Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 24 augustus 2019

Ambachten : Beenhouwers

'Mag het een beetje meer zijn?' … soms kreeg je die vraag wel eens te horen bij de beenhouwer. Andere stielgenoten vroegen niets, en legden vervolgens hun duim mee op de weegschaal. 
Volgende komt uit ‘Geschiedenis der stad Aalst, voorgegeaan van eene historische schets, volume 2’ (Frans De Potter). Het ‘oud Vlaamsch’ vertaal ik hier bewust niet, omdat het - mits wat concentratie - toch vrij goed leesbaar en verstaanbaar is.

De oudstbekende keure voor dit ambacht dagteekent van 1391. Op dit tijdstip verkregen de beenhouwers vanwege de gemeente een open erf, palende aan de markt, ten einde er een Vleeschhuis op te bouwen.

De gemeente verplicht zijnde hun dit te leveren, doch geen geld hebbende om het gebouw te bekostigen, liet den last aan de nering over, met de bepaling, dat het Vleeschhuis ’t eigendom der stichters zoude blijven, en na hunnen dood overgaan aan hunne erfgenamen.

De vleeschhouwers (= beenhouwers) van 1391 en hun nakomelingen bekwamen het voorrecht om, ter uitsluiting van anderen, het bedrijf uit te oefenen.

Een toen opgestelde keure voorzag dat in het geval een lid van de nering zonder mannelijke afstammeling overleed, zijn aandeel ‘verstierf’ op het ambacht, ter uitsluiting van andere erfgenamen.

Ook stipt deze keure duidelijk aan, dat buiten een vrije beenhouwer, of diens zoon, niemand anders in het ambacht werd aanvaard. De oorspronkelijke vrijdom werd verkregen door deelneming aan de kosten van het gebouw, terwijl de leden van de nering, die niets voor ’t op te richten Vleeschhuis gaven, daardoor alleen hun recht op de uitoefening van het beroep verloren. Vooraleer als meester aanvaard te worden, moest men het beroep immers gedurende twee jaren uitgeoefend hebben. Knapen beneden de vijftien jaren werden niet als leergasten aangenomen.

Toen het Vleeschhuis rond 1630 bouwvallig geworden was, werd de nering verzocht het af te breken en in de buurt van dezelfde plaats een ander te bouwen, op een manier ‘dat het tot versiering en verbreeding der markt zou dienen’.

Er werd tussen de schepenen en beenhouwers een overeenkomst gesloten de volgende zin :

‘het magistraat zal de onvrije vleeschhouwers, ten getale van zes, na hun overlijden niet vervangen, behoudens dat hunne nakomelingen ’t recht zullen blijven genieten allerlei vleesch te verkoopen aan alzulcken prijs in middelmaete ende tusschen tween,  als het te Brussel en Dendermonde gelden zal, wanneer namelijk de schepenen zouden oordeelen, dat de gemeente « ghepraemt » werd, zoo voor de bediening als voor den prijs van het vleesch.

Wat de bouwstoffen van het af te breken Vleeschhuis betrof, deze zouden blijven bestaan ten voordeele van de stad, die zich verbond, ooit een ander gebouw op te richten. Ondertussen moesten de vleeschhouwers op maandag en zaterdag hun kraam opstellen op de markt, ‘nevens ’t afgebroken Vleeschhuis’.

Hier nog een paar interessante regeltjes uit die tijd :

- Al het vleesch, dat verkocht werd, moest voorafgaandelijk gekeurd worden.

- Elke twist tusschen beenhouwers, waarbij geen doodslag of verlies van eenig lid bevonden was, mocht door de gezwoornen der nering geoordeeld worden, ten ware deze anders begeerden

- Niet meer dan twee gezellen mogen samen ’t bedrijf uitoefenen.

- Niemand mag vleesch van twee of meer runderen of zwijnen op een kraam te zamen mengen en verkoopen ; ieder rund of zwijn moet afzonderlijk verkocht worden.

- Men mag geenen persoon, aan een kraam staande, naar een ander kraam roepen.

- Er mag in ’t Vleeschhuis geen vleesch worden gebracht, dat denzelfden dag geslagen is, tenware er aldaar geen vleesch van dit slag gevonden wierd.

- Wien ’t, wegens schuld, verboden was vleesch te verkoopen, mag met zijnen gezel niet deelen in de winst van het kraam, en ook niemand voor hem doen slaan.

- Ossen en runderen mogen geslagen worden tusschen Baaf- en Lichtmis, en ’t vleesch zulker dieren mag in ’t Vleeschhuis worden verkocht.

- Te huis mag geen rundvleesch verkocht worden, tenware het rund eene waarde hadde van 5 pond parisis; schapen onder de waarde van 16 grooten mogen in ’t Vleeschhuis niet verkocht worden.

- Wie rammen of weerenvleesch verkoopt, moet op zijn kraam een teeken stellen, dat dit aanduidt.

- Pens, die reeds ter markt gebracht is, mag er niet weder te koop gesteld worden.


Opvallend is dat in de verschillende reglementen van de vleeschhouwersnering er meer bepalingen voorkomen omtrent de tuchthandhaving dan in andere ambachten. Er moet daartoe natuurlijk een verklaarbare aanleiding geweest zijn, .. en inderdaad : ‘uit méer dan eenen post der stadsrekeningen is ’t ons gebleken, dat de Aalstersche beenhouwers onder elkaar in geene al te goede verstandhouding leefden. Wij lezen, onder andere, in degene van 1448-1449 « dat in de maend van Meye lestleden een groote twist ende ghevecht gheviel binder stede van Aelst tusschen de gheslachten vande Branteghems, an deen zijde, ende de Woytins, alle vleeschhouwers vander stede, an dander, ende overmids dat deselve partien hemlieden an beede zijden starckelike opsetten ende wapenden omme elcandre te grievene, ende dat zij an beede zijden zeere ghemacht ende ghevrient waren binder vors. stede, zo vergaderden upt scepenenhuus heere ende wet ende de notable vander stede omme up tvors. ghevecht raed ende advijs thebbene, ende was gheadviseert dat men wake in de stede doen zoude met de ghesellen van beeden den gulden, tot datter anders up voorzien zoude worden’

‘Dikken ambras dus’ Het ging zelfs zo ver, dat beide partijen meer dan eens de stad verlieten om elkaar in 't open veld te gaan bevechten, en dat zij dan ‘s avonds laat terugkeerden, ‘van eene menigte handlangers vergezeld, om den twist in de stad voort te zetten’

Dat was dan ook meteen de reden, waarom het magistraat een verbod liet uitgaan dat niemand, na ’t luiden van de klok, nog door de poorten zou worden toegelaten. De onenigheid bleef echter, niettegenstaande dit alles, voortduren, en werd zo driftig voortgezet, dat er uiteindelijk ook bloed stroomde : ‘es waer dat up den heyleghen Paesdach eenen grooten twist gheviel binder stede van Aelst tusschen den Branteghems ende den Woytins, in den welken Jan Woytins grievelic ghequetst was binnen zijnen huuse, dat hij daeraf starf, ten welken faite dat ghevanghen werden twee vanden facteurs, ende Henrix van Branteghem ontbrac ende liep in de kercke ende omme de vilainichede vanden faite, ende dat al gheschiet boven payse ende zoendinghe, zo trocken de heere ende de wet voor de kerke ende beleyden se met ghewapender hand, met secourse van beede den gulden, die daervooren laghen eenen nacht, daer dat ghedroncken waren XXXV stoopen biers’

De daders vielen uiteindelijk in de handen van de rechterlijke overheid, en zouden streng moeten boeten voor hun misdrijf.

Twee andere voorbeelden mogen ten bewijze strekken, dat men zich in ’t geval van weerspannigheid jegens de leden der nering ongenadig toonde : de vleeschhouwer Frans Boone had in 1753 den deken scheldwoorden toegevoegd; de schepenen, aan wie de veroordeeling werd overgelaten, verboden hem vleesch te slachten en te verkoopen van den 7 September tot den 5 October, gedurende welken tijd hij eene bedevaart naar Scherpenheuvel doen moest. — Jan Boone, een ander lid der nering, werd om dezelfde reden voor dertig dagen in de uitoefening zijns bedrijfs geschorst, en veroordeeld tot het doen eener bedevaart naar 0. L. Vrouw van Groeninge.



In de XVIIIe eeuw werden er drie nieuwe reglementen voor de nering ingevoerd, namelijk den 8 October 1756 (voor het vrij en onvrij Vleeschhuis (1)), en den 8Mei 1750 en 20 Mei 1768, voor het kleine of onvrije.

- Onder de artikelen van ’t laatstgemelde lezen wij, dat geen vleeschhouwer in staat van dronkenschap aan zijnen stal mocht staan; de overtreder werd eene eerste maal door de schepenen berispt, voor de tweede maal ter bedevaart gezonden, voor den derden keer veroordeeld tot de « deportatie en priveringe van zijne banc.  

- Voorts was het verboden, in ’t Vleeschhuis krakeel te maken, mes of bijl ter bedreiging op te heffen, en  omme af te brengen de quade ende onverdragelijcke gewoonten van vloecken, zweeren ende godslasteringen, werd er bevolen, in ’t Vleeschhuis eene busse te hangen, in welke ieder lid der nering, voor elken vloek, op aanmaning van den deken of eenigen anderen gezel, verplicht werd de boete te storten van 2 stuivers. Toen was het beloop van deze en andere boeten bestemd tot onderhoud van het Vleeschhuis, tot welk doel ieder lid der nering verplicht was wekelijks de som van 9 stuivers te betalen.

Dat doet mij trouwens herinneren aan mijn eerste job (magazijnier bij de firma ‘De Winter’) waar er ook zo’n soort ‘boetesysteem’ bestond. Elke keer als de deur van het magazijn openging (en de kleermaaksters dus in de kou kwamen te zitten), moest ook een bedrag in de pot gaan (ik dacht 10 frank).

Verder was er nog :

- geen enkele vleeschhouwer mocht zijn kraam verlaten om binnenkomende personen met vleesch te gemoet te gaan;

- niemand mocht, gezamenlijk, meer vleesch slachten of verkoopen dan de nagenoemde soorten : rund-‚ kalf- en lammervleesch; zwijnen-, kalf- en lammervleesch; hamelen-, kalf- en lammervleesch, of enkel lammervleesch.

Wat er zo allemaal te vinden was in een 'Oilsjterse bienaveroi', dat vinden jullie HIER terug ...

Den Etrimo

Iedere Aalstenaar kent ze wel : de twee blokken die de ‘skyline’ van de wijk Sint Anna ‘sieren’...
Op de foto hieronder (1975) een duidelijk zicht op de twee Etrimoblokken, links in het midden het kasteel Terlinden, het jeugdhuis Terlinden, en daarvoor de Raffelgemschool (met de toen nog groengeverfde containers)


De vernoemde blokken kent iedereen dus wel … De ‘bewogen’ geschiedenis eromtrent misschien iets minder 

We beginnen zoals de sprookjes heel lang geleden ...  jammer genoeg zou blijken dat het niet zo gelukkig eindigde …

Het domein ‘Terlinden’ (kasteel en omliggende gronden) werd in 1913 verkocht aan de familie Leon Geerinckx die er drie generaties zouden blijven.
Ze lieten meteen een nieuw hoofdgebouw optrekken in neotraditionele stijl met aanpassing van de twee zijvleugels uit 1775 en het poortgebouw. Het smeedijzeren hek aan de ingang van de dreef was voorheen te Parijs gekocht op de Wereldtentoonstelling van 1889. 

Leon Geerinckx die het kasteel volledig vernieuwde, had vier zonen.
Eén van hen, Luitenant Jacques Geerinckx, geboren te Aalst in 1913, vervoegde in W.O. II in de herfst van 1942 de Belgische Inlichtendienst te Londen. Hij keerde terug naar België als geheim agent. Bij de dropping per parachute op 14 mei 1943 boven het Luxemburgse Soy ging het mis met zijn parachute en vond hij een dramatische dood.
Na de oorlog werd hem postuum een belangrijke Britse onderscheiding toegekend. 

Op 23 maart 1954 werd het plein palend aan de Terlindendreef / Boudewijnlaan / Sylvain Van der Guchtstraat naar hem genoemd als “square Jacques Geerrinckx”. 

De drie andere zonen erfden het kasteel en het domein en verkochten het op 17 mei 1965 aan de "Societé d'Etudes et de Réalisations Immobilières”.

Jean Florian Collin van deze Brusselse bouwgigant had een bouwplan voor de bouw van maar liefst zeven flatgebouwen van 12 verdiepingen.

Twee ervan werden uiteindelijk vrij snel gerealiseerd, de andere 5 bleven (misschien gelukkig maar) steken in het gerechtelijk concordaat dat Etrimo in 1970 diende aan te vragen, alhoewel Etrimo in 1969 verspreid over Vlaanderen nog 2000 appartementen verkocht had.

De kwalijke reputatie van Etrimo met betrekking tot de flauwe kwaliteit van de appartementen, de lelijke architectuur, en daarbovenop nog eens de concurrentie van andere bouwheren, deden Etrimo in 1970 de das om.

1200 Gezinnen in Vlaanderen, die een appartement op plan hadden gekocht, werden de dupe van dit faillissement (maar zijn later gelukkig wel schadeloos gesteld).
Ex miljardair Jean Florian Collin stierf, na verkoop van al zijn bezittingen, in 1985 in Frankrijk.

Van de oorspronkelijke 7,5 hectare kasteel en moerassige groene oase, vol beken en vijvertjes, keerden in 1978 ca. 2 hectare terug naar de stad. De twee flatgebouwen hadden een zware tol geëist, maar ‘sieren’ nog steeds de ‘skyline’ van de Sint Annaparochie.

Uit bovenstaande kan meteen ook de naamsverklaring van ‘den Etrimo’ gehaald worden ...

Gevonden ? ...

Wel, Etrimo was de naam van de bouwfirma die deze blokken gezet heeft, en is eigenlijk een afkorting van de firmanaam : Société d'ETudes et de Réalisations IMmObilières,

Maar ... terug naar het begin nu …

In de jaren ‘50 en ‘60 domineren enerzijds de NV Amelinckx en anderzijds de NV Etrimo de markt van de appartementsbouw.

De NV Amelinckx werd opgericht door Frank Amelinckx, en dit voor de verhuur en verkoop van appartementen in Vlaanderen en rond de streek van Leuven.

De NV Etrimo (1932-1971), opgericht door Jean-Florian Colin, werkte hoofdzakelijk in en rond Brussel en in Vlaanderen.
Jean Florian was architect, projectontwikkelaar, burgemeester en kasteelheer van het Waalse dorpje
Faulx-les-Tombes, alsook mecenas van de Brusselse PVV..

Oorspronkelijk bouwde de firma moderne appartementsgebouwen in de Art déco stijl.

Na de Tweede Wereldoorlog (vooral vanaf de jaren ’50) startte het bedrijf dan met de bouw van typische woonkazernes in het Brusselse, maar ook hier en daar in Vlaanderen, en dus ook in Aalst. Op haar hoogtepunt werden er jaarlijks maar liefst meer dan 2.000 appartementen gebouwd.
Het zakencijfer ging van 0 (1948) naar 2 miljard BEF in 1969.

In de jaren zestig koopt de aannemer Amelinckx de NV Etrimo op en kent in de jaren daaropvolgend een enorme ‘boom’.

Na de economische crisis ontstaan er overal in de stadsrand gebouwen die werden ontwikkeld door bouwbedrijven zoals Amelinckx/Etrimo. Er werd toen vooral gewerkt met 'verkoop-op-plan', waarbij toekomstige eigenaars al een stuk betalen, waarna de bouw pas wordt aangevat.

Tijdens het jaar 1966 werden in België maar liefst  200 000 vierkante meter appartementen aan hun kopers afgeleverd. De Etrimo ondernemers hebben 70 000 kubieke meter beton gestort, hetzij 90 treinen van elk 40 wagons, 7000 ton staal verbruikt, 17600 deuren werden geplaatst. De totale oppervlakte van de ramen bedroeg 46000 vierkante meter, het glaswerk 48 000 vierkante meter. Het geheel van de gebouwde terrassen overschreed een lengte van 20 kilometer (!)

Het aanbod werd echter zo groot dat de prijzen met maar liefst  30 tot 40% de dieperik ingegaan zijn, ...met alle gevolgen van dien voor de bouwheren ...  
Financiële problemen en faillissementen loerden om elke hoek.

Deze prijsdaling duurde niet zo lang. 2 - 3 jaar later was alles weer het oude, maar ze betekende intussen wel de doodsteek voor verschillende firma’s.

De firma Etrimo zou op 14 januari 1971 in vereffening gaan na heel wat problemen en miserie. 1200 Gedupeerde kopers van onafgewerkte appartementen waren het gevolg. Deze mensen werden – gelukkig maar – later wel schadeloos gesteld.
De NV Amelinckx wordt verkocht aan de firma Blijweert dat op zijn beurt begin jaren tachtig failliet gaat.

Terug naar “den Etrimo” in Aalst nu …

In De Gazet van Aalst van 2 december 1965 vinden we volgende aankondiging terug. De verkoop van de appartementen neemt een start.


In De Gazet van Aalst | 1966 | 12 februari 1966 | pagina 8 is het dan zover : de aankondiging van de nieuwe buildings :

De nieuwe appartementsgebouwen zijn gelegen vlak bij de Boudewijnlaan, rondom het kasteel Terlinden. Het residentiële karakter van de bestaande wijk zal er op de gelukkige wijze harmonisch door worden voltooid.
Van de ongeveer 6 hectare beschikbare oppervlakte zal er nauwelijks een halve worden bebouwd. Bijna 5,5 hectare blijven voorzien voor grasvelden, bloemperken, groen omrande parking, wandelpaden en speelplaatsen.

De appartementen worden gebouwd volgens de ‘Etrimo-formule S 63’, sleutel op de deur.

Volledig afgewerkt en ingericht, voorzien van centrale verwarming, beantwoorden zij aan de laatste eisen inzake hygiëne en comfort. Elk appartement beschikt over een volledig uitgeruste badkamer met automatische koud- en warmwaterverdeling.

De rationeel ontworpen keuken is de droom van elke huisvrouw. Bijzondere aandacht werd besteed aan de livings : hun ruime afmetingen en bestudeerde indeling zijn een waarborg voor huiselijke gezelligheid. De slaapkamers zijn gemakkelijk te onderhouden en comfortabel. Brede vensters zorgen er rijkelijk voor licht en lucht. Een groot terras voltooit het appartement : hier zult U ten volle kunnen genieten van de zon; het wordt uw privé-solarium.

- Maximum financiering (80 % en méér) uitsluitend gebaseerd op het maandelijks gezinsinkomen, en terugbetaalbaar als een eenvoudige huishuur.

- Vergeet ook niet dat de aankoop van een appartement één van de veiligste en meest renderende geldbeleggingen van het ogenblik is : verhuring en opbrengst gewaarborgd!

... en de nodige reclame uit datzelfde jaar :


In Vies Oilsjt van 1 december 1976 (10 jaar later, en heel wat ervaringen rijker) lezen we dan toch een ander verhaal :

Wie ooit mocht erover denken te verhuizen en zich in het gezellig gewapend beton van de Etrimo-appartementen te nestelen, vergroot zeker zijn kansen om zijn hals of andere ledematen te breken.

Om zich van de eerste toren naar het park te begeven, kan men een ijzeren trap gebruiken … als men tenminste goed oplet. De trap is zo stijl, en zo glad als het regent, dat het voor heel wat mensen levensgevaarlijk is.
Op enkele jaren vielen hier reeds verscheidene mensen waaronder ’n bejaarde vrouw die met de hulpdienst 900 naar het ziekenhuis overgebracht diende te worden. Een paar maanden geleden is de jonggehuwde Ronny Veillefon aan de gevolgen van een val overleden !

Een voorstel van een paar bewoners, kort nadien, om de bewuste trap af te sluiten werd verworpen.

Niet erg positieve berichtgeving dus.

Feit is dat men het in deze bouwwerken niet altijd even nauw nam met de (veiligheids-) voorschriften.

De bouwfirma's hadden toen helemaal geen goede naam.

In de gebouwen was er meestal geen thermische isolatie, geen ventilatie, de stalen leidingen begonnen te lekken, en ook de brandveiligheid was ronduit abominabel of zelfs volledig ontbrekend.

In sommige gebouwen weigerden verzekeringsmaatschappijen zelfs om nog tussen te komen wegens gebrekkig onderhoud, en kwamen de vastgoedprijzen in vrije val terecht.

Hier nog een beeldje van de blokken uit 1976 (zicht van op de St Apoloniastraat:


Na uitvoering van hun bouwprojecten verkocht de N.V. Etrimo in 1978 het kasteel en het park voor de som van 3,4 miljoen frank aan de stad Aalst die het park openstelde voor het publiek. De oppervlakte bedroeg toen nog ongeveer 2 ha.

Het kasteel werd ingericht als regionaal “ Centrum voor Economie en Middenstand”, en ook de diensten van Landbouw werden er ondergebracht. Tevens was tot 1 juni 2009 de Kamer van Koophandel-VOKA daar gevestigd.

Het Terlindenkasteel is sinds 2 juli 1987 een beschermd monument, maar is nu in particuliere handen (en tegelijkertijd ook in verval aan het geraken jammer genoeg).

Vastgoedmakelaars gespecialiseerd in de verkoop van appartementen & woningen op plan kregen al snel na het succes van deze ‘speciale’ formule heel veel vragen en opmerkingen over de werkwijze en mogelijke risico’s bij een ‘aankoop op plan’.

Gebaseerd op de Franse Wet van 3 januari 1967, die de kopers van te bouwen woongelegenheden beschermde, werd in 1969 een Koninklijk Besluit uitgevaardigd om de kopers van sociale woningen beter te kunnen beschermen in de toekomst.

De toenmalige Minister van Huisvesting, Gustave Breyne, diende het wetsontwerp in.

De goedkeuring ervan ondervond - logischerwijs - aanvankelijk veel tegenwind van bouwondernemers, promotoren en werkgeversorganisaties.

Zij beschouwden de voorgelegde tekst als een aanslag op hun contractuele vrijheid, een belemmering van de vrije markt en een blokkage van de woningbouwsector.

De wilskracht van Gustave Breyne was echter heel groot en de wet werd uiteindelijk in plenaire zitting zowel in de Senaat als in de Kamer bij eenparigheid van stemmen goedgekeurd.

De Koning voerde de wet uit op 21 oktober 1971.

Door de invoering van deze wet werden een aantal beperkingen ingebouwd die voor de koper een aantal interessante waarborgen inhouden, maar waardoor de aankoop van een nieuw te bouwen goed op een aantal vlakken sterk verschilt van de aankoop van een bestaand vastgoed.

De Wet Breyne zorgde aanvankelijk voor een grotere bescherming van de kleine eigenaars. Ze werden beter geïnformeerd bij het afsluiten van de overeenkomst, werden onmiddellijk eigenaar van het gekochte goed en betaalden niet meer dan wat reeds was uitgevoerd. Geen voorschotten dus voor dingen die er later niet blijken te zijn of slechts half afgewerkt worden.

Gezien de haast echter waarmee deze Wet Breyne tot stand was gekomen, bevatte die toch nog een aantal onvolkomenheden, die al gauw niet alleen bekritiseerd werden door promotoren, architecten en notarissen maar ook door de verbruikersverenigingen en de rechtsleer.

Het zou echter nog tot 1993 duren vooraleer een wijziging werd doorgevoerd, die de wet maakt tot wat hij heden ten dage is.


Voor wat betreft de firma Etrimo zelf : ook daar werd nog lang over gepraat en geschreven.

Hierbij een artikel uit het Belgisch Staatsblad van 21/11/2007 :

Rechtbank van koophandel te Brussel
Concordaat in gerechtelijk akkoord met afstand van boedel
Op bevel van 5 november 2007 van de heer Alain Berlinblau, afgevaardigde-rechter van het concordaat in gerechtelijk akkoord van de NV Etudes et Travaux immobiliers, afgekort : Etrimo, gehomologeerd bij vonnis van 14 januari 1971, bedrijfsnummer 0405.767.034, met maatschappelijke zetel vroeger gevestigd te 1000 Brussel, Hertogstraat 49, wordt de vergadering van de schuldeisers bijeengeroepen op woensdag 5 december 2007, om 14 uur, in zaal A van de rechtbank van koophandel te Brussel, Regentschapsstraat 4, te 1000 Brussel, met aan de dagorde :

1. Opgave en afsluiting van de rekeningen van de vereffening.
2. Afsluiting van het concordaat.

Voor eensluidend verklaard uittreksel : de vereffenaar, (get.) Jean-
Pierre Vander Borght.

En in het staatsblad van 25/10/2013 werd dan de definitieve ‘ambtshalve doorhaling’ genoteerd :

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O.,MIDDENSTAND EN ENERGIE
[C − 2013/205806]

Lijst van ondernemingen die het onderwerp zijn geweest van een ambtshalve doorhaling in de Kruispuntbank van Ondernemingen Als u vragen hebt, kunt u de website van de FOD Economie (www.economie.fgov.be) raadplegen of de helpdesk van de Kruispuntbank van Ondernemingen (02-277 64 00) contacteren.

Overeenkomstig artikel 25bis, paragraaf 1, 1ste alinea, 4° van de Wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, werd in de Kruispuntbank van Ondernemingen overgegaan tot de ambtshalve schrapping van de volgende ondernemingen :
....
Ambtshalve doorhaling ingaande vanaf 20/07/2013

Ond. Nr. 0405.767.034 - SOCIÉTÉ D’ETUDES ET DE RÉALISATIONS IMMOBILIÈRES


Gezien de ouderdom van de blokken, dringt een grondige renovatie zich meer en meer op.

Een collectieve renovatie van woonblokken is echter niet zo eenvoudig. Zeker al niet als deze woonblokken daarenboven beheerd worden door een vereniging van mede-eigenaars waarbij 80% akkoord moet gaan met een ingreep aan de gemene delen.
Een heel pak van de gebouwen die in de jaren '60 en '70 opgetrokken werden beginnen steeds meer te lijden onder de tand des tijds, en dringende akties zijn dus meer dan nodig.

Om de problematiek scherp te stellen maakt men verschillende casestudies.
De Etrimo gebouwen in Zellik bijvoorbeeld.

De aannemer Etrimo heeft, zoals al gemeld in voorgaande info, in de jaren '60 en '70 meer dan 14.000 appartementen gebouwd, voornamelijk in de rand van Brussel. Deze appartementsblokken vertonen onderling heel weinig verschillen waardoor ze een dankbaar studieobject vormen en de resultaten eenvoudig opschaalbaar zijn.

Aan de hand van verschillende onderzoeksprojecten en studentenprojecten werden diverse facetten uitgelicht. Zo wordt het KB rond brandveiligheid toegepast op het gebouw, werd daglichttoetreding bestudeerd, en is ook de impact van potentiële koudebruggen nagekeken.

Heel wat veranderingen dus voor de bewoners, maar uiteindelijk komt het enkel maar ten goede aan de leefbaarheid, en wat meer is, ook aan de veiligheid.

Twee blokken, voor de ene een stukje nostalgie, voor de ander een doorn in het oog, die zorgen voor de typische ‘skyline’ van de Sint Annaparochie … en die dus voor heel wat commotie gezorgd hebben in het verleden …

In oktober 2023 was er eventjes lichte paniek toen op een tijdspanne van 1 week maar liefst twee keer brand werd gemeld in de gebouwen. Twee keer in een verschillende 'blok', maar twee keer op de 11e verdieping. Beide branden werden gecatalogeerd als 'niet verdacht'.


 Bronnen :

- Theunis Katrien, "De zoektocht naar een Belgisch woonproject, 1965-1975. Toenaderingen tussen ontwerpers en overheid in de praktijk van het private wonen", onuitg. doctoraatsverhandeling, KULeuven, 2008, p. 95-96.
- Hennaut, Eric; Liessens, Liliane, "Collin, Jean-Florian", in: Van Loo, Anne (ed.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Mercatorfonds, Antwerpen, 2003, pp. 215-216.
- Landbergh Vastgoed: Door Jef Van Cauwenberghe - 7 januari 2016 : landbergh.be
- tpr.be/logging/logpdf.php?file=content/1983/1983-89
- Consumentenbescherming in de bouwsector: werk aan de winkel of opdracht volbracht? : Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2011-12, Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’ Ingediend door Steffie Lippens
- De Gazet van Aalst | 1966 | 12 februari 1966 | pagina 8
- Vies Oilsjt | 1976 | 1 december 1976 | pagina 14
- Belgisch Staatsblad van 21/11/2007
- Belgisch Staatsblad van 25/10/2013
- aankondiging Etrimo1 :    De Gazet van Aalst |  1965 | 2 december 1965 | pagina 2 
- aankondiging Etrimo2 :    De Gazet van Aalst| 1966| 7 april 1966|pagina 2
- foto Etrimo : Immoproxio.be
- foto Etrimo St Apoloniastraat : MadeinAalst / Schollaert A.

donderdag 1 augustus 2019

The Factory - Het Sluierstraatje

In 1993 vond in de Sluierstraat de eerste housegerichte club in Aalst zijn oorsprong. Dat was de Hydrogène . Helaas kwam er in 1998 reeds er een einde aan omwille van verschillende oorzaken zoals de bloeiende Hopmarkt met zaken als Apropoo, Barchock, The Kings Club, The Melrose, ... Kortom, de housemarkt in Aalst bleek voorbehouden te zijn voor de Hopmarkt en het Sluierstraatje had wat 'afgedaan'.



Daarom besloten de toenmalige uitbaters Bernard en Kris om de discotheek Hydrogène om te bouwen tot een nieuw concept. 'Cargo' werd een swingcafé dat inspeelde op de behoeften van de andere Aalsterse jeugd die niet zozeer enkel van house hielden, maar een bredere muziekinteresse had. En inderdaad ... in 1998 bleek Cargo een schot in de roos te zijn. Het werd the “place to be“ voor jong en oud, en de zaak zat vaak afgeladen vol. 
Na 3 jaar begon het concept Cargo echter ook wat te slabakken. House bleek nog steeds 'top' ... 



Het was in de zomer 2002 dat Karim, Gols, Timothy & Filip op het idee kwamen om het housegebeuren ook in de Sluierstraat dan maar wat nieuw leven in te blazen, en zo ontstond op 16 augustus 2002 het project "Dance Vibes" met als dj’s Vince en Gols. Dance Vibes was toen nog een origineel concept dat enig bleek te zijn in de streek! Het bracht groove, house en tech-house naar Aalst. 


Toen Dance Vibes meer dan een succes bleek te zijn, besloten Karim & Gols & Filip om een tweede concept te lanceren : "Chemistry". Met als dj’s Bass-x, T-recloose, Szymon & Gols bleek ook dit een voltreffer te zijn. Na enkele edities was het zo een succes dat het een maandelijks concept werd in de Cargo. 
Na tientallen succesvolle fuiven zagen Karim & Filip hun kans om de zaak over te nemen. En zo zag The Factory het levenslicht in oktober 2003. In september 2004 vonden dan enkele interieur-aanpassingen plaats waardoor het oude interieur van de Cargo plaats maakte voor het nieuwe van The Factory.


Karim en Filip bleven niet bij de pakken zitten en gaven de club opnieuw een boost op gebied van interieur, sound & light en nieuwe concepten om hun publiek week op week te blijven entertainen met kwalitatieve fuiven.  

Hun slagzin was dan ook niet zomaar “A Great Club in A Small Town"


Op 17/5/2019 verschijnt dan het nieuws dat 'The Factory' zal worden overgenomen. 
Het is Dean Janssens (25) van 'James Drinks & Fingerfood' die vanaf juli The Factory zal overnemen.


Zo verandert de bekendste nachtclub van de stad na 16 jaar van eigenaar. 


Het was al een tijdje geen geheim meer dat uitbaters Karim Touh en Filip De Meester zich in de toekomst meer wilden gaan focussen op het verzamelen van Michelin-sterren met hun restaurant Cul’eau aan de Gentsesteenweg. 

Dit restaurant kreeg op recordtijd heel goeie punten bij zowel Michelin en Gault&Millau.

'The Factory' verandert echter niet enkel van eigenaar, ook een nieuwe naam lag al snel klaar. Deze nieuwe naam, 'Savage Club' werd bekend gemaakt op 31 juli 2019. 



Er zal voor het overige trouwens niks hetzelfde blijven, de naam, de muziek, het interieur en zelfs de drankjes veranderen. De focus komt te liggen op R&B. Vrijdagavond zal worden gereserveerd voor 'Student Friday' en op zaterdag zal getracht worden om bekende namen naar Aalst halen.


Het Sluierstraatje mag dan dus nog zo klein zijn, er is toch al heel wat beweging geweest, en het ziet er naar uit dat - hopelijk voor Dean natuurlijk - er nog heel wat beweging staat aan te komen.


Bronnen


The factory website
Facebook The Factory : foto
HLN 31/07/2019

woensdag 31 juli 2019

Ambachten : Korenmeters


Een korenmeter was in vroeger tijden een door het stadsbestuur aangestelde ambtenaar die erop toezag dat de handel in graan op een eerlijke manier verliep.


De korenmeters waren beëdigd met het afmeten van partijen graan volgens de standaardmaten. Ze controleerden of de maat juist was, en er werd ook gemeten hoeveel het nettogewicht per hectoliter bedroeg.

Tevens hielden zij toezicht op de graanleveringen. 
Ze bepaalden en noteerden de aangevoerde hoeveelheden en de te betalen accijns (invoerrechten).

Ook vervulden ze heel andere taken, zoals "het oppakken van deugnieten" en het bestrijden van branden.


De korenmeter gebruikte een schepel (ne scheipel) (een houten schop om graan te scheppen), een strekel (ne streikel) (een stok om een met graan gevulde ton af te strijken) en een wan (een wanne)(een schaalvormige mand om het kaf van het koren te zuiveren). De wan had waarschijnlijk de inhoud van een schepel (25 liter). 


Hierbij een afbeelding van een korenmeter 

op een 18e-eeuwse gevelsteen aan Brouwersgracht 163 in Amsterdam. 
De korenmeter gebruikt zijn strekel (strijkstok) om de wan (ton) af te strijken


De uitdrukking "aan de strijkstok blijven hangen" stamt af van het afstrijken van een standaardmaat met een strekel (strijkstok) bij de verkoop van graan.


Een aantal steden in de Lage Landen stelden dergelijke korenmeters aan.



In Gent en Aalst bijvoorbeeld waren de korenmeters al in de Middeleeuwen van enorm groot belang, omdat de steden destijds een stapelrecht op graan had. In Nederland waren de korenmeters vooral in de Gouden Eeuw van groot belang, toen de graanhandel een zeer vooraanstaande rol in de economie speelde.


Korenmeters hadden hun eigen gilde. Deze werd soms samengevoegd met gilden van verwante beroepen zoals korenzetters en korendragers. Die kregen dan ook een gezamenlijk gildehuis.





Bronnen

MNW (Middelnederlandsch Woordenboek) 
encyclo.nl 
wikipedia

dinsdag 30 juli 2019

Ambachten : Blauwververs, zwartververs en garentwijnders

Het ambacht van blauwverver en garentwijnder, onder het protectoraat van de heilige Ursula, is typisch 18de-eeuws in die zin dat op 12 februari 1704 de blauwververs en garentwijnders verenigd werden in één ambacht teneinde “de voors(eide) stijl van blauwverven of twijnen van garen op eene goede maniere te doen floreren.”. 

Blijkbaar zag men heil in een versmelting van beide vormen van textielveredeling. 

Hier nog een citaat in verband met dit ambacht uit 1784: “Die niet vrij is in dese neiringe en vermag geene garens te twijnen, nogte eenige getwijnde garens ofte leynwaerten te verwen, op pene van confiscatie vande garens, leynwaerten, ende vanden halam, mitsgaeders boete van negen guldens”.


Waar bij de bakkers de boete bij inbreuk 12 guldens bedroeg, was dit bij de blauwververs/garentwijnders dus 'maar' negen guldens.

In diezelfde tekst is trouwens te lezen dat de linnenwevers in Aalst niet meer als een stedelijk ambacht georganiseerd waren. Vermoedelijk waren er nog enkele linnenwevers in de stad, maar hun aantal was vermoedelijk niet hoog genoeg om het ambacht in leven te kunnen houden. 

Het verdwijnen van de linnenwevers als stedelijke corporatie ging natuurlijk gepaard met het feit dat de linnennijverheid sinds de 17de-18de eeuw vooral op het Vlaamse platteland verder bloeide.

De landelijke wevers brachten hun vlas, garen en linnen naar de stad om het aldaar op de markt te verkopen en om het te laten bleken en verven . Ook in het naburige Ninove was vooral in de 17de eeuw het verven van garens en het linnen niet onbelangrijk. Men onderscheidde er zowel blauw- als zwartververs. 


Hierbij een afbeelding van zo'n zwartverver 
Een zwartverver beperkte zich niet tot het zwart maar verfde, niettegenstaande de naam anders zou doen geloven, eveneens in het wit, rood, paars, oranje en geel, net zoals een blauwverver niet enkel blauwde.   

Het procedé van blauwverven wordt door J. Ghysens omschreven als het kleuren van katoen en linnen (hemelsblauw, Parijs of Napoleonsblauw, koningsblauw), wol (hemelsblauw, bleu de France, kaliblauw) en zijde (bleu Raymond). 

Over de precieze grondstof die een Aalsterse blauwverver gebruikte, zijn noch de rekeningen noch de statuten duidelijk. 

Wel behoorden zeker indigo, wede en het Berlijns blauw tot de mogelijkheden. 


Het garentwijnen is het ineendraaien van verscheidene garens tot men een linnen draad bekomt. De kwaliteit van het verfprocedé bepaalde in sterke mate de verkoopbaarheid van de twijn. 
De garentwijnderij was een toeleveringsbedrijf voor de vervaardiging van diverse textielproducten en voor de kantsector. Ze legde zich toe op de productie van sterk en glad garen dat als kettingdraad voor gemengde stoffen kon dienen; twijn werd eveneens gebruikt in de boekbinderij en als geverfd naaigaren werd het voor andere sectoren vervaardigd. 

Afgaande op de 18de-eeuwse stedelijke resoluties waren dagelijks heel wat Aalsterse blauwververs in overtreding aangezien ze hun vellen geverfde garens en linnen spoelden in de vesten van de stad, wat niet mocht ...

Dat de stadsgrachten hierdoor zwaar vervuild werden, hoeft geen verdere uitleg natuurlijk.


Teneinde deze “misbruycken ende wanorders” te beteugelen werden in 1753 maatregelen uitgevaardigd. Voortaan mochten blauwververs enkel op de daarvoor bestemde plaatsen hun geverfd textiel spoelen, zoniet werden zij beboet met 3 ponden parisis. Uit het productieproces van de blauwververs blijkt immers dat het een zeer vervuilende nijverheid was. 

In de Zuidelijke Nederlanden waren er tot 1690 verschillende ponden in omloop: pond groten vlaamsch, pond parisis (Parijs pond), pond groten brabants, pond artois of gulden en pond tournois.
Hierbij een benaderende relatie tussen de munten.

1 pond groten vlaams 
= 12 pond parisis 
= 1,5 pond brabants 
= 6 pond artois 
= 6 gulden 
= 7,5 pond tournois

De blauwververs waren eigenlijk zeer afhankelijk van zuiver water voor de kwaliteit van hun eindproducten. Vòòr het eigenlijke verven begon, liet men de stoffen gedurende ca. 40 uur in grote houten kuipen weken. Daarna werd alles nogmaals grondig gespoeld. Om de laatste dierlijke vetresten uit het textiel te verwijderen kregen de stoffen nog een extra behandeling met vitrioolwater. Als eindelijk alles droog was, kon het eigenlijke verven beginnen. 


Daarna volgde vaak een tweede zuiveringsfase waarbij alles nogmaals werd gekookt, gespoeld en gebleekt. Het spreekt voor zich dat de opeenvolgende spoel-, verf- en bleekprocessen het stadswater sterk bezoedelden .  


In Antwerpen was de linnen- en twijnververij tijdens de 18de eeuw op de terugtocht. In 1738 telde men in Antwerpen nog 25 meesters, 8 knechten en 4 leerjongens en in 1789 waren deze aantallen reeds gedaald tot slechts 10, 4 en 2. 
In 1738 telde men verder nog 70 Antwerpse meester-garentwijnders, 210 knechten en 27 leerjongens . 

Aangezien in Aalst beide takken (blauwverven en garentwijnen) onder één en hetzelfde ambacht ressorteerden, kunnen we de cijfers van Aalst en Antwerpen moeilijk vergelijken. 

Een enquête uit 1738 maakt melding van 38 Aalsterse meester-blauwververs . Het aantal meester-ververs in een kleinere stad als Aalst lag dus eigenlijk beduidend hoger dan te Antwerpen, wat wijst op een grotere bedrijvigheid van deze nijverheidstak te Aalst.  


De ambachtsstatuten leren tevens dat er wel een proefstuk voorzien was voor de blauwververs, maar niet voor de garentwijnders.


Voor de Gentse garentwijnders in de 18de eeuw werd wél een leerproef ingevoerd.

Dit zou kunnen betekenen dat de garentwijnders een minderheid vormden binnen het ambacht, waardoor het zwaartepunt lag op het blauwverven.

Indien dit het geval zou zijn, zou dit dan weer indruisen tegen de stelling van A.K.L. Thijs, die stelt dat de terugval in de 18de eeuw van de lijn- en twijnververij mede het gevolg was van een structurele verandering in de garen- en twijnhandel die zich in 17de eeuw begon af te tekenen. 
De garenhandel ontglipte geleidelijk aan de ververs, ten gevolge van gespecialiseerde garenkooplieden. 

In Antwerpen werden de garens meestal volledig gebruiksklaar ingevoerd uit Eberfeld, Gent of andere productiecentra, zodat zij uiteindelijk niet door de handen van de ververs hoefden te gaan en rechtstreeks door de kooplui aan de wevers of andere gegadigden konden geleverd worden .  


Verder was de twijnindustrie in volle groei, maar de ververs genoten daar jammer genoeg niet van mee, daar de vraag zich meer en meer oriënteerde op witte twijn ten behoeve van de sterk opkomende kantindustrie .


Van deze ontwikkelingen hebben wij in Aalst geen weet. Wanneer we de meesterproef van het Aalsters blauwverversambacht in 1704 vergelijken met het antwoord op het keizerlijk decreet van 1784, zien we immers geen wijziging. We mogen dus vrij zeker aannemen dat artisanale activiteiten met betrekking tot de blauwververij tussen 1704 en 1784 – pakweg de hele 18de eeuw – zo goed als onveranderd bleven.




Dat het bronnenmateriaal ons hier cruciaal in de steek laat, valt te betreuren. Naar verklaringsvariabelen zoals bijvoorbeeld blauwkuipaccijnzen en verflonen hebben wij het raden naar. We moeten genoegen nemen met het overzicht in verband met garen en linnenaccijns van H. Vangassen. Deze cijfermatige gegevens geven ons enigszins een verdoken conjuncturele spiegel van deze sector.

Tabel  – Vlas- en linnenlakenaccijns in de 18de eeuw, uitgedrukt in groten Vlaams :  


Vlas
Linnen
1694-1695
20800
19740
1711-1712
28878
22200
1714-1715
29040
21160
1723-1724
25230
21598
1733- 1734
38040
32520
1743-1744
39032
37238
1753-1754
56840
48520
1763-1764
42358
60022
1773-1774
57750
84078
1783-1784
59110
99960



Zowel de vlas- als garenaccijns vertonen in de 18de eeuw een duidelijke stijgende lijn.

De spectaculaire stijging van de accijnzen op het linnenlaken is het meest aanzienlijk. In minder dan een eeuw werden ze maar liefst vervijfvoudigd. 

De tabel geeft een treffend voorbeeld van de aanmerkelijke productie van linnenlakens in de regio van Aalst. Beide accijnzen bedroegen omstreeks 1783-1784 tezamen 159.070 gr. Vl.

Qua belangrijkheid komt deze opbrengst na de bieraccijnzen en vóór accijnzen als wijn, vlees, hop en brandewijn . Met betrekking tot het garenaccijns vermelden we nog het volgende conflict: “op de difficulteyten dier geresen sijn tusschen den pachter vande gaerenaccijse, ende eenige suppoosten van het blauverversambacht, is geresolveert te onderhouden het audt gebruyck, waer bij de blauwververs met consent vanden pachter garen mogen coopen voor hunne huysen”.



In feite hebben we dus geen duidelijk zicht op de verhouding van het aantal blauwververs en het aantal garentwijnders binnen het ambacht.


Na de oprichting in 1704 zijn er immers geen archiefvermeldingen meer te vinden van de Aalsterse garentwijnders. En ook de literatuur houdt het op een stilzwijgen.

De rekeningen en ledenlijsten leren ons dat men meestal vrij werd als blauwverver. Meester-garentwijnders zijn echter niet te vinden. 

Ook de telling van 1738 voor Aalst geeft ogenschijnlijk enkel cijfers voor de blauwververs. Enkel de enquête van 1784 heeft het dan weer over de blauwververs én garentwijnders. Er is dus een sterk vermoedens dat de blauwververs qua omvang primeerden op de garentwijnders. 

Eventjes aan herinneren dat er geen bekwaamheidsproef voorzien was voor de garentwijnders, maar wel voor de blauwververs, hetgeen dit vermoeden alleszins kracht bijzet. 

Misschien was het zo, dat beide activiteiten door één en dezelfde ambachtsmeester uitgevoerd werden. Dat het garentwijnen zich – naar analogie met de linnennijverheid – buiten het stedelijk corporatief kader verplaatste en evolueerde tot een rurale activiteit, lijkt eveneens plausibel . Indien deze stelling klopt, dan zou dit evenwel een regelrechte inbreuk zijn op artikel 31 van het ambachtsreglement uit 1704 : “Soo en sal niemand binnen deser stadt steenweghen ende brantpaelen van diere vermoghen eenighe gaeren te twijnen nochte eenighe ghetwijnde gaerens ofte lijnwaeten te verwen ten sij dese ambacht behoorelijck gevrijt sijnde op de manire voorschreven op pene van …”.




Doorgaans kochten twijnders hun grondstof, het enkelvoudig garen, aan op de stedelijke garenmarkt. Enkelvoudig garen werd zowel in de stad als op het platteland gesponnen . Zo is in de telling van 1738 voor Ronse (dat we in de 18de eeuw als semi-ruraal bestempelen) bij de linnenwevers de vermelding van “Ronsschen thwijn” ontdekt, hoewel ginds geen garentwijnders, laat staan blauwververs, te bespeuren zijn .



De wisselwerking tussen stad en platteland is dus nooit ver weg. Voor een verdere goede verstandhouding kunnen we aannemen, dat de garentwijnderij in de 18de eeuw te Aalst grotendeels opgeslorpt was door de blauwververs zelf of door nevenactiviteiten op het platteland. Dit zou dan betekenen dat de blauwververs te Aalst domineerden op de garentwijders. 


Bronnen

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis. Door Sven De Schryver, academiejaar 2000-2001