Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zondag 20 oktober 2019

Burgemeesters van Aalst : 1925 : Karel Leopold Van Opdenbosch (waarnemend)

Karel Leopold Van Opdenbosch (Meerbeke 6 oktober 1867 - Gent 1 mei 1940) was een Belgisch politicus en burgemeester voor de Daensisten.


Van Opdenbosch was de zoon van een smid, die na het basisonderwijs in zijn geboortedorp gedurende twee jaar algemeen middelbaar onderwijs volgde. Dit gebeurde aan het Sint Aloysiuscollege te Ninove van 1880 tot 1882. Vanaf 1882 was hij leerling aan de (rijks-) middelbare school van Gent, waar hij in 1888 de akte van onderwijzer behaalde;
van 1888 tot ongeveer 1910 was hij gemeentelijk onderwijzer te Neigem en daarna tot 1919 schoolhoofd in de gemeenteschool van Berchem bij Oudenaarde.


Van Opdenbosch publiceerde vanaf 1898 occasioneel – doch vanaf 1920 regelmatig – politieke en algemeen-culturele bijdragen in de daensistische kranten, vrijwel steeds onder het pseudoniem  'Stijn Storms'. In 1911 werd hij in Oudenaarde secretaris van het liberaal-Vlaamsgezinde onderwijzersverbond Hoop in de Toekomst, een opponent van het Christen Onderwijzersverbond (COV).


In 1919 werd Van Opdenbosch daensistisch volksvertegenwoordiger, maar amper 2 jaar later, in 1921 werd het in 1919 afgesloten kartel van Aalsterse daensisten en Fronters niet hernieuwd. Van Opdenbosch werd niet meer verkozen, maar de daaropvolgende feitelijke fusie van daensisten en Vlaams-nationalisten (Christene Volkspartij-Vlaamsche Front) bracht hem vanaf 1925 wel opnieuw in het parlement.
Van 1925 tot 1929 was hij ook schepen van de stad Aalst. Na de dood van de katholieke burgemeester Eugeen Bosteels werd hij in 1925 zelfs even waarnemend burgemeester van de stad.. 
Tijdens datzelfde jaar echter werd hij in deze functie gesanctioneerd omdat hij verantwoordelijk gesteld werd voor het laten vervangen van de Belgische vlag door een leeuwenvlag op de pui van het stadhuis, en dit naar aanleiding van het Guldensporenfeest op 11 juli van dat jaar.

De volksvertegenwoordiger haalde in zijn eerste redevoering na deze sanctie in het parlement een brief van een anonieme vriend aan. Afgaande op de inhoud spreekt hij over discriminatie, pesterijen, vervolging en onrechtstreekse doodslag:


“Nergens meer dan dáár (in Congo) is het enge, haatdragende, hoogmoedige franskiljonisme meester en daar er op dit ogenblik aanvragen te veel zijn gewaardigen zij zich meestal niet op een Vlaamsch schrijven te antwoorden. Vlaamsche jongens die geen Fransch kennen worden er met den nek aangekeken, Vlaamsche jongens, die Vlaamsch denken, voelen en handelen worden vervolgd, gestraft of in de dood gezonden.” 

Vervolgens sprak hij:

“Daarom zeggen we tot de Vlaamsche jongens: “Als 't u belieft, blijft uit dat wespennest! (…) Bij gevolg, voor onze Vlaamsche jongens, zijn er geen plaatsen in onze kolonie! 't Is goed om weten. Ge kunt er Walen heen sturen, die zijn er immers in overvloed!”

Ten slotte richtte hij zich direct tot zijn Vlaamse volk, meer specifiek vereenzelvigde hij zich ook met ‘zijn’ “Vlaamse jongens”, die net als hem gestraft werden omwille van hun weerspannigheid en door te pronken met de Vlaamse leeuwenvlag: 


“Bij de intrede van Prins Leopold in Congo had Ringoir (een jongeman, die ook zijn wortels had in Aalst) de stoutmoedigheid- een leeuwenvlag uit te steken. 't Was een heel zware misdaad en hij móest gestraft daarom, evenals ik het werd te Aalst. Er werd rondom zijn zaak heel wat herrie geschopt.

De heer minister noemde die vlag ‘Het symbool van het separatisme! De leeuwenvlag, de vlag van 't oude Vlaanderen, het symbool van het separatisme’. De heer minister weet niet dat in de plooien van de leeuwenvlag heel wat meer roem en glorie liggen besloten dan in deze van de Belgische driekleur.

Ringoir wordt gestraft: hij stelt een slecht voorbeeld in Afrika. De negers ginder mogen niet weten dat er ook in Vlaanderen negers zijn, die men witte negers noemt, die evenals de anderen worden miskend en verdrukt. Ringoir moest dus gebroken! Ik ken de Ringoirs, 't 'zijn Aalstenaars, brave, deftige, eerlijke en werkzame menschen, die nu in Antwerpen gevestigd zijn, maar de voorvaderlijke deugden trouw behielden. De franskiljonsche goudgieren in Congo hebben Ringoir willen treffen in zijne eer en zijn goeden naam willen schenden, dat hebben ze niet gekond, hoor! Zedelijk is die man groter en schoner geworden, én om zijn Vlaamsche daad, én om den maatregel die zoo onhandig tegen hem werd getroffen, en Vlaanderen draagt hem een goed hart toe.

Ik eindig hier, heren; ik zal de eer hebben op het bureel het amendement neer te leggen waarover ik daareven heb gesproken.”

Als Kamerlid maakte Van Opdenbosch slechts tijdens de eerste twee jaar van zijn mandaat enige ophef, namelijk door sancties te eisen tegen bepaalde burgemeesters die tijdens de Eerste Wereldoorlog misbruik zouden hebben gemaakt van hun ambt om zich persoonlijk te verrijken. Tijdens de volgende jaren vertoonden zijn tussenkomsten een bijna gelijkmatig beeld: naar aanleiding van de bespreking van de ministeriële begrotingen vroeg hij aandacht voor de problemen waarop zijn daensistische voorgangers steeds de nadruk hadden gelegd (landbouw, statuut van staatsambtenaren, bevordering van het technisch onderwijs, Vlaamse kwestie).
Hij bleef gemeenteraadslid tot in 1927.


In 1932-1933 verzette Van Opdenbosch zich, als enige Vlaams-nationalistische verkozene, openlijk en radicaal tegen de oprichting van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). Die houding was het gevolg van zijn jarenlange gespannen verhouding met de leiders van het Aalsters Vlaams-nationalisme, van de invloed van de uit Duitsland teruggekeerde Hector Plancquaert en van de autoritaire ontwikkeling binnen het Vlaams-nationalisme. 


In 1933 werd Van Opdenbosch uit het VNV gesloten. Daarop richtte hij samen met Plancquaert en anderen de Vlaamsch-Nationale Demokratische Partij op. De slechte resultaten bij de parlementsverkiezingen van 1936 betekenden evenwel het einde van zijn partij en van zijn eigen politieke loopbaan. 


Tijdens het interbellum publiceerde Van Opdenbosch tientallen volkse novellen, colportageromans en heimatromans. Het betrof bijna uitsluitend opvoedende lectuur, zonder literaire betekenis.

Van Opdenbosch was een tegenstander van de opslorping van de daensisten door het autoritaire VNV.

Engagementen in organisaties en instellingen

- beheerder Volksverheffing (1909-1967) 20 februari
- erevoorzitter Vereenigde Ziekenbonden der Kristene Volkspartij (1928-1933) 
- stichter-aandeelhouder Vlaamsche Spaar- en Leenbank (1930-)

 Engagementen in periodieken en andere publicaties

- Hoofdredacteur De Werkman (Aalst). (1872-1935) periodieke publicatie
- Medewerker Het Land van Aalst.   periodieke publicatie
- Medewerker Ons Vaderland. (1926-1936) periodieke publicatie

 Politieke mandaten

- lid van Kamer van Volksvertegenwoordigers  16 november 1919 - 20 november 1921
- lid van Gemeenteraad Aalst  1921 - 1926
- lid van Schepencollege Aalst  1921
- lid van Kamer van Volksvertegenwoordigers  5 april 1925 - 24 mei 1936


Bronnen:

Bruno De Wever: 'Greep naar de macht; Vlaams nationalisme en nieuwe orde, het VNV 1933-1945', 1994
Frans Jos Verdoodt : 'Karel Leopold van Opdenbosch'', 1983
vvb.org, 27 maart 2018
foto: vvb.org

Burgemeesters van Aalst : 1925 Eugeen Maria Bosteels

Eugeen Maria Bosteels (Hekelgem, 25 maart 1883 - Brussel, 6 juli 1925) was advokaat, en - slechts geurende een heel korte periode - ook burgemeester van Aalst. Zijn regeerperiode begon en eindigde dan ook in 1925. 


Hij was de zoon van Joannes Baptiste Theodorus Bosteels en Marie-Therèse Vertongen, en had 1 broer : Leo Adolf Bosteels. 
Eugeen was gehuwd met Maria-Mathilde Van Der Elst en ze kregen samen maar liefst 7 kinderen : Marie Elza Arthur Paula, Christiaan, Maria-Josa, Willy, Théodoor, Clemence en Magda Bosteels.

Hij was een Belgisch politicus voor de Katholieke Partij (later 'het Katholiek Verbond van België'). 


Bosteels studeerde aan het college van Hoogstraten en studeerde nadien rechten, Germaanse filologie en politieke en sociale wetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven. 
Hij studeerde af als doctor in de rechten. 
Hij was medewerker van Joris Helleputte en Emiel Vliebergh bij de Belgische Boerenbond, en  vestigde zich in 1907 als advocaat in Aalst. 

Hij werd bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1911 voor het eerst verkozen tot gemeenteraadslid van Aalst, en 1919 werd hij schepen van onderwijs. 
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 werd hij in 1922 opnieuw gemeenteraadslid als opvolger van Romain Moyersoen, die toen minister werd. 

In april 1925 werd hij burgemeester van Aalst als vervanger van de in februari overleden Felix De Hert. Hij bleef burgemeester tot ook hij overleed in juli van dat jaar. 

Hij werd opgevolgd door Romain Moyersoen.

Natuurlijk is er in Aalst ook een straat naar hem vernoemd, met name de Eugeen Bosteelsstraat.


Bronnen
:


Foto : bidprentje via MadeInAalst.
Geneanet

Burgemeesters van Aalst : 1919 - 1925 Felix De Hert

Felix De Hert was Burgemeester van onze 'stee' van 1919 tot 1925.

Felix Josephus Maria Antonius De Hert is geboren op 09-08-1860 in Aalst en was de zoon van Petrus Josephus Hubertus De Hert en Huberta Clementina Van De Putte. 
Zijn broer Romaan, werd onderpastoor in de Sint Martinusparochie in Gent.

Hij trouwde op 32 jarige leeftijd, op 06-09-1892 in Aalst met Elisa Felicia Benedicta Maria De Coen, 33 jaar oud.      Elisa is geboren op 16-05-1859 in Aalst, dochter van Joannes Emmanuel De Coen en Joanna Benedicta Moyersoen.
Elisa is overlelden op 24 augustus 1916 in Aalst, op 57 jarige leeftijd. ze werd begraven op 28 augustus in de Sint Martinuskerk te Aalst..


Felix is overleden op 04-02-1925 in Aalst, 64 jaar oud. Hij is begraven op 09-02-1925 in Aalst, St. Martinus.

Felix volgde het middelbaar onderwijs aan het Jezuietencollege in Aalst en de humaniora in het College van Aalst. Nadien studeerde hij Letteren en Wijsbegeerte aan de Katholieke Hogeschool van Leuven.
Aan diezelfde Hogeschool studeerde hij nadien ook nog af als Doctor in de Rechten, en doceerde ook nog in die richting.

Felix was ook een bezige bij in het verenigingsleven. In 1889 was hij schatbewaarder van het Aalsters comité der Maatschappij tegen de slavernij. Deze vereniging verzette zich tegen de slavenhandel in Afrika..
Ook was hij lid van de Katholieke Vereeniging, waarvoor hij zich in 1890 kandidaat stelde om in de gemeenteraad te zetelen, en met succes. 
Sinds 20 november 1890 was hij dus ook gemeenteraadslid (hij vervind de overleden Fritz De Woolf) en hij werd op 8 januari 1900 Schepen van Onderwijs en Schone Kunsten, hij werd eveneens provincieraadslid.

Zijn geliefkoosde hobby was de wijnbouw, maar ook karnaval had een heel speciale plaats in zijn hart. Het is dan ook de burgemeester onder wie het Feestcomité en het officiële carnaval in Aalst tot stand kwam. .

Rond 1908 koopt hij een gedeelte van het “Hof ten Roosen” als buitenverblijf, de omgeving ervan wordt nu nog “den bos van d’Hert” genoemd.

In 1911 riep hij op om het gebruik van de Meiboomplanting opnieuw nieuw leven in te blazen. Hij liet als voorbeeld de meiboom dat jaar dus planten en schilderen aan zijn kasteel (kasteel Blondel op Mijlbeek).

In 1913 werd hij benoemd tot stafhouder van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde.  Hij vestigde zich in de Brusselse straat nr. 2 als advocaat.

Tijdens de oorlog werd hij door de Duitsers aangehouden op verdenking van spionage, en werd hij gedurende een drietal maanden opgesloten in de gevangenis van Turnhout. Deze opsluiting zal zijn gezondheid niet ten goede komen.

Aan het einde van WO I werd hij een tijdje de plaatsvervanger van burgemeester Michel Leo Gheeraerdts die nog steeds in Engeland verbleef.
Eigenlijk was het Jaak Van Den Bergh die tijdens de afwezigheid van Gheeraerdts aangesteld was als burgemeester, maar het was toch Felix die als dienstdoend burgemeester de officiële aankondiging van de 'bevrijding van Aalst' mocht doen op 14 november 1918..
Als Gheeraerdts uiteindelijk toch terugkomt geeft deze vrij snel zijn politieke carrière op en Felix wordt op 24 mei 1919 tot burgemeester benoemd, en op 21 juli 1919 officieel aangesteld.

Bij zijn aanstelling zegt hij in zijn toespraak : Ik zal niet uw Burgemeester doch uw Burgervader zijn.
En het blijken inderaad geen loze woorden te zijn. Het is zo, dat hij goed voor de bevolking zorgt, en hij wordt dan ook heel graag gezien.

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 komt er echter een einde aan de absolute meerderheid van de katholieken.
Er vormt zich een coalitie tussen katholieken, liberalen en daensisten, maar Felix blijft als kopman van de grootste partij uiteindelijk toch burgemeester. De socialisten waren zeker niet akkoord met de aanstelling van De Hert als burgemeester. Zij hadden een akkoord met de liberalen, waardoor een socialist burgemeester zou worden, maar de liberalen braken hun woord, en verbraken het akkoord. 

Felix zou burgervadder blijven tot in 1925. In februari van dat jaar raakte bekeend dat hij ernstig ziek was. Hij zou later dat jaar overlijden. Het afscheid van Felix in de Sint Martinuskerk was indrukwekkend..

De Hert was ook meer dan 25 jaar lang actief als provincieraadslid in Oost Vlaanderen.  

Hij is ook nog bekend als de bezitter van een vrij uitgebreide kunstcollectie en zorgde voor de uitbreiding van de kunst en verscheiden lokale culturele activiteiten.

Functies:

Oud-Prefect der Congregatie van de H. Rozenkrans
Oud-Voorzitter van het Kerkbestuur van St. Martinus
Voorzitter der Katholieke Vereniging van de stad Aalst
Erevoorzitter der Koninklijke Harmonie "Al Groeiend Bloeiend"
Voorzitter en lid van verscheidene maatschappijen van Aalst
Stafhouder der advocatenorde bij de rechtbank van eerste aanleg in Dendermonde
Erevoorzitter van Sportclub Eendracht, afdeling voetbal 
Secretaris van het Bureel der kerkmeesters
Voorzitter van de Kerkfabriek van St. Martinus
Lid van het A.N.V.

Onderscheidingen:

Officier in de Leopoldsorde
Burgerlijk Kruis 1ste klas
Herinneringsmedaille van Leopold II
Orde van het Britse Rijk
Ridder in de Leopoldsorde

De oorspronkelijke Scherrestraat werd in 1901 gewijzigd in Ajuinstraat, en werd op 3 januari 1927 opnieuw gewijzigd in Felix De Hertstraat.

In 2016 opende trouwens een Bed&Breakfast haar deuren in de Felix De Hertstraat. De kamers in deze zaak werden allen genoemd naar oud-burgemeesters van de stad. Eéntje draagt dan ook de naam Felix De Hert.

zaterdag 19 oktober 2019

Burgemeesters van Aalst : Jaak Van Den Bergh (1914-1918)

Jacobus Josephus (Jaak) Van den Bergh (Aalst, 9 juli 1868 - aldaar, 30 januari 1925) was een Belgisch politicus voor de Katholieke Partij. Hij was waarnemend burgemeester van Aalst tijdens de oorlogsjaren.

Jaak werd tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1911 bij de werkgevers verkozen tot gemeenteraadslid van Aalst. Deze gemeentelijke verkiezingen – de eerste die plaats vonden onder het stelsel van evenredige vertegenwoordiging – wijzigden enigszins het politieke landschap, zonder evenwel het sterk overwicht van de katholieken te breken. Bij deze laatsten traden voor het eerst in de gemeenteraad Louis de Béthune (jongere broer van wijlen Léon de Béthune) en Eugeen Bosteels, die later voor gedurende zeer korte tijd burgemeester zou worden Als toegevoegde leden werden als vertegenwoordigers van de werkgevers verkozen : Jaak van den Bergh, en Valerie de Valkeneer, later schepen. 


Na het begin van de Eerste Wereldoorlog vertoefden zowel burgemeester Leo Gheeraerdts als eerste schepen Felix De Hert niet in Aalst. Daarop werd gemeenteraadslid Van den Bergh opgevorderd om als waarnemend burgemeester te fungeren. 


Op 6 augustus 1914 kondigde men het overlijden aan van een Aalsterse soldaat. Hij werd door een granaatscherf aan het hoofd getroffen. Het was de zoon van Jaak van den Bergh, die dus dienst zou doen als burgemeester tijdens de bezetting. Inmiddels hielden onze troepen stand voor Luik, lang genoeg om aan Frankrijk de tijd te geven zijn ·leger te organiseren, en enkele weken later de slag aan de Marne te winnen.

Vanaf maandagavond 28 september van dat jaar hadden de Duitsers zich voor goed meester gemaakt van de stad. Slechts enkele mannen waren gebleven, onderrneer pater Evarist Bauwens en pater Cypriaan van de Capucijnen die op zondag 4 oktober, terwijl de parochiekerken gesloten waren, de mis opdroeg in de Capucijnkerk.

Wie het minst ver was geraakt, kwam reeds de volgende dag terug. De bezetters wilden onmiddellijk een burgerlijk bestuur inrichten. Ze spraken eerst Boulvin aan, een industriëel die in Aalst was gebleven om zijn stervende schoonmoeder te verzorgen. Hij was echter niet van Aalsterse afkomst, en sprak slechts in geringe mate Nederlands. Hij kon zich van die karwei afmaken door te beloven het eerste gemeenteraadslid dat hij zou ontmoeten, naar de Kommandantur te verwijzen. 
's Anderendaags ontmoette hij Jaak van den Bergh, die terugkwam van Aaigem, waar hij zich verscholen had. 

Jaak van den Bergh was, zoals reeds aangehaald, in 1911 verkozen als vertegenwoordiger van de ambachtslieden. Met tegenzin, en slechts voor korte tijd -zo dacht hij- aanvaardde hij de opdracht. 
Hij zou echter tot op het einde van de bezetting in zijn functie blijven. 

Een delicate taak stond hem te wachten. Tot tweemaal toe kwam hij in de Duitse gevangenis terecht, maar het ontbrak hem zeker niet aan kranigheid. Toen generaal von Mayer, die de stad had veroverd, hem vroeg iets schoons te laten zien, wilde Van den Bergh hem leiden naar de Drie Sleutelstraat en naar de afgebrande huizen van de Albrechtlaan. Maar het moesten "schöne Gemälde" (mooie schilderijen) zijn. Van den Bergh bracht hem toen naar de feestzaal van het Stadhuis waar de door de Duitse soldaten gescheurde taferelen hingen van Meganck en Lebrun. 
"Schweinerei", zei de generaal echter ... 
Dan naar de St.-Martinuskerk, waar echter het Rubens'schilderij ontbrak. Dat was tijdig weggeehaald en bleef gedurende de oorlogsjaren in de kelders van de Banque de la Dendre.

Schepen Moyersoen kwam eind december terug, ondanks het feit dat het hem van verscheidene zijden werd afgeraden.

Het stadsbestuur bleef gedurende heel de bezetting in goede verstandhouding. Toen Jaak van den Bergh, op 4 oktober 1915, een jaar burgemeester was, werd hem door Désiré de Wolf en gans de gemeenteraad, hulde gebracht. 
Bij het einde van zijn tweede ambtstermijn, op 2 oktober 1916, was hey Romain Moyersoen die hem hulde bracht. "In zijn moeilijke en soms gevaarlijke taak, heeft hij zich op lofwaardige wijze weten te gedragen", verklaarde hij. Dit gevaar bestond werkelijk. Tot tweemaal toe werd Van den Bergh in de gevangenis opgesloten. Eerst van 28 maart tot 5 april 1917, in de Nieuwe Wandeling van Gent, en van 22 mei tot 22 september 1917 in Dendermonde. Tijdens zijn opsluiting werd hij vervangen door Schepen Felix de Hert. Deze had reeds gedurende verscheidene maanden gevangen gezeten in Turnhout. Zijn aanhouding ten huize had de bevolking des te meer geschokt omdat zij op brutale wijze geschiedde en dit slechts enkele dagen na het overlijden van zijn echtgenote. 

Op 26 maart 1918 stierf Pieter Daens. Hij was 76 jaar oud. Tot op het einde toe had hij trouw de gemeenteraadszittingen bijgewoond. Hij bleef ook trouw aan zijn christen-democratische opvattingen, zonder zich door de activisten 'op een zijspoor te laten brengen.


De stad besturen na de bevrijding bleek een moeilijke taak, en op de dag dat de Belgische troepen binnenkwamen, trok Jaak van den Bergh zich terug. 
Schepen Felix de Hert nam het burgemeesterschap waar. 
Inmiddels was ook Burgemeester Gheeraerdts, die noodgedwongen in Engeland had verbleven, teruggekomen, maar deze maakte helemaal geen aanstalten om zijn ambt terug op te nemen. Schepen Bauwens, die overleden was en Schepen De Wolf, die wegens oververmoeidheid ontslag nam, werden vervangen door Achilles Eeman en door Valery de Valkeneer. 
Toen De Hert in augustus 1919 definitief burgemeester werd, verving advocaat Eugeen Bosteels hem als schepen. Schepen Moyersoen bleef, alhoewel hij meer en meer door zijn parlementaire arbeid werd ingenomen..


Bronnen:
hetlandvanaalst.be/wordpress/wp-content/uploads/2019/01/LVA-JG-38-1986-1.pdf


       

Burgemeesters van Aalst : 1896 - 1914 / 1919 Michel Leo Gheeraerdts

Michel Leo Gheeraerdts was een katholiek burgemeester met twee regeerperiodes in Aalst.
Een eerste maal was hij burgemeester van 1896 tot 1914. Een tweede maal mocht hij deze functie vervullen in 1919, de periode tussen Jaak Van Den Bergh en Felix De Hert. 


Hij is geboren in Aalst op 10 april 1837 en stierf in dezelfde stad op 4 februari 1922.

Hij stamde uit een nijveraarsfamilie en werd zelf ook nijveraar. Hij baatte een olieslagerij en een maalderij uit.

Na het overlijden van zijn vader Frans, gemeenteraadslid en schepen in Aalst, werd hij in oktober 1884 verkozen tot gemeenteraadslid. Begin 1888 werd hij schepen van openbare werken en in 1896 werd hij benoemd tot burgemeester, als vervanging van Victor Van Wambeke. 
Hij was tegelijkertijd ook plaatsvervangend senator voor het kiesarrondissement Aalst-Oudenaarde.

Tijdens de eerste wereldoorlog werd hij waarnemend vervangen door gemeenteraadslid Jaak Van den Bergh. 
Begin 1919 nam hij ontslag als burgemeester, en werd hij opgevolgd door Felix De Hert.

Gheeraerdts studeerde ook rechten, was rechter bij de handelsrechtbank en kapitein bij de burgerwacht. Ook was hij lid van de Koninklijke Harmonie 'Al Groeiend Bloeiend', later was hij zelfs voorzitter van deze vereniging.

Gheeraerdts was 'officier in de Leopoldsorde'





Bronnen :

Wikipedia
Doodsprentje MadeInAalst


maandag 7 oktober 2019

Burgemeesters van Aalst : 1871 - 1896 Victor Van Wambeke

Victor Paulus Franciscus Josephus Van Wambeke was burgemeester van Aalst van 1871 tot 1896.

Hij is geboren op 27-08-1813 in Aalst, als zoon van Carolus Franciscus Josephus Van Wambeke en Theresia Josephina Beeckman.


Hij is overleden op 03-12-1896 in zijn woning op het Keizerlijk Plein nr. 25 in Aalst, en is begraven op 07-12-1896 in Aalst, in de St. Martinuskerk.

Victor trouwde, op zijn 28 jaar, op 27-06-1842 in Aalst met Eugenia Ludovica Francisca De Vis, 20 jaar oud. Eugenia is geboren op 26-03-1822 in Aalst, dochter van Judocus Joannes De Vis en Anna Catharina Catoir. Eugenia is overleden op 20-09-1854 in Aalst, zij was toen amper 32 jaar oud.

Victor hertrouwde, op 42 jarige leeftijd, op 08-05-1856 in Aalst met Barones Emilia Maria Antonia van der Noot de Vrechem, 29 jaar oud. Emilia is geboren op 09-11-1826 in Brussel, en was de dochter van Fredericus Renerius Josephus Bernardus van der Noot de Vrechem en Rosalia Paulina Antonia Victoria de Bounder de Melsbrouck. Emilia is overleden op 01-08-1902 in Aalst, 75 jaar oud.

Victor had rechten gestudeerd en vestigde zich als advocaat in Aalst. 

Zijn politieke carrière startte hij in 1848, toen hij zijn (katholieke) kandidatuur stelde voor de gemeenteraadsverkiezingen. Hij werd echter niet verkozen.

In 1861 stelde hij, tevergeefs, zijn kandidatuur voor de Kamer.
Op 11 augustus 1864 werd hij verkozen tot katholiek volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Aalst. Na de eerdere nederlaag van de katholieken behaalden zij in Aalst in 1866 uiteindelijk toch de overwinning en Victor werd verkozen tot gemeeteraadslid.  Later werd hij dan uteindelijk toch voorzitter van de Kamer. Deze functie had hij van 1884 tot 1894, en in dat jaar moet hij zijn plaats afstaan aan A. Daens.

Na het overlijden van Alexander van Langenhove werd hij op 21 juli 1871 tot burgemeester benoemd.

- Op 1 oktober 1873 besluit de nieuwe burgemeester dat het Vlaams de officiële bestuurstaal wordt in Aalst en dat dus alle besprekingen in het Vlaams moeten gebeuren.

Hij is de eerste die de openingsrede van de gemeenteraad in het Vlaams houdt. Zeven nieuwe gemeenteraadsleden leggen de eed eveneens in deze taal af.

Alle straatnaamborden moeten in het Vlaams worden opgesteld. Het eerste bord dat geplaatst wordt is dat van de “Albert Liénartstraat”.

Vanaf 1875 tot 1896 is hij voorzitter van de “Katholieke Bewarende Vereniging”.

In 1876 legt hij samen met enkele andere volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel voor om een algemene regeling te bekomen voor het gebruik van het Vlaams in bestuurszaken.

- In de schoolstrijd (1878-1884) is hij één van diegenen die weigert de nieuwe schoolwet toe te passen.

Onder zijn beleid worden het Belfort en het Schepenhuis grondig gerestaureerd.

- Er worden nieuwe kaaimuren aan de Dender aangelegd (alhoewel dit meer een verdienste is van Schepen Gheeraerdts).

In 1874 wordt de nieuwe St. Jozefskerk plechtig ingehuldigd.

Een nieuw openbaar zwembad wordt in 1886 geopend.

In 1887 wordt de Zwarte Hoekbrug gebouwd en op de gronden van de oude scheepswerf wordt een nieuwe wijk aangelegd, de Werf.

Als onderscheiding krijgt hij de titel van Commandeur in de Leopoldsorde.

Op 4 augustus 1902 wordt een straat naar hem vernoemd en de bestaande Saskaai wordt gewijzigd in de “Van Wambekekaai”. 

Burgemeesters van Aalst : 1867 - 1871 Alexander Van Langenhove

Alexander Andreas van Langenhove was burgemeester van Aalst in de periode van 1866 tot 1871. 

Hij is geboren op 24-02-1823 in Aalst, als zoon van Ludovicus Vincentius Xaverius van Langenhove en Angelina Paulina Maria Josephina Tack.

Hij is overleden op 14-07-1871 in Aalst, 48 jaar oud en begraven op 17-07-1871 in Aalst.
Van zijn vier broers stierven er twee als vrijgezel, een andere had geen kinderen. De oudste kreeg wel een zoon, maar deze overleed reeds op heel jonge leeftijd. Een zuster trad in het Klooster van de Kanunnikessen te Berlaimont en een andere huwde met Messire Lefebvre, maar had geen zoon. De derde werd echtgenote van Alexander Hardy, kapitein bij het tweede regiment kurassiers. Ook hier geen afstammelingen.

Alexander trouwde, op zijn 24 jaar, op 10-08-1847 in Aalst met Maria Francisca Clementina Jelie, 21 jaar oud. Maria is geboren op 22-09-1825 in Aalst, dochter van Jan Baptist Jelie en Maria Anna Josepha Peeters. Zij overleed op 15-08-1877 in Blankenberge, op 51 jarige leeftijd       en werd begraven op 18-08-1877 in Aalst, St. Martinus. 
Het is de oudste zoon van Alexander die het ouderlijk huis erfde.

Hij was bankier van de door zijn vader opgerichte “Banque C. et Al. van Langenhove”.
Ook was hij lid van de in 1846 door zijn voorganger opgerichte Liberale Associatie, was hij raadslid en was hij tevens ook voorzitter van de Kamer van Koophandel.

Hij werd gemeenteraadslid in 1856 en ijverde sterk voor de oprichting van een stadsbibliotheek.

In juli 1866 werd hij aangesteld tot Schepen, en na de gemeenteraadsverkiezingen van 1866 kreeg hij in december 1866 zijn benoeming tot burgemeester, alhoewel hij een gematigd liberaal was, en de meerderheid van de raad katholiek.

Hij was in deze functie door de Aalstenaars dan ook nooit graag gezien. Volgens een artikel in “De Denderbode” werd hij door de Aalsterse bevolking 'met tegenzin en onverschilligheid' onthaald.
De reden hiervoor was dus dat de katholieken over de meerderheid beschikten in de gemeenteraad   terwijl Alexander als liberaal toch burgemeester kon blijven.
De achtergrond hiervan was dat de toenmalige liberale nationale regering niet snel geneigd was een katholiek als burgemeester te benoemen. 

Daarenboven ondervond hij ook nog eens grote tegenstand door de wet op het nieuwe kerkhof, dat ingedeeld werd in twee delen: één deel voor katholieken en een ander voor niet-katholieken. Dat dit op tegenstand van de bevolking stootte hoeft geen betoog natuurlijk. 

Alexander zou ondanks de tegenstand, toch burgemeester blijven tot aan zijn dood.

In augustus 1902 werd de straat vanaf de Houtmarkt tot aan het Burgemeestersplein naar hem vernoemd, de “van Langenhovestraat”.

Burgemeesters van Aalst : 1848 - 1867 Guillelmus De Gheest

Guillelmus (Wilhelmus - Guillaume - Willem) De Gheest was burgemeester van Aalst in de periode van 1848 tot 1866.

Hij is geboren op 17-04-1797 in Aalst, als zoon van Petrus Joannes De Gheest en Catharina Petronilla De Clercq. Hij is overleden op 15-09-1868 in Aalst, en dit op 71 jarige leeftijd. 

Hij trouwde op 22 jarige leeftijd, op 23-06-1819, in Aalst met Henrica Catharina Josepha Govaert, 26 jaar oud. Henrica is geboren op 12-04-1793 in Aalst. Zij overleed er op 18-03-1843 op amper 49 jarige leeftijd.

Willem hertrouwde op zijn 52ste, op 20-02-1850 in Aalst met Maria Joanna Lievens, ca. 21 jaar oud. Maria is geboren ca. 1829 in Lokeren.

Hij was in de eerste plaats koopman en notaris, maar was ook medeoprichter, bestuurslid en later zelfs ondervoorzitter van  de Liberale Associatie.

Vanaf 1830 zetelde Guillelmus in de Gemeenteraad.

Gelijktijdig met de groei van de antithese liberaal-katholiek tussen 1849 en 1872 voltrok zich de doorbraak van nieuwe geslachten zoals Cumont, de Bethune, De Windt, Liénart, Van Assche en Van der Smissen. De dynasties Moyersoen en Van der Noot waren reeds met de omwenteling aan bod gekomen. Andere families gelijk De Gheest, de Waepenaert-Verbrughen, De Wolf, Lefebvre, Van Langenhove en Van Wambeke waren gedurende de ganse eeuw aktief op het politieke arbeidsveld. Opvallend is dat deze nieuwe mensen vooral tot de handeldrijvende burgerij of nijveraarscklasse behoorden. Cumont (van négociant tot fabrikant), De Wolf (idem), Liénart (bankiers), Van Assche (stokers), Van der Smissen (négociant > fabrikant > advocaat) en dan ook De Gheest (uit de landbouw > négociant > brouwer > notaris).

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1848 behaalden de liberalen de absolute meerderheid (11 op 15 zetels) zodat Frédéric Van der Noot de Vrechem moest aftreden, en Guillelmus aldus op 5 oktober 1848 tot derde burgemeester van Aalst kon benoemd worden.

- Hij besloot alle zittingen van de Gemeenteraad openbaar te houden en voerde bij deze raadszittingen het gebruik van de “Vlaemsche Taal” in.

- Onder zijn bewind kwam eindelijk in 1853 de spoorwegverbinding Aalst – Dendermonde tot stand.

- In 1856 werd de spoorlijn Brussel – Aalst – Gent plechtig ingehuldigd en werd van de gelegenheid ook gebruik gemaakt om het standbeeld van Dirk Martens plechtig te onthullen.

- Het urbanisatieplan van de stationsomgeving werd goedgekeurd en in 1863 startten de werken voor de rechttrekking van de Dender.

- De Karmelietenkerk op de Hopmarkt werd omgebouwd tot stadsschouwburg en een stedelijke muziekschool en stadbibliotheek werd geopend.

In de periode van 1851 tot 1859 kunnen we Guilllelmus ook terug vinden in de Provincieraad.

In augustus 1902 werd de straat vanaf de Alfred Nichelsstraat tot aan het Burgemeestersplein  naar hem vernoemd, de “De Gheeststraat”.

Burgemeesters van Aalst : 1833 - 1848 Fredericus Van Der Noot

Frédéricus Van der Noot was de tweede burgemeester van Aalst en dit in de periode van 1833 tot 1848.

Baron Fredericus Renerius Josephus Bernardus Van der Noot de Vrechem  is geboren op 15-09-1801 in Brussel als zoon van Baron Joannes Baptista Hendrik Alexander Van der Noot de Vrechem en Barones Petronilla Maria Renerius Josephus Fredericus de Meer van Moorsel.

Andere bronnen geven 27 september aan als geboortedatum, bijvoorbeeld: Poplimont, Charles, La Belgique héraldique: recueil historique, chronologique, généalogique et biographique complet de toutes les maisons nobles, reconnues de la Belgique, 1866 en Goethals, Félix-Victor, Dictionnaire généalogique et héraldique des familles nobles du royaume de Belgique, vol. 1 en 4, 1849 en 1852

Op die paar dagen gaan we nu echter niet kijken, uiteindelijk heeft dat allemaal geen belang meer.

Wat wel heel zeker is :  Fredericus trouwde, op zijn 24 jaar, op 12 april 1826 met Rosalia Paulina Antonia Victoria de Bounder de Melsbrouck, toen 22 jaar oud. Rosalia is geboren op 7 februari 1804 in Brussel en was de dochter van Pieter Antoon Simeon de Bounder de Melsbrouck en Maria Jaqcquelina Antonia Josepha van Heurck. Rosalia is overleden op 15 september 1880 in Aalst. Ze was toen 76 jaar oud. Ze was heel geliefd voor haar inzet voor de liefdadigheid.
Het koppel kreeg twee kinderen : Louise Marie Antoinette Eugénie Van Der Noot en Henriette Van Der Noot.


Ook zeker is dat Fredericus is overleden op 25-04-1883 in St. Jans Molenbeek, op de leeftijd van 81 jaar. Hij werd begraven op 28-04-1883 in Moorsel.

Frédéric was een telg uit een oude Brusselse adellijke familie die ooit eigenaar was van het Waterkasteel van Moorsel en ook een tijd het kasteel Terlinden in Aalst bewoonde.

Hun wapenschild was: In goud vijf St. Jacobsschelpen van sabel (1 3 1 geplaatst), de wapenspreuk was 'Respice finem', wat zo veel wil zeggen als 'denk na over het einde'.   De volledige spreuk luidt eigenlijk 'quidquid agis, prudenter agas, et respice finem' : 'wat je ook doet, doe het verstandig, en denk na over het einde' 

Zijn moeder was de dochter van Baron Jan Josephus Victor Ghislenus de Meer van Moorsel. 

Fredericus was van opleiding advocaat en speelde een grote rol in Aalst tijdens de Belgische Omwenteling.

Hij is populair geworden als Kolonel en bevelhebber van de Burgerwacht in de veldtocht tegen de Hollanders in 1831 wordt hij na een algemene verkiezing op 12-09-1833 verkozen tot burgemeester.

Op 21-09-1833 wordt hij benoemd en blijft burgemeester voor de katholieke partij tot 22-08-1848.

- Onder zijn bestuur komt de Kamer van Koophandel tot stand en worden de gebouwen van de Burgerlijke Godshuizen in de Kattestraat vernieuwd.

- Hij tracht door zijn beleid de werkloosheid op te vangen die ontstaan is door de economische crisis na de Belgische Omwenteling.

- De Esplanade wordt rechtgetrokken en de Sterrevesten worden afgebroken om de verstedelijking verder door te voeren.

- Hij probeert (maar slaagt er echter niet in) een spoorwegverbinding voor Aalst te verkrijgen.

- Hij was ook bekend als de profijtige burgemeester, hij voerde allerhande besparingen door, hij schafte o.a. alle vergoedingen voor de gemeenteraadsleden af.

Op 4 augustus 1902 besliste de gemeenteraad een straat naar hem te noemen, de ‘Van Der Nootstraat’. Omdat in Moorsel echter reeds een “Van der Nootstraat” bestond, werd op 1 januari 2004 de naam gewijzigd in “Frédéric Van der Nootstraat”.


Bronnen:

Aalsterse straatnamen
Wikipedia
Schilderij : (olieverf, schilderdoek), geschilderd in 1903. Belgian Art Links and Tools (balat.kikirpa.be/object/102638)   

zondag 6 oktober 2019

Burgemeesters van Aalst : 1830 - 1833 Joseph De Wolf

Josephus Joannes Antonius De Wolf (° Aalst 20-05-1784), was de zoon van Judocus  Adrianus De  Wolf en Isabella Petronilla Van Wambeke, en was gehuwd met Rosalia Catharina De Gheest, 

De Wolf was burgemeester (Katholiek) van Aalst van 1830 tot 1833.
Hij verhuisde in 1834 naar Brussel.

In de Aalsterse feestzaal hangt sinds 2015 het portret van burgmeester Ilse Uyttersprot. Dit na heel lange tijd, maar dat is blijkbaar heel normaal, want de geschiedenis leert ons dat de portretten van de Aalsterse burgemeesters nooit van vandaag op morgen gemaakt worden. Misschien heeft ze wel eventjes gepanikeerd dat er geen portret zou volgen, maar het maken gebeurt dus volgens de traditie 'volgens Aalsters uur'. De enige die nooit zijn beeltenis op doek kreeg, was deze Jozef De Wolf. Hoewel hij de stad bestuurde van 1830 tot 1833 is er geen schilderij van hem terug te vinden. Vanaf Frederic van der Noot de Vrechem, de opvolger van De Wolf zijn wel schilderijen te vinden in het stadhuis. Geen officieel portret, geen foto's, geen tekeningen, en dus ook geen afbeelding om dit artikel te vervolledigen.

De toenmalige burgemeester is heden dan ook zo goed als vergeten. In de revolutiedagen van 1830 werkte deze koopman zich op tot één van de kopstukken van de burgerwacht. Als kapitein van de wijk 'Molenstraat' zetelde hij in de veiligheidscommissie die er aanspraak op maakte de stad Aalst officieel te vertegenwoordigen. Deze commissie legitimeerde haar aanspraak met de verkiezingen van 7 oktober 1830 die - weliswaar enkel voor deze gelegenheid - geen rekening hield met de cijns van de kiezers. Lieven Van der Looy, kapitein van de wijk 'Kattestraat', kwam als eerste uit de verkiezingen met 276 stemmen. Joseph De wolf liet 264 stemmen optekenen achter zijn naam, en werd dus tweede. 
Toen daarop een Administratieve Commissie werd benoemd die de oude regentieraad uit de macht verdrong, werd Joseph De Wolf haar voorzitter en meteen ook burgemeester van de stad Aalst. 
Lieven Van der Looy had namelijk een meer stabiele plaats op het oog, die van stadssecretaris. Deze functie zou later dan toch ook niet zó stabiel blijken en onder vuur te komen liggen. In 1833 fungeerde een secretaris 'ad interim' en de burgemeester probeerde een administratieve hervorming door te voeren die de functie van de stadssecretaris sterk beknotte, zoniet zelfs overbodig maakte.
Het voorstel kreeg echter geen meerderheid van stemmen en de burgemeester kon evenmin verhinderen dat Van der Looy zitting nam in het college.
Het ontslag dat burgemeester De Wolf reeds op 13 juni had ingediend, en nog eens herhaald had op 22 augustus, werd uiteindelijk op 30 augustus 1833 aanvaard.
Diezelfde dag werd zijn rivaal Van der Looy als schepen geinstalleerd. De benoeming van de nieuwe burgemeester, Van der Noot, volgde pas op 2 oktober 1833.

De Wolf verhuisde in het voorjaar van 1834 naar Brussel en stierf naar verluidt in Antwerpen op 3 februari 1861. Zoals eerder vermeld is tot op heden nog altijd geen portret van hem opgedoken, maar er bestaat wel een afbeelding van zijn ouderlijk huis. Hierbij dus het ouderlijk huis van burgemeester Joseph De Wolf (litho van ca 1830)
Deze afbeelding werd gevonden op een prentje dat op een rommelmarkt te koop werd  aangeboden in 2016. De tekst achteraan op het schutblad van de prent, noemt het huis 'Maison de la famille De olf'. De gegevens van de volkstelling die de Franse bezetter in 1796 organiseerde, bevestigen dat trouwens. Op de Houtkaai woonde inderdaad het gezin van Josse De Wolf en Isabelle van Wambeke, 'son épouse'. Het gezin telde zeven kinderen en had twee meiden ('servantes') in dienst. 

Hierbij nog een afbeelding van het huis van omstreeks 1900, zoals het vermeld staat in 'Geschiedenis der straten van Aalst' van Jos Gheysen (p 198).

En hier het 'einde' van het bewuste huis. Een jammerlijke foto vanuit mei 1940 met de uitgebrande herenhuizen aan de Vaart. Links op de foto twee van de zeven traveeën van het huis De Wolf, in het midden het aanpalende huis.



Burgemeesters van Aalst - Jean Jacques Philippe Vilain XIII

Jean Jacques Philippe Vilain XIIII (Aalst, 1 mei 1712 - Wetteren, 15 augustus 1777) werd geboren als zoon van François Ignace Joseph Vilain XIIII en Isabella Joséphine van  der Meere. 


De familie Vilain, één van de oudste van het graafschap Vlaanderen, behoorde tot de kleine adel en heel wat leden ervan namen bestuursfuncties op. Zo was oom Jean Baptiste bijvoorbeeld al burgemeester van Aalst, een functie waarin Jean Vilain XIIII hem later dus zou opvolgen. Hoewel hij zich hoofdzakelijk op het niveau van de gewestelijke en lokale politiek bewoog, was hij volgens zijn biograaf Piet Lenders 'één van de belangrijkste politici uit het midden van de 18e eeuw'.

Vilain genoot zijn opgeleiding aan het Jezuïetencollege van Aalst. Zijn gebrekkige schrijfstijl, zowel in het Frans als in het Nederlands, wezen evenwel op een gebrekkige opleiding.
Vanaf 1729 trok Jean Vilain naar Leuven om er rechten te studeren. 
Vier jaar later was hij afgestudeerd en in 1734 werd hij advocaat bij de Grote Raad van Mechelen. Zijn universitaire opleiding voorzag echter niet in de kennis van het vaderlands recht, dat hij dus nog na zijn opleiding onder de knie moest krijgen alvorens hij in een hogere functie zou kunnen stappen.

Vilain XIIII vertoonde echter veel meer interesse voor economie en statistiek, dan voor het recht.
Vermoedelijk trok hij in de tweede helft van de jaren 1730 op zogenaamde peregrenatio academica. 

De term 'peregrenatio academica' komt uit de tijden dat er nog maar weinig univesiteiten waren. De studenten gingen toen op studiereis naar buitenlandse universiteiten. Vanaf de 16e eeuw hebben deze universiteiten ook een religieuze kleur, waardoor men soms gedwongen werd om ver van huis te gaan studeren. Ook de faam van een bepaalde instelling kon er naartoe leiden om juist daar, en niet op een andere plaats, te gaan studeren. Veel vorsten vaardigden vanaf de 16e eeuw verboden uit op de peregrinatie om de eigen instellingen van hoger onderwijs voor een leegloop te kunnen beschermen. De studenten van elders aan de buitenlandse universiteiten verenigden zich dan in de zogenaamde 'naties'.

Waar Vilain precies vertoefd heeft, is onduidelijk. Toch zijn er enkele aanwijzingen. Bij zijn terugkeer bleek hij bijvoorbeeld onderlegd in de economische wetenschap, die op dat ogenblik enkel en alleen in Duitsland werd gedoceerd. Zijn contacten in Londen en Parijs (misschien zelfs tot in de Franse koninklijke kringen) verraden ook zijn passage in deze genoemde hoofdsteden. 

Na zijn reis, in 1740, huwde Jean Jacques Philippe met de rijke Antwerpse koopmans- en schependochter Constance Marie de Lunden. Zij stierf echter al vrij snel (in 1748).  Het echtpaar had geen kinderen. 

Vijf jaar na het overlijden van zijn eerste vrouw werd Jean Vilain XIIII in de echt verbonden met Marie Angélique du Bois de Schoonberg (zij overleed pas in 1795). Marie Angélique was de schoonzus van Jeans broer Charles en stamde uit een familie van juristen en intellectuelen. Zij hadden vier kinderen : 

Philippe Mathieu (1753-1810) die later hoogbaljuw van Gent zou worden
Marie Isabelle (1755-1810)
Marie Sophie (1757-1824)
Charles Joseph (1759-1808) die een militaire carrière uitbouwde. 

In 1743 werd Vilain XIIII dan benoemd tot burgemeester van Aalst. Hij werd tevens aangesteld tot voorzitter van het landscollege van het Land van Aalst, één van Vlaanderens belangrijkste kasselrijen. De kasselrij (of burggraafschap) was het belangrijkste militair, gerechtelijk en bestuurlijk onderdeel van het graafschap Vlaanderen. Sommige kasselrijen werder verder nog onderverdeeld in ambachten. Aan het hoofd van de kasselrij stond een burggraaf. Deze had zijn functie in erfleen, terwijl de burcht en het grondgebied van de graaf bleven. De burggraaf was belast met een militaire, een bestuurlijke en een gerchtelijke opdracht : de bewaking van de burcht, het bestuur van de kasselrij namens de graaf, en het voorzitterschap van de schepenbank van de kasselrij. Hiervoor werd hij bijgestaan door een schepencollege.

Onder zijn bestuur ging (het Land van) Aalst gebukt onder de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748). Vilain XIIII kon enkele problemen in verband met bevoorrading en inkwartiering van de troepen verhelpen, en waarschijnlijk heeft hij daarbij zijn Franse contacten te gelde kunnen maken. Zo had hij bijvoorbeeld een ontmoeting met de Franse koning Lodewijk XV. 
Tegelijkertijd verzette de Aalsterse burgemeester zich tegen de Franse bezetter: hij zorgde er onder andere voor dat het schatkistoverschot van de kasselrij uit Aalst naar Brussel wordt geëvacueerd. 

Jean Vilain trachtte ondertussen ook het bestuur van stad en kasselrij te moderniseren en de financiën te saneren. Hij wilde de armoede, de criminaliteit en de werkloosheid bestrijden en zette zich in voor een betere verkeersinfrastructuur in zijn streek. 
Na de Oostenrijkse Successieoorlog werd Pierre François Pycke, de eerste pensionaris van de stad en het Land van Aalst, omwille van valsheid in geschrifte de deur gewezen. Vilain hield er een eeuwige vijandschap met Pycke en zijn vader (die in de Geheime Raad zetelde) aan over. Vrijwel elk voorstel dat Vilain in zijn latere leven bracht, werd door Pycke onmiddellijk afgeschoten. Op korte termijn werd Vilain dan ook uit het stadsbestuur van Aalst geweerd. Hij kwam nog wel even terug maar verhuisde uiteindelijk naar Gent. 

Vilain XIIII wierp zich in 1754-1755 op in de strijd voor de hervorming van de Staten van Vlaanderen. In de Staten zwaaiden de zogenaamde vier principalen – Brugge, Gent, het Brugse Vrije en de clerus – de plak. De plattelandsdistricten of subalternen eisten een grotere inbreng. 

Uiteindelijk kwam het, door toedoen van Vilain, tot een hernieuwde samenstelling van de vertegenwoordiging met grotere inspraak van het platteland. 

In dezelfde periode (1755) werd Jean Vilain voorschepen (dit wil zeggen burgemeester) in Gent. In het voorgaande jaar was Vilain al derde schepen van die stad. Gent had op dat moment een erg benarde financiële situatie: Vilain zou de weg uit het financiële moeras wijzen. 
Met het burgemeesterschap van Gent werd Jean Vilain meteen ook voorzitter van de Staten van Vlaanderen en hun bestendige deputatie. De voorzitter van de Staten kreeg met de hervorming van de Staten van Vlaanderen overigens de hoofdrol toebedeeld. Deze drieledige functie bekleedde Vilain XIIII tot zijn dood in 1777. 

De centrale regering van de Oostenrijkse Nederlanden te Brussel kon de aanpak van Vilain XIIII wel smaken. Gevolmachtigd minister Karl Johann Philipp von Cobenzl rekende op Vilain voor alle aangelegenheden aangaande Gent en de Staten van Vlaanderen. 
De appreciatie van de Oostenrijkers resulteerde in de titel van burggraaf (1758) en de benoeming tot ridder in de Sint-Stefanusorde (1771). 
In zijn laatste jaren werd Vilain nog hoogbaljuw van Gent (met erfopvolging van zijn oudste zoon) en baljuw van de kasselrij van de Oudburg van Gent. 

Op 65-jarige leeftijd stierf Vilain in zijn buitengoed te Wetteren aan het ‘vliegend flerecijn’, een complicatie van artritis en angina pectoris. Hij leed tijdens zijn leven aan allerlei kwalen (ondermeer ook jicht), die natuurlijk ook aangewakkerd werden door zijn soms slopende werk. Kuren in Spa en Aken moesten dit verzachten, maar waren natuurlijk ook geen wondermiddel. 

Ondanks de tegenstand van Pycke, slaagde Vilain erin krachtdadig op te treden als voorzitter van de Staten. Zijn opvolger werd in 1777 gevraagd om net als zijn voorganger de ‘ziel van het bestuur’ te worden.

De visie van Vilain: financiën, economie en gevangeniswezen. Niet alleen in de steden waar Vilain het burgemeestersambt bekleedde, stelde hij financieel orde op zaken. In 1755 publiceerde Vilain XIIII de Réflections sur les finances de la Flandre (Reflecties over de financiën van Vlaanderen). Hij beschreef de financiële toestand van het graafschap, droeg hervormingen aan en sloopte daarbij een aantal heilige huisjes. Cijfers lieten volgens Vilain afdoende blijken dat de oude structuren voorbijgestreefd waren en het bestuur nalatig was. De uitvoering van zijn hervormingsvoorstellen zou evenwel nog jaren inzet vragen van de burggraaf.

Wanneer de Zuidelijke Nederlanden in 1749, na de Oostenrijkse Successieoorlog, voor het eerst economisch op eigen benen stonden, was dat voor Jean Vilain XIIII een aanleiding om een studie te maken over de import en export in de Oostenrijkse Nederlanden. De negatieve handelsbalans die hij daarbij vaststelde was, aldus Vilain, te wijten aan de teloorgang van de zeevisserij. Het kwam er dus op aan deze tak van de economie te stimuleren, hetgeen Frankrijk, maar vooral de Republiek, geenszins beviel. 

Vilain XIIII is van het platteland afkomstig en bovendien bevangen door de geest van het fysiocratisme. Hij ging ervan uit dat de landbouw de ruggengraat vormde van de economie. Innoverend was Vilains aanpak van de epidemie die de veeteelt omstreeks 1770 teisterde. 

Vilain XIIII wenste de veepest te bestrijden door isolatie van besmette gebieden en het afslachten van zowel getroffen als niet-getroffen dieren; dat laatste uit voorzorg. Hoewel er compensaties voor de verloren gegane dieren werden voorzien, stuitte de afslachtpolitiek op veel verzet bij de landbouwers. Op termijn zou de gehanteerde methode echter heel effectief blijken. Het Oostenrijkse bestuur herdoopte de methode tot notre système (ons systeem), dat geëxporteerd werd over de landsgrenzen heen.

Ook de nijverheid liet de burggraaf niet koud. De opstart van de eerste katoenateliers in Gent heeft hij mee gestimuleerd. De industrie bood volgens hem de uitweg uit armoede en werkloosheid. Om die kwesties aan te pakken was Vilain aanvankelijk voorstander van de oprichting van hospitalen-generaal, zoals ze ook in Frankrijk te vinden waren. Een opvoedende vrijheidsstraf in het Rasphuis (1775) te Gent moest een einde maken aan werkloosheid en misdadigheid. Dat was althans het oorspronkelijke plan, want nog voor het gebouw af was, herzag Vilain XIIII zijn mening. Hij vond nu dat het Rasphuis een gevangenis moest worden, hoewel een deel van het gebouw nog werd voorbehouden voor de opleiding van arme kinderen. Met de oprichting van deze penitentiaire instelling legde Vilain de basis van het cellensysteem in de gevangenissen, een werkwijze die ook de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden zou overschrijden. Aan een oplossing voor werklozen heeft Vilain XIIII ook gedacht. Die moesten nu gesteund worden door een samenbrengen van alle bestaande armenfondsen. Het zou dan aan de burgerlijke (en niet langer aan de kerkelijke) overheid zijn om de steun onder de werklozen te verdelen.

Ook deze burgervader zag zijn naam vereeuwigd in een straatnaam : de Vilainstraat.


Bronnen:

Schilderij van E.Van den Bussche, bevindt zich in het kasteel Wisselkerke.
Wikipedia
Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek - GJ van Bork, H. Struik, PJ Verkruijsse, GJ Vis (2002)
Geschiedenis van de Aalsterse burgemeesters, gegidste rondleiding (jaren '90)