Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zaterdag 6 maart 2021

Noodgeld - Oorlogsgeld

Af en toe kan men ze nog wel eens tegenkomen op rommelmarkten : de biljetten uitgegeven door de diverse gemeenten of andere instanties tijdens WOI of WOII, of het zogenaamde oorlogs- of noodgeld


Maar wat zat hier nu precies achter ? En kon men nu echt ‘zomaar’ geld gaan ‘bij’drukken?  
Want dat lijkt natuurlijk op dé ideale oplossing om de begrotingstekorten van de laatste decennia in te dijken en ook om de extra coronakosten van het voorbije jaar te kunnen dragen. 

Bijdrukken ? Niets is minder waar natuurlijk. 

Noodgeld is eigenlijk geld dat wordt aangemaakt door een andere instantie of persoon dan de staat zelf en dit om (tijdelijk) een nood aan betaalmiddelen (vaak kleingeld) op te vangen. 
De ‘tegoedbon - kasbon’ kon men overdragen bij een koop-verkoop en de bezitter kon die dan later terug gaan inruilen tegenover ‘echt’ geld.
Dit fenomeen was reeds bekend in de oudheid (onder andere ten tijde van keizer Claudius) maar werd in onze streken pas echt bekend door de oorlogsjaren.

Toen op 28 juni 1914 de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand (1863-1914) samen met zijn vrouw vermoord werd in Sarajevo, leidde dit tot het uitbreken van WOI. 
Vanaf 4 augustus 1914 raakte ook het neutrale België betrokken in de strijd toen de Duitsers ons land binnenvielen. 

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleven aanvankelijk enkel de gekende biljetten van de Nationale Bank in gebruik maar men had het nakende gewapende conflict al wat zien aankomen, en dus hadden zij reeds vanaf 1912 ook extra maatregelen genomen. 
Biljetten met een waarde van 5 frank werden voorbereid om in geval van oorlog in omloop te kunnen brengen en dat idee bleek al snel bruikbaar te zijn. Het dreigende internationale conflict zorgde immers voor grote paniek bij de bevolking. 

De biljetten van 5 frank kwamen al snel op tafel te liggen. 
Op 31 juli 1914 had men de benodigde handtekening en datum aangebracht en was men begonnen men met het versnijden van de bladen.
Op 1 augustus werd een Koninklijk Besluit uitgevaardigd dat toelating gaf tot uitgave van deze biljetten en op 4 augustus 1914, toen België dus ook effectief betrokken werd in de strijd, werd gestart met de eigenlijke uitgifte van van de 5 frank biljetten. 
Op 19 augustus van dat jaar, net voor de Duitse bezetting, eindigde deze operatie.

De Duitse inval zorgde er voor dat de Duitse Mark in ons land werd geïntroduceerd. Men werd verplicht om de Mark te aanvaarden als wettelijk betaalmiddel en België werd dus letterlijk overspoeld door Duits geld.

Het wantrouwen tegenover de - door de bezetter gebruikte - bankbiljetten groeide echter heel snel en men haastte zich eind juli-begin augustus 1914 naar de Nationale Bank om ze in te ruilen tegen muntstukken
Men had duidelijk meer vertrouwen in het ‘eigen’ edele metaal.

Er ontstond al snel ook een groot tekort aan metalen wisselgeld in vrijwel het hele bezette deel van België. 

De kleinere metalen muntstukjes werden immers stelselmatig door de bezetter verzameld om de "Kriegsmaschine" draaiende te kunnen houden.
De grotere waarden onder de muntstukken, die nogal wat zilver en nikkel bevatten, werden dan weer gretig  ingehouden door de bevolking. 

De Nationale Bank paste wel het ‘convertibiliteitsprincipe’ toe, maar wisselde enkel in tegen zilverstukken, zoals dit de gewoonte was. 

De vijffrankstukken en de zilveren pasmunt verdwenen uit volledig uit de omloop door het feit dat men ze op aan het potten was vanwege hun metaalwaarde. 
Er werd daarenboven geen kleingeld meer aangemaakt door de overheid, en dat het nog beschikbare kleingeld raakte maar moeilijk tot zelfs helemaal niet meer tot bij de kleinere regionale banken... 

Hierdoor bleef de goudvoorraad wel intact, maar op een bepaald ogenblik dreigde de voorraad aan zilvergeld uitgeput te geraken, waardoor de Belgische regering verplicht was om het convertibiliteitsprincipe op te heffen. 
Op 3 augustus 1914 verscheen hiervoor een Koninklijk Besluit in het Staatsblad waarin de Nationale Bank ontheven werd van de plicht om bankbiljetten nog verder om te wisselen in muntstukken. 

De biljetten kregen ook een vaste koers, waar men zich aan diende te houden.
Het papiergeld verloor hierdoor zijn rechtstreekse binding met het edelmetaal en hierdoor kwam er een einde aan een tijdperk waarbij het bankbiljet omwisselbaar was in munten.

Om het ook steeds groter wordende tekort aan pasmuntjes te verhelpen, was De Munt begin augustus 1914 ook al begonnen met het slaan van zilverstukken van 1 frank en 50 centiem en dit voor een som van maar liefst 1 060 000 frank. Door de Duitse inval en bezetting diende deze muntslag echter stopgezet te worden. 
De Munt bracht het meeste materiaal over naar het bijkantoor van de Nationale Bank van België in Antwerpen, vanwaar het meeste geld werd overgebracht naar Engeland. 

Meer en meer gemeenten kwamen in serieuze financiële problemen
Naast de dagelijkse uitgaven werden ze geconfronteerd met de bijkomende oorlogslasten. 
Militievergoedingen, militaire opeisingen, oorlogsschattingen, … vielen ten laste van de gemeentebesturen die geen beroep meer konden doen op hun financiële reserves. Deze waren immers gedeeltelijk geblokkeerd door oorlogsmaatregelen, zoals de reglementering op de deposito's dat de opvragingen sterk begrensde.

Het gevolg hiervan was, dat er onder de bevolking een nog nijpender tekort aan wisselgeld ontstond, zodat kleine transacties zoals het betalen bij de bakker, de slager enz... niet meer mogelijk werden. 

Daarom namen een 600-tal gemeentebesturen en honderden weldadigheidsinstellingen en ondernemingen in augustus hun toevlucht tot de uitgifte van noodgeld of kasbons, meestal in de vorm van papiergeld, maar soms ook van metalen munten. 
In eerste instantie diende dit voor de betaling van militievergoedingen, militaire opeisingen, wedden, leveranciers en andere gemeentelijke lasten. 


Ook de talrijke steun- en hulpcomités (onder meer het Nationaal Hulp- en Voedingscomité) gingen over tot zulke nooduitgiften en ook fabrieken en firma’s gaven op deze manier salaris- en aankoopbons uit. 

De ‘gemeentebons’ hadden als grote nadeel dat ze enkel binnen de gemeente of in een of ander magazijn betaalkracht hadden. Hier en daar werden ze, bij onderling akkoord onder de gemeentebesturen, ook elders aanvaard maar dat was eerder een uitzondering dan een regel.

Het gebeurde zelfs dat ook privépersonen en lokale handelaars overgingen tot de uitgifte van jetons of penningen. Daardoor werd ook het gebrek aan pasmunt verholpen en kon men de allernoodzakelijkste levensmiddelen en goederen (bijvoorbeeld eten, kleren en steenkool) toch aankopen. 

Deze ‘bons’ waren trouwens niet altijd in Belgische frank uitgedrukt, maar verschenen ook onder de vorm van voedsel- of goederenbons, al dan niet geldig voor de aankoop van bepaalde specifieke zaken (met broodbons kon men bijvoorbeeld geen kledij gaan kopen).

In geval van landbouwgemeenten kon men dikwijls terugvallen op ruilhandel. Het probleem van wisselgeld-schaarste was hier dus niet zo nijpend.

Ook Aalst had zo zijn eigen noodgeld.

De stadsuitgaven waren inwisselbaar bij de stadskas, die van het Nationale Hulp- en Voedingskomiteit waren omwisselbaar in de Banque Central de la Dendre. 
De meeste biljetten werden gedrukt bij de drukkerij Van De Putte. 

Deze briefjes hadden slechts een beperkte geldigheid.
Dat van 16 januari 1916 bijvoorbeeld, moest voor 30 april 1916 uitgewisseld zijn. 
Ze waren daarenboven slechts inwisselbaar iedere dinsdag en vrijdag tussen 09.00 en 12.00 uur. 

- Volgende werden uitgegeven door het gemeentebestuur van Aalst  (uitgiftes van 22 augustus 1914 en 1917-1918)
 
- 10 centiem

- 25 centiem

- 50 centiem

- 1 frank

- 2 frank

Naast het gemeentelijk noodgeld werden tijdens WOI ook noodbiljetten uitgegeven door de plaatselijke voedselhulporganisaties
Deze waren in eerste instantie bedoeld voor aankopen in hun eigen winkels, maar na verloop van tijd kregen ze ook koopkracht bij alle handelaars van de gemeente. 
Ook private ondernemingen, die wegens de geldschaarste de lonen van hun personeel niet konden betalen, gingen over tot het uitgeven van eigen geld.

De overheid was niet betrokken bij deze uitgiftes en droeg dan ook geen enkele verantwoordelijkheid bij de latere uitwisseling in officieel geld. 

- Volgende werden uitgegeven door het Nationaal Hulp- en Voedingscomité / Hulp en Bescherming aan de Werklozen / Gewestelijke afdeling Aalst-Herzele










- Volgende werden uitgegeven door het Nationaal Hulp- en Voedingscomité / Spaans-Nederlands comité voor de vrijwaring van de Bevoorrading / Gewestelijk comité Aalst


Juiste berekeningen van hoeveel noodgeld er nu juist gemaakt is, zijn niet beschikbaar.  Enkele schattingen zeggen dat tussen augustus 1914 tot juli 1915 maar liefst voor 60 000 000 frank aan noodgeld werd uitgegeven in België. 
Op basis van de huidige verzamelingen is vastgesteld dat 630 Belgische gemeenten met dit noodgeld aan de slag gingen. 

Maar moesten we nu wachten tot in 1914-1918 vooraleer we in Aalst konden spreken van ‘noodgeld’?
Neen. 
De uitgifte van noodgeld is immers  niet "uitgevonden" in WO 1.

Reeds in de dertiende eeuw werden in Aalst al anonieme Vlaamse penningen geslagen die te herkennen zijn aan het stadswapen. 
Van 1244 tot 1346 was er zelfs een 'Munthuis van de Vlaamse Graven' in onze stad gevestigd. 
Mogelijks werd er ook gemunt door Jan I van Namen (1297-1330) tijdens de muntovereenkomst met de Vlaamse graaf Lodewijk van Crécy.
Een aantal van die munten is te herkennen aan ALOST in het omschrift, de Franse naam voor Aalst.

Vlaanderen, penning midden 13e eeuw, geslagen te Aalst, zilver.


Vlaanderen, Margaretha van Constantinopel (1244-1280), dubbele sterling (= 2/3 groot), geslagen te Aalst (ALOS), zilver.


In vele steden ontstond tijdens langere belegeringen in de vorige eeuwen eveneens wisselgeld-schaarste
Er werd dan overgegaan tot de uitgifte van penningen en muntstukjes van goedkope legeringen dan de gangbare gouden en zilveren munten. Dit noodgeld had enkel koopkracht binnen de muren van de belegerde stad, en het stadsbestuur stond dan garant voor terugbetaling als de belegering werd opgeheven. 
Denken wij hierbij maar aan het "kanonnengeld" in Antwerpen bij het ontstaan van België.  
Noodgeld werd niet alleen vervaardigd uit metaal of gedrukt papier. In Nederland werden zelfs muntstukjes uit aardewerk gebakken met het stadswapen erin gedrukt. 

Ook kartonnen schijfjes met overeengekomen betaalkracht, jetons en penningen allerhande kwamen veelvuldig voor. Internationaal zijn deze gekend onder de benaming "Primitief geld". 

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) zijn er, weliswaar veel minder dan tijdens WOI,  noodbiljetten uitgegeven in België.

Oudere personen zullen zich ongetwijfeld nog herinneren, dat in het Italië van de zeventiger jaren een groot tekort aan wisselgeld ontstond toen de stukken van 100 en van 50 lire meer zilver bevatten dan wat men ervoor kon kopen. 
Het gevolg was dat deze stuken volledig uit het straatbeeld verdwenen en de bevolking zich ging behelpen met "alternatieve betaalmiddelen" als postzegels, pakjes kauwgom, benzinebonnetjes en zelfs sigaretten. Eigenlijk een soort terugkeer naar de ruilhandel dus.

De meeste noodgeldemissies, zowel biljetten als munten, vonden plaats in Duitsland en Oostenrijk. Dit gebeurde vooral gedurende de Eerste Wereldoorlog en de inflatieperiode daarna, 1920-1923 (sommige series blijken echter speciaal voor verzamelaars gemaakt te zijn, en dus eigenlijk van geen enkele waarde). 

Verder zijn er in Europa veel noodbiljetten uitgegeven 
 
- in Frankrijk vlak na het begin van de Franse Revolutie (1789), gedurende de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) en tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog; 
- in Spanje tijdens de Burgeroorlog (1936-1937) en 
- in Rusland, vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog en de Revolutie van 1917..

Eigenlijk is het bijna ongelooflijk te noemen hoe de gemeenten er in slaagden om het betalen met lokaal geld op te leggen aan hun inwoners en de handelaars. 
Er waren wel sancties voorzien (van geldboetes tot gevangenisstraf) voor diegenen die het geld niet zouden aanvaarden maar toch … 
we weten intussen wel hoe de Belg meestal reageert als er iets opgelegd wordt ...


Bronnen

nationale bank van Belgie
nbbmuseum.be
ablhistoryforum.be
la petite Belgique dans la Grande Guerre : une icône, des images, faculté univ. Notre Dame de la Paix, Namur  
Het papieren noodgeld van het arrondissement Aalst, Bosman J, 1991
vilvoordeanno.be c Adelijn Calderon
Foto noodgeld 10 cent : Alain (Riot Punk) via FaceBook
Afbeeldingen noodgeld : copyright Museum NBB

donderdag 4 maart 2021

Captain 'Bill' Fairbairn

Aalst heeft momenteel 10 ereburgers namelijk Dirk Martens, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Alfred Kelders, Louis Paul Boon, Oscar Van Malder, Z.E.H. Kanunnik Michael Ghijs, Kamiel Sergant, Iwein van Aelst en ... Captain Bill Fairbairn. 

William Alan Thomas ‘Bill’ Fairbairn (°13/7/1908 – +26/2/1992) lijkt een wat vreemde naam in de lijst want het klinkt uiteraard niet onmiddellijk Belgisch / Aalsters. 

En dat klopt. 

Toch werd deze brave man ereburger van onze stad ... Hoe dat kwam ?


'Bill' Fairbairn, geboren op 13 juli 1908 in Paraguay, studeerde Moderne talen (Frans en Spaans) en behaalde daar een 'BA degree' (Baccalaureus artium = academische graad in de literaire faculteit)

Hij was ook kapitein van het Hampshire regiment, 5de bataljon.

Op 18 mei 1942 voegde hij zich bij ‘de Brigade Piron’ van het Belgisch leger in Groot-Brittannië en was sindsdien bestendig bij de Belgen gedetacheerd.
 
Op 4 juli 1944 huwde hij met Marian Ruth Wyllie. 
Samen kregen ze twee kinderen. Stephen Alan (2/12/1947) en Susan Mary Fairbairn (14/4/1953).

Hij is vooral bekend geworden als de verbindingsofficier voor de geallieerde legers bij de Belgische brigade, die bij Cabourg ontscheepte.

België werd hoofdzakelijk bezet door het 15de Duitse Leger. 
Het was tijdens de maand september 1944 dat het grootste deel van het Belgische grondgebied bevrijd werd.
De geallieerde troepen die toen België bereikten, waren in de eerste plaats het 'Tweede Britse Leger' en het 'Eerste Amerikaanse Leger', bijgestaan door legereenheden bestaande uit Britten, Amerikanen, Canadezen, Polen en de Belgische troepen van de Brigade Piron.

Op 3 september 1944, rond 23.15 uur, werd ook Aalst bevrijd. 
Engelse trucks kwamen toen de Grote Markt opgereden terwijl via de Gentse Steenweg ook Canadese tanks de stad binnen kwamen.

De captain was de eerste geallieerde officier die bij de bevrijding officieel in contact is gekomen met het stadsbestuur en daardoor een belangrijke functie vervulde voor de toekomst van Aalst.

Op de gemeenteraad van 17 april 1945, net na de oorlog, werd hem dan ook het ereburgerschap van Aalst verleend

Het stadsbestuur heeft besloten het Eereburgerschap der stad Aalst te verleenen aan Captain Fairbairn die met de de Bevrijding op donderdag 7 september 1944 het eerste officieel met het stadsbestuur onderhandelde’ kopten de kranten. 

De eigenlijke overhandiging van het ereburgerschap op 2 juni 1945 werd vereeuwigd in het 'Gulden boek der stad Aelst'. 


Dat gebeurde trouwens samen met een hulde aan Alfred Kelders, feestbestuurder bij het Stedelijk Feestcomité van Aalst. 
Meteen gingen er stemmen op die claimden dat de verdienste van beide heren toch niet op hetzelfde moment kon gehuldigd worden. 
De ene had zich dan wel bewezen op gebied van het organiseren van feestelijkheden, maar 'kon men dat wel vergelijken met iemand die aan de basis lag van het redden van misschien wel honderden / duizenden levens?'
 
Vijf jaar later (in 1950) zou men ook Alfred Kelders toevoegen aan het lijstje ‘ereburgers van Aalst’.

Tijdens de feestelijkheden van de vijfde verjaardag ‘der bevrijding der stad’ mochten tussen de concerten in de twee officieren, (ondertussen Major) Bill Fairbairn en Aalstenaar Commandant Gustaaf Van Hover van de Brigade Piron en triomfantelijke intrede doen op de Grote Markt. 

Bill had ondertussen in 1945 de titel ‘Majoor’ verworven als lid van ‘the Royal Hampshire Regiment and 9th Battalion, mobile Defence Corps'. 

Ook op 4 september 1954, de tiende verjaardag, was Ereburger Major Fairbairn aanwezig in onze stad. Hij vertrok toen, samen met onder andere Town Major Dwyer en Majoor Van Hover, per jeep aan de ‘Haring’ voor een rit naar de Grote Markt waar na een huldiging een groot concert op hun wachtte. 


Op 5 september werd, in aanwezigheid van onder andere Bill Fairbairn, een toespraak gehouden door burgemeester Oscar Debunne. Dit gebeurde bij het aansteken van de eeuwige vlam bij het nog op te richten monument ter nagedachtenis van de oorlogsslachtoffers op het Vredeplein te Aalst.


Dat monument op het Vredeplein werd in 1956 onthuld ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Eerste en Tweede Wereldoorlog.

Het was na een wedstrijd dat het ontwerp van Marc De Bruyn gekozen werd. 
Het herdenkingsmonument werd gebouwd volgens een modernistisch ontwerp dat bestaat uit drie pijlers waarop een massieve driehoek rust. 


Op de voorzijde zit een hardstenen bas-reliëf, met vier ruiters die de Apocalyps aankondigen. 
Daarvoor bevindt zich een bronzen beeldengroep. 
De ruiters symboliseren de rampen die de mensheid getroffen hebben, en tegen die achtergrond tekent zich een compositie in geslagen koper af die de lijdende mensheid symboliseert. 
Een vertwijfelde vrouw houdt het lichaam van een levenloze man in de armen. 
Tussen de drie zuilen staat de ‘eeuwige vlam’ opgesteld, een vlam die trouwens enkel aangestoken wordt bij speciale gelegenheden.

De Brigade Piron of officieel 'Belgische 1e Infanteriebrigade' werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Verenigd Koninkrijk opgericht en stond onder bevel van Jean-Baptiste Piron die op zijn beurt onder het commando stond van de Britse 6e Luchtlandingsdivisie van het Canadese 1e Leger. 
Vanaf 28 augustus 1944 viel de brigade onder de Britse 49ste Divisie van het Britse 2e Leger.


De brigade bestond uit 2200 (volgens een andere bron 2500) gevluchte Belgische en Luxemburgse militairen. De eenheid werd opgeleid in Tenby (Wales). 
Ze nam niet deel aan de landing in Normandië maar landde op 7 augustus 1944 in Arromanches en Courseulles-sur-Mer, bevrijdde op 21 augustus Cabourg, op 22 augustus Deauville, op 24 augustus Trouville-sur-Mer en op 25 augustus Honfleur.

Nadien nam de brigade deel aan de bevrijding van België
Ze stak op 3 september bij Rongy de grens over en bevrijdde een dag later de hoofdstad Brussel. De militairen kregen hierna een paar dagen verlof om hun familie te bezoeken.
Op 7 september was het dan de beurt aan Aalst. 

William ‘Bill’ Fairbairn overleed op 26 februari 1992 op 83-jarige leeftijd in Bournemouth, Hampshire (UK).

In de entree van het oude stadhuis werd in 2004 ter herinnering een gedenkplaat onthuld.


In oktober 2013 werd onder ruime belangstelling op het kerkhof van Aalst een herdenkingsplaat onthuld waarop de namen van de ereburgers van de stad vermeld staan die daar hun laatste rustplaats hebben. De initiatiefneemster voor de plaat, schepen Mia De Brouwer, vertelde dat ze hoopt dat ‘herinneringen aan deze grootste mensen, grootse daden en creaties tot grootsheid zou inspireren’.

Voor alle duidelijkheid. Major Bill Fairbairn staat hier niet op omdat hij hier niet is begraven.
 



Bronnen :

De Gazet van Aalst 29/4/1945 – 25/8/1949 – 26/8/1954
Foto bevrijdingsfeesten via MadeInAalst
Foto toespraak burgemeester Debunne via MadeInAalst
Foto tijdens een training in Pen y Bont, North Wales in 1943 via Facebook Steve Fairbairn
Info via Steve Fairbair (zoon van 'Bill') via Jeroen Meert (stadsarchivaris Aalst)
Facebook ‘Brigade Piron’-1st Belgian Group 1940-1945
brigade-piron.be
thepeerage.com
unithistories.com

woensdag 3 maart 2021

Politiereglement in 1901 : Veiligheid en Reinheid

Eens verder duiken in de geschiedenis van de reglementen, bevestigt enkel van wat heden eigenlijk nog altijd mag of niet mag.  


Zo stonden in de politieverordeningen van de stad Aalst in 1901 volgende reglementen te lezen in verband met veiligheid en reinheid.

art.81 : Het is verboden en wel namelijk aan de jongheid :

- te maken eenige ongeschikte, woelgeestige of baldadige verzamelingen; 

- te bedrijven zoo aan vreemdelingen als inwoners eenige beschimping, zoo door belagching,        spotterij, gekkerij, geschreeuw, grimatzen als andere kinderachtige daden; 

- op de straten te loopen met reepen, of andere diergelijke en gevaarlijke voorwerpen voor rijtuigen en paarden; 

- te maken gedruis of getier bij middel van trommels, ttrommelkens, schaliën, metale plaatjes,    berdekens, beenders, of alle andere scherpklinkende of schetterende en getiermakende werktuig; 

- heimelijk te kloppen of bellen aan de deuren van de huizen; 

- de gebouwen of personen nat te maken met spuiten; 

- steenen of andere voorwerpen te smijten bij midden van eenen slinger; 

- te werpen met steenen, sneeuwballen,speelbollen, slijk of alle andere vuiligheid;

- de kalseisteenen uit te trekken met een trekleder of eenig ander werktuig; te schieten of te werpen met schichten of ander instrument met spies, 

- nagels te slaan of andere dingen in barrieren, boomen of andere zaken, 

- om de kleederen van de voorbijgangers te scheuren; 

- te schrijven met kolen, krijt, roode aarde of alle andere stoffe op de muren; 

- deuren of vensters zwart te maken; 

- te verven of in eener manieren te vlekken de kleederen van personen; 

- bedriegputten te maken, om er de voorbijgaanden te doen invallen; 

- de glazen of ruiten van de vensters te breken; 

- te spelen met den kolf: er generalijk te oefenen eenig spel of vermaak, hetgene zoude kunnen            beschadigen, benadeelen of kwetsen de geburen of voorbijgaanden.


art.82 : Buiten de vastenavonddagen is het verboden vermomd of verkleed zich op den openbaren weg te vertoonen

Nogthans, wanneer door den burgemeester een dansfeest voor vermomden of verkleeden wordt toegelaten, zullen deze die het feest bijwonen, verkleed en vermomd zich er toe mogen begeven en er van wederkeeren, doch, slechts naar acht uren 's avonds en voor zes uren 's morgends.


art.89 : Het is verboden

inde waters van vaart, rivier, beken, waterlooen iets te werpen : 

inzonderheid worden in dit verbod begrepen / keukenafval, mest, drek, scherven, stukken van potten, gebroken glas, levende of doode dieren, overblijfsels van geslachte dieren, enz. Het is ook verboden in deze waters iets te wasschen dat van aard is ze te bederven of te kleuren.


art.90 : Het is verboden :

zich te baden in de waters van de vaart, rivier, beken, waterloopen, en op plaatsen in het zicht van    het publiek. 

zich te baden zonder eene betamelijke badkleedij.


art.114 : Het is aan alle koffijhuishouders, herbergiers en drankslijters verboden

na middernacht en tot 4 uren 's morgends, in hun huis drank te schenken.


art.117 : Het is verboden :

langs de straten of openbare plaatsen zedenschendende of ontuchtige liederen te zingen.


art.218 : De eigenaar, huuraar of bewoner van gebouwen is gehouden

- iederen dag voor 9 uren 's morgens het gaanpad langshenen het gebouw alsook de goten die in het gaanpad zouden gelegd zijn en de waterwijpen te doen kuisschen. Het gaanpad moet in eenen                bestendigen staat van reinheid gehouden worden.

- bij wintertijd, zoodra mogelijk, den sneeuw van het gaanpad te vagen, en het met zavel,            houtzagelingen of asch te bestrooien als het bij vorst glad geworden is. De sneeuw en het ijs van het gaanpad weggeruimd, moet op den openbaren weg in hoopen verzameld worden, op dertig               centimeters van den boordsteen van het voetpad, de riolen en de openingen der ontvangers               vrijlatende.

- bij droogte in de zomertijd, het deel der straat voor de gebouwen te besproeien met water op voldoende wijze om het stof neer te slaan. Indien het gebouw niet bewoond is, vallen deze            verplichtingen ten laste van de eigenaar, en indien het gebouw toebehoort aan een openbaar bestuur  zijn deze opgelegd aan den portier of bewaker, zooniet aan den ambtenaar die het onmiddellijk beheer of nazicht over het gebouw uitoefent.

- tenminste eens per week de huisvuilnissen aan den openbaren reinigheidsdienst te bestellen. De bak, deze vuilnissen bevattende, moet voor aankomst van den mestwagen op straat gebracht worden.

- ten minste eens 's jaars, of meermaals, indien de te kleine omvattingen zulks vereischen, de beerputten of pisbakken te doen ledigen, en, in alle geval, de vereischte voorzorgen te nemen om de vuile uitwasemingen er van te beletten.

- aan de wateren, voortkomende van het huishouden, eenen bestendigen en gemakkelijken afloop te verzekeren, derwijze dat zij niet verblijven in voorhoven of in doorgangen.
 

Over de politieverordeningen van 1901 inzake :

- rijwielen : is HIER meer terug te vinden
- hondenkarren : is HIER meer terug te vinden

en natuurlijk is er nog steeds dat andere heel belangrijke reglement : 'Verboeden te zaugen, te kreften, te memmen', waarover HIER meer info. 



Bronnen

'Stad Aelst, politieverordeningen der stad Aelst, 22 maart 1901', boekdrukkerij Vernimmen-Libaut 

dinsdag 23 februari 2021

Aal wa dagge zegt, da zedde zelf ! De kunst van het verwijten ...

De kunst van het verwijten, één van de 'nationale sporten' in Aalst begint eigenlijk met het feit dat het intussen een echte traditie is geworden. 
Wie met de carnavalsdagen in de stad rondloopt, moet niet verwonderd (en zeker niet boos) zijn als hij of zij verweten wordt door een 'passant'. Een klacht indienen hoeft ook zeker al niet. 


Tegenwoordig moeten we met heel veel rekening houden, niet in het minst met het GAS reglement dat verschilt van stad tot stad. 
Niet met alles maar wel met heel veel dat in het gasreglement staat, zouden we eigenlijk zonder 'zaugen, kreften of memmen' akkoord moeten gaan. 
Over de uitspraak 'verboeden te zaugen, kreften of memmen' is HIER meer terug te vinden. 

We zouden er zeker akkoord mee moeten gaan want de politici die dit opgesteld hebben, hebben zichzelf voor één keertje blijkbaar niet gespaard. 
Eindelijk hebben ze door dat sommige (van hun) gedragingen erg storend kunnen werken. Het aanklampen van personen bijvoorbeeld, het zich verbaal opdringerig opstellen of zich tussen tafels van een horecazaak begeven, zal in de toekomst dan ook beboet worden. 
Het is in Aalst, volgens het GAS reglement, immers verboden om op die wijze te bedelen. 
En … of dat nu om geld gaat of om stemmen, dat is niet gespecifieerd ... dus iedereen gelijk voor de wet!

Daarenboven, ergens moeten we zelfs maar al te blij zijn met de inhoud van de Aalsterse Gas-Codex

Hadden we bijvoorbeeld in Doornik gewoond dan was het gedaan met gas of tegengas te geven en te lachen of spotten met onze burgemeester en schepenen. 
Voelt de burgemeester of één of andere schepen zich daar beledigd, dan dreig je er onverbiddelijk op de bon te vliegen. 
Dus wees gerust, 'in malkanders zakken schoiten en iederien verwoiten' mag de Aalsterse nationale sport blijven. 
In Aalst is het trouwens zo dat je eigenlijk op je tenen zou moeten getrapt zijn als je niét verweten (of uitgebeeld) wordt tijdens de jaarlijkse carnavalstoet.

Hier een clipje waarin 'om wat inspiratie op te doen' ...


De echte Aalsterse carnavalisten beoefenen nog steeds als geen ander dé carnavalssport bij uitstek: het elkaar verwijten zonder herkend te worden, al moet gezegd worden dat het gebruik een beetje aan het inboeten is tegenover vroeger.  

De Aalstenaar kende Vastenavond toen vooral als een straatfeest, als een gelegenheid om verkleed en gemaskerd door de straten te dolen, elkaar te verwijten en de cafés te bezoeken.  

De normale gang van zaken en alles wat wenselijk en verplicht is, wordt tijdens die periode eventjes op zijn kop gezet. Door alles om te draaien en het tegendeel te tonen, benadrukt en bevestigt men eigenlijk wat juist is en wat niet. 
Na deze ‘tijdelijke ontsporing’ gaat de Aalstenaar echter vlotjes terug over tot de orde van de dag. 
De druk is weer even van de ketel en alle ongenoegens en frustraties zijn duidelijk naar buiten gebracht. Daarna is het weer tijd om ‘in ‘t gariel’ te lopen.

De overheid – het gaat hier dan voornamelijk over de laatmiddeleeuwse periode - tolereerde dit gebeuren, op voorwaarde dat het strikt beperkt bleef in een vastgelegde tijdspanne.
Wie laag op de sociale ladder stond, mocht tijdens deze korte periode ongezouten zijn mening zeggen tegen wie het anders voor het zeggen had.  
Uiteraard had men schrik voor repercussies en dus kwamen de mensen er al vroeg toe om zich ook te gaan verkleden. Onherkenbaar is het immers veel veiliger om kritisch je mening te zeggen. En net daarom maken het verkleden, vermommen en maskeren deel uit van dit volksritueel.

Verwijten en verwijten is natuurlijk twee. 
Sommige scheldtermen worden door degenen die vaak worden uitgescholden immers gebruikt als een soort van eretitel of geuzennaam

Het woord "geuzennaam" gaat terug op de 16de eeuw, toen een groep lage Nederlandse en Vlaamse edellieden een verzoekschrift indiende bij Margaretha van Parma en door haar adviseur werd afgewimpeld met de woorden : "Mevrouw, het zijn slechts bedelaars (gueux)"
De edelen en hun aanhangers besloten zich hierop Geuzen te noemen en het woord "geus" verloor hierdoor ook meteen zijn negatieve betekenis. 

Sinds de jaren ‘90 zijn er bepaalde jongeren die het woord "nerd", oorspronkelijk ook een naam met een negatieve bijklank, ook als een eretitel zijn gaan gebruiken. 

De verschuiving van een negatieve of neutrale betekenis naar een positieve betekenis heet amelioratie.
Nog dichter bij huis zien we ook dat het zeker mogelijk is om een scheldnaam om te buigen tot een compliment of eretitel. 
Volgens ‘Van Dale 2015’ is een ajuin immers een scheldnaam voor een onverantwoordelijk of dom iemand ...

De oorsprong van de spotnaam ‘ajuinen’ ligt in de 19de eeuw, toen in Aalst en omstreken de uienteelt enorm floreerde. ‘Die van Brussel en Gent’ lachten natuurlijk graag met ‘de boerkes’, want zij waren op technologisch gebied al iets verder.
Meer dan een eeuw na het ontstaan van de spotnaam is er natuurlijk heel wat veranderd. De jongere generaties hebben nauwelijks weet van de ooit zo bloeiende ajuinenteelt in Aalst en omgeving en de vele ajuinvelden zijn ondertussen al decennia lang verdwenen.

Voor een Aalstenaar is ‘ajuin’ dus zeker geen spotnaam of scheldwoord meer, maar wel een duidelijke verwijzing naar ons verleden en onze cultuur. Een compliment dus!

Wat eigenlijk opvalt in Aalst, en bij uitbreiding in België, is dat wij niet dezelfde drang hebben als bijvoorbeeld de Nederlanders om namen van ziektes te gebruiken als scheldwoord. 
De ‘tyfus’, ‘kanker’, ‘pokke’ … van onze Noorderburen zullen hier dus veel minder tot niet gebruikt worden. 
Fysieke gebreken worden echter des te meer in de spotlight gezet : 'schele', 'manke', 'dikke', 'flapoor', 'kale', …

De katholieke krant De Werkman klaagde tussen 1873 en 1877 jaarlijks over storend straatlawaai, vooral veroorzaakt door jonge werklieden. 
De krant maakte toen een duidelijk onderscheid tussen de "reine vreugden" en de "walgelijke slemperijen", die men tijden de vastenavonddagen kon waarnemen. 

"Reine vreugden zijn te vinden in de familiefeesten en in feesten van treffelijke gezelschappen", stelde De Werkman. Deze kon men nog aantreffen "op den buiten", waar families Vastenavond vierden met wafels, krentenkoeken en chocomelk. 

"De walgelijke slemperijen vonden plaats in de steden, 's nachts, in de kroegen, onder de gemaskerde personen". 
De krant richtte zich hierbij vooral tot de arbeidersbevolking en lanceerde emotionele oproepen als: 
"Werklieden, goede vrienden, houdt uwe zonen en dochters uit die slemperijen. De geur alleen kan hun hart en hunne ziel verpesten; helaas! 
Op die dagen wordt zooveel werkmansgeluk, zooveel werkmanszorg misdadig verbrast'”. 
Vooral de jonge werkmansdochters werden gewaarschuwd: 
"Hebt ge ooit gedacht in wat gezelschap gij u kunt bevinden ? Die gemaskerde personen met welke gij zwiert en springt, zijn misschien gemeene kerels, misschien vrouwpersonen die gij anders als cholemieken vlucht". 
In 1875 beschreef de krant de feestvierders na een nachtje slempen: 
"Ziet ze van hun vermaak terugkomen, de jonkheden, bleek als nen boekweikoek, met een stem als een beroeste deur, met glazen benen en een doodkistengezicht". 
De Denderbode stoorde zich voornamelijk aan het verwijten en schelden, een gebruik dat het meest typische kenmerk van het straatcarnaval was. 

In 1875 besloot de Aalsterse gemeenteraad een einde te stellen aan de uitwassen van Vastenavond. Op voorstel van het schepencollege keurde de katholieke raad een reglement goed dat in grote lijnen het bestaande reglement uit 1794 overnam. 
Het 'Reglement voor den Vastenavond' bestond uit acht artikels en bevatte onder andere de volgende beperkingen: 
- Verkleden en vermommen mocht enkel op de Vastenavonddagen die jaarlijks door het stadsbestuur werden vastgelegd. Dat was dus op de zondag, maandag en dinsdag voor Aswoensdag en de zondag erna. Men mocht zich enkel verkleed op de openbare weg begeven tussen 7.00u en 19.00u. Op de beide zondagen mocht dit enkel tussen 12.00u en 19.00u. De zondagsplicht (naar de mis gaan) mocht immers niet gestoord worden door het Vastenavond vertier. 
- Vastenavondvierders mochten niet in het bezit zijn van wapens of voorwerpen die iemand zouden kunnen verwonden, hinderen of bevuilen. Vermommen in priester of kloosterling was evenmin toegestaan. 
Ook het verspreiden of voorlezen van vlugschriften, het spelen van "vertooningen" of het zingen van liederen was verboden, tenzij men de uitdrukkelijke toelating had gekregen van de burgemeester. 
- Het publiekelijk tergen of beledigen van personen of het met geweld in winkels of huizen binnendringen zou zwaar aangepakt worden. 

Het is hierbij eigenlijk heel opvallend dat het – katholieke - stadsbestuur het Vastenavondvieren op de eerste zondag van de vasten wel liet doorgaan. 
Dit 'geuzengedrag' werd door de katholieke pers dan ook in de strengste bewoordingen afgekeurd. 
Ik moet er dan ook geen tekeningetje bij maken dat enkele van de katholieke bestuursleden niet gelukkig waren met deze vierde carnavaldag. 
Burgemeester Van Wambeke sprak echter alle kritiek tegen zodat de beslissing behouden bleef. Hij verdedigde het vieren op zondag Quadragesima hoofdzakelijk met economische motieven.

Nog iets wat opvalt is dat tijdens de Vastenavonddagen de koffiehuizen, herbergen, kroegen en andere openbare plaatsen dag en nacht mochten openblijven. 
Een reglement uit 1871 had immers bepaald dat alle herbergiers hun zaak op zon- en feestdagen moesten sluiten om middernacht. Uitzonderingen hierop bestonden wel, maar werden slechts verleend ter gelegenheid van godsdienstige feesten of kermissen. 
Klaarblijkelijk werden ook de Vastenavonddagen als kermis aanschouwd en mochten de drankgelegenheden dus ook de hele nacht open blijven. 

Natuurlijk werd ook hierover stevig gediscuteerd in de gemeenteraad. 
Sommigen vreesden dat deze beslissing het nachtlawaai nog in de hand zou werken maar hun pleidooi haalde niets uit. 
Uiteraard speelden hier ook de economie een grote rol. 

In 1888 telde Aalst maar liefst 636 herbergen (één herberg op negen huizen)
Deze herbergen vormden het centrum van het politieke, sociale en culturele leven in de stad en waren dus heel belangrijke plaatsen. 
Mocht men toch beperkende maatregelen ingevoerd hebben, dan zou dit zeker op heel wat protest onthaald zijn, zowel door de Aalsterse bevolking als door de herbergiers. 
Bekijk maar wat er zich tegenwoordig afspeelt inzake het coronavirus en de sluiting van de HoReCa. Niemand kan zich nog vinden in dergelijke (lange) sluitingen. 
Een café is immers meer dan een plaats om iets te gaan drinken. Het is een belangrijk onderdeel van het sociale en culturele leven van de Aalstenaar geworden. Hoeveel groepen en verenigingen hebben niet ergens ‘hun lokaal’. 
Hoeveel vergaderingen vinden er niet plaats ‘in ’t zaaltje vanachter’ of ‘’t zaaltje boven’ ? 

De herbergen mochten dus openblijven, maar om toch een antwoord te geven op de vele klachten inzake nachtlawaai werden de individuele vrijheden van de vastenavondvierder wel beperkt. 
Mogelijk protest tegen het katholieke bestuur, zoals het spotten met of het zich verkleden in geestelijke en het verspreiden van vlugschriften, werd uitdrukkelijk verboden. 
"De gemaskeerden hebben begrepen dat vermomming en verkleeding hun het recht niet geven van, straffeloos, vreedzame burgers uit te schelden, en dat de policie, als ze hare plicht weet te kwijten, hier pael en perk kan aen stellen". 
De liberalen reageerden minder euforisch op deze beslissingen. Zij vonden de genomen maatregelen inzake maskeren en mommen te streng en verkondigden via Het Verbond van Aalst dat de katholieke meerderheid de stad in een begijnhof wilde veranderen.  Iets wat UNESCO ook trachtte te doen met het carnaval : niets zou nog mogen, niets zou nog kunnen. 

Sinds het uitvaardigen van het besluit trad de politie heel sporadisch op. 

Tijdens de vastenavonddagen van 1876 werd er welgeteld één proces-verbaal opgesteld, 
In 1877 vijf en in 1879 drie. 

Daar waar dan toch werd opgetreden, betrof het meestal een uit de hand gelopen scheldpartij. 

Hier volgt een korte bloemlezing om een duidelijker beeld te schetsen van ‘de scheldpoëzie’ die door de Aalstenaars de vastenavondnachten werd ingeslingerd.

    - Scheldpartijen in verband met ontrouw

        "Gij zijt ene hoer, gij houdt jonkheden op in uw kwartier! 
        “Gij verhuurt uw kwartier aan eene jonkheid waarmede gij ze dan hebt!" 
        "Gij hebt in het bed gelegen van het schurft en de smeerlapperij!" 

    Scheldpartijen in verband met een buitenechtelijk kind

        "Slecht volk, gij houdt u op als slecht volk!" 
        "Gij brengt jongen voort van vuil bloed!" 

    - Scheldpartijen in verband met bedrog

        "Gij zijt den cachetten achterhouder van de duivenvlieging". 

    - Algemene scheldpartijen met een karakter- of fysieke eigenschap

        "Schurft”, “zak”, “smeerlap”, “rotzak”, “met uwen stinkenden adem”, “Luierik”, “slaper!"

Uiteraard moet men met zijn tijd meegaan, en dus zijn er ondertussen al heel wat andere woorden ontstaan om mekaar mee te verwijten. Ook de redenen zijn veranderd. Zo zal bedrog veel minder aan bod komen, fysieke eigenschappen of karaktereigenschappen des te meer. 

    “’t es een ronne taufel, door es ginnen ienen hoek nimmer oon” (hij heeft ze niet allemaal meer op            een rijtje)
    “As a gat op a moil trekt, aagt ten a broek mor oon” 
    “Azzek op aa moen wachten, ten es men klierozje oit de moede”.
    “Door es veil weirk oon”  
    “Emmen ze da kostum oeik ver maan’n?”
    “Es ’t sirk in ’t stad, of es da a moil da zu stinkt?”
    “Es da den Denjer, of es da a bakkes da zu stinkt?”
    “G’etj een moil ver stoefaat op te kappen”. 
    “G’etj toch da plak opgeschreiven van denne kamiong da oever a moil gereen es ?”
    “Goi zetj van Lei zeikers?”  
    “Goj’ nog iet opdoeng, boiten een valling?”
    “Kejje a lielekke moil oeik ba Wintjer / Liebaat koeipen?”
     “Op a vraa eer gat keje me vier maan koorten”
    “Ze kommen em holen me de koesj me de witte peiren” (hij is zot geworden)
    “Zeje deer a valies getorren ?” (ben je gek geworden)

Eigenlijk kan je het best reageren zoals een kind zou zeggen : ‘Aal wa da ge zegt, zedde zelf!’ hoewel ‘ge wetj z’angen ein’ ook geen slecht alternatief is.

’t Is natuurlijk een leuk tijdverdrijf, en zeker al als je de gezichten ziet van niet-Aalstenaars die eens even naar de stad komen om zich te amuseren op de Winterfoor en daar dan zwart verweten worden. 

Maar mag je nu altijd beledigen? 

Hoewel ze wel degelijk kunnen shockeren, verontrusten of kwetsen, vallen veel uitlatingen of beledigingen onder de vrijheid van meningsuiting. Geen enkel probleem dus, maar ... die vrijheid is uiteraard niet grenzeloos. In de volgende vier situaties kunnen openbare beledigingen of uitlatingen wel degelijk strafbaar zijn.

1. De openbare belediging gebeurt via tekst of beelden

In België is het strafbaar om iemand in het openbaar te beledigen via daden, geschriften, prenten of zinnebeelden. Louter mondelinge beledigingen tegenover gewone burgers vallen daar niet onder. Dit is onder andere waar Unia en Unesco over vallen. Men zou dus in principe wel het woord ‘Joed’ mogen gebruiken, maar van zodra er iets wordt uitgebeeld of neergeschreven is het niet aanvaardbaar meer.

Opgelet: enkel en alleen de persoon die persoonlijk werd beledigd, kan een klacht indienen. 

2. De mondelinge beledigingen zijn gericht aan openbare gezagdragers

Het gaat om dragers van het openbare gezag of de openbare macht zoals politieagenten, rechters, …

3. De dader zet doelbewust en in het openbaar anderen aan tot discriminatie, haat, geweld of segregatie

In België is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in de wet. Het komt erop neer dat anderen “schokken, verontrusten of kwetsen” niet verboden is. Scheldwoorden of denigrerende termen gebruiken mag, ook al is dat van bedenkelijke aard.
Wat wettelijk niet mag, is publiekelijk andere personen “aanzetten tot” (oproepen tot) discriminatie, haat of geweld tegenover bepaalde personen of groepen.

4. Het gaat om belaging of stalking

Valt een persoon een andere persoon steeds opnieuw lastig, terwijl hij wist (of had moeten weten) welke invloed dat op het slachtoffer heeft? Dan spreken we van belaging of stalking, en ook dat is strafbaar. De wet preciseert dat het daarbij om “een ernstige aantasting van iemands persoonlijke levenssfeer” gaat.

Op al de bovenstaande regeltjes is één uitzondering. Parlements- en regeringsleden kunnen namelijk niet vervolgd worden voor uitlatingen die ze doen in de uitoefening van hun functie.


Een echte carnavalist beschikt trouwens ook over een megafoon.
Heel plezant want wat je zegt, wordt dan niet alleen door je onmiddellijke omgeving gehoord, maar door iedereen in een omtrek van 100 meter. 
De verwijten en het 'zat gebral' knallen dan nog harder, maar de Carnavalisten zien het tegenwoordig ook als een vervangmiddel voor een geluidsinstallatie. De grote megafoons hebben immers ook een USB-poort. 


Als je de megafoon dan op je kar of kinjerkoesj hangt, dan kan je de hele avond je favoriete muziek spelen en win je ruimte, want muziekboxen zijn niet meer nodig.
De grotere megafoons hebben een bereik van maar liefst 500 meter, en ook de kleinere luidsprekers van hebben al een fijn alarmsignaal dat omstaanders serieus op de zenuwen kan werken (tot 100 decibel)

Voor Voil Jeanetten zijn ze een vast attribuut. 
De megafoons zijn intussen al zo wijd verspreid dat voor carnaval heel wat mensen gewoon batterijen nodig hebben omdat ze er al een hebben.

Mogen of niet mogen, hier is nog een alfabetische bloemlezing van enkele mooie verwijtwoorden … 

Te gebruiken, met of zonder megafoon, maar wel op eigen risico 😊 

Achterlekken : een minder slim persoon
Ankleur         : homofiel
Anzjevei         : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Aupenjonk : dom, onhandig persoon (letterlijk : jongvolwassen aap)
Aupmensj : (letterlijk : mens die zich gedraagt als een aap)
Avaar : gierigaard
Azjel : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Azoinzjieker : zuurpruim

Bagozjemauker : opschepper
Bazoef : veelvraat
Bezze : klootzak
Bienen bajord : dun / mager persoon
Broebeleer : iemand die onverstaanbare taal spreekt (= zjievereer)

Destereer         : knoeier, prutser, klungel
Dillendoe : onhandige, slordig geklede, jonge man
Doivejonk : dommerik (letterlijk : duivenjong)
Droeven         :       saai iemand
Droiloeiz’n : gek, onozelaar
Dwezen trip :
Dwoos : dwaas
Dwoz’n : dwaas

eiremonneneer : uit een stinkend dorp waar de inboorlingen een kartonnen ezel aanbidden
Eirpel : dommerik
Elvedei : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Estekwiet : onnozelaar, lummel

Filoe : deugeniet
Fiskadeng : snob
Floeren : slappeling, maar ook : geslepen persoon
Foinen : toffen (maar negatief bedoeld)
Fort         : dikke vrouw

Geshoer         : vrouw die ‘het’ overal doet, zelfs in het gras, een koe
Gespierde stylo : dun / mager persoon
Goele : domme vrouw

Habbeladoe : moeial, iemand tussen dom en onnozel
Halffrangskespoeper : gierige geilaard (iemand die zou ‘poepen’ voor een halve frank)
Hasjeleer         : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Hennen : onnozelaar
Hennekeniet : nietsnut
Hoerenpitjoe : hoerenloper

Jaan men kloeiten : onbetrouwbaar persoon
Janet : homo

Kalle : dwaze vrouw
Kailjen : dommerik, troeten
Kaloeterkabas : vrouw die zich onder haar rok laat grabbelen
Kanzevang : onderkruiper, zonderling of eigenaardig iemand
Kledd’n         : onnozelaar
Klodderhond : slordig gekleed persoon
Kloeit(zak) : vervelend persoon, klootzak
Komeir : kletskous
Kreft : zager, klager, memmer
Kremper         : klein uitgevallen persoon, gierig man

Lemmen         : sul
Lenkord         : schelm, valserik
Lerre : trage, lome domme vrouw
Lombordse : kloeke, dikke vrouw

Maafrotter : mouwveger
Madolje         : bijzit, minnares, aanhoudster
Mazet : homofiel, onnozele snob
Mazoef : mislukkeling
Mertekoe         : onnozelaar, kwajongen
Mett’n : dommerik, stommerik, troeten, knoeier
Moilentrekker : huichelaar

Nausjepeerd : dikke vrouw

Oebel : dommerik (maar ook een bult op de huid)
Onnoeizel’n : onnozelaar
Onnoeizeleer : onnozelaar

Panasjhoer : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Perekop         : raar, onbetrouwbaar persoon, inwoner van naburig gelegen dorpje
Plansjeepoeper : hoerenloper
Plooster         : ambetante vrouw
Poefgat : met een dik gat

Schaa mattot : rare vrouw
Schieve lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefgezakte lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefzjieker : iemand die zich bevuilt
Schieven         : raar persoon
Schieven achterwersoever: zonderling persoon
Schoefeleer             :       foefelaar
Schoefeles : foefelaarster
Schoitkit         : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Schriemoil : huilebak, klein kind
Simmen         : simpele van geest, onnozelaar
Sjintantrit : seut
Slamelle         : onverzorgde vrouw
Spetteleer : te magere man
Sprie : dunne / magere vrouw
Sprietvlechter : dun / mager persoon

Tappet : homofiel
Teikla : heks
Teppen : knoeier
Tepzjieker : zeveraar, dronkaard
Tietematol : onbekwame man
Toerenpoeper : ‘heet’ persoon die het 'overal' zou doen
Toit’ndroier : halve gare, smoelentrekker
Troeten : knoeier

Versnoft’n : dwazerik
Verroibakkes : klikker, verrader
Voeiz’n : dwaas persoon

Wieken tingel      :        zwakkeling 
Windjboil : iemand die uit zijn/haar nek kletst

Zatte lerre : dronken, loom persoon
Zjestemei : dikkenek (vrouwelijk)
Zjestepei         : dikkenek (mannelijk)
Zjieker : onbetrouwbaar achterbaks persoon
Zjievereer : zeveraar
Zjoeben         : simpele ziel, naïeveling
Zwetzak         : vuilaard


Bronnen

Clip 'Aal wa dagge zegt da zedde zelf' : Montooken via YouTube     
Oostvlaamse Zanten LXXV 2000-3, Straatcarnaval in het 19de eeuwse Aalst – Wim Beelaert
Unia.be
eenvandaag.avrotros.nl (afbeelding schelden)
Het groot nederlands vloekboek – lannoo.be
Woorden.org
Oilsjtersen Diksjoneir
Wiktionary.org

zaterdag 6 februari 2021

Café 'In De Nachtegaal' - 'Sportleven' - Hoek Welvaarstraat-Asserendries

Net als zovele cafés is ook 'De Nachtegaal' een ondertussen verdwenen café, evenals zijn opvolger 'Sportleven'.
Het in het oog springende gebouw bevindt zich nog steeds op de hoek Welvaartstraat-Asserendries


Het was 'Emelie' die na haar huwelijk met Richard De Pryck in November 1903 naar Aalst kwam om er in de Kerkstraat nr 6 samen met haar man eerst de herberg "In den Grooten Bak" open te houden.

Later verhuisden ze naar café "La ClocheDe Klok" op de Molenstraat 1 (Grote Markt), een café dat nu trouwens nog steeds aanwezig is. Emelie verhuisde van cafe De Klok naar "den Buiten" op doktersvoorschrift voor haar gezondheid.

Het gebouw dat op de hoek van de Welvaarstraat (nummer 92) en de Asserendries gelegen is, werd gebouwd eind jaren '30 en werd toen als café 'In den Nachtegaal' opengehouden door Richard De Pryck en ‘Emelie’   


Het café werd later overgenomen door René De Vlieger (schoonvader van voetballer Maurice Martens) en Yvonne De Swaef  en werd hernoemd naar "Café Sportleven”.

Het was daar dat het bestuur van voetbalclub ‘Volharden’ haar lokaal had. René was trouwens lid van de bestuursploeg als secretaris. 


Het terrein van de club bevond zich toen aan de kruising Boudewijnlaan-Biekorfstraat maar sommige spelers en supporters verkozen in die periode eigenlijk café ‘De Volharder’ op de hoek van de Sint Annalaan en de Asserendries een beetje verderop. Vroeger lag het terrein immers aan de St Annalaan, rechtover het VTI en hoewel de afstand naar het nieuwe lokaal eigenlijk maar een straat was, waren ze er zo vastgeroest dat ze liever niet meeverhuisden.

Over de voetbalploeg 'Volharden' is HIER meer terug te vinden. 

De nabijheid van het nieuwe terrein van ‘Volharden Aalst’ ter hoogte van de as Asserendries-Boudewijnlaan-Biekorfstraat was één troef, maar er werd daarnaast natuurlijk ook reclame gemaakt voor de goeie bediening en het grote bierenassortiment. 


Aan café ‘Sportleven’ vertrok vanaf eind van de 40’er jaren trouwens ook een supportersbus om de ploeg te gaan aanmoedigen.

In die tijd was er naast het café een 2 meter breed baantje naast een beek. Het paadje was volledig in "schramouille" aangelegd en men kwam dus niet altijd even ‘deftig’ binnengewandeld.
Het beekje liep tussen de Asserendries en de Cesar Haltermanstraat en nu nog steeds is daar de drassige (zeg maar moerassige) ondergrond te vinden. 

Op dit kaartje dat de situatie uit 1950 schetst is het café te zien met de twee naastliggende huizen.


De Welvaarstraat was toen al redelijk bebouwd, de Asserendries tussen St. Annalaan ook, maar voorbij de kruising met de Welvaartstraat enkel aan de linkerkant. 
Er is ook te zien dat het straatje hier enkel een baantje naast de beek is.

Er was geen voetbal meer (of toch veel minder) na de fusie van de club in 1967 met ‘de Adelaars’ en de verhuis van de club naar de buurt van ‘den Haring’, maar nog in datzelfde jaar werd een waardige vervanging gevonden. 

Het café werd toen het lokaal van carnavalsgroep ‘’d’Elementen’, een groep die op 24 januari 1967 werd voorgesteld in het café, dat ondertussen eigendom was van Maria Sonck en Edgard Vandenabbeele.  Edgard was toen trouwens ook de secretaris van de carnavalsgroep.

Op 5 mei van datzelfde jaar gaven ze een demonstratie aan de inwoners van de wijk en werd de geboorte van ‘Elementje’ tijdens een uitstap bekend gemaakt. Eindbestemming van de uitstap … het café natuurlijk (waar anders …).
Aalst was opnieuw een carnavalsgroep rijker. 


D’Elementen nam tussen 1968 en 1982 vijftien keer deel aan de stoet en kenmerkte zich door haar heel 
actuele en originele thema’s. 
Zo behaalden ze met de Hawaiiaanse danseressen en de uitbeelding van authentieke Grieken de hoogste onderscheiding.
Eind jaren ’70 ging het echter wat bergaf met de groep en in 1979 eindigden ze zelfs op de allerlaatste plaats de grote groepen. Ze lieten het echter niet aan hun had komen en deden enthousiast verder. 
In 1982 werd als onderwerp ‘het nieuw zwembad’ gekozen, waarmee ze jammer genoeg ook al op de 28ste en laatste plaats eindigden. Het werd meteen de laatste deelname van deze groep. 
Hier een fotootje met enkele leden van de groep voor ‘hun’ café. 


Doorheen de loop der jaren veranderde het café nog enkele keren van eigenaars en het is ook het lokaal geweest van AKV Zieke Zjieeratten/ Tweekierniet

Tegenwoordig staat het gebouw jammer genoeg leeg.    




Bronnen

Foto 1945 via MadeInAalst
Reclame 1948 : De Gazet van Aalst 4/3/1948
De Voorpost 26/2/1982