Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label aalst centrum. Alle posts tonen
Posts tonen met het label aalst centrum. Alle posts tonen

dinsdag 8 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - Meisjesweeshuis/oudvrouwenhuis

In DIT ARTIKEL had ik het reeds over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de jongens en de mannen staat HIER
In het artikeltje hieronder vinden jullie een overzicht en informatie over de meisjes en de vrouwen.

Het meisjesweeshuis  (1716-1966)

Links van de H.Geestkapel vonden we vroeger de herberg "Het Caetsspel
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."

vlnr meisjesweeshuis - kapel - oudevrouwenhuis
In 1716 werd in deze voormalige herberg een meisjesweeshuis opgericht met de hulp van de milde steun van de Aalsterse burgerij.  Het kreeg de naam ‘Maegelyn en het beheer lag bij de ‘Burgerlijke Godshuizen’.
Het personeel waren verbonden aan de ‘Soeurs Maricoles, Dendermonde’, later werden dat de zusters Josephienen.

Het tehuis startte met 21 kinderen begeleid door 2 kloosterzusters.
In 1831 telde men, net als in het jongensweeshuis trouwens, 28 kinderen. Het waren enkel rooms-katholieke meisjes van minstens 8 jaar oud die aanvaard werden.

De meisjes kregen onderwijs en drie dagen per week onderricht in kantwerken, breien en stoppen.
De oudsten onder hen leerden er ook wassen, strijken en koken.
Dagelijks kregen ze ook les in algemene vakken zowel in het Nederlands als in het Frans en de Zon- en feestdagen waren voorbehouden voor godsdienst- en muzieklessen.

Dit alles gebeurde in het tehuis zelf zodat de meisjes volledig afgezonderd leefden van de buitenwereld.
Hun kledij was een soort van uniform, een katoenen jurk, wollen rok, blauwe schort, lage schoenen en korte sokken. Het haar was kort geknipt en bedekt met een witte muts.

Tijdens de week droegen ze een grijs katoenen kort manteltje en op zon- en feestdagen een lang zwart. Andere kledij was niet toegelaten.

Uiteraard diende er voor zowel de weeshuizen als voor de rusthuizen heel wat aangekocht te worden. Hierbij zien jullie een raming die gemaakt werd voor de bestellingen van 1877.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.

In 1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt. 
Voor de koppen werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie : Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van 6000 frank.

De kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis. De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet.

Maandelijks was er één bezoekdag voor de naaste familieleden.
De meisjes werden opgenomen vanaf 6 jaar en verbleven er in het algemeen tot 21 jaar, meestal de leeftijd waarop gehuwd werd.
Bij het verlaten van het weeshuis kregen ze als startkapitaal een kleine som geld, wat kleding en schoeisel mee.
De meesten traden dan in dienst als werkvrouw in het hospitaal of dienstmeid bij welstellende burgers.

In 1908 lezen we wat commentaar over de opvoeding van de weesmeisjes. Het gebrek aan speelpoppen zou hun moederlijke gevoelens kunnen tegenhouden.

omdat onze kleine meisjes geeene pop hebben, die behoefte van hun kinderlijk hartje wordt niet voldaan, en zoo worden de gevoelens in hunnen oorsprong gesmoord.
Onze weesmeisjes zouden moeten een pop hebben om ze te kunnen wasschen, te kunnen sussen, te kunnen kleeden, te kunnen bekijven. Aan hare pop moeten zij haar verdriet, hare hoop kunnen vertellen, bij hare pop vormt zich haar hart en ontwikkelt zich de eerste kiem van het vrouwelijk gemoed’.

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

De moeder overste van het meisjesweeshuis bekent ontvangen te hebben van wege de duivenmaatschappij Eendracht, de som van 366 fr en bedankt hartelijk de heer voorzitter en al de leden der maatschappij, die zoo handelende, helpt voorzien in de toekomst der kinderen, ook hebben zij samen, om hun de dankbaarheid aan te leeren, gebeden voor hunne weldoeners. Aanvaart, mijnheeren, de gevoelens onzer dankbare genegenheid. De overste, Zuster Colette”;

Dat weesmeisjes duidelijk niet mochten beschouwd worden als slaven of goedkope werkkrachten, bewijst een bericht uit 1961 met de titel ‘weesmeisjes voor huishouden gevraagd’.

In het artikel wordt gewag gemaakt van mensen die vragen naar het adres van het weesgesticht omdat ze dringend een weesmeisje nodig hadden voor het huishouden te doen. 
Mijn winkel eist mij volledig op, ik heb zelf geen tijd om me met mijn twee kinderen bezig te houden’.

Hierop wordt gerepliceerd dat de weesmeisjes steeds en ten allen tijde als een eigen dochter dienen behandeld te worden.

Uit de praktijk bleek echter dat deze jongedames veelal toch wel een ‘assepoester’ rol moesten spelen in de  burgermiddens.
Het meisje werd aanzien als een goedkope arbeidskracht en het misbruik was groot.
Vooral misbruiken zoals zwaar en overdadig werk en werken aan een armenloon (1000 à 1500 fr per maand) kwamen heel vaak voor.
Ook op ‘zedelijk’ gebied moesten de meisjes natuurlijk nog beschermd worden.
Het was vaak een eerste stap in het maatschappelijk leven, ze hadden hun hele leven letterlijk geleefd als 'een non' en ze moest dus nog gewoon worden aan het levensritme, de omgangsvormen, gewoontes en gezinstaken.

Het was dus duidelijk dat men de meisjes niet meer aanschouwde als ‘een sukkel’ of ‘een dienstmeisje’.

In 1958-1959 werden reeds veel weesmeisjes overgebracht naar het klooster in Mere en andere diverse plaatsen.
Een onderzoek in de 175 overgebleven weeshuizen wees in 1961 trouwens uit dat eigenlijk slechts 8 procent van de kinderen ‘echte wezen’ waren. 
Vooral sinds de bevrijding werden ze bij familie of vrienden ondergebracht, vooral omdat de wezentoeslag vrij hoog was.

De naam ‘weeshuis’ verdween en werd vervangen door ‘tehuis voor familieloze of moreel verwaarloosde jeugd’.  

Het Maegelyn was het (afgebroken) L-vormig complex dat door een binnenplaats verbonden was met de aanpalende Heilige Geestkapel en het Heilig Geesthuis. 
De binnenplaats was niet toegankelijk. Het noordoostelijk gebouw was een dubbelhuis in classicistische stijl, daterend uit 1751.
De gevel werd uitgevoerd in baksteenbouw op plint van natuursteen en een bepleisterde en beschilderde lijstgevel (straatzijde).
Het gebouw had rechthoekige bovenvensters en een rondboogdeur in zwaar geprofileerde omlijsting.
Een gedenksteen van J. Meganck, weldoener van de instelling, was aanwezig.
Een haakse bijbouw met aansluitende lijstgevel uit de 19de eeuw bestond uit een baksteenbouw op een sokkel van arduin.

 Het weeshuis werd gesloten in 1966 en de nog weinig overgebleven kinderen verhuisden naar Gijzegem.

Rechts van de kapel vonden we het voormalige Heilig Geesthuis dat in 1841 wederopgericht werd als Oudevrouwenhuis.

Het Heilig Geesthuis behoorde bij de Godshuisstichting van 1368 en werd afgebroken in 1841. Het werd nog hetzelfde jaar heropgericht als oudevrouwenhuis in neoclassicistische stijl.

Het was in de eerste plaats bedoeld als onderkomen voor oude zusters/verpleegsters, en een onderkomen voor de armen.
Voor de bouw maakte men onder andere gebruik van het afbraakmateriaal van het originele gebouw.
Tot aan het eind van de 18e eeuw werden hier behoeftige krankzinnigen opgesloten.

In 1909 werd het gebouw vergroot.
De complexe gebouwen waren gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats met straatgevels in de Katte- en Ridderstraat. 
Ten noordoosten had men een lange neoclassicistische vleugel daterend uit 1841. 

Eén van de bekendste bewoners was Angèlica Ardaens (°19/03/1866-†29/12/1936), in Aalst Angèle of Angelique genoemd. Zij was bekend als bedelaarster en vormde in het begin van de 20ste eeuw een muzikaal duo, samen met haar man Domien. 
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen. 
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Over 'Den Oeleschoiter en Angeliksken is HIER meer te lezen.

De laatste oudjes gingen in 1963 weg, wat aanleiding gaf tot het vervallen van het pand.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.

Dit is hoe er er tegenwoordig uitziet :


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank  
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Kattestraat - Zorgstraat - Jongensweeshuis/Oudmannenhuis

In DIT ARTIKEL staat meer te lezen over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de meisjes en de vrouwen staat HIER

In mijn artikeltje dat hieronder staat, vinden jullie een overzicht en informatie over de jongens en de mannen.

Van armenwerkhuis naar weeshuis voor jongens

Op de plaats waar lange tijd onze stedelijke bibliotheek was, schuinover de H. Geestkapel (huisnummer 15-17), bestond reeds in de 18de eeuw een armenwerkhuis. Samen met de stichting van het tehuis voor weesmeisjes werd eveneens de oprichting van een jongensweeshuis overwogen.


'Het Weesenhuys is gesticht geweest in het jaer 1718, door den heere Deken Bertomville, gebortig in Loven, den welken al zijn goed aen het selve gemaekt heeft. 
Men heeft beginnen groote giften te geven aen den heere ... , tot het stichten van een jongensweezenhuys .... maer door de beroerrens der tijden en is dit niet voortgegaen, nog men hoort er niet van spreken of zeggen dat er iemand zoo mildaedig is, om daer aen nog iet te fonderen. Als de ruste zal ernoemen zijn, zal dit misschien wederom plaetse nemen'.

Het zou echter nog een volle eeuw duren vooraleer het dan toch zover kwam !

Het gebouw dateert dus uit 1618,  het weeshuis werd gesticht in 1718 en het was in 1820 dat het armen-werkhuis uiteindelijk verbouwd en omgevormd werd tot jongensweeshuis. 
Men noemde het ook wel eens 'Het Hol' omdat enkel een lange, donkere gang toegang verleende tot dit gebouw. 
De belangrijkste weldoener was Ian Alexander Lenaert (1740 - 1825).
Deze oud-baljuw van Gijzegem schonk zijn ganse vermogen aan het weeshuis op voorwaarde dat een katholiek priester het bestuur zou waarnemen en dat de opgenomen jongens zouden worden onderwezen en een ambacht aanleren.

De opnameleeftijd voor de jongens was vanaf 6 jaar.

Ze konden er les volgen in de gemeenteschool en na hun 14 jaar volgden ze beroepsonderwijs in het weeshuis zelf. Ze verlieten het weeshuis in principe bij hun loting (dienstplicht). 
In 1831 zaten er in het jongensweeshuis 28 kinderen.

Heel af en toe werd een 'halve wees' (iemand van wie één van beide ouders is overleden - een volle wees heeft niemand meer) opnieuw toevertrouwd aan de ouder.

“Het zal my altyd in ’t geheugen blyven dat ik by het verlaten van de gevangenis uwe moeder begraven en u in het weeshuis vond’

De zorg voor de armen was in die tijd toevertrouwd aan een burgerlijk bestuur. In Aalst was er op dat moment immers geen enkele congregatie van mannelijke religieuzen actief die deze taken op zich zou kunnen nemen. 
Enkel de Jezuïeten en de Broeders van de Christelijke Scholen bevonden zich reeds in onze stad, maar zij hielden zich enkel bezig met het onderwijs.
Als vrouwenkloosters waren wel al 'de Zwartzusters', 'de Theresianen', 'de Dames van Maria, en 'de Hospitaalzusters' aanwezig. 

Het gesticht van de Broeders van Maria werd omstreeks 1840 gestart door twee mannen in één van de kleine huisjes die toen in de Lange Ridderstraat stonden.
Omstreeks 1850 werd aan deze 'Broeders der Heilige Maegd Maria te Aelst' de zorg toevertrouwd over het jongensweeshuis.  
Uit een contract tussen de administratieve commissie van de burgerlijke godshuizen van Aalst en het broederschap van de Broeders van Maria dat toen werd afgesloten, blijkt dat een broeder de interne organisatie van het jongensweeshuis zal moeten behartigen onder de titel van "surveillant". 
Hij moest uiteraard 'de nodige kwaliteiten' bezitten, stond in voor het dagelijks beheer en bewaakte de wezen gedurende het gebed, de maaltijden, de ontspanning en de wandelingen.
Natuurlijk diende hij ook steeds verantwoording af te leggen in een register en diende op geregelde tijdstippen een verslag over te maken aan de bevoegde overheid. 

De meewerkende zusters kregen sedert 1851 ook de leiding over het aanpalend tehuis voor ongeneesbaren dat werd opgericht onder de naam 'Louise-Marie'.
Het gebouw droeg deze naam tter ere van onze eerste koningin, en was toegankelijk voor beide geslachten (weliswaar ondergebracht in verschillende ruimtes).
In 1860 kwam er in het zelfde gebouw ook een kraaminrichting of 'lighuis' bij

Op datum van 4 oktober 1859 werd voor notaris D' Huygelaere te Aalst een nieuwe "akte van associatie van het Broederschap der heilige Maegd Maria te Aelst" opgemaakt, waarbij de op dat ogenblik ingetreden broeders - negen in totaal - verklaren 'als doelwit te hebben het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden, alsmede het onderhouden, verzorgen en oppassen, zo binnen als buiten het gesticht, van zieken van het mannelijk geslacht''

Pipinus Albert Mertens (18 februari 1863 - 27 april 1927) kan zeker tot één van de bekendere wezen gerekend worden. 
Hij was schepen burgerlijke stand te Aalst in de periode 1921-1925. 
Later werd hij bestuurslid in de beheerraad van de burgerlijke godshuizen en lid van talrijke andere verenigingen te Aalst, onder andere van ‘de ware bolders’. Met zijn achtergrond als 'wees' kon hij natuurlijk heel vlot inspelen op de verwezenlijkingen en op de problemen die zorgorganisaties ondervonden met de opvang en opleiding van deze kinderen.

Als gevolg van enkele lokale politieke moeilijkheden met het toenmalige stadsbestuur weigerden de broeders vanaf 1869 nog langer krankzinnigen in hun klooster op te nemen en te verzorgen. 

In "De Denderbode" van 8 januari 1870 maakt de overste deze nieuwe maatregel dan ook officieel bekend. Hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat "particuliere kostkoopers" wel nog verder aanvaard worden, alsook "oude en afgeleefde menschen, wier staet oppas en verzorging vereischt". 

In de aankondiging wordt verder ook nog vermeld dat de inwonende kostgangers hun christelijke plichten kunnen vervullen binnen het gesticht, en dat alle dokterskosten in de prijs begrepen zijn, voor zover de patiënten zich wel door de dokter van het gesticht zelf laten behandelen. 
Natuurlijk stond het de kostganger nog steeds vrij om, tegen extra-behandeling, ook een beroep te doen op een andere geneesheer. 
De laatste patiënten werden  in augustus 1875 naar Sint-Niklaas overgebracht.

Ook van hun bediening in het Aalsterse weeshuis werden de broeders in 1875 ontslagen en door een tijdelijk burgerlijk bestuur vervangen. 
Op 22 juni 1877 werd E.H Kan. V.E. Thibaut (28) benoemd als tweede bestuurder der Broeders in opvolging van E.H. C. De Schuyter, overleden op 6 juni 1877.

Het jongensweeshuis stond trouwens ook in voor plezier en vertier. Zo werden er af en toe feesten gegeven, toneelvoorstellingen uitgevoerd of zangevenementen georganiseerd.
Zo ook bijvoorbeeld in 1883.

Deze evenementen kenmerkten zich steeds door een grote opkomst.

Na de val van het liberaal ministerie, in 1884, werden de broeders opnieuw door het stadsbestuur belast met het toezicht in het jongensweeshuis, doch al zeer vlug moesten zij deze activiteit laten varen wegens een groot gebrek aan leden. 

In 1897 lezen we in het weekblad van de ‘Algemeenen Belgischen Weezenbond’ dat de opvoeding van de wezen in Aalst ondertussen veel te wensen zou overlaten.
De schrijver, zelf een wees, stelde dat uitspraken als ‘de wezen stellen het goed’ een ondoordachte uitspraak zou zijn van mensen die er niet de minste ervaring mee hebben.
In het weeshuis van Aalst bijvoorbeeld werden de kinderen verplicht om hun ambacht in ‘het gesticht zelf’ aan te leren. Dit zou volgens de schrijver nog aannemelijk zijn mochten de jongeren een stiel aan kunnen leren die ze zelf zouden kunnen kiezen, maar dat kon dus niet.
Ze moesten hetzij schoenmaker, hetzij kleermaker, hetzij schrijnwerker worden.

Men zou zich ook kunnen vinden mochten de drie vakken worden aangeleerd, maar neen, er werd beslist wélke stiel je zou aanleren.
Op 18 jarige leeftijd werd men dan de wijde wereld ingezonden, zonder ervaring, zonder vakkennis, in één woord ‘onbekwaam’ om op een redelijke manier zijn brood te kunnen verdienen.
Verder werden ook nog de lesgevers zwaar op de korrel genomen, want dat waren volgens de schrijver 'allerminst bekwame vakmannen'.


Het bestuur werd in 1899 toevertrouwd aan de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Oostakker.

Beide andere instellingen, zowel 'de ongeneesbaren' als 'het lighuis' werden in 1899 overgebracht naar het hospitaal op de Hersthaag. Over dit gebouw, het Sint Elisabethziekenhuis is HIER meer te vinden.

Op dat moment gaf de bisschop van Gent de Aalsterse broeders als nieuwe taak oude en ziekelijke priesters en enkele leken op te nemen en te verzorgen. Zij hielden zich ook nog lange tijd bezig met het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden.



Tijdens WOI was Isidoor Hallaert die de stuwende kracht zou worden achter 'Volksopbeuring', een organisatie die steun verleende aan gezinnen in nood. Na de oorlog werd hij om deze reden geschorst uit zijn ambt. Isidoor was ook medestichter en bestuurslid van de Koninklijke Liefdadigheidsmaatschappij 'De gewezen weesjonglens van Aalst'. Daarenboven was hij ook nog stichter van de 'Algemene wezenbond van België'.

Daar waar bij de meisjeswezen het gebrek aan poppen belangrijk was, waren dit voor de jongens ‘boeken’.
Dat het nuttig en aangenaam is om goede boeken te lezen dient immers niet bewezen te worden.
In de Volksstem lanceerde men in maart 1917 de volgende oproep :

Zouden er geene personen in Aalst zijn, die op hunnen zolder, of in ’t een of ander hoekje van hun huis, eenige boeken hebben liggen, die zij, of iemand hunner familie, vroeger als prijsboek ten geschenke kregen en die zij nu kunnen missen?
Welaan, beste vrienden en vriendinnen, toant uwe genegenheid voor de weesjongens, en brengt alles wat ge vindt in dien aard bij onzen eerwaarde Broeder Overste, in ’t weeshuis, Leopoldstraat 17
(de Kattestraat heette van 1835 tot 1927 de Leopoldstraat)

Op 15 juli 1923 waren de Aalsterse wezen, zowel de meisjes als de jongens, te gast op het Jubelfeest der Weezengestichten in Gent.
In de voormiddag werd de wezenstoet jammer genoeg afgelast omwille van het slechte weer, maar het liefdadigheidsfeest in de namiddag ging wel door.
‘Onze’ kinderen blonken er uit door hun nette kleding en algemeen voorkomen en de prachtige turnoefeningen van de jongens konden rekenen op heel wat gejuich van de 4000 aanwezigen.
Ook de meisjes oogstten heel wat succes met hun voortelling van ‘het Japaansch ballet’.

In het weeshuis mochten ook kleine huisdiertjes gehouden worden. Zo ontsnapte in 1931 een kanarietje, hetwelk direct een opsporingsbericht opleverde in de krant

Jongensweeshuis Aalst, een mannelijke gele kanarievogel is zaterdag van het weeshuis ontvlucht. De droefheid van den eigenaar is onbeschrijfelijk. Vriendelijk verzoek aan den vinder hem te willen terug bezorgen aan bovengemeld adres.  ’n weesjongen.”

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

Een goede daad. Geachte heer voorzitter en leden der duivenmaatschappij Eendracht. 
Door deze kom ik U namens mijn persoon en in naam der mij toevertrouwde weeskinderen mijnen innigsten ooprechtsten dank te sturen voor den milden steun van 275 fr. 
Door deze stelt U mij in de mogelijkheid om van tijd tot tijd een aangename verrassing te gunnen aan  de ons toevertrouwde kinderen en nu vooral in dezen crisistijd is het zoo veel meer te aangenamer daar de kas niet meer te veel bedraagt. 
Moge uwe vereeniging steeds bloeien en groeien. 
Ontvangt onze dankbare groeten. 
Broeder Overste Goumey en Weeskinderen”.

Op 15 oktober 1949 was het dan jubileum voor de Broeders van OLV van Lourdes te Oostakker.
Sedert 50 jaar immers wordt de opvoeding van de kinderen in het jongensweeshuis aan hen toevertrouwd.
Het is ook een dubbel feestje, want het betekende ook het jaar dat ze 25 jaar ook de verzorging van de ouden van dagen in het Oude mannenhuis verzekerden.
Zij hebben steeds onbaatzuchtig en edelmoedig en vol toewijding de taak waargenomen en krijgen hiervoor de grote dank van de bevolking.
Het feest bestond op zaterdag uit een openbaar concert van de fanfare van de Stedelijke Vrije Brandweer op de koer van het jongensweeshuis, en op zondag uit een plechtige misviering, een Te Deum, een optocht naar het stadhuis en plechtige ontvangst en huldiging van de eerwaarde broeders.

De weesjonglens werden begin jaren '60 in katholieke gestichten in Ronse overgebracht. Enkele families tekenden hiertegen verzet aan en werden uiteindelijk verplicht om zelf de kinderen bij zich te nemen. Op die manier werden slechts vier kinderen naar Ronse getransfereerd.

Het jongensweeshuis kreeg sedert 24 oktober 1962 nog een functie als stedelijke bibliotheek.
De bibliotheek was daarvoor gevestigd op de Academieplaats 13.

Het huisnummer 15 in de Kattestraat  wordt tegenwoordig beschouwd als waardevol erfgoed. Het gebouw bevat een zeer mooie winkelpui die bovenaan voorzien is van een boord uitgevoerd in brandglas. Op de eerste verdieping bevindt zich nog de originele gevel uit 1618.

Op het nummer 17 zijn er vier platen aan de gevel bevestigd met (bijna onleesbaar ondertussen) de namen van de schenkers. Rechts bevindt zich een nis met een Mariabeeld. 

Tegenwoordig vinden we op huisnummer 15 'Prime Retail' terug.
Op het nummer 17 is de Fnac gevestigd.



Het oudemannentehuis werd opgericht in 1830.
Het was gevestigd in de Leopoldstraat (later Kattestraat) nummer 31-33, in het zogenaamde ‘Huis met steenen ghevele’, dat reeds vermeld werd in 1561.

Een gift van 7.259,26 fr., gedaan door pastoor-deken De Hert en een andere schenking van 12.698,41 fr. door Jan-Baptist Luyckx, de schrijver van Pierlala, legden de grondslag van dit mannenhuis dat geopend werd op 4 juli 1830.
Een bed was er gesticht door Cornelis Evit, een ander door Ferdinand Evit; de garentwijnders van St.-Ursula stonden in voor vier bedden.
Hogervermelde Luyckx stelde zijn eigendom 's zondags open voor het publiek. Het inkomgeld - 10 centiem - was voor de armen. Men vergete niet dat tot vóór 1918 centiemen ook nog een waarde bezaten, ze maakten toch het honderdste deel uit van een goudfrank. Zou de ongedevalueerde tien centiem niet minstens evenveel en zelfs meer waard zijn dan ons huidig stuk van vijf frank?

De namen van de edelmoedige sociaal voelende Aalstenaars werden trouwens in stenenplaten ingemetseld in de voorgevels van de betrokken gebouwen.

Hier een foto van het binnenzicht van het oudemannenhuis met zicht op de H. Geestkapel.
Het waren de Zusters Maricollen die het oudemannenhuis bestuurden.

In 1888 had men schrik van het nieuwe stelsel dat werd ingevoerd. Blijkbaar was het zo dat er vanaf dan voorrang gegeven werd aan ouderen die iets van kapitaal konden inbrengen, zelfs al waren het geen Aalstenaars.

aldus worden geborene Aalstenaars van de hand gewezen en zal ons oudemanshuis, dat toch vooral gesticht is voor volbloed Aalstenaars, en afgesloofde fabriekswerkers en stielmannen, een toevluchtshuis worden voor hoeveknechten, ons uit vreemde gemeenten toegekomen, die gansch hun leven longman bleven, in hunnen jongen tijd zorgvuldig hunne daghuur opdronken maar in hunne laatste jaren drie à vierhonderd franken bijeenvergaarden om zich met die som de deuren van het oudemannengesticht doen openen”/

Langs de andere kant gebruikte men de oudjes ook om allerlei karweien op te knappen.

Opgemerkt verleden maandag in de Kattestraat : 
- Een kostganger van het oude mannenhuis was bezig met, onder toezicht eener non, het plankier te schuren voor het gesticht der ouderlingen en eenige aanpalende huizen”.
- Een ander kostganger van hetzelfde gesticht eene volle vracht mest op eenen kruiwagen voortkuierende.
Men zal met mij bekennen dat het een zonderling rusthuis is voor oude werklieden, dit gesticht waar de oude kostgangers zich moeten afslooven onder commando en toezicht van jonne nonnekens
”.

Een groot pensioen hadden de mensen niet, zo getuigt een ouderling :

Ik ben 66 jaren oud en zoo versleten, dat ik niet lang meer zal kunnen werken. Ik heb altijd grof handwerk verricht nu hier dan ddaar, vroeger heb ik soms tot 3 franken daags gewonnen, die tijd is lang voorbij …
Naar het oude mannenhuis wil ikniet gaan, ik heb nooit in ’t gevang gezeten en ik wil er ook nu niet in, want het oude mannenhuis van Aalst is een echt gevang.
Helaas, nog eenige maanden, nog eene week, nog een dag misschien en ik zal niet meer kunnen arbeiden. Ach, ik wordt zoo stram en zoo zwak en ik zal dan een pension hebben van 9 centen!
Ziehier mijn budjet, ge moogt het in de gazet drukken :
Voor huishuur 1 cens, voor vuur en licht 1 cens, voor vleesch 1 cens, voor brood 1 cens, voor aardappelen 1 cens, voor boter en legumen 1 cens, voor zout en toespijzen 1 cens, voor kleederen 1 cens … totaal 8 centen … en dan blijft er nog 1 cent over om lektuur te koopen, om een pijpken tabak aan te schaffen en op zondag en kermisdagen een pintje te drinken!”

Ook in 1909 is volgende klacht te lezen :

Terwijl de oude rijke, het lint in het knoopsgat, zorgeloos den dag van morgen tegemoet ziet, wordt de arme afgesloofde werker veroordeeld om in het oudemannenhuis de laatste dagen zijns levens te gaan doorbrengen, ver verwijderd zijner familie, die te arm is om voor zijn onderhoud te zorgen

Het was immers vaak zo dat de ouderlingen vaak door de eigen familie verstoten waren. Ten eerste omdat ze ‘niet nuttig’ meer waren en alleen maar meer kosten teweeg brachten, en ten tweede omdat men die extra kosten niet wou of vaak ook niet kon betalen.

Maar was het nu allemaal kommer en kwel? Banee, de oudjes amuseerden zich ook zoveel mogelijk.
Zo verscheen in de krant van 15/10/1920 een artikeltje over een kaartwedstrijd
 (ja echt, in de krant 😊 )

Vier kostgangers van het oudmannenhuis alhier, waren dinsdag aan het wiezen. Bij eenen deel kreeg Adolf Van Ypersele een abondance in de klavers, Joseph Van der Biest in de schuppens, Louis Van der Meersch in de koekens en Francois De Cock in de hertens. Daar deze laatste troef was, was De Cock natuurlijk de beste. ’t Kaartspel kan toch grillig en wonder zijn

1966 betekende het einde van het oudemannenhuis. 

Met het oog op de uitbreiding van de centrale bibliotheek en van de culturele diensten van de stad, heeft het schepencollege toen beslist om een aanvraag te doen om deze diensten onder te brengen in het oude mannenhuis en huis van de broeders.

Op 18 mei 1967 werd ter kennis gebracht van de bevolking dat deze diensten in tussentijd effectief werden overgebracht naar de Kattestraat 31-33.

Nog later werd beslist om een nieuwe, grote hoofdbibliotheek te bouwen. 'In afwachting' werden de boeken van de Kattestraat overgebracht naar een 'tijdelijke' bibliotheek in de Molenstraat. 
Deze tijdelijke bib in de kelders van CC De Werf, was er uiteindelijk toch bijna 30 jaar, tot men in 2018 eindelijk de nieuwe bibliotheek 'Utopia' opende. 

De huisnummers 31-33 worden nog steeds beschouwd als waardevol erfgoed. Ze bevatten een oude gevel met 7 gevelplaten met de namen van de schenkers erin vermeld.
Tegenwoordig vinden we op het nummer 31 'Bel & Bo' terug, en op nummer 33 'Maxi-Toys'


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank 
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst  
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
vvak.weebly.com
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

vrijdag 28 augustus 2020

De Werfkapel

Op de oevers van de Dender, met zicht op het 'nieuwe administratieve centrum' en de Sint Annabrug, staat de Werfkapel.


De Werfkapel, officieel de ‘Schipperskapel’ of ‘O L Vrouw ter Druivenkapel’, is omtrent 681 opgericht en ingezegend door de H. Amandus (geboren te Herbanges, bij Nantes rond het jaar 594).
Het was meteen ook het eerste bedehuis in Aalst.

De oudste bidplaats van Aalst, opgerecht door St Amandus, als hij op de oevers van den Dender het kruis kwam plaatsen.
Gelijk de Missionarissen nu gaan naar Afrika, naar china, zoo in de 3e, 4’, 5e en 6e eeuw kwamen d’apostolieke mannen Bavo, Livinus, Amandus, Eligius ons voorouders uit de duisternissen van ’t Heidendom trekken.
St Amandus preekte aan de Dender en zonder eenigen twijfel op de plaats waar nu de kapel staat.
In 681 was Aalst overstroomd, en de bekeerde Aalstenaars aanriepen de Moeder Gods. Toen zag men op eenen bundel druiventakken op den Dender, een beeld van Onze Lieve Vrouw komen aangedreven en dit beeld bleef stil juist aan de werf. Het wierd eerbiedig opgenomen en in de Kapel geplaatst”.

Net zoals bij vele legendes over het ontstaan van kapellen en kerken, was het hier niet anders. Men had een houvast nodig om te kunnen weerstaan aan een noodtoestand (hier overstroming), en net op dat ogenblik kwam er ergens een teken in de vorm van een beeld uit de kast (in dit geval … uit de Dender …)

Het beeld werd in de kapel geplaatst en werd er aanbeden telkens er nood aan was.

De kapel werd door de Noormannen in 845 in brand gestoken. De Noormannen, het barbaarse volk uit het Noorden, kwamen met kleine schepen naar ons land om hier te plunderen, roven en moorden en lieten bij hun passage bijna niets heel.

In 1091 ging de Graaf van Aalst, samen met ridders, ruiters en andere edellieden de Heilige Maagd vereren alvorens op kruistocht te vertrekken. Het is echter niet zeker of er op dat ogenblik alweer een kapel stond of niet.
Voor het volgende spoor dienen we te wachten tot de heropbouw van de kapel in 1183.

De plaats van het huidige Werfplein, gelegen ten noordoosten van de oudste stadskern op de linker Denderoever, werd reeds in 1298 vermeld als „de werft‟. Het verwijst naar loskades binnen de vestingmuren van de stad.
In 1360 woedde er in de stad een grote stadsbrand, die enorm veel schade aanrichtte. Enkele archeologische resten van die ramp zijn bij archeologische onderzoeken terug gevonden, zoals bijvoorbeeld kuilen met verbrande leem.

In 1363 werd de kapel herbouwd en werd toen ook voorzien van een arduinen torentje.
Ze deed van dat ogenblik dienst als parochiekerk en werd naast een belangrijke toevlucht voor de schipperswereld ook een belangrijk bedevaartsoord op de weg naar Santiago de Compostella.
Bij die gelegenheid verleende Zijne Heiligheid Paus Urbanus V voor eeuwig een volle aflaat aan de bedevaarders.
De kapel genoot toen ook van het lepelrecht. Iedere schipper die met graan geladen was, diende een lepel graan af te staan tot onderhoud van de kapel.

Gezien de ligging werden dan ook ‘Schipperskapel’ ook ‘Werfkapel’ ofte ‘kapelleken aan de Werf’ gebruikt.

In 1423 en 1468 werden de statuten van de nering der schippers vernieuwd en telkens luidde de bepaling dat het nieuw aanvaarde lid een som van 10 pond parisis moest betalen … 4 pond voor de vorst en 40 schellingen voor de Werfkapel.

Op de kaart van Sanderus van 1644 is de havenbedrijvigheid in de buurt duidelijk te zien. Een
aantal schepen ligt er aangemeerd en langs de kade is ook een huizenblok te zien dat wordt ‘doorsneden’ door een straat.


Deze straat gaf uit op de Molendriesbrug (later Sint-Annabrug) en werd in de 18de eeuw de Bisschopstraat gedoopt.
Door de activiteiten in en rond de loskades woonden in deze huizen vooral ambachtslui, schippers en herbergiers.
Ten zuiden van het huizenblok bevond zich de Werfkapel.

De Bisschopstraat was naar alle waarschijnlijkheid al aanwezig voordat er bebouwing was. Het tracé van de straat volgde de natuurlijke opphoging in het drassige landschap en er was ook een elzenbroekbos aanwezig met wilg, grassen, zeggen, schermbloemigen en stekelvarens.
Pas in de 14e eeuw werd de weg verhard en bleef daarna tot in de 20ste eeuw in gebruik.
De belangrijkste transportgoederen in die tijd waren graan, hop en zout en tot in 1792 stond naast de kapel dan ook een weeghuis of ‘waag’.

In 1665 brachten Aalsterse bedevaarders verschillende relikwieën mee uit Rome. Het waren relikwieën van de HH Martelaren, Eugenius en Julianus.
Het was de Sint Jacobsgilde die hen, volgens het gebruik van de bedevaarders, ging afhalen aan de stadspoorten en hen, vergezeld van de geestelijkheid, naar de kapel brachten waar de ‘souvenirs’ konden overhandigd worden.

Toen de kapel té bouwvallig werd, werd ze in 1782 afgebroken en herbouwd

De originele stichtingssteen van uit 1363 werd wel opnieuw ingewerkt in de nieuwe kapel.
De tekst die te lezen staat op deze steen :

"Bij gracien ende bij hulpe van Gode ende zijnder liever Moeder ende van allen goeden lieden, so es dese capelle int jaer ons heeren MCCCLXIII ghebout. Also dikwijls als men goet hier toe doet verdient men XX werf XL dagfhe perdoens ende alle hooghtiden ghedobeleert."


Bij de latere verwoesting van deze kapel in 1940 verhuisde de zwaar beschadigde stichtingssteen naar het depot van het stedelijk museum in Aalst en werd later gerestaureerd door de firma Lapis Arte, gespecialiseerd in restauratieprojecten.

De ‘nieuwe’ werfkapel werd dus herbouwd in 1782 en ze werd op 15 maart 1784 gewijd door ZEH landdeken Ronnen, pastoor van Moorsel. Bij de werken vond men, tussen de offergraven, een zilveren scheepje terug, wat bij het herbouwen dan ook op de voorgevel geplaatst werd.

Van 1792 tot 1804 werd de kapel gesloten omwille van de Franse revolutie. De gelovigen verstopten het beeld en de offergiften.
Op keizerlijk bevel werd de kapel op 17 april 1804 heropend en op 5 Oogst (augustus) 1805 werd het beeld van Maria met veel pracht en praal teruggebracht.
De bisschop van Gent (Mgr Fallot de Beaumont) duidde vanaf dan 25 maart (de dag van de OLV Boodschap) aan als de voornaamste feestdag voor de kapel.

Op 8 november 1823 verleende Paus Leo XII voor eeuwig een volle aflaat aan diegenen die op de voorvermelde feestdag de kapel of de St Martinuskerk zouden bezoeken. Da’s al eens de moeite natuurlijk om  op die dag één van de twee gebouwen te komen bezoeken …

Tussen 1863 en 1867 werd een deel van de bebouwing langs de straatkant weggehaald, waardoor natuurlijk ook grote donkere ‘vlekken’ ontstonden.
In 1874 werd reeds de onveilige situatie in de omgeving gemeld.
Het was er donker, niet pluis, en er liep regelmatig volk rond dat er helemaal niet rond zou moeten lopen, zelfs de duivel zou er een nest jongen gehad hebben.

Het laetste licht langs dien kant, was het roeten keersje dat stond te vinken op den gevel der Werfkapel. Voor het overige achtte men dergelyk verloren hoeken onwaerdig ’s nachts de eer eener lanteern te genieten.
Het was daer nogtans dat er dry voor ééne dienden te branden, want het spookte er schier alle nachten en de duivel lag er met jongen. De burgers wisten het, de politie ook, en rabauten, bedelaers, prangdieven, zuipers en voorvechters nog meer’

In 1886 kwam er een nieuwe kruisweg in de Kapel. Al snel begonnen de gelovigen echter te morren. De kruisweg zou er lelijk misstaan, er werd gesproken van pure geldverkwisting. De oude kruisweg was beter en ‘met eenige honderde franken bij, had men een geschilderde venster kunnen plaatsen’.

Dat waren trouwens niet de enige klachten. In 1890 werd er ook geklaagd over de bouwvalligheid van het torentje van de kapel. Men vreesde dat bij hevige wind er wel eens erge dingen zouden kunnen gebeuren.
Na deze opmerkingen begon men echter wel heel snel met de herstelling.

In 1896 was er dan grote commotie … volgens de krant is ‘het ergste gebeurd’.
Wat was er aan de hand?

Een groep rooden, mannen en vrouwen, komen daar zingend. Eén der mannen hield een pakje suikerbollen in de hand. Op eens werpt een der vrouwen zich voor hem op de knieën, de handen te samen en in aanbiddende houding brengt zij de tong vooruit op de lip … en de roode kwant legt er een suikerbol op … Ziedaar de parodie of de spotnabootsing der H. Communie! … Een ergerlijk schandaal, een helsche bespotting van het verhevendste onzer HH Sacramenten! …

Dit feit, dat tegenwoordig niemand meer zou shockeren, bewijst de godsvruchtigheid van de bevolking toen. Wie aan Maria kwam, kwam aan hen.

Deze kaart zou een van de oudste afbeeldingen van de kapel zijn,  en dateert van voor 1899. Bemerk aan de ander kant van de straat, waar nu café “het Brughuis” is, het laatste houten huis van Aalst.


Op deze foto zien we de kapel en de watermolen Gheeraerdts op de achtergrond . Beiden zitten anno 2020 voor een gedeelte onder het huidige huizenblok aan het begin van de Molenstraat.


In 1899 werden verbouwingen gedaan door de aannemer Peynsaert en werden ook nieuwe glasramen gestoken.

Op onderstaande foto is de kapel van zicht veranderd tegenover de bijna identieke van hierboven. Er is ondertussen een torentje (trap) tegenaan gebouwd, en er is duidelijk een raam zichtbaar dat er niet was op de vorige kaart. Het huis er tegenover is afgebroken en is vervangen door een stenen gebouw.


Op de onderstaande foto is dan vooral het gebouw op de achtergrond van belang. Het is namelijk de drukkerij van Pieter Daens, broer van. 


Deze bevond zich (bijna) op het eiland Chipka
Het gebouw rechts van de kapel werd de latere koffiebranderij de Paepe. 
Links zien we opnieuw de molen Gheeraerds

In 1903 werd de erewacht van de ‘OLV Ter Druiven’ gesticht en ‘de kleine matrooskes kwamen zich daar opstellen tijdens de processie’.
De erewacht was de groep die het Mariabeeld tijdens de half-oogstfeesten ronddroeg, ze waren gekleed als matroos en ze werden dan ook al gauw ‘de matrozen van de werf’ genoemd.


De kapel en het werfplein werden in die periode voor de straatjongens trouwens een klein pretpark op hun eigen.
De twee afrasteringen die de hoeken afgesloten vroegen er gewoon om dat de gastjes er over klommen of te dienen om ‘hunne kop door de ijzeren staven te steken’.
Zo ook een zekere Robert De Rouck. Toen die zijn kop er niet meer van tussen kreeg, was een ‘grote sterke mansmens’ nodig om hem te bevrijden.

De kwajongens gebruikten ook de grote brievenbus op ‘den bijgank’ om de voetgangers te doen verschieten. Hoe ze dat deden? Ze spanden een draadje waardoor de voorbijgangers struikelden, soms zelfs met een bommetje eraan zodat het nog spectaculairder was.

Tijdens de hoogdagen stond er voor de kapel een houten barak die diende als ‘verlengstuk’ zodat er meer volk aanwezig kon zijn tijdens de vieringen. Die was juist geschikt om zich er in te kunnen wegsteken als er ‘katjen aloe’ gespeeld werd. Of om op te klimmen, of om er oorlogje in te spelen.

Voor de hongerigen stond er naast de kapel trouwens eerst een kraam met bollen. Later kwam er fritkot Léon. Tegenwoordig is vooral smoutebollenkraam ‘De Corte’ er een welgekomen gast om de innerlijke mens te versterken.
Na het eten gingen ze natuurlijk weer ravotten.

Op het plein zelf werd er ’s zondags wel eens gekaatst … met een handbal op de kinderkoppen … wegens niet beschikbare aangepaste infrastructuur en materiaal.

Het straatje naast de kapel, de Besluitstraat kende eigenlijk niemand bij naam, werd steevast ‘het straatje van Paupes’ genoemd en was de ideale plaats voor de jeugd om in ‘de vijf pitten te schieten’.
Het ging erom om met de marbel (knikker) van de ene put (pit) naar de andere te schieten.

Deze putten lagen tussen de kasseistenen of werden erin gehouwen. 


De afstand tussen twee ‘vijandige’ marbels (of ‘meirebollen’) werd gemeten met de hand tussen duim en wijsvinder.
Degene die de knikker niet reglementair tussen de vingers hield, schoot ‘pisjaf’.
Je ‘beste’ knikker noemde ‘schietoureken’.

Het straatje was ook ‘the place to be’ om een potje te kaarten. Het favoriete spel die tijd was ‘potten voor de deur uit’, en de inzet waren kersepitten of ‘kezzestiejnen’.
Buiten de kersentijd of als men het wat spannender wou maken, werden aan de verliezer straffen opgelegd. Dat ging van ‘drie keren rond ’t kapelleken lopen’, ‘aan Sonckes hun bel gaan trekken’ tot ‘de deur van de vleeschauwer gaan opensmijten’ … De straf werd steeds uitgevoerd, dus die mensen kregen nogal wat te verduren.

Was het dan allemaal kattekwaad?
Neen, de jonge klimmers maakten zich ook nuttig om ’s avonds en ’s morgens de open gasbekken open en dicht te draaien en waren ook wel behulpzaam aan de mosselkaai. Hier een beeld van de mosselkaai uit 1905.


Op de hoek van de Bierstaat en de Bisschopstraat woonde destijds Pie Kassei, beenhouwer en vader  van Fred Kassei (Alfred Kelders) die de beenhouwerij later overnam.
De Bisschopstraat zit tegenwoordig veilig onder het Werfplein, de Bierstraat (die voorheen ook nog Vaarkaai noemde) is tegenwoordig de Josse Ringoirkaai …

Terug naar de kapel.

In 1913 werd tussen 20 en 27 juli ‘550 jaar Werfkapel’ gevierd.

Tijdens de voor deze gelegenheid georganiseerde processie werd een reconstructie vertoond van de geschiedenis van de voormalige gotische werfkapel. Maar liefst 4000 personen, 20 praalwagens en talrijke muziekkorpsen namen deel aan de optocht.


Gezien er echter meer dan 130 is gegaan tussen de stoet en de kapel uit 1782 was de uitbeelding slechts een veronderstelling van hoe de middeleeuwse, gotische werfkapel er in werkelijkheid zo zou hebben uitgezien.


Men probeerde zo getrouw mogelijk de verschillende versies van de kapel na te bootsen hoewel dit voor de oudste versies dus ‘met de natte vinger’ was.
In de stoet werden zowel de actuele (1782), de gotische (1362) en de kapel ten tijde van st. Amandus (681) uitgebeeld.

De uitbeelding van 681 steunde vooral op ‘gelijkaardige’ kapellen zoals deze beschreven werden.
Voor wat betreft de uitbeelding van de gotische kapel tastte men ook wat in het duister.
Ofwel liet men zijn fantasie van neogotiek de vrije loop.
Ofwel beschikte de kerkfabriek over oudere schetsen, tekeningen of schilderijen van de oude kapel, die nadien mogelijks zijn verloren gegaan.

Hoe dan ook, ondertussen zijn er dan nog eens 2 wereldoorlogen verlopen die veel archiefmateriaal lieten verloren gaan, voor zover dit al ter beschikking was. Toen was het immers niet zo dat iedereen een smartphone bijhad om alles vast te leggen.
Zolang er dus geen archieven van de organisatie van deze jubileumstoet in 1913 opduiken, blijven wij jammer genoeg in het ongewisse, en kunnen we dus niet met zekerheid bevestigen dat de gotische werfkapel in de late middeleeuwen er wel degelijk zo uitzag … wellicht wel gelijkaardig.

Kort na de Eerste Wereldoorlog, we schrijven 1919, besliste het stadsbestuur om het huizenblok af te breken en over te gaan tot de aanleg van een groot openbaar plein. Na de vernielingen van de tweede wereldoorlog is er trouwens al niets meer zichtbaar van de huizenblokken of de Bisschopstraat.

Hier een foto van de werf in de jaren '30.


In 1931 was er trouwens een inbraak in de kapel. Een prachtig glasraam werd daarbij zwaar gehavend. De verontwaardiging in de buurt was groot, en de oneer zou moeten hersteld worden tegen de OLV Hemelvaart processie.

Tijdens WO II, op 18 mei 1940, werden zowel de Zwarte Hoekbrug, de St.Annabrug, de Zeebergbrug en de spoorwegbrug (met enkele spoorwegwagons erop geplaatst) door Belgische en Engelse vernielingsploegen opgeblazen om de opmars van de Duitsers te kunnen afsnijden. Het werd de brandweer trouwens verboden om nog uit te rukken bij die brandmeldingen.

Door de vernielingsploegen werden ook grote hoeveelheden brandpoeder uitgestrooid in de fabrieken “De Bolle” in de Kapellestraat, in de “Filature du Canal”, in de “Glucoseries Réunies” en nog in andere aan de Van Wambekekaai.
De Duitsers zouden hier dus zeker geen bruikbare materialen meer kunnen vinden bij hun rooftochten.
Door een hevige westenwind echter vlogen brandende stukjes katoen, hout en vonken in het rond en vlogen de door het bombardement van 10 mei reeds beschadigde huizen in de Molenstraat in brand.
Meer dan 100 huizen werden vernield, en ook de Werfkapel raakte in de fik en brandde volledig uit.


Het beeld van oLV ter Druiven ging volledig mee op in de vlammen.

Hier is de in mei 1940 vernielde molen Gheeraerds beter te zien.


Hier zien we de vernielingen van de Werf vanuit de Molenstraat. 


Er bestond ook een maquette van de Werfkapel., gemaakt uit verschillende marmersoorten en koper. Deze maquette die werd gemaakt in 1782 werd volledig vernield tijdens het bombardement van mei 1940.
De afmetingen waren: h = 58 cm, b = 30 cm, d = 26 cm.

Een jaar later, in 1941 kapte Leopold Lemaître een nieuw eikenhoutenbeeld, dit was een kopie van het origineel. Maria heeft het Christusbeeld op de rechterarm, en in de linkerhand houdt ze een scepter met een druiventros. Het motief van de druiventros is ook terug te vinden op de gewaden van Maria en het kind. Beide hebben een kroon op het hoofd en Maria draagt ook een sluier.
Het beeld werd in datzelfde jaar gewijd in de St Martinuskerk door deken Reynaert. Het zou daar blijven in afwachting van de heropbouw van de kapel.

Na 1950 verrees een volledig nieuw kwartier, naar een Bijzonder Plan van Aanleg, dat de herinnering aan het vroegere huizenblok volledig deed verdwijnen en ook de kapel werd in 1955 opnieuw opgericht als een eenvoudige en modernere kapel. Dit gebeurde naar een ontwerp van Stani De Neef en Alfons Singelijn.

De eerste plannen spraken ervan om de kapel te bouwen in de Coninckstraat of op de Vismarkt.
Het werd echter opnieuw ‘de Werf’.

Met deze aangekondigde veranderingen ‘aan de werf’ was niet iedereen akkoord, dat kunnen we lezen in de  Gazet van Aalst van 16 december 1950.

Spijtig genoeg id het mooie hoekje beneen aan de Molenstraat naar de maan …
Wil men de bezoekers van Aalst nog wat van het historische en oude laten zien, dan moet men de werfkapel heropbouwen in haar oorspronkelijke trand. Dus geen nieuwe kapel maar wel de oude kapel herbouwen. Er doen wel geruchten de ronde dat men zou zinnens zijn de Werfkapel te bouwen in een moderne bouwgrand, ik wil zulks nochtans niet geloven.
Moest er spraak zijn van ergens een nieuwe kapel te bouwen, ik zou het een fout noemen van midden een modern gebouwencomplex een kapel in ouden bouwtrand te plaatsen. Wanneer zulks geen historische betekenis heeft, ware het een dwaasheid.
Het is evenwel ook een dwaasheid dat men van de Werfkapel een doodgewone nieuwe kapel zou maken. Die mag dan nog zo schoon en nog zo schoon, en nog zo kostelijk zijn, iedereen moet met mij bekennen dat het toch niet ‘dé Werfkapel’ zou zijn zoals onze voorouders en wijzelf ze altijd gekend hebben.
Men zal in oude boeken en oude postkaarten albums kunnen gaan zoeken en zeggen : zie zo was vroeger de werfkapel

Op zondag 8 april 1956 was het dan zo ver : de inzegening van de nieuwe kapel.
Na meer dan 15 jaar woonde ‘Onze lieve vrouwe’ eindelijk terug in haar ‘eigen huis’ op de werf.




In 1963 werd dan de 600ste verjaardag van de kapel gevierd. Ook dit heuglijk feit ging natuurlijk gepaard met de nodige feesten en processies. Natuurlijk waren ook hier veel matroosjes en bootjes te zien.



Wat zou Sint Amandus trouwens zeggen, mocht hij na 11 eeuwen opnieuw op het Werfplein aan de Dender staan?  De door hem opgerichte kapel zou hem zeker kunnen bekoren, maar hij zou niet te veel mogen rondkijken in de onmiddellijke omgeving.
De deffecte lampen, de krakemikkelige staat van het plein, het feit dat in plaats van de Oude Dender (waarop zijn Mariabeeld kwam aangedreven) nu de Burchtstraat loopt.
Zijn oude zenuwen zouden waarschijnlijk ook de geluids- en geurgolven van de nabijgelegen mouterij niet overleven.

In 1979 werd geopperd dat het beeld van priester Daens, dat als een verkeersbaken midden in het door bewegwijzering omsloten pleintje stond, best zou verhuizen.
Door de meeste bestuursleden van de Aalsterse Priester Daensafdeling werd natuurlijk aangedrongen om het beeld dan toch zeker in de nabijheid van de werfkapel te houden.
De verhuisplannen werden echter opgeborgen.

Ook de kapel was toen eigenlijk bijna volledig ingesloten door het razende verkeer.


In juni 2007 voerde men een beperkt archeologisch onderzoek uit. Een sleuf van 7 bij 2 meter werd gegraven op het grasperkje ten oosten van de werfkapel. Uit dat onderzoek bleek dat de sleuf juist op de voormalige Bisschopsstraat lag, met aan beide zijden de gevelzijde van de huizen langsheen deze weg.


Men ontdekte maar liefst minstens vijf wegniveaus, alles samen 80 cm dik, waarbij het oudste wegdek op basis van de vondsten zeker teruggaat tot de 14de eeuw.


Langsheen deze weg, die leidde naar de Molendriesbrug (de latere ‘Sint Annabrug’), liepen greppels voor de afwatering die in de loop van de 14de eeuw gedempt werden. Daarna werden ze gedeeltelijk overbouwd door woningen.


De straat was oorspronkelijk ongeveer 3,5 meter breed en aan beide zijkanten lag een gracht van minstens 2,5 meter breed.
Het dempen van de grachten maakte het mogelijk de weg te verbreden.
Het jongste wegtracé had een breedte van 6,30 meter tussen de noordelijke en de zuidelijke rooilijn.

In het najaar van 2009 voerde men in het kader van de bouw van een nieuwe Sint-Annabrug over de
Dender opnieuw een archeologisch onderzoek uit. Deze sleuf was gelegen op de linker Denderoever met de lengteas evenwijdig aan de bestaande kaaimuur en dit ter hoogte van het punt waar de Dr. André Sierensstraat uitgeeft op het Werfplein.
Dit beperktere onderzoek leverde jammer genoeg geen sporen op die te linken zijn aan oudere structuren, bewoning en/of activiteiten op het Werfplein.

Hier een beeld uit 2009


en drie jaar later in 2012 toen men het nieuw administratief centrum aan het opbouwen was.


De nieuwe St Annabrug en werfpein waren toen al een feit. In het kader van het Masterplan Stationsomgeving Aalst werden sedert 2010 op diverse plaatsen van de Stationswijk herinrichtings- en verfraaiingswerken gestart.
Op het Werfplein werd ondermeer voorzien in de heraanleg van de pleinbedekking en rioleringswerken.

Ter hoogte van de oever van de Dender werd het straatniveau verlaagd om een rustplaats aan het water te creëren.


Bij de opgravingen heeft men toen onder andere de huizen links en rechts van het Bisschopsstraatje opgegraven (gelegen links achteraan de kapel)
De archeologen vonden echter geen funderingen of andere restanten van de oude kapel.
Dat was te verwachten want de kapel stond tot in de jaren ‘60 bijna in de oude Dender die liep naar de Burchtstraat. Ook is het zo dat de Molenstraat begin jaren ’50 al werd hertekend zodat de kapel ook al niet meer aan de straat kwam maar werkelijk onder de huidige winkels zit.

Op het nieuw aangelegde Werfplein prijkt, tussen de werfkapel en de Dender, het Daensmonument als eerbetoon aan de Aalsterse ereburger priester Daens. 


Voor de aanleg van het plein stond dit beeld enkele tientallen meters verder, op een ‘rond punt’. De voorziene locatie van het beeld was trouwens aan de hoofdingang van de Sint Martinuskerk, maar tegen deze locatie werd protest aangetekend wegens het ‘controversiële verleden’ van de priester.


Meer over dit beeld : HIER

Als we eventjes de kapel binnen gaan, zien we duidelijk dat het interieur heel sober gehouden is.




Sober maar toch eens de moeite om eens binnen te springen.

Als slot hieronder nog twee beeldjes die de Molenstraat 'vroeger' vergelijken met 'nu' ... 
Een heel verschil ...



Meer over de Sint Annabrug is HIER te lezen
Meer over de Dender is HIER te lezen
Meer over het beeld van Priester Daens is HIER te lezen


Bronnen :

Alostum Religiosum” - Petrus Van Nuffel, uitgegeven in 1911
lapisarte.be
De Voorpost 9/4/1976
HLN 12/9/2019 – 8/6/2015
Het land van Aalst 11/7/1886
De Dendergalm 15/6/1890
De Denderbode 21/6/1896 – 6/7/1913
De Volksstem 18/5/1913
Het Belfort jaargang 5 – 1890, auteur Petrus Van Nuffel
Denderend Aalst 20/6/2014
De Gazet van Aalst 16/12/1950
hthaaltert.be De Werkman 6/5/1887 – 27/6/1913
vlaamsbelang.org/tag/priester-daens/
persregiodender.be 30/4/2018
n-va.be
vlinks.be/?p=1052
Oostvlaamsche zanten, mededelingen van de bond der oostvlaamse folkloristen, mei-juni 1953
De Standaard 30/9/1957
Getuigenis Ph. De Paepe uit de Gazet van Aalst 11/5/1974
Het Belfort. Jaargang 5 uit 1890‏
Routeyou.com
archaeologiamedieaevalis.be 35
foto Daens monddood : Jean Pierre Swirko
so-lva.be archeologisch vooronderzoek December 2010