Jean Jacques Philippe Vilain XIIII (Aalst, 1 mei 1712 - Wetteren, 15 augustus 1777) werd geboren als zoon van François Ignace Joseph Vilain
XIIII en Isabella Joséphine van der
Meere.
De familie Vilain, één van de oudste van het graafschap Vlaanderen,
behoorde tot de kleine adel en heel wat leden ervan namen bestuursfuncties op.
Zo was oom Jean Baptiste bijvoorbeeld al burgemeester van Aalst, een functie
waarin Jean Vilain XIIII hem later dus zou opvolgen. Hoewel hij zich hoofdzakelijk op het niveau van de gewestelijke en lokale politiek bewoog, was hij volgens zijn biograaf Piet Lenders 'één van de belangrijkste politici uit het midden van de 18e eeuw'.
Vilain genoot zijn opgeleiding aan het Jezuïetencollege van Aalst. Zijn gebrekkige schrijfstijl, zowel in het Frans als in het Nederlands, wezen evenwel op een gebrekkige opleiding.
Vanaf 1729
trok Jean Vilain naar Leuven om er rechten te studeren.
Vier jaar later was hij
afgestudeerd en in 1734 werd hij advocaat bij de Grote Raad van Mechelen. Zijn
universitaire opleiding voorzag echter niet in de kennis van het vaderlands
recht, dat hij dus nog na zijn opleiding onder de knie moest krijgen alvorens hij in een hogere functie zou kunnen stappen.
Vilain
XIIII vertoonde echter veel meer interesse voor economie en statistiek, dan voor
het recht.
Vermoedelijk trok hij in de tweede helft van de jaren 1730 op
zogenaamde peregrenatio academica.
De term 'peregrenatio academica' komt uit de tijden dat er nog maar weinig univesiteiten waren. De studenten gingen toen op studiereis naar buitenlandse universiteiten. Vanaf de 16e eeuw hebben deze universiteiten ook een religieuze kleur, waardoor men soms gedwongen werd om ver van huis te gaan studeren. Ook de faam van een bepaalde instelling kon er naartoe leiden om juist daar, en niet op een andere plaats, te gaan studeren. Veel vorsten vaardigden vanaf de 16e eeuw verboden uit op de peregrinatie om de eigen instellingen van hoger onderwijs voor een leegloop te kunnen beschermen. De studenten van elders aan de buitenlandse universiteiten verenigden zich dan in de zogenaamde 'naties'.
Waar Vilain precies vertoefd heeft, is
onduidelijk. Toch zijn er enkele aanwijzingen. Bij zijn terugkeer bleek hij
bijvoorbeeld onderlegd in de economische wetenschap, die op dat ogenblik enkel en alleen in Duitsland werd gedoceerd. Zijn contacten in Londen en Parijs (misschien zelfs tot in de
Franse koninklijke kringen) verraden ook zijn passage in deze genoemde hoofdsteden.
Na
zijn reis, in 1740, huwde Jean Jacques Philippe met de rijke Antwerpse
koopmans- en schependochter Constance Marie de Lunden. Zij stierf echter al vrij snel (in 1748). Het echtpaar had geen kinderen.
Vijf jaar na het overlijden van zijn eerste
vrouw werd Jean Vilain XIIII in de echt verbonden met Marie Angélique du Bois
de Schoonberg (zij overleed pas in 1795). Marie Angélique was de schoonzus van
Jeans broer Charles en stamde uit een familie van juristen en intellectuelen.
Zij hadden vier kinderen :
Philippe
Mathieu (1753-1810) die later hoogbaljuw van Gent zou worden
Marie
Isabelle (1755-1810)
Marie
Sophie (1757-1824)
Charles
Joseph (1759-1808) die een militaire carrière uitbouwde.
In
1743 werd Vilain XIIII dan benoemd tot burgemeester van Aalst. Hij werd tevens
aangesteld tot voorzitter van het landscollege van het Land van Aalst, één van
Vlaanderens belangrijkste kasselrijen. De kasselrij (of burggraafschap) was het belangrijkste militair, gerechtelijk en bestuurlijk onderdeel van het graafschap Vlaanderen. Sommige kasselrijen werder verder nog onderverdeeld in ambachten. Aan het hoofd van de kasselrij stond een burggraaf. Deze had zijn functie in erfleen, terwijl de burcht en het grondgebied van de graaf bleven. De burggraaf was belast met een militaire, een bestuurlijke en een gerchtelijke opdracht : de bewaking van de burcht, het bestuur van de kasselrij namens de graaf, en het voorzitterschap van de schepenbank van de kasselrij. Hiervoor werd hij bijgestaan door een schepencollege.
Onder
zijn bestuur ging (het Land van) Aalst gebukt onder de Oostenrijkse
Successieoorlog (1740-1748). Vilain XIIII kon enkele problemen in verband met
bevoorrading en inkwartiering van de troepen verhelpen, en waarschijnlijk heeft
hij daarbij zijn Franse contacten te gelde kunnen maken. Zo had hij bijvoorbeeld een ontmoeting
met de Franse koning Lodewijk XV.
Tegelijkertijd verzette de Aalsterse
burgemeester zich tegen de Franse bezetter: hij zorgde er onder andere voor dat
het schatkistoverschot van de kasselrij uit Aalst naar Brussel wordt
geëvacueerd.
Jean
Vilain trachtte ondertussen ook het bestuur van stad en kasselrij te
moderniseren en de financiën te saneren. Hij wilde de armoede, de criminaliteit en de werkloosheid bestrijden en zette zich in voor een betere verkeersinfrastructuur
in zijn streek.
Na de Oostenrijkse Successieoorlog werd Pierre François Pycke,
de eerste pensionaris van de stad en het Land van Aalst, omwille van valsheid
in geschrifte de deur gewezen. Vilain hield er een eeuwige vijandschap met
Pycke en zijn vader (die in de Geheime Raad zetelde) aan over. Vrijwel elk
voorstel dat Vilain in zijn latere leven bracht, werd door Pycke onmiddellijk afgeschoten.
Op korte termijn werd Vilain dan ook uit het stadsbestuur van Aalst geweerd. Hij kwam
nog wel even terug maar verhuisde uiteindelijk naar Gent.
Vilain XIIII wierp zich in
1754-1755 op in de strijd voor de hervorming van de Staten van Vlaanderen. In de
Staten zwaaiden de zogenaamde vier principalen – Brugge, Gent, het Brugse Vrije
en de clerus – de plak. De plattelandsdistricten of subalternen eisten een
grotere inbreng.
Uiteindelijk kwam het, door toedoen van Vilain, tot een
hernieuwde samenstelling van de vertegenwoordiging met grotere inspraak van het
platteland.
In
dezelfde periode (1755) werd Jean Vilain voorschepen (dit wil zeggen
burgemeester) in Gent. In het voorgaande jaar was Vilain al derde schepen van
die stad. Gent had op dat moment een erg benarde financiële situatie: Vilain
zou de weg uit het financiële moeras wijzen.
Met het burgemeesterschap van Gent
werd Jean Vilain meteen ook voorzitter van de Staten van Vlaanderen en hun
bestendige deputatie. De voorzitter van de Staten kreeg met de hervorming van
de Staten van Vlaanderen overigens de hoofdrol toebedeeld. Deze drieledige functie
bekleedde Vilain XIIII tot zijn dood in 1777.
De
centrale regering van de Oostenrijkse Nederlanden te Brussel kon de aanpak van
Vilain XIIII wel smaken. Gevolmachtigd minister Karl Johann Philipp von Cobenzl
rekende op Vilain voor alle aangelegenheden aangaande Gent en de Staten van
Vlaanderen.
De appreciatie van de Oostenrijkers resulteerde in de titel van
burggraaf (1758) en de benoeming tot ridder in de Sint-Stefanusorde (1771).
In
zijn laatste jaren werd Vilain nog hoogbaljuw van Gent (met erfopvolging van
zijn oudste zoon) en baljuw van de kasselrij van de Oudburg van Gent.
Op
65-jarige leeftijd stierf Vilain in zijn buitengoed te Wetteren aan het
‘vliegend flerecijn’, een complicatie van artritis en angina pectoris. Hij leed
tijdens zijn leven aan allerlei kwalen (ondermeer ook jicht), die natuurlijk ook aangewakkerd
werden door zijn soms slopende werk. Kuren in Spa en Aken moesten dit
verzachten, maar waren natuurlijk ook geen wondermiddel.
Ondanks
de tegenstand van Pycke, slaagde Vilain erin krachtdadig op te treden als
voorzitter van de Staten. Zijn opvolger werd in 1777 gevraagd om net als zijn
voorganger de ‘ziel van het bestuur’ te worden.
De
visie van Vilain: financiën, economie en gevangeniswezen. Niet alleen in de
steden waar Vilain het burgemeestersambt bekleedde, stelde hij financieel orde
op zaken. In 1755 publiceerde Vilain XIIII de Réflections sur les finances de
la Flandre (Reflecties over de financiën van Vlaanderen). Hij beschreef de
financiële toestand van het graafschap, droeg hervormingen aan en sloopte
daarbij een aantal heilige huisjes. Cijfers lieten volgens Vilain afdoende
blijken dat de oude structuren voorbijgestreefd waren en het bestuur nalatig
was. De uitvoering van zijn hervormingsvoorstellen zou evenwel nog jaren inzet
vragen van de burggraaf.
Wanneer
de Zuidelijke Nederlanden in 1749, na de Oostenrijkse Successieoorlog, voor het
eerst economisch op eigen benen stonden, was dat voor Jean Vilain XIIII een
aanleiding om een studie te maken over de import en export in de Oostenrijkse
Nederlanden. De negatieve handelsbalans die hij daarbij vaststelde was, aldus
Vilain, te wijten aan de teloorgang van de zeevisserij. Het kwam er dus op aan
deze tak van de economie te stimuleren, hetgeen Frankrijk, maar vooral de
Republiek, geenszins beviel.
Vilain
XIIII is van het platteland afkomstig en bovendien bevangen door de geest van
het fysiocratisme. Hij ging ervan uit dat de landbouw de ruggengraat vormde van
de economie. Innoverend was Vilains aanpak van de epidemie die de veeteelt
omstreeks 1770 teisterde.
Vilain XIIII wenste de veepest te bestrijden door
isolatie van besmette gebieden en het afslachten van zowel getroffen als
niet-getroffen dieren; dat laatste uit voorzorg. Hoewel er compensaties voor de
verloren gegane dieren werden voorzien, stuitte de afslachtpolitiek op veel
verzet bij de landbouwers. Op termijn zou de gehanteerde methode echter heel
effectief blijken. Het Oostenrijkse bestuur herdoopte de methode tot notre
système (ons systeem), dat geëxporteerd werd over de landsgrenzen heen.
Ook
de nijverheid liet de burggraaf niet koud. De opstart van de eerste
katoenateliers in Gent heeft hij mee gestimuleerd. De industrie bood volgens
hem de uitweg uit armoede en werkloosheid. Om die kwesties aan te pakken was
Vilain aanvankelijk voorstander van de oprichting van hospitalen-generaal,
zoals ze ook in Frankrijk te vinden waren. Een opvoedende vrijheidsstraf in het
Rasphuis (1775) te Gent moest een einde maken aan werkloosheid en misdadigheid.
Dat was althans het oorspronkelijke plan, want nog voor het gebouw af was,
herzag Vilain XIIII zijn mening. Hij vond nu dat het Rasphuis een gevangenis
moest worden, hoewel een deel van het gebouw nog werd voorbehouden voor de
opleiding van arme kinderen. Met de oprichting van deze penitentiaire instelling
legde Vilain de basis van het cellensysteem in de gevangenissen, een werkwijze
die ook de grenzen van de Zuidelijke Nederlanden zou overschrijden. Aan een
oplossing voor werklozen heeft Vilain XIIII ook gedacht. Die moesten nu
gesteund worden door een samenbrengen van alle bestaande armenfondsen. Het zou
dan aan de burgerlijke (en niet langer aan de kerkelijke) overheid zijn om de
steun onder de werklozen te verdelen.
Ook deze burgervader zag zijn naam vereeuwigd in een straatnaam : de
Vilainstraat.
Bronnen:
Schilderij van E.Van den Bussche, bevindt zich in het kasteel Wisselkerke.
Wikipedia
Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek - GJ van Bork, H. Struik, PJ Verkruijsse, GJ Vis (2002)
Geschiedenis van de Aalsterse burgemeesters, gegidste rondleiding (jaren '90)