Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 8 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - Meisjesweeshuis/oudvrouwenhuis

In DIT ARTIKEL had ik het reeds over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de jongens en de mannen staat HIER
In het artikeltje hieronder vinden jullie een overzicht en informatie over de meisjes en de vrouwen.

Het meisjesweeshuis  (1716-1966)

Links van de H.Geestkapel vonden we vroeger de herberg "Het Caetsspel
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."

vlnr meisjesweeshuis - kapel - oudevrouwenhuis
In 1716 werd in deze voormalige herberg een meisjesweeshuis opgericht met de hulp van de milde steun van de Aalsterse burgerij.  Het kreeg de naam ‘Maegelyn en het beheer lag bij de ‘Burgerlijke Godshuizen’.
Het personeel waren verbonden aan de ‘Soeurs Maricoles, Dendermonde’, later werden dat de zusters Josephienen.

Het tehuis startte met 21 kinderen begeleid door 2 kloosterzusters.
In 1831 telde men, net als in het jongensweeshuis trouwens, 28 kinderen. Het waren enkel rooms-katholieke meisjes van minstens 8 jaar oud die aanvaard werden.

De meisjes kregen onderwijs en drie dagen per week onderricht in kantwerken, breien en stoppen.
De oudsten onder hen leerden er ook wassen, strijken en koken.
Dagelijks kregen ze ook les in algemene vakken zowel in het Nederlands als in het Frans en de Zon- en feestdagen waren voorbehouden voor godsdienst- en muzieklessen.

Dit alles gebeurde in het tehuis zelf zodat de meisjes volledig afgezonderd leefden van de buitenwereld.
Hun kledij was een soort van uniform, een katoenen jurk, wollen rok, blauwe schort, lage schoenen en korte sokken. Het haar was kort geknipt en bedekt met een witte muts.

Tijdens de week droegen ze een grijs katoenen kort manteltje en op zon- en feestdagen een lang zwart. Andere kledij was niet toegelaten.

Uiteraard diende er voor zowel de weeshuizen als voor de rusthuizen heel wat aangekocht te worden. Hierbij zien jullie een raming die gemaakt werd voor de bestellingen van 1877.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.

In 1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt. 
Voor de koppen werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie : Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van 6000 frank.

De kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis. De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet.

Maandelijks was er één bezoekdag voor de naaste familieleden.
De meisjes werden opgenomen vanaf 6 jaar en verbleven er in het algemeen tot 21 jaar, meestal de leeftijd waarop gehuwd werd.
Bij het verlaten van het weeshuis kregen ze als startkapitaal een kleine som geld, wat kleding en schoeisel mee.
De meesten traden dan in dienst als werkvrouw in het hospitaal of dienstmeid bij welstellende burgers.

In 1908 lezen we wat commentaar over de opvoeding van de weesmeisjes. Het gebrek aan speelpoppen zou hun moederlijke gevoelens kunnen tegenhouden.

omdat onze kleine meisjes geeene pop hebben, die behoefte van hun kinderlijk hartje wordt niet voldaan, en zoo worden de gevoelens in hunnen oorsprong gesmoord.
Onze weesmeisjes zouden moeten een pop hebben om ze te kunnen wasschen, te kunnen sussen, te kunnen kleeden, te kunnen bekijven. Aan hare pop moeten zij haar verdriet, hare hoop kunnen vertellen, bij hare pop vormt zich haar hart en ontwikkelt zich de eerste kiem van het vrouwelijk gemoed’.

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

De moeder overste van het meisjesweeshuis bekent ontvangen te hebben van wege de duivenmaatschappij Eendracht, de som van 366 fr en bedankt hartelijk de heer voorzitter en al de leden der maatschappij, die zoo handelende, helpt voorzien in de toekomst der kinderen, ook hebben zij samen, om hun de dankbaarheid aan te leeren, gebeden voor hunne weldoeners. Aanvaart, mijnheeren, de gevoelens onzer dankbare genegenheid. De overste, Zuster Colette”;

Dat weesmeisjes duidelijk niet mochten beschouwd worden als slaven of goedkope werkkrachten, bewijst een bericht uit 1961 met de titel ‘weesmeisjes voor huishouden gevraagd’.

In het artikel wordt gewag gemaakt van mensen die vragen naar het adres van het weesgesticht omdat ze dringend een weesmeisje nodig hadden voor het huishouden te doen. 
Mijn winkel eist mij volledig op, ik heb zelf geen tijd om me met mijn twee kinderen bezig te houden’.

Hierop wordt gerepliceerd dat de weesmeisjes steeds en ten allen tijde als een eigen dochter dienen behandeld te worden.

Uit de praktijk bleek echter dat deze jongedames veelal toch wel een ‘assepoester’ rol moesten spelen in de  burgermiddens.
Het meisje werd aanzien als een goedkope arbeidskracht en het misbruik was groot.
Vooral misbruiken zoals zwaar en overdadig werk en werken aan een armenloon (1000 à 1500 fr per maand) kwamen heel vaak voor.
Ook op ‘zedelijk’ gebied moesten de meisjes natuurlijk nog beschermd worden.
Het was vaak een eerste stap in het maatschappelijk leven, ze hadden hun hele leven letterlijk geleefd als 'een non' en ze moest dus nog gewoon worden aan het levensritme, de omgangsvormen, gewoontes en gezinstaken.

Het was dus duidelijk dat men de meisjes niet meer aanschouwde als ‘een sukkel’ of ‘een dienstmeisje’.

In 1958-1959 werden reeds veel weesmeisjes overgebracht naar het klooster in Mere en andere diverse plaatsen.
Een onderzoek in de 175 overgebleven weeshuizen wees in 1961 trouwens uit dat eigenlijk slechts 8 procent van de kinderen ‘echte wezen’ waren. 
Vooral sinds de bevrijding werden ze bij familie of vrienden ondergebracht, vooral omdat de wezentoeslag vrij hoog was.

De naam ‘weeshuis’ verdween en werd vervangen door ‘tehuis voor familieloze of moreel verwaarloosde jeugd’.  

Het Maegelyn was het (afgebroken) L-vormig complex dat door een binnenplaats verbonden was met de aanpalende Heilige Geestkapel en het Heilig Geesthuis. 
De binnenplaats was niet toegankelijk. Het noordoostelijk gebouw was een dubbelhuis in classicistische stijl, daterend uit 1751.
De gevel werd uitgevoerd in baksteenbouw op plint van natuursteen en een bepleisterde en beschilderde lijstgevel (straatzijde).
Het gebouw had rechthoekige bovenvensters en een rondboogdeur in zwaar geprofileerde omlijsting.
Een gedenksteen van J. Meganck, weldoener van de instelling, was aanwezig.
Een haakse bijbouw met aansluitende lijstgevel uit de 19de eeuw bestond uit een baksteenbouw op een sokkel van arduin.

 Het weeshuis werd gesloten in 1966 en de nog weinig overgebleven kinderen verhuisden naar Gijzegem.

Rechts van de kapel vonden we het voormalige Heilig Geesthuis dat in 1841 wederopgericht werd als Oudevrouwenhuis.

Het Heilig Geesthuis behoorde bij de Godshuisstichting van 1368 en werd afgebroken in 1841. Het werd nog hetzelfde jaar heropgericht als oudevrouwenhuis in neoclassicistische stijl.

Het was in de eerste plaats bedoeld als onderkomen voor oude zusters/verpleegsters, en een onderkomen voor de armen.
Voor de bouw maakte men onder andere gebruik van het afbraakmateriaal van het originele gebouw.
Tot aan het eind van de 18e eeuw werden hier behoeftige krankzinnigen opgesloten.

In 1909 werd het gebouw vergroot.
De complexe gebouwen waren gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats met straatgevels in de Katte- en Ridderstraat. 
Ten noordoosten had men een lange neoclassicistische vleugel daterend uit 1841. 

Eén van de bekendste bewoners was Angèlica Ardaens (°19/03/1866-†29/12/1936), in Aalst Angèle of Angelique genoemd. Zij was bekend als bedelaarster en vormde in het begin van de 20ste eeuw een muzikaal duo, samen met haar man Domien. 
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen. 
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Over 'Den Oeleschoiter en Angeliksken is HIER meer te lezen.

De laatste oudjes gingen in 1963 weg, wat aanleiding gaf tot het vervallen van het pand.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.

Dit is hoe er er tegenwoordig uitziet :


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank  
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.