonderen.

Hier een (kranten-) foto uit 1984
Op 21 augustus 1989 begon men aan de nieuwe werken ter herinrichting van de Houtmarkt. Alle verhardingen werden vernieuwd, alle boord- en kantstenen werden herplaatst, de parking langs het kaatsplein werd geherkasseid en het standbeeld kreeg een nieuwe verharding.
Ook de groeninfrastructuur rond het kaatsplein werd grondig herbekeken en aangepast.

Bronnen :

brugselegenden.blogspot.com/2014/11/de-legende-van-johannes-nepomucenus.html
nepomukboxmeer.nl      
heiligen.net  
‘De Duitschers te Aalst’ - Petrus van Nuffel :    
De Denderbode 11/4/1875 – 7/5/1876 – 20/9/1907
Het Verbond van Aelst 4/6/1875
De Werkman 10/5/1878
De Volksstem 26/9/1908
De Gazet van Aalst 30/3/1958 – 14/5/1960 – 4/11/1960
De Voorpost 15/6/1984 – 15/9/1989
oude-postkaarten.com/foto.asp?oud=49
religión.wikia.org
foto Houtmarkt kaatsplein : MadeInAalst
foto Houtmarkt 1926 : MadeInAalst

dinsdag 21 januari 2020

De Pupillenschool

Ook : Krijgsgevangenis / Cavaleriekazerne / Pupillensite / School voor troepskinderen

Aan de Graanmarkt werden in 1840 een Krijgsgevangenis en Cavaleriekazerne gebouwd op de terreinen van het na de Franse Revolutie in 1806 afgebroken oude Zwarte Zusterhuis.
Over de geschiedenis van de Zwarte Zusters kan HIER meer terug gevonden worden.

In 1859 werd deze militaire gevangenis op zijn beurt in 1859 opgedoekt en de gebouwen, de bijgebouwen en de terreinen werden aangepast voor gebruik als ‘Militaire School voor Troepskinderen’.

In 1847 verwonderde Koning Leopold I er zich gedurende een troepeninspectie dat hij in de kazernes de kinderen van de militairen in lompen zag spelen. Die ‘verloren’ tijd kon beter besteed worden aan opleidingen en hij besloot toen om de Oostenrijkse traditie van een Korps Academie terug in ere te herstellen. De kinderen zouden hierdoor gegroepeerd worden in één enkele schoolcompagnie.

Deze compagnie werd de ‘Compagnie der Troepskinderen’ die in 1847 in Lier, in de kazerne Sion geïnstalleerd werd. Aan het hoofd stond een kapitein en de compagnie bood plaats aan 700 jongens tussen de 10 en 16 jaar oud.  Het kader van de compagnie was naast de Kapitein (compagniecommandant) verder nog samengessteld met 2 luitenants, 2 onderluitenants, 1 sergeant-majoor, 8 sergeanten, 2 kwartiermeesters (waarvan 1 met de graad van sergeant), 16 korporaals (voortkomende uit de troepenkinderen), 5 tamboers of hoornblazers (waarvan 4 voortkomende uit de troepenkinderen).

Ook werd een peletonsvrouw toegevoegd aan elk peleton. De taken van deze vrouwen was om kleine herstellingen uit te voeren aan het linnen, de boterhammen van de kinderen te smeren, om beurt instaan voor de afwas, …

Op 15 juni 1847 verscheen het Koninklijke besluit n° 6297 dat het uniform bepaalde van de Compagnie van de troepskinderen. Dit uniform werd getekend door de eerste compagniecommandant. Hij haalde zijn inspiratie bij het uniform van de wezen van de stad Luik.
Het uniform van de Troepskinderen werd bij Koninklijke besluit Nr 6297 samengesteld, maar werd lichtjes gewijzigd in 1854. Het nieuwe uniform zag er als volgt uit :

- Donkerblauwe wollen heuplange uniformjas, met kraag en schouderpatten in dezelfde kleur; scharlakenrood versieringspat zonder schouderband. Een biesje in scharlakenrood laken was gevestigd rond de kraag, de mouwversiersels, de schouder- en de zakspatten. Goudbronzen knopen, met uitspringende gouddraad, in reliëf bedrukt met een L en erboven een kroon, conform met het model in gebruik. 
- Vest uit donderblauw laken met scharlaken bies. 
- Broek in donkergrijs laken, "Marengo" genoemd, versierd met een scharlakenrode bies gestikt in de verticale buitennaad.
- Twee linnenbroeken, de ene grijs, de andere wit.
- Muts, kepie genoemd, "breed oplopende conische vorm, met romp in leder.— Donkerblauwe hoofdband voor onderofficier, samengesteld uit vier geappliceerde stukken in scharlaken rood laken.—Band in scharlakenrood laken. – Leren kwartiermuts, met wasdoek bekleed. – Vizier uit vernist leder. – Stormband uit zwart vernist leder. 
- Kraag in keperbinding.
- Handschoenen in gebreid zwaar wit katoen.
- Witte wollen sokken.
- Rijgschoenen.
- Blauw flanellen borstrok, op de borst gekruist en gesloten door middel van een dubbele rij zwarte knopen uit been.
- Koppelriem uit buffelleer.
- Bajonethouder uit buffelleer

 Een typische dagindeling zag er bij de leerlingen als volgt uit :

- wekken en inspectie aan bed om 5u30
- lichaamshygiene, ziekenverslag en opruiming van de kamers van 5u30 tot 6u30
- ontbijt en speeltijd van 6u30 tot 7u00
- Les van 7u00 tot 10u00
- oefeningen, opleidingen voor de tamboers en de hoornblazers van 10u00 tot 11u00
- het middagmaal én rust van 11u00 tot 11u30
- recreatieoefeninglen van 11u30 tot 12u30
- dan afhankelijk van de functie muziek, dans, schermen en turnen van 12u30 tot 14u00
- rust van 14u00 tot 14u30
- les van 14u30 tot 16u30
- vieruurtje en speeltijd van 16u30 tot 17u30
- studie en muziek van 17u30 tot 18u30
- persoonlijk werk in de studiezaal van 18u30 tot 20u00
- avondmaal om 20u00
- speeltijd tot het naar de kamer gaan om 20u30

De pupillen konden ook gaan zwemmen, waarvan hierbij een bewijsstuk

Elke zondag en donderdag werd een soldij betaald aan ieder kind van de vijf hoogste klassen. De oudste twee klassen ontvingen 7 centimen per dag, de 2e en 3e klas 6 centimen en de 1ste 5 centimen.

De straffen voor het niet naleven van de tuchtregels waren ook niet mals.
Onder de straffen vinden we onder andere :

- het opknappen van bijkomende karwijtjes voor het ontbreken op het appel, wederwoord en traagheid in de uitvoering van de orders.
- kwartierarrest met bijkomende taken tijdens de rustperiodes bij herhaling van de voorgaande fouten binnen de 3 maanden, bij onfatsoenlijkheid en herhaalde slordigheid in de klas of tijdens de oefeningen
- het limiteren of afschaffen van militaire wandelingen en uitvoeren van taken tijdens de uitgaansperiodes bij dronkenschap, uitgaan zonder toelating, ontbreken op het avondappel, buitenshuis slapen (voor de eerste keer)
- verblijf in de politiekamer bij herhaling van voorgaande in een periode van 3 maanden, bij onbeschoftheid, bij herhaalde luiheid, beledigingen, knokpartijen
- afhouding van een deel van de soldij bij permanente onfatsoenlijkheid, slordige omgang met de uitrusting en/of verlies van uitrustingsstukken
- verblijf in het cachot, op water en brood bij het beledigen van een meerdere, bedreigingen, herhaald slecht gedrag en bij herhaling van voorgaande feiten binnen de 3 maanden
- berisping, die steeds gepaard ging met acht dagen cachot na het herhaaldelijk plegen van zware fouten en na een groot aantal andere straffen
- voor de ergste gevallen ook wegzending, de beslissing hiervoor werd genomen door de compagniecommandant en de minister van oorlog en dit in geval het kind als onverbeterlijk werd beschouwd.

In 1856 werd de naam veranderd naar de ‘School der Troepskinderen’ en kwam ze onder het bevel te staan van een hoofdofficier. Bij die gelegenheid ontving de school hoog bezoek van de Koning en de Koninklijke Familie.

Uiteindelijk zou de school zich in 1859 vestigen in de gebouwen van de oude gevangenis van Aalst, die volledig omgebouwd werd voor deze nieuwe bestemming.

De werken gingen snel vooruit en de School van de Troepskinderen kon reeds in 1860 vanuit Lier naar Aalst overgebracht worden.

De School werd ingedeeld in zes pelotons, over drie studiejaren en een hogere cursus. Aan het eerste peloton werd een voorbereidende cursus toegevoegd. Het effectief van elk peloton mocht ongeveer 50 kinderen bedragen. De kinderen werden over de drie studiejaren verdeeld naargelang hun graad van opleiding. Ze konden enkel door de minister van Oorlog tot de hogere cursus toegelaten worden.

Er werd een uniforme soldij van 5 centimes vastgelegd voor elk kind.
De 6 besten van ieder peleton kregen 4 centimes per dag meer dan hun medeleerlingen.

Tijdens verlofperiodes was het de kinderen verboden om ‘burgerkledij’ te dragen, en bij het terugkomen van verlof mocht er geen snoep, gebak, zoetigheid of fruit meegebracht worden;


Verscheidene aanpassingen aan het uniform van 1854 werden voorgesteld door Luitenantkolonel Dumoulin die ongerust was over de late fysieke ontwikkeling van bepaalde leerlingen; hij schreef dit toe aan de "compressie van de borst en de grote bewegingshinder", veroorzaakt door het dragen van de uniformjas model 1854.

In 1860 werden de klompen en de pantoffels ingevoerd voor de wintertenues binnen het kwartier en in juni 1862 de kepiekap, waarschijnlijk van zwart wasdoek, om hem te beschermen voor het slechte weer.

In 1876 kreeg de School een nieuw reglement. Artikel 1 specificeert dat de School van de Troepskinderen de morele en militaire opleiding en opvoeding van de Troepskinderen tot doel had. Dit om in de rekrutering van de lagere kaders van het leger te voorzien.

De School werd onderverdeeld in pelotons van maximum veertig leerlingen. Het onderricht werd georganiseerd per peloton. Ieder peloton werd bevolen door een officier leraar bijgestaan door twee onderofficieren monitors. 


1 hoger officier commandant, 1 bataljonsdokter, 1 officier betaalmeester leider van de lessen in de administratie, 1 kapitein onderrichter speciaal belast met de professionele opleiding van de onderofficieren en de Troepskinderen, 1 luitenant onderrichter adjunct, 8 luitenants of onderluitenants pelotonscommandanten belast met de morele en militaire opvoeding en met de wetenschappelijke en literaire opleiding. Deze officieren gaven lessen in Frans, Vlaams, wiskunde, aardrijkskunde, geschiedenis, tekenen, enz. 1 aalmoezenier, 1 adjudant, 1 muziekchef, 1 sergeant-majoor, 1 sergeant kwartiermeester, 3 onderofficieren leraren Vlaams, 2 onderofficieren monitors per peloton, ze nemen deel aan het onderwijs en bewaken de studies, 1 dans- en gymnastiekleraar, 2 wapenmeesters, 1 chef van de huishouding, 1 conciërge, 1 korporaal klaroenspeler, 3 klaroenspelers, 6 korporaals belast met diverse taken, 1 eerste werkman kleermaker, 1 eerste werkman schoenmaker, Een aantal soldaten voor het uitvoeren van de karweien en de schoonmaak werkzaamheden.

Door het koninklijke besluit van 12 november 1881 werd de School van de Troepskinderen beschouwd als een korps van het leger. Daaruit volgde dat de formaliteiten, bij wet van 19 mei 1880 vereist om aan de vrijwilligers van alle categorieën de hoedanigheid van militair te verzekeren, toepasselijk werden op de Troepskinderen als ze de leeftijd bereikten waarop vrijwilligers in het leger konden opgenomen worden, dit is op 14 jaar.


Om een definitieve breuk met het verleden te maken zal de nieuwe militaire school van Aalst, die officieel haar poorten opent 1883 vanaf dan de naam dragen van ‘Pupillenschool van het Leger’.

Deze school is toegankelijk voor zonen van militairen, ambtenaren of rechthebbenden van het Leger.

De Pupillenschool heeft als doel een basisvorming te verstrekken aan de kinderen tot 16 jaar, om er goede onderofficieren van te maken. Ze werden op deze manier klaargestoomd om de boekhouding en de administratie van de compagnies te voeren, waarbij ook meer en meer aandacht besteed zou worden aan de kennis van het Nederlands. 

De leerlingen verlieten op hun 16 jaar deze school om vanaf dan ingelijfd te worden als beroepsvrijwilliger of kandidaat onderofficieren en dit voor een minimumduur van acht jaar.

In 1884 werd op de hoek van de Peperstraat en de Graanmarkt een bijkomend imposant gebouw opgetrokken dat zal dienen als onderdak voor de onderofficieren. Op het gelijkvloers bevond zich een infirmerie.

In 1886 werd de school gereorganiseerd en werd ze opgesplitst in twee compagnies. De eerste compagnie bestond uit leerlingen “pupillen” lager onderwijs (10-13 jaar) en werd behouden in Aalst, terwijl de tweede compagnie, de oudere leerlingen tussen 13 en16 jaar, werd ondergebracht in de lokalen van de voormalige Staats-Normaalschool voor meisjes te Namen. Zij zouden later ‘Cadetten’ genoemd worden.

Het lessenprogramma omvatte de leerstof die onderricht werd in de eerste vier afdelingen van de cursussen en regimentsscholen van de infanterie, d.w.z. dat de meest gevorderde Pupillen een wetenschappelijke opleiding genoten die overeenkwam met deze van het derde leerjaar van het middelbare staatsonderwijs.

Het programma van de praktische beroepsopleiding omvatte :

- Leerschool van de soldaat, bajonetgevecht, 
- Leerschool van de Compagnie : functies van jalonneur, gids, sectiechef en pelotonschef, 
- Leerschool van het bataljon : zoals de leerschool van de compagnie, met bovendien de functie van vaandeldrager, 
- Praktische oefeningen over het gevecht op niveau compagnie en bataljon, 
- Veldwerken : loopgraven, schuilplaatsen, legerkampwerken,
- Velddienst : kleine toepassingsoefeningen over de compagnie en het bataljon in stationeringzone, in de voorposten en in mars, 
-  De wachtdienst in garnizoen, 
-  Voorlopige reglementen over de opleiding van de infanterie : Theorie over het schieten, voorbereidende schietoefeningen (alleszins werd het schieten in verkorte schietstand niet onderricht aan de Pupillen onder de 14 jaar), schatten van afstanden.  
-  Kennis van de klaroen - en trommelsignalen in gebruik bij de infanterie,
-  Gymnastiek, boksen, zwemmen, schermen (floret, sabel en stok),
-  Lessen notenleer, zangles. De Pupillen leerling - klaroenblazer en deze die tot het muziekkorps behoren, evenals zij die gekozen hebben voor deze diensten, ontvangen daarenboven ook lessen in het muziekspelen.

Er zijn nog slechts twee examens per jaar : het eerste op het einde van februari, het tweede op het einde van het schooljaar. Er is geen sprake meer van speciale cursus. De militaire opleiding moet zodanig zijn dat, bij het verlaten van de School, de Pupil bekwaam is om de verschillende functies van onderofficier van de infanterie uit te voeren.

In 1897 werd te Aalst de 50e verjaardag gevierd van de stichting van de School voor Troepskinderen. Een grote delegatie van de Vereniging woonde de feestelijkheden bij.

De Vereniging en de School kwamen trouwens verschillende malen in contact met elkaar, onder andere bijvoorbeeld in 1897, ter gelegenheid van het bezoek van alle leerlingen aan de Wereldtentoonstelling te Brussel. In het Koninklijk Circus te Brussel werd door de Vereniging een galavoorstelling georganiseerd waar de schoolmuziek een daverend succes oogstte. Ook bij turn- en schermfeesten, gegeven door de School van Aalst op de Grote Markt te Brussel, enz. waren zij graag geziene gasten. Hieronder een foto van het muziekkorps tijdens de schouwing van de troepen op de Grote Markt.

In de 19e eeuw werden, naar voorbeeld van Frankrijk, meerdere pogingen ondernomen om het openbaar onderwijs in te voeren maar een hevige schoolstrijd verhinderde de katholieken en liberalen om tot een snelle beslissing te komen. In afwachting hadden de Koninklijke Athenea ondertussen hun organisatie en programma’s wel al gemoderniseerd.

Door de reorganisatie bevonden zich alle Pupillen te Aalst, waar zij gegroepeerd zullen blijven tot augustus 1914. Op het tenue droegen allen nu de scharlaken boordjes, tot dan toe gereserveerd voor de leerlingen van de 2e Compagnie.  Een ander gevolg van de hergroepering was het toekennen van een vaandel.
Dit vaandel vertoonde de nationale driekleur : zwart (aan de vaandelstok), geel en rood, aan drie zijden afgezoomd met een galon en goudfranjes, zonder opschrift. De houten vaandelstok was in het zwart geschilderd, en droeg boven op een rechthoekige, vergulde sokkel uit messing een Leeuw, onderaan was de vaandelstok voorzien van een draaghuls uit messing. Aan weerszijden van de leeuwensokkel was de Franstalige leuze « L’Union fait la Force » (Eendracht maakt Macht) aangebracht. 

Tijdens wapenschouwingen werd dit vaandel gedragen door de sergeant-majoor, hoofdmonitor. Hij had geen koppelgordel, en droeg tijdens de defilés het vaandel op zijn schouder, in het midden van de formatie. De Commandant van de School gaf aan dit vaandel dezelfde eerbetuigingen als aan een regimentsvaandel.

In 1914 eindigde het schooljaar voor de pupillen officieel op 31 juli. Zoals de vorige jaren werd het afgesloten met een plechtige ceremonie, waaraan het volledige personeel van de school deelnam en tijdens dewelke de « beloningen » werden uitgedeeld (erekaarten, studiegetuigschriften voor de vierdejaars die met succes voor het eindexamen van dat jaar waren geslaagd) en het voorlezen van de namen van die leerlingen die palmen hadden behaald.

Na afloop van deze plechtigheid mochten de burgerlijke leerlingen (die nog geen 16 jaar waren), hetzij de grote meerderheid onder hen, de School verlaten voor de grote vakantie. Echter werden de leerlingen die 16 jaar of meer waren, en die dus beroepsvrijwilligers waren binnen de School gehouden. Hun ouders ontvingen een laconiek bericht van de School, dat als volgt was opgesteld : 

Mijnheer, Ik heb de eer u te melden dat, gezien uw zoon 16 jaar oud is, de kolonel Schoolcommandant besloten heeft zijn vertrek met vakantie uit te stellen tot nadere beslissing.
Aalst, 28 juli 1914       (get)   FLEMAL 

Op 28 juli immers, rekening houdend met de internationale toestand, plaatste de regering het leger op versterkte vredesvoet, wat het oproepen inhield van de jongste drie militieklassen. Door deze beslissing zou een groot gedeelte van de kaders zich bij de eenheden voegen.

In de Pupillenschool ging men over tot de evacuatie naar de gymnastiekzaal en de wapenzaal van al het meubilair van de klassen, slaapzalen en eetzalen. 

Op 1 augustus 1914, bij de mobilisatie, werden de pupillen beroepsvrijwilligers om 9 uur verzameld op het schoolplein.
Kolonel Delvaux de Fenffe, schoolcommandant, legde in zijn toespraak uit wat mobilisatie was en spoorde de pupillen aan hun plicht te vervullen. 

Op het einde van zijn toespraak las de kolonel een schoolorder waarbij een twintigtal leerlingen (onder de oudsten), rekening houdend met hun resultaten in het wetenschappelijk onderwijs en in het militaire onderricht, tot korporaal werden benoemd. 

Anderzijds werden een veertigtal pupillen aangeduid als klerk of secretaris, om zich bij de commissies van remonte te voegen voor de opeising van de paarden. 

Vanaf 3 augustus vertrokken de pupillen beroepsvrijwilligers op veldtocht, met hun pupillenuniform, en ontvingen in de Legerdepot beenstukken, kogeltassen, rugzakken, enz.  De oudsten moesten zich bij hun regiment voegen. De anderen moesten naar Gent gaan, waar de vrijwilligersregimenten samengesteld werden. Sommigen onder hen werden aangeduid om onderricht te geven aan de dienstplichtigen van 1914, die onder de wapens waren geroepen en naar de Opleidingscentra gestuurd. Die centra werden tamelijk snel naar Frankrijk overgebracht. 

De jonge pupillen, die teruggestuurd waren naar hun familie en naar het burgerleven, werden tijdens de oorlog aan hun lot overgelaten. Sommigen zullen zich nochtans bij het leger te velde voegen als oorlogsvrijwilligers

De kazerne werd verlaten en werd al heel snel ingenomen door de bezetter.

Bij de triomfantelijke terugkeer van het leger “in het land”, na vier en een half jaar afwezigheid, kon men de scholen van Pupillen (en Cadetten) eigenlijk als onbestaande beschouwen.

Er bestond echter geen twijfel over de nood aan deze scholen. Dergelijke militaire instellingen hebben altijd bestaan en het leger heeft daarenboven altijd kaders nodig. Het is ook een feit dat de jonge mensen die het zelf vormt altijd het beste voorbereid zullen zijn. 
Anderzijds waren vele families van oud-strijders in een benarde toestand terecht gekomen. Het was dus passend om hen doeltreffend bij te staan in de opleiding van hun kinderen.


Gezien het grote aantal kinderen dat aan deze voorwaarden voldeed, werd beslist tot de oprichting van zes scholen waarvan twee basisscholen te Saffraanberg (Ne) en te Bouillon (Fr), twee middelbare scholen in de vroegere pupillenschool te Aalst (Ne) en te Marneffe (Fr) en twee scholen voor hoger middelbaar onderwijs (Cadettenscholen genoemd) te Namen (Ne en Fr).  (*Ne = Nederlandstalig, Fr = Franstalig)

Omdat uit de oorlogservaring bleek dat het uniform van de troepen te velde zo praktisch en zo weinig opvallend mogelijk moest zijn, en gezien de tijdens de oorlog uitgeprobeerde uniformen aan deze behoeften voldeden besloot de Minister van Landsverdediging dat het uniform van alle wapens en diensten van het leger (behalve de Rijkswacht, de compagnie torpedo's en het detachement torpedo's en mariniers) van kaki kleur zou zijn en gelijkend op dat gebruikt tijdens de oorlog 6. 

Het uniform van de leerlingen, zowel pupillen als cadetten, was dus kaki. De uitgangskledij, op maat gemaakt, was die van de onderofficieren. 

Vanaf 1924 hadden senatoren de regering al geïnterpelleerd om de afschaffing van de Pupillenscholen te eisen, aanhalende dat, zonder rekening te houden met de kosten voor onderhoud van pupillen en gebouwen, de Scholen voor pupillen en cadetten instellingen van een ander tijdperk waren. … Onverdedigbaar uit pedagogisch standpunt want “men specialiseert geen kinderen vanaf hun prille leeftijd”.

In september van hetzelfde jaar besloot de Generale Staf van het leger dan ook al om sommige Pupillenscholen te hergroeperen. Zo werden de Franstalige lagere scholen van Bouillon en Marneffe overgebracht naar Saffraanberg.

Ten gevolge van de economische crisis van de jaren 1930 kon het leger overgaan tot het rekruteren van degelijk personeel, voorzien van een stevige schoolbagage. Daarenboven toonden statistieken sinds 1919 aan dat meer dan de helft van de pupillen om diverse redenen de school verlaten hadden voordat ze 16 jaar waren. Vooraleer een verbintenis te tekenen dus, wat voor de Staat zware kosten en een zuiver verlies betekende. 
Anderzijds overwegend dat het absoluut noodzakelijk was het budget van Landsverdediging te beperken tot de werkelijk noodzakelijke uitgaven, besloot de regering tot de afschaffing van de Pupillenscholen.

Met de wet van 7 november 1928, inhoudend het gebruik van de talen in het leger, kondigde de regering af dat de volledige opleiding van de soldaat in zijn moedertaal zou gebeuren. Daarom moesten de soldaten gegroepeerd worden per taaleenheid waarvan de belangrijkheid niet lager mocht zijn dan een compagnie of overeenstemmende eenheid. Die eenheden moesten verenigd worden in het bataljonskader of in de overeenstemmende groep van een zelfde taalregime, telkens hun aantal het zou toelaten.
Deze wet moest toegepast worden voor de militieklas van 1930.

Door een richtlijn van 2 mei 1930, werden de eenheden dan onderverdeeld in Vlaamse, Franstalige en gemengde eenheden en er werd overgegaan tot de vertaling van de reglementen in het Nederlands.

In 1932 verscheen een nieuwe wet met betrekking tot het gebruik van de taal in het onderwijs. Gezien deze wet het gebruik van de streektaal van de onderwijsinstelling in de onderwezen lessen oplegde, bleek het noodzakelijk een oplossing te vinden om de Nederlandstalige afdeling van de Cadettenschool over te hevelen naar de Vlaamse regio. Verschillende oplossingen werden overwogen. De eerste weerhouden oplossing was de overbrenging naar Aalst.  

Op 26 maart 1933, verscheen een Koninklijke besluit 21 dat de reorganisatie van de Cadettenscholen van het leger inhield. Het doel van de school is steeds het verstrekken van de opvoeding en de opleiding aan bepaalde jongeren om ze bekwaam te maken mee te doen aan de aanwerving voor het kader van de officieren van het leger (in het bijzonder voor de Militaire School). 

De Cadettenscholen van het leger moesten een Franstalige school omvatten gevestigd in Namen en een Nederlandstalige school gevestigd in Aalst. In beide scholen moest de tweede landstaal op grondige wijze onderwezen worden.

De keuze van de Nederlandstalige school viel uiteindelijk op Saffraanberg (Sint-Truiden) waar passende installaties vrijgemaakt waren door de afschaffing van de Pupillenschool. Deze keuze werd geratificeerd door het koninklijke besluit van 16 juni 1934. 

De Vlaamse Cadettenschool werd overgebracht van Namen naar Saffraanberg in september 1933, voor de opening van de lessen van het academische jaar 1933-1934.

Op 15 juli 1933 bracht de « Courrier de l’Armée» verslag uit van een ontroerende afscheidsplechtigheid die plaats had op 9 juli in het Koninklijk Legermuseum. De officiële vlag van de Pupillenscholen werd overhandigd aan de heer Leconte, hoofdconservator. De vlag kreeg zijn plaats in de reliekenkamer tussen de vlaggen en standaarden van de veldtocht 1914-1918.

De school sluit haar deuren en het gebouw staat een aantal jaar leeg.

Net zoals tijdens WOI namen de Duitsers ook in WOII hun intrek in de kazerne te Aalst.
Eind 1940 herbergde de Aalsterse kazerne een Duits garnizoen met Franse, Engelse en Belgische gevangenen.
Na de bevrijding van 1944 werden er incivieken (= politiek onbetrouwbare personen ofte collaborateurs) geïnterneerd.


Tenslotte werd de kazerne in 1950 de zetel van het “Opleidingscentrum voor Geestelijke brancardiers en verplegers”.

De gebouwen kregen daarna nog een pak andere functies en na een paar verschillende invullingen nam de Gerechtelijke Politie vanaf 1967 haar intrek in het vroegere schoolcomplex. In het voorstel van het budget van Landsverdediging van 1972 vermeldde de minister dat de oude kazerne aan de Graanmarkt te Aalst verlaten werd door de militaire diensten en overgemaakt werd aan het ministerie van Openbare Werken

Er kwamen nog enkele andere invullingen van het gebouw, zowel militair als burger, om uiteindelijk gerenoveerd te worden als administratief complex van de gemeente Aalst gedurende de jaren 1990

De gerechtelijke politie verhuisde in 2012 naar Dendermonde en de gebouwen aan de Graanmarkt werden verkocht aan de stad Aalst. 

Het was reeds in juli 1920 dat de gedachte rees om, door het oprichten van een gedenksteen, de herinnering aan de in de oorlog gesneuvelde makkers te vereeuwigen.
Een comité werd samengesteld, inschrijvingen werden opgenomen en er werden feesten ingericht als fundraising.
In zeer korte tijd werd voldoende kapitaal bijeen gekregen om rechtover de School te Aalst een prachtig monument op te richten.
Het werd op 23 juli 1922 ingehuldigd, in een grootse plechtigheid, vereerd door de aanwezigheid van Kroonprins Leopold.
Meer hierover is HIER terug te vinden. 

Het overschot van de samengebrachte gelden diende om in de eetzaal van Aalst marmeren platen te plaatsen, waarop in grote gouden letters de namen gebeiteld werden van de 163 makkers.
Er bleef zelfs nog genoeg geld over om een prijs in het leven te roepen. Dat werd de « Prijs van het Monument » welke ieder jaar aan de meest verdienstelijke leerling der Cadettenschool zou verleend worden.

Later zouden de gesneuvelde leerlingen van beide wereldoorlogen vermeld worden, zowel cadetten, pupillen en troepskinderen van al de scholen. Dat gebeurde door twee extra platen die werden toegevoegd aan het reeds bestaande monument.

Op 21 juni 2018 was er in de gebouwen de opening van de nieuwe stadsbibliotheek "Utopia
en de "Academie voor Podiumkunsten".

Daar waar de dagen er tegenwoordig gevuld worden met muziek, lezen, leren, … was het vroeger wel een beetje anders.

Het archeologisch onderzoek dat op de voormalige Pupillenkazerne gevoerd werd, startte in de zomer van 2016. Aanleiding van het onderzoek was de geplande bouw van een nieuwe bibliotheek en academie voor podiumkunsten op deze locatie.

Een archeologisch vooronderzoek dat werd uitgevoerd in december 2015 maakte immers reeds duidelijk dat deze werken heel wat archeologische sporen dreigden te vernietigen.

Van deze plaats was immers – op basis van historische bronnen – reeds geweten dat ze te situeren is binnen de 13de -eeuwse stadsomwalling en aanvankelijk vermoedelijk in gebruik was als tuingrond en/of boomgaard.
Aan het einde van de 15de eeuw vestigen de Zwarte Zusters zich op deze plaats om bijstand te verlenen bij de verzorging van pestlijders.
Onder de Franse Republiek werd dit klooster gesloten en de bezittingen werden als staatseigendom verkocht. De gebouwen zelf bleven evenwel overeind tot 1880, zij het met een andere bestemming: eerst als opslagplaats voor aangeslagen goederen van gesloten kerken en kloosters, dan als deel van de militaire gevangenis en tenslotte als onderdeel van de “Ecole des Pupilles de l’Armée”, kortweg Pupillenschool.

Tussen 1880 en 1907 worden de voormalige kloostergebouwen dan afgebroken en vervangen door het gebouwcomplex van de Pupillenschool zoals het er vandaag nog steeds gedeeltelijk staat.

Het onderzoek leverde muurresten, kelders, beerputten en vloeren op die behoorden tot de kloostergebouwen van de zusters. Ter hoogte van de kapel en in de kloostertuin kwamen tevens begravingen tevoorschijn. Aan de achterzijde, tegen de stadsomwalling aanleunend, trof men een opeenstapeling van tuinlagen aan, met daarin verschillende afvalkuilen. Ook binnen het kloosterdomein werden deze aangetroffen. Daarnaast werden ook enkele oudere grachten en greppels herkend die mogelijk een oudere perceelsindeling voorstellen.

Het materiaal dat zich in de afvalkuilen bevond, leverde een bijzondere blik op de materiële cultuur binnen het klooster en dit met soms zeer verrassende resultaten. Naast voorwerpen die in verband te brengen zijn met het religieuze leven, zijn er namelijk verscheidene gebruiksvoorwerpen aangetroffen die eerder getuigen van een zekere materiële welstand en van culinaire geneugten.

Een heel stuk geschiedenis dus in deze buurt van Aalst …    en heel veel is hierover terug te vinden … in de bibliotheek die zich nu op deze plaats bevindt.

Heel in het kort nog even de militaire geschiedenis van dit gebouw :

Cavaleriekazerne & Krijgsgevangenis (1840 – 1859)
Regiment der Gidsen – Escadron Depot (→ Leuven 1859 – 1865)
1ste Regiment Grenadiers (1871 ….) (gedeeltelijk)
School van de Troepskinderen – later Pupillenschool (1860 – 1935)
Gevangenis voor incivieken (1944 – 1950)
Opleidingscentrum (OC) Geestelijke brancardiers en verplegers
(1950 – 1972)
Onthaal & vorming reservekader 
…..

We schrijven intussen september 2020.
Het leger zou een militaire oefening willen organiseren in Aalst. De pupillensite zou de uitverkoren plaats zijn.
Het is de gemotoriseerde brigade van Leopoldsburg die samen met de Provinciecommando’s de oefening ‘Celtic Uprise’ zal uitvoeren.
Dit is een oefening in het kader van vrede ondersteunende operaties en zal plaats vinden tussen 26 april en 7 mei 2021.
Bedoeling is om voor de oefening terreinen en gebouwen te gebruiken om schuilplaatsen voor vluchtelingen, opslagplaatsen voor drugs, smokkelwaar of wapens, enz te kunnen nabootsen. Ideaal zijn dus verlaten loodsen, oude nutsgebouwen, …

Het idee stuit echter al vrij snel op politieke tegenstand vanuit de hoek van ‘Groen Aalst’.
Volgens gemeenteraadslid Lander Wantens is het echt niet aan de orde om een 400-tal militairen een oorlogssituatie te laten nabootsen in het hart van een centrumstad als Aalst.
Daarenboven haalt hij aan dat de site aanschouwd dient te worden als bouwkundig erfgoed en de historische waarde te groot is om ‘mee te laten spelen’ door militairen.
Naast deze argumenten haalt hij ook aan dat deze oefening zeker voor hinder zal zorgen in de stadd, zeker al voor de handelaars, de winkelende burgers en de schoolgaande jeugd.

Wordt vervolgd ? Of wordt niet vervolgd ?
Feit is dat de site natuurlijk altijd al belangrijk geweest is in het oorlogsgebeuren en dus eigenlijk wél het ideale kader zou zijn voor dergelijke oefening.
Ook eentje om op te volgen dus …



Bronnen

belgiummilitary.wordpress.com
Het Belgisch militair vastgoed sinds 1830 – Ludo Michielsen
bel-memorial.org
rikcuypers.be
madeinaalst.be (foto's)
luckens.nl/achtergr_info/pupillen.html
rondleiding stadsgids 2005
Wikipedia
erfgoed.net/erfgoedobjecten/43
so-lva.be/aalst-graanmarkt-0

maandag 20 januari 2020

De zwarte zusters van St Augustinus - stichting OLV

Aan de stichting en uitbouw van het Onze Lieve Vrouwziekenhuis, dat HIER uitgebreid besproken wordt, is onlosmakelijk de naam van de Zwarte Zusters van Sint Augustinus verbonden. Dit artikel is dan uiteraard ook met een beschrijving van deze ‘heldinnen van de ziekenzorg’.


De eerste orde van deze religieuzen werd gesticht in 1233, en men noemde hen ‘de orde van de Servitinnen’ of de ‘Dienaren van Maria’.

Hun doel, de leefregel van de H. Augustinus, bestond er uit om een beschouwend leven te leiden, de verering van Maria te laten voortleven en de verspreiding van het geloof te verkondigen.

De tweede orde, die de dezelfde leefregels had, werd gesticht in 1280. Dezelfde naam werd behouden en ook dezelfde regels bleven gelden. De dagen werden bepaald door gezamenlijk gebed en praktische werken.

De derde orde tenslotte werd gesticht in 1306. Het hoofddoel van deze orde was ‘onderricht en ziekenverpleging’.

De zusters werden ‘Mantillaten’ genoemd omwille van hun schoudermanteltje of mantilla van zwarte stof. Aangezien ook de rest van hun kledij uit zwarte stof was gemaakt, werden ze algemeen de ‘Zwarte Zusters Augustinessen’ of kortweg ‘de Zwarte Zusters’ genoemd.


Alle stichtingen van de zwartzusters waren congregaties naar bisschoppelijk recht. In 1458 verleende een bul van paus Pius II hen het recht zich te organiseren als reguliere kannunikessen van Augustinus.

Een ‘bul’ is een officieel document van pausen, vorsten en universiteiten. Het woord komt van het Latijnse ‘bulla’, het loden (of soms gouden) zegel dat bevestigd werd aan de pauselijke oorkonden.

Rond 1470 vestigden zij zich voor het eerst in Gent, en uit dit klooster werd in 1474 een zekere Joanna Scupers op verzoek van het stadsbestuur naar Aalst gehaald om er de pestlijders te komen verzorgen.

Het was de toenmalige burgemeester Jan de Proost en zijn echtgenote A. van Steelant die zo instonden voor de stichting van het eerste zwartzusterhuis.

Er kwamen zich later nog twaalf zusters vestigen om “den scamele lieden, besmet van zieckte van pestilentiele, bij te staene, te hantierne ende visentherene dies begheeren, toter doot”.

Zij vestigden zich in het huis op de hoek van de huidige Graanmarkt en de Esplanadestraat en ontvingen hun kerkelijke stichtingsoorkonde van Jan van Boergondië, de bisschop van het kamerrijk.

Bij het bekijken van deze indrukwekkende tekst (in het Latijn) kan men enkel maar meer en meer ontzag en respect tonen voor het immense werk dat deze zusters gedurende 5 eeuwen verricht hebben.

Schepen van erfgoed Karim Van Overmeire noemde hen in 2016 zelfs de ‘Pater Damiaan van hun tijd’.
Wat zij betekend hebben voor de Aalsterse bevolking valt eigenlijk niet te omschrijven. Ze stonden volledig ten dienste van diegenen die het nodig hadden, en eigenbelang en persoonlijke bezittingen werden volledig aan de kant geschoven.

De evolutie van de zorg en de tijdsgeest zijn echter door de loop der jaren veranderd. Ziektes zoals de pest werden ondertussen in onze streken volledig uitgeroeid en waar de geprofessionaliseerde geneeskunde sedert toen toe in staat is, grenst ondertussen eigenlijk aan het ongelooflijke.

In 1796 werd het klooster / ziekenhuis onder de Franse Republiek gesloten.  De conventgebouwen dienden toen als bergplaats voor de geconfisceerde religieuze goederen. De bezittingen werden uiteindelijk als staatseigendom verkocht. Het pand werd gewijzigd in een kazerne en krijgsgevangenis, nog bekender : de pupillenschool van het leger, en in de 20ste eeuw vonden we er de rijkswacht en de rechtbank terug. Over de pupillenschool is HIER meer te lezen.

Tegenwoordig is daar ook de bibliotheek ‘Utopia’ terug te vinden.  Archeologen vonden bij opgravingen op die plaats maar liefst 27 skeletten, die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van de kloosterzusters, die hier in de 15de eeuw woonden en werkten. Er lagen ook heel wat gebruiksvoorwerpen van die zusters onder de grond, zoals potscherven en zilveren lepels. Op de plaats van dat klooster verrezen de nieuwe stadsbibliotheek en de kunstenacademie van de stad. Het is de eerste keer in enkele eeuwen tijd dat er zo diep gegraven was op die plaats in het centrum van Aalst

Het grootste deel van de verdreven zusters vond een onderkomen bij rijke burgers of gingen inwonen bij oudere en zieke mensen die verzorging nodig hadden.
Vanaf dat moment werden zij soms ook “Soeurs de Compagnie” genoemd, een beetje oneerbiedig ‘gezelschapsdames’ dus eigenlijk, maar dan wel in de ‘vrome’ zin van het woord.

In 1806 werd de kloostergemeenschap op initiatief van pastoor De Hert gehergroepeerd, en de eigendommen Wouters de Dalme, iets verderop in de straat, werden aangekocht..
Hierna volgde de oprichting van het nog steeds bestaande hoofdgebouw (nummer 8), dat later ook nog werd uitgebreid met het ‘Huis de Kegel’ (nummer 10).

De missie bleef hetzelfde : hulp verlenen aan de zieken.
In het jaar 1819 kregen zij hiervoor een schamele vergoeding van amper 28 centiemen per dag.

Bij de verplichtingen die bij hun taken hoorden, waren onder andere het afleggen van overledenen. Ook moesten er steeds minstens twee zusters op de begrafenissen aanwezig zijn.


Bij Koninklijk Besluit van 14 mei 1829 werd hun klooster in Aalst officieel erkend.
Het was eigenlijk niet meer dan een kleine religieuze gemeenschap die zieken thuis verzorgden en bijstonden in hun laatste dagen en uren.
Zij konden enkel blijven bestaan dankzij de vele giften van de Aalsterse bevolking, meestal van de gegoede burgerij, de rijkeren die zich hiermee een plaatsje in de hemel hoopten te versieren.
Voor de armsten onder de bevolking gebeurden deze verzorgingen trouwens gratis.

Zij kregen van het stadsbestuur ook de toelating om ook de nabijgelegen herberg “Het Boerken”, aan te kopen, af te breken en er een kapel te bouwen. Met de bouw van deze kapel (huisnummer 6) werd gestart in 1838 en twee jaar later werd deze ingewijd.

Hier een foto van de binnenkant van deze kapel, vooraleer het restaurants werden uiteraard. Binnen in het restaurant 'Mozart' dat er tegenwoordig gevestigd is, zijn trouwens nog steeds heel wat dingen aanwezig die er op wijzen dat dit ooit een kapel was.


Het hele pand en de kapel werden in 1997 beschermd als monument.

Tegenwoordig worden de kloostergebouwen gebruikt als kantoren, en de door het bisdom verkochte kapel deed dienst als ‘brasserie De Kapelaan’. Sedert 2017 vinden we er het ribbetjesrestaurant ‘Mozart’ terug.
Hier een foto van de Zwarte Zustersstraat met klooster en kapel (op het moment van de foto brasserie ‘De Kapelaan’


Op 21 december 1901 kochten de zusters een domein (kasteel en hovingen) van ongeveer 1 hectare aan, het ‘chateau de Mylbeke’ (ofte ‘het kasteeltje’ gelegen tussen de Groenstraat en de Moorselbaan), om er een rusthuis voor rijke oude dames in te richten. Dit gebeurde onder de geestelijke leiding van pastoor S. Lauwereys.

Het kasteel was achtereenvolgens eigendom van: Louis Dommer (tot 1885), Baron Leo de Béthune (tot 1895) en Angeline Chassaigne (Parijse onderwijzeres) die het voor 60.000 fr. verkocht aan de Zwarte Zusters.

Het nieuwe rusthuis werd in 1902 ingewijd en kreeg de naam “Institut Notre Dame”. Vanaf 1903 staat het domein dan ook in het kadaster ingeschreven als ‘klooster’.


Vrij snel evolueerde het tehuis tot een geneeskundige instelling en in 1904 werd het “Geneeskundig Gesticht van O. L. Vrouw” opgericht. De inwonende rijke oude dames mochten er wel blijven, maar als één van hen overleed, kwam de kamer vrij voor één of meer zieken.

Dit betekende dan ook meteen het ‘échte’ begin van het huidige Onze Lieve Vrouwziekenhuis.

Over de lotgevallen van de zusters na deze periode en over de oprichting van het Onze Lieve Vrouwziekenhuis, kunnen jullie HIER meer lezen.


Bronnen :

olv.be
OLV ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove via YouTube 100 jaar OLV ziekenhuis Aalst
OLVZaalst (twitter)
kuleuven.be>vesaliusonline
inventaris.onroerenderfgoed.be
foto klooster – kapel Flickr
Wikipedia zwarte zusters van de Augustinus
hartvoorresearchaalst.be