Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

maandag 7 december 2020

Dolfken de stadstrommelaar (Adolf Eeckhaut +1977)

 Adolf Eeckhaut … het zegt U hoogstwaarschijnlijk niets. 
Toch hebben de meeste Aalstenaars zeker al horen spreken over deze stadsgenoot. 


Adolf werd geboren op 14/07/1915 als zoon van Polydoor Eeckhaut en Maria De Gendt. Zoals bijna iedereen toen hadden ook zij klinkende bijnamen. Polydoor was ‘Polle va Stientjes’, moeder was ‘Mie Toespelle’ en Adolf werd ‘Dolfken van Polle va Stientjes’.

Dolfken was reeds van kindsaf altijd in een opperbest humeur. Niets kon hem eigenlijk schelen, en hij was zich nooit van enig kwaad bewust. Hij speelde trommel en trompet, zeer tot … euh … genoegen van de buren, die vaak de radio harder moesten zetten als Dolfken aan zijn ‘ouvertures’ begon. 
‘Een beetje simpel’ zoals velen hem zagen, maar het allerlaatste wat men kon zeggen over hem was dat hij idioot of dom was. 

Een eenzaat, dat was hij ergens wel, hoewel hij er wel voor zorgde dat iedereen hem wist wonen. Daarvoor had hij immers een groot plakkaat aan zijn deur (Pontstraat 44) opgehangen met daarop zijn naam geschilderd. Je kon er niet naast kijken. 

Dolf had zoals reeds gezegd zijn passie gevonden in de muziek, meer bepaald de trommel en de klaroen. 
Hij trad op als verzoek, maar wou hiervoor geen vergoeding. Een stuk chocolade was voldoende voor hem. Daardoor bleef het idee van de ‘simpele loodgieter’ natuurlijk bestaan, en kreeg hij ook wel eens de bijnaam ‘Zotten Dolf’.

Het hoogtepunt van het jaar voor Dolf was  telkens opnieuw de carnavalsstoet. Hier mocht hij immers steeds mee lopen, trommelend voor of achter het Ros Balatum. 

Later, we schrijven 1975, zouden de Draeckenieren er voor zorgen dat hij ook beschouwd werd als half-lid van hun vereniging, en van dat ogenblik af was het hek van de dam. 
Burgemeester-Draeckenier Marcel De Bisschop benoemde hem zelfs tot de officiële stadstrommelaar.

Dolfken, de stadstrommeleer” was een feit ...

Overal, maar dan ook letterlijk overal, kreeg men Dolfken te zien.
Op de Paardenzitting van de Draeckenieren zelf, tijdens prinsenverkiezingen, op jubilees, verjaardagsfeesten, officiêle inhuldigingen … Overal waar een trommel of klaroen nodig was, was Dolfken paraat. 

Onderstaande foto toont Dolf die, samen met prins Bob en keizer Kamiel in augustus 1975, een gepaste serenade bracht aan Marieke De Vos. 
De gelegenheid ? 
Marieke vierde haar 104e verjaardag en dat werd in de buurt natuurlijk goed gevierd.
 

Het enige probleem met Dolf was dat, eens hij begon te spelen, je hem niet gemakkelijk meer gestopt kreeg. Zelfs niet toen hij mee uitgenodigd werd aan tafel of op de receptie achteraf. 
Chocolade bleek het enige middel om hem waardering te tonen (en hem dan ook stilletjes te laten stoppen). Bier of andere sterke dranken drinken deed hij niet, dus met een biermand deed men hem ook geen plezier. 

Tijdens het optreden van de Aalsterse Gilles op het driekoningenfeest in 1977 schoot hij wel de hoofdvogel af. 

Dolf had plaatsgenomen op één van de lege stoelen die voorzien was voor de leden van het stadsbestuur.  Tijdens het eerste gedeelte van de show was het de ‘Actif Club’ die de pannen van het dak speelde. Vooral de trompettist maakte de muzikant in Dolfken wakker, en hij verdween.
Even later kwam hij echter terug en hij had gezelschap mee … zijn klaroen. 
Hij speelde vanuit het publiek mee met de fanfare van de Gilles en presentator Kamiel Sergant riep hem op het podium. Hij mocht een zelf gekozen nummertje brengen en dat werd ‘Napoleon’, waarmee hij de hele zaal enthousiast liet mee applaudisseren. 


Ambiance ten top … maar hij kon natuurlijk weer van geen ophouden weten. Het applaus van de toeschouwers en – top of the bill – een kus van de bloemenfee maakten dat hij maar bleef spelen. Het was toen – net niet hardhandig – dat Kamiel hem persoonlijk van het podium moest sturen, anders was hij misschien nog bezig. 

Hij kreeg van de Prinsencaemere wel een ereteken om hem te bedanken voor zijn tomeloze inzet voor het Aalsterse carnaval. Dat dit wel degelijk om een belangrijke erkenning ging, blijkt uit de andere laureaten die dezelfde erkenning kregen : de ajuinboer, de gilles, de oude garde, … Een indrukwekkend lijstje, waar hij maar al te graag deel van uitmaakte. Want dat is waar hij het om deed, de mensen plezier bezorgen met zijn muziek.

Aan elk liedje komt natuurlijk een einde, en dat spijtige einde kwam ook voor Dolfken veel te snel. 
Bij het oversteken in de Pontstraat, waar hij woonde, werd hij op 7 maart 1977 gegrepen door een auto en hij overleed aan zijn verwondingen. 

De woning van Dolf bleef staan en verkrotte snel...
Op deze foto uit 1977 is zijn huisje nog te zien (het hoekhuis, helemaal rechts zien we de pastorij van het Begijnhof) 

Enkele jaren later werd het pand opgekocht en kwam er nieuwbouw (winkel, studio en appartementen)
 

In memoriam Dolf … 

Hij zal geen groots standbeeld krijgen, waarschijnlijk zal er ook nooit een straat naar hem genoemd worden, maar Dolf blijft verder  leven in de harten van vele Aalstenaars. 
Hij die blij werd van een handdruk, een applaus, een stukje chocola … 
Hij die vrolijk werd toen hij een krant kreeg, of een frisdrank …
Hij die tevreden was, gewoon om ‘er bij te zijn’ …

Een jaartje later kende Aalst de oprichting van ‘De Tettemoesjen’, een carnavalsgroep met zo’n 15-tal leden. 
Een grote wagen konden ze, wegens te weinig geld in kas, jammer genoeg nog niet bouwen, maar ze brachten toen wel een ode aan Dolfken. Het werd een klein met de hand getrokken wagentje waarop de stadstrommelaar ‘zijn ding’ deed’ …


In 2015 kreeg Dolfken wel nog een grote erkenning in de vorm van ‘e linjeken’ van de Moikes
Zij staken dat jaar bij hun aftelkalender deze lintjes met als onderwerp enkele Aalsterse volksfiguren, waar natuurlijk ook Vosse Kilo, Poesjkapelle en Zwet Lowieken behoorden. Het was Dennis De Wolf die de tekeningen maakte hiervoor.


Een ‘Last Post’ voor Dolf is het minste wat hij verdient …  jammer genoeg zullen deze noten nooit meer uit zijn klaroen komen …

Over Poesjkapelle is HIER meer te lezen.
Over Zwert Lowieken is HIER meer te lezen.
Over de Pontstraat is HIER meer te lezen.



Bronnen

De Voorpost 8/9/1975 – 8/8/1975 – 4/3/1977 – 21/1/1977 – 11/3/1977 – 18/3/1977 – 13/1/1978
carnavalaalstkoentje foto De Tettemoesjen     
carnavalslintje.be
foto huis via MadeInAalst      
Overleden karnavalisten via MadeInAalst

zondag 6 december 2020

Phara De Aguirre

Bij het vernoemen van Pharaïlde (ofte Phara) de Aguirre denken jullie hoogstwaarschijnlijk niet meteen aan Aalst. Toch is er wel degelijk een rechtstreekse link … Phara is immers een ‘Oilsjtenes’.


Hoewel geboren in Aalst en in haar jeugd wonende aan de H Hartlaan, doet haar naam het wel degelijk anders vermoeden.
En dat klopt inderdaad, haar roots liggen in Spaans Baskenland.
Haar vader, Josu De Aguirre, kwam tijdens de Spaanse burgeroorlog als vluchteling in 1937 op 10-jarige leeftijd naar België. 
Hij huwde Leona De Boeck, en op 26 maart 1961 werd dochter Phara geboren.
Phara had maar liefst 8 broers en zussen : Miren, Adriaan, Sabin, Paul, Aintzane, Gotzon, Monique en Zurine.
In de periode van 1970 tot 1990 was vader Josu secretaris-generaal van het ‘Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs’ (VSKO)

De familie De Aguirre woonde op de H. Hartparochie, ‘oever ’t woter’ dus.

Phara ging al vanaf haar tweede naar school. Haar vader redeneerde immers in schooljaren en zette de kinderen eigenlijk een jaar te vroeg. Daardoor was ze natuurlijk altijd de jongste van de klas.

Vanaf het derde leerjaar (1968) ging ze dan naar ‘de grote school’ in '’t stad', de Dames van Maria, waar ze zes jaar de Grieks-Latijns volgde.
Hoewel de lat heel hoog gelegd werd, zowel op school als thuis, bewaart ze heel goede herinneringen aan die tijd.

'Sfeer' in een school was echter niet echt van die tijd. Zo kan ze zich niet herinneren dat ze de directrice ooit eens heeft zien lachen. 
Na zes jaar het bekende ‘spinozjerokje’ te hebben gedragen, heeft ze trouwens jarenlang geen groene kleren meer gekocht. Geen trauma’s, dat niet, maar ‘trop is te veel’. 

In die tijd, er waren toen nog ‘cijfers' en 'klasgemiddelden’, streed ze altijd om de eerste plaats, daarbij hevig aangemoedigd door haar vader.  Een ‘streverke’ dus eigenlijk …

Een bijzonder figuur die ze zich nog goed kan herinneren uit die tijd is 'de Zjoebe', een priester die godsdienst gaf en eigenlijk E.H.Goebels heette. 
Hij stond altijd met zijn ogen dichtgeknepen voor de klas, waarschijnlijk om niet in de verleiding te komen door al dat opbloeiend vrouwelijk schoon. En ondertussen maar uitleggen wat er in de encycliek ‘Humanae Vitae’ stond en wat ‘periodieke onthouding’ betekende. 

Phara zat toen ook in de jeugdbeweging en zong in het schoolkoor ‘Halleluja’.  Niet omdat ze zoveel zangtalent had, maar omdat het koor eigenlijk meer een soort jeugdbeweging was. Zo gingen ze bijvoorbeeld op weekend, op kamp en op reis en omdat de repetities onder de middag soms wel eens uitliepen, mochten ze ook wel eens te laat in de klas komen. Niets dan voordelen dus.

Het werd haar thuis wel heel duidelijk gemaakt dat ze mocht combineren wat ze wou maar dat haar schoolwerk daar niet mocht onder lijden. Gelukkig voor haar heeft ze altijd makkelijk gestudeerd en waren haar ouders ook als de kippen bij als het op mensen helpen aankwam. Zo was de familie steeds paraat om te helpen bij bijvoorbeeld de Heilig Hartfeesten, eetfestijn, ... 

De jeugdbeweging had trouwens een speciale plaats in haar agenda. In 1977 ontstond een nieuwe Chiro (meisjes-) groep op de H. Hartparochie. Op 23 december van dat jaar werd het doopfeest gegeven in de H.Hartschool (Geldofstraat) en onder andere Phara en Miren de Aguirre stonden in voor de begeleiding van de 8-14 jarigen. 

Toen ze op haar zeventiende naar de universiteit trok, twijfelde Phara tussen pedagogie en politieke en sociale wetenschappen. Ze wou ‘iets met mensen’ doen en nu beseft ze dat haar échte roeping eigenlijk in geen van beide lag. 
De keuze viel uiteindelijk op ‘pedagogie’ in Leuven

Na een korte tijd in een jeugdhuis in Kessel-Lo bleef ze nog 6 jaar aan de universiteit als assistent waar ze werkte aan een doctoraat over leer- en vormingsprocessen in nieuwe sociale bewegingen. 
Ze werkte dus eerst aan de universiteit, maar in 1989 gebeurde plots heel veel in de wereld. 

De Berlijnse muur viel, de situatie in Oost-Europa veranderde… en Phara begon stilaan te beseffen dat ze mee het nieuws wilde maken. Ze wilde zijn waar het nieuws gebeurde en niet op een stoel zitten waar niets te beleven viel. Dus schreef ze zich in voor het openbaar examen van de VRT, ook al was ze op dat ogenblik zwanger van haar derde kind.

Ze had het geluk om tussen twee ingangsproeven te bevallen, anders had ze het wellicht niet gehaald.
Ze haalde het dus wel, maar met in het achterhoofd toch wel ergens knagend dat als ze het op haar zeventiende geweten dat ze journalist zou worden, dan was ze wellicht een andere richting ingeslagen.  Geschiedenis, een vreemde taal, …   
Hoe meer inzicht je immers hebt in de oorsprong van dingen, hoe beter je nieuwe fenomenen kan begrijpen, interpreteren en uitleggen. 
En hoe meer talen je kent, hoe meer mensen je kan spreken en hoe meer meningen je kan verstaan.
 

In 1994 kon ze starten bij ‘Het journaal’, waarvoor ze in het begin buitenlandse beelden verzamelde en bewerkte.

In 1996 maakte Phara voor ‘Terzake’ een reportage over waarschuwingssymbolen in bepaalde tv-programma’s.
Ze vroeg zich af of deze programma’s wel geschikt zijn voor kinderogen en ze vond er niet beter op dan  daarvoor haar eigen kinderen en hun vriendjes te interviewen en hen ongefilterd geweld en seks te laten zien. Of ze daar wel goed over nagedacht had? Geen idee,  maar het werd wel een mooie en veelbesproken reportage.

Tijdens de dioxinecrisis moest ze als reporter wekenlang live verslag uitbrengen en reportages maken. Dat deed ze heel enthousiast, professioneel en op een journalistiek erg gewaardeerde manier.  Dat was Walter Zinzen, toen verantwoordelijk voor 'Terzake' niet ontgaan. Hij was er heilig van overtuigd dat Phara de geknipte persoon was voor de presentatie van het programma en na de zomer in 1999 was het zover ...
De VRT kondigde haar aan als de nieuwe presentatrice voor ‘Terzake’ en zo werd Phara de eerste vrouwelijke leading lady van ‘Terzake’.
Samen met enkele andere rolmodellen zoals Martine Tanghe en Frieda Van Wyck zorgde zij er mee voor dat de VRT niet langer meer een mannenbastion was.

Ze was geweldig onder de indruk van haar eerste stappen op de redactie, want al die mensen naar wie ze zo opkeek, stonden en zaten daar plots als haar collega’s. Het ging hier vooral over ervaren gerenommeerde journalisten zoals Bavo Claes, Martine Tanghe, Dirk Sterckx en de ploeg van "Panorama".
Ze was dus wel geïmponeerd, maar had ook heel veel goesting om zelf ook ‘de stiel te leren’.

Haar eerste nieuwsitem dat op antenne verscheen, was eigenlijk ‘maar’ een probeersel. Ze mocht meelopen op de redactie en een beetje oefenen met beelden. Toen ze een item gemaakt had over een experiment met mensen die in een serre gingen leven om na te gaan hoe zelfbedruipend ze konden zijn, bleek dit zo in de smaak te vallen van de eindredacteur dat het écht werd uitgezonden. 

De wet van Leo Stoops’ (eindredacteur) hielp haar om tussen het bos van informatie de bomen nog te zien. Hij raadde immers altijd aan om in een interview maar op 3 vragen te focussen :

        - "Wat is het probleem?” 
        - “Waar komt het vandaan?” 
        - “Wat gaat u eraan doen?"
 
Met die 3 vragen zou je eigenlijk elk onderwerp moeten kunnen behandelen. 

"Phara kreeg haar eigen stijl, ze ging ook naar buiten om andere mensen te interviewen en kreeg in 2001 ook de bekroning ‘HA!’ van Humo.

Haar eigen, gedreven, manier van interviewen en reportages maken, bezorgden haar wel eens de naam van ‘die vieze van "Terzake"’.

Op 19 maart 2003 was het Hugo Coveliers (toen VLD) die die mening zeker kon beamen. 
Een dag eerder had Phara hem via een straalverbinding de ‘would-be burgemeester van Antwerpen’ genoemd en dat zinde hem helemaal niet, wat hij die avond in de studio dan ook zonder omwegen en met heel wat verwijten heel duidelijk maakte.  

Phara bleef wat onzeker en van Dirk Sterckx kreeg ze te horen  ‘Je ogen beginnen pas te blinken als je je helemaal op je gemak voelt’. Bij haar duurde het een jaar of 2 vooraleer ze dacht: "Nu mag een lamp naar beneden vallen, ik red het wel"."

In 2006 werd bij haar een ernstige vorm van borstkanker vastgesteld, waardoor ze tijdelijk van het scherm verdween. 
Maar Phara kwam snel terug ... Ze maakte haar wederoptreden gedurende de campagne voor de federale verkiezingen van 2007 in het programma ‘Het Groot Debat’ op 3 juni 2007 op Eén, en die terugkeer betekende meteen ook een professioneel keerpunt. 
Na een jaar thuis voelde ze dat het tijd was om iets anders te gaan doen. De ‘Terzake’-ploeg draaide ook perfect zonder haar en ze was dus heel blij toen ze het voorstel kreeg om een laatavondprogramma te maken. Dat zou trouwens haar eigen naam ‘Phara’ meekrijgen.


Vanaf 7 januari 2008 presenteerde ze op Canvas dus met heel veel succes haar eigen praatprogramma samen met sportverslaggever Lieven Van Gils. 

Op 22 juni 2008 had ik zelf het genoegen om een dagje in het gezelschap van Phara te vertoeven. 
Maar liefst 7.500 mensen fietsen en wandelen toen in 7 Belgische steden ten voordele van projecten voor de bestrijding van kanker. 
Het evenement "Cycle for Life”, werd al voor de 5e keer georganiseerd, en dat in samenwerking met de pharmareus 'Roche'.
Deelnemende fietsers en wandelaars konden starten aan de universitaire ziekenhuizen in Leuven, Gent, Jette, Anderlecht, Luik, Yvoir en Antwerpen. Per locatie waren er wandel- en fietstochten van verschillende afstanden en ook randanimatie was voorzien.

Ikzelf was verantwoordelijke voor de wandelparcours en de opvang in Leuven en het was de sympathieke journaliste, die zoals al vermeld in het vorige jaar zelf met kanker moest afrekenen, die de vijfde editie, samen met Jan Hautekiet, op gang schoot. 


In 2009 was ze lid van de Raad van de Gouden Plaat in het Eén-televisieprogramma ‘Hartelijke groeten aan iedereen’ en op 27 maart 2009 en op 6 maart 2010 kreeg ze 'de Vlaamse Televisie Ster voor Beste Presentatrice' op het gala van de Vlaamse Televisie Academie.

Sinds 6 oktober 2011 werd Phara de Aguirre de presentatrice van “Panorama”, waarvoor ze ook reportages maakte.
Ze volgde William van Laeken op als anker van dit legendarische duidingsprogramma en 'Panorama' bleef ook in het nieuwe seizoen eigen onderzoeksjournalistiek combineren met de allerbeste internationale current affairs-reportages. Phara zelf maakte ook reportages.


Begin 2012 nam ze tijdens de afwezigheid van Martine Tanghe ook presentatiewerk bij 'Het Journaal' over, iets dat ze ook eenmalig al eens deed in 2003.

In 2013 pakte ze uit met ‘liefde in tijden van kanker’, een reportage die handelde over het taboe van seks na kanker, waar ze zelf dus ook een belangrijke getuigenis kon over afleggen.en werkte ze ook mee aan het jaaroverzicht op VIER. 
In twee van de twaalf afleveringen van 'Het Jaaroverzicht Live' op VIER, bracht  Phara samen met Gilles De Coster opmerkelijk gebeurtenissen van het jaar 2013 in herinnering.

In de zomer van 2014 volgde een nieuwe vervangopdracht als presentatrice van ‘het journaal’, ditmaal voor journaalanker Hanne Decoutere die begin juli haar eerste kind verwachtte.

Vanaf september 2015 was ze de presentatrice van ‘Koppen’, waarvoor ze eerder al reportages maakte en ook dan bleef maken. Ze verving daarmee Tim Verheyden die aan de slag ging bij ‘Het Journaal’, en daardoor stopte zij ook als presentatrice van Panorama.
In 2016 werd’ Koppen’ opgedoekt. 

Haar kankerervaring bleef aanwezig in haar leven. Op donderdag 5 mei 2016 (Hemelvaartsdag) organiseerde Spiridon, de Aalsterse loopvereniging, een solidariteitsloop van 100 kilometer ten voordele van Think Pink. Spilfiguur in dit evenement was Jan De Veylder, lid van Spiridon maar ook gekend als ‘Oizeren Zjang’. Hij probeerde om deze 100 kilometer volledig uit te lopen. Een indrukwekkend voornemen, dat vond ook Phara, en zij stemde dan ook maar al te graag in om meter te worden van deze actie.

Na de stop van ‘Koppen’ begon ze voor Canvas een programma te maken over vluchtelingen

Phara volgde hiervoor twintig mensen toen die in ons land aankwamen en bleef  hen de volgende jaren ook volgen om te zien hoe ze zich in een andere wereld redden en welke evolutie ze meemaakten. 
Het project duurde vijf jaar en is vanaf 24 november 2020 op tv te zien (Canvas)

De journaliste heeft een persoonlijke band met dit project. Haar vader werd in 1937, het jaar van het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog, naar het buitenland geëvacueerd.

Asiel en migratie zijn thema’s die me al lang interesseren door de familiegeschiedenis van mijn vader. Hij is als tienjarig jongetje met twee broers in 1937 geëvacueerd uit de Spaanse burgeroorlog. Ik heb in het verleden voor Canvas de reeks ‘Weg van België’ gemaakt, over mensen die teruggestuurd zijn naar hun land van herkomst, en een Panorama-reportage over mensen zonder papieren. De asielcrisis in 2015 was een trigger om een nieuw project op te zetten. Het was een collega, Greet Nagels, die me het idee gaf om mensen vijf jaar lang te volgen.’ vertelde ze in een interview.

Vanaf midden 2017 was ze samen met Xavier Taveirne ook presentatrice van ‘De zevende dag’.

Na één jaar werd het duo echter reeds vervangen om Phara te kunnen inzetten bij de verslaggeving van de lokale verkiezingen in 2018.

Met haar wou men een verkiezingsprogramma op de buis brengen met een betrouwbare, ervaren en gedegen gastvrouw die zich in eerste instantie de vraag stelt : ‘Wat willen de kijkers en ik weten?’ en niet 'Wat willen de politiekers vertellen?' 

Vanaf januari 2019 is ze presentatrice van De Afspraak, dat ze afwisselend met Bart Schols zal presenteren.

Op 6 december 2019 overleed haar vader Josu de Aguirre y Otegui . 

Hij was Ere-secretaris-generaal van het Nationaal Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (1962-1992), Oud-medewerker van het Internationaal Bureau van het Katholiek Onderwijs, Oud-lid van de Vlaamse Onderwijsraad, Oud-lid van de schoolbesturen van het Lemmensinstituut in Leuven,
van het Sint-Vincentiusinstituut in Dendermonde, van de Humaniora Dames van Maria in Aalst en van de vzw Katholiek Onderwijs Land van Aalst, Oud-penningmeester van de Kerkfabriek van het Heilig Hart en, van de vzw Parochiale Werken Heilig Hart in Aalst. 

Op 04 december 2020 werd bekend dat presentator Xavier Taveirne van VRT NWS tot Kerstmis niet op tv noch radio te zien of te horen zijn of op de radio. Dat heeft hij zelf doorgegeven op Twitter. De reden is een infectie aan het strottenhoofd. 
Hij zal worden vervangen door … Phara …

Phara en haar man Luce Van Poeck zijn trotse ouders van vier kinderen. 
Sander, Eva, Jana en Robbe
Dochter Eva is ooit verschenen op de cover van het mannenblad Che … maar werd aangekondigd als Eva De Aguirre ipv Van Poeck. In 2017 vertrok ze voor een jaar naar Australië om rond te trekken. 

Het avontuurlijke van de moeder heeft ze dus toch ook meegekregen.

En de moeder ... hopelijk mag ze nog lang de politiekers op het rooster leggen, en mensen uitvragen over van alles en nog wat ... Ze doet zij dat heel goed !!!


Bronnen :

deredactie.Be
De Standaard 11/12/2013
Showbizzsite 23/2/2017
De Gazet van Aalst 1/4/1961 (geboortebericht)
De Voorpost 9/12/1977 – 15/9/1986
eigen foto 'Cycle for life' Leuven
charliemag.be 5/2/2019
nieuws.kuleuven.be
arijsbegrafenissen.be
persregiodender.be 27/4/2016
klasse.be
Twitterpagina Xavier Taveirne
Het Nieuwsblad 30/10/2020 – 15/10/2010
vrtfansite.be
vrt.be
vrt.be ‘dank u dat u bij ons was’
TV Visie 23/8//2011

vrijdag 4 december 2020

Huis De Winter - Carnavalsartikelen - Be Wintjerken

Lange tijd waren er in Aalst drie gekende ‘carnavalswinkels’. 
Naast ‘Liebaut’ en ‘Lydia’ kende iedereen ‘Wintjerken’, de bijnaam vann het ‘Huis De Winter’.
Over ‘Liebaut’ is HIER meer te lezen.

Hier ga ik verder met ‘Huis De Winter’, de oudste karnavalswinkel van Aalst.


Deze carnavalswinkel is niet altijd carnavalswinkel geweest. Neen, het begon eigenlijk allemaal in 1923 toen Pierre De Winter een pastijbakkerij startte ‘acher ’t Belfort’. 
Men vond er de fijnste mattetaarten, het beste doopsuiker in alle prijzen, en geschenkmandjes voor allerlei gelegenheden, zo ook bijvoorbeeld ter gelegenheid van OLV Hemelvaart (ste Marie).


 

Naast de vele lekkernijen ‘van eerste hoedanigheid’ zorgde hij ook steeds voor een heel mooi versierde etallage. 
En natuurlijk mocht daar ook reclame voor gemaakt worden …


In het artikel over Sint Maarten (HIER) is al te lezen dat ze vooral ter gelegenheid van de viering van deze heilige man steeds op de eerste rij stonden.  
Ze zorgden dan steeds voor een aangepaste etallage, en in 1928 waren zij het die de Sint in hoosteigen peroon naar de winkel haalden. Gedurende twee dagen konden de kindjes er dan de Sint ontmoeten, een praatje slaan en een fotootje laten nemen. 
Eind oktober werd hiervoor reeds een ‘telegram’-artikel geschreven in de krant :


Zo was het dat Huis De Winter als eerste de blijde intrede van de Sint in Aalst organiseerde.
Pierre was van alle markten thuis, en organiseerde graag vanalles. Hij zat dan ook in vele comités en besturen, en wat belangrijk is, Pierre was ‘’van ’t goe ras’, een echte carnavalist….
Zo ging hij ook steeds met zijn eigen 'éénmansgroep' mee in de stoet, waarvan hier een fotootje. 


Hij breidde in 1930 zijn pasteibakkerij dan ook al snel uit tot een bakkerij-winkel in feestartikele

In het begin specialiseerde hij zich vooral in het verzorgen van de versiering van binnenfeesten en het ontsteken van vuurwerk. Zo verzorgde hij ook vaak het vuurwerk tijdens verschillende kermissen in Aalst en omstreken. 

Zo ging het enkele jaren door. Prachtige etallages en een enorme inzet voor carnaval en Sint Maarten bleven het handelsmerk van 'Huis De Winter'. 
In 1938 bleek het allemaal goed te draaien, en ging hij zich volledig concentreren op de feestartikelen

Gezien Pierre ook de secretaris was van de Dekenij Kattestraat, was ook het secretariaat gevestigd ‘achter ’t Belfort’. 
Hij was trouwens één van de stichterss van de Dekenij, samen met Jozef Arijs en Alfred Kelders. 

Pierre was ook tijdens de oorlog heel aktief. Zo verspreidde hij verschillende propagandablaadjes en zag men vaak vaderlandslievende symbolen in zijn etallages, wat natuurlijk op heel wat ongenoegen stuitte van de leden van de ‘Zwarte Brigade’. 
Na een vernieling van zijn etallage bleef hij niet bij de pakken zitten en bleef onverdroten de propagandablaadjes uitdelen. Daarenboven zorgde hij zelfs voor een groepering van ondergrondse werkers in Aalst. 
Hier kwam de Gestapo achter en Pierre mocht een zevental weken gaan ‘brommen’ …

Na zijn vrijlating richtte hij het ‘comité pakket van den politieken gevangene’ op waarmee hij postpaketten klaarmaakte voor de gevangen stads- en landgenoten. 
Hij werd ook nog lid van de ‘Bond voor politieke gevangenen en gijzelaars van Aalst en omstreken’. 
In 1944 liet Pierre De Winter de organisatie van de intrede van Sint-Maarten over aan de vereniging ‘Erkentelijkheid’, een stichting die bij de bevrijding zorg droeg voor de graven van de gesneuvelde Aalstenaars en de geallieerde soldaten. 
 
In 1950 werd Pierrre gedecoreerd met het ‘Burgerlijk Kruis 1e klasse 1940-1945’. 

Tot zover het oorlogsverleden van ‘De Winter’. 
Terug naar het carnaval. 

De etallage aan het Belfort bleef steeds een pareltje om naar te kijken.


Pierre werd één van de drijvende krachten achter het moderne carnaval in Aalst. Zo stond hij steeds klaar om het feest te helpen vernieuwen met nieuwe initiatieven en ideetjes.
Soms werden die gevolgd, soms ook niet. 

Wat wel aansloeg was bijvoorbeeld zijn mening dat een prins carnaval zou moeten verkozen worden, en niet worden aangeduid. Dat gebeurde dan ook vanaf 1954. 
Ook de traditie van het neerleggen van bloemen voor de overleden carnavalisten komt uit zijn brein. 
En de popverbranding ? Ook al een ideetje van Pierre !
Het was Pierre zelf die de allereerste poppen maakte uit stro. Nadien werd het maken van de poppen uitbesteed aan anderen, maar de kledij zou nog jarenlang van bij 'Winter' komen.

Een voorlopig nog niet uitgevoerd idee was het oprichten van een heus carnavalsmuseum. In eerste instantie stelde Pierre voor dat dit zou komen in de H. Geestkapel in de Kattestraat, maar dat idee werd niet gevolgd ... zelfs het hele idee omtrent een museum werd in de prullenmand gegooid en Pierre bleef verbouwereerd achter. 
Hij voelde zich uitgesloten en hij stuurde in 1974 en 1975 zelfs zijn kat naar het carnavalsgebeuren. 
Hij had zijn zotskap definitief aan de haak gehangen, en overleed  op 30 juni 1975. 
Pierre werd 77 jaar.

De zaken waren natuurlijk ondertussen ook aan het verderlopen. 
Zoon August had de honneurs waargenomen en zette de zaak van zijn vader op een heel gedreven manier verder, samen met zijn vrouw Monique


De Winter stond enorm gekend om zijn ‘betaalbare’ verkleedkledij.
Terwijl ‘Lydia’ (Koolstraat) haar eigen kostuums volledig zelf maakte, waardoor er echt unieke exemplaren tussenzaten maar de kosten ook opliepen, ging Pierre zich meer en meer toeleggen op massaproductie die veel goedkoper gehouden kon worden. 

In 1984 breidde Huis De Winter uit. 
De winkel aan de Grote Markt was te klein geworden voor het steeds maar groeiende assortiment aan verkleedgerief en er werd een tweede winkel geopend in de Welvaartstraat. Deze zou meteen de eerste grootschalige feestwinkel-carnavalswinkel van België worden. 

Hier een foto van na de afbraak. Nieuwe appartementen sieren nu de plek waar ooit duizenden mensen gelukkig gemaakt werden met carnavalsartikels. 


Met een ruimte van maar liefst 250 m2 én een uitgebreid magazijn zorgden August en Marc (de inmiddels ook in de zaak gestapte zoon van August) voor een ware vernieuwing in de carnavalsbranche. 
Naast carnavalsartikelen kon men er ook terecht voor tafels, stoelen, dansvloeren, kermistenten, en ga zo maar door. 
De winkel werd geopend door Kamiel Sergant, Prins Carnaval Goebby, De Aalsterse Gilles en verschillende carnavalsgroepen en gedurende vele jaren zouden deze laatste ook vaak hun bestellingen bij ‘Wintjerken’ plaatsen.


Monique bleef vooral de winkel op de Grote Markt runnen, August stond aan de leiding in de Welvaartstraat en Marc hield zich meer bezig met de ‘paperassen’. 
De Wintjerkes breidden hun activiteiten uit met een groothandel en ze exporteerden hun artikelen ook naar landen als Noorwegen, Italië, Zwitserland, Ierland en Engeland. De winkel ging er ook prat op om nooit hetzelfde kostuum aan meer dan 1 groep uit dezelfde stad te leveren.

In 1986 werd ook een productieafdeling opgericht en in 1988 was het familiebedrijf al zodanig gegroeid dat er ook ge-exporteerd werd naar Canada, de USA, Griekenland, Israël, ....
Zelfs Hong Kong, Taiwan en Thailand kwamen toen voor op de verzendlijsten.
In dat jaar had Huis De Winter trouwens een eigen stand op de speelgoedbeurs in Nürnberg, en een weekje later werd er door, de ondertussen betreurde presentatrice, Gerty Christoffels een reportage gemaakt voor het toeristisch magazine ‘Boeketje Vlaanderen’.

Het bleef steeds de bedoeling om de kostuums en attributen zo goedkoop mogelijk te houden, zodat iedereen er kon van genieten. In ons eigen land gingen de goederen dan ook vooral naar de grootwarenhuizen. 

In 1989 werd een eigen cosmeticalijn gelanceerd en ... begon ondergetekende er te werken als magazijnier.
Het was een enorm drukke tijd want de bestellingen volgden elkaar in razend tempo op. 
Er werd gesleurd met kilometers stof en honderden kostuums, vezozjes, toeters en bellen. 

De productieruimte grensde meteen aan het magazijn zodat ook de dames van de ‘snit en naad’ er snel hun benodigde rollen stof ter beschikking kregen. 
Eén vingerknip en ondergetekende stond al klaar met ‘ne rol roeid’, ‘ne witte me blaa bollekes’ en ‘lintj ver de ceintuur’.
Weliswaar heeft me dat ook wel wat geld gekost, want telkens de deur tussen het magazijn en de snijruimte geopend bleef, moest er een bedragje in een pot gestoken worden. 

In het magazijn hingen permanent zo'n 20 à 25 000 kostuums!
Een tweehonderdtal modellen werd in het magazijn in de Welvaarstraat gesneden. Daarna werd met behulp van andere ateliers en naaisters alles in mekaar gestoken. 
Voor wat betreft de katoenen stoffen, die werden vanuit het verre oosten geïmporteerd, hier verbleekt en verwerkt met tekeningen. 
Als alle naadjes en draadjes goed zaten, kwam het geheel terug naar ons om ze te verpakken. 

Het werd dan ook even pendelen tussen de Welvaarstraat en de Groenstraat, waar De Winter ook een magazijn had waar het ‘fijne prutswerk’ en 'inpakwerk'' verzorgd werd door de mensen van de beschutte werkplaats. 
De (vaak Italiaanse) chauffeurs die in de Welvaarstraat stonden, werden vaak vriendelijk verzocht om te gaan lossen in de Groenstraat, … ondergetekende met zijn fietske erachter … om daar aangekomen dan onder mijn voeten te krijgen want in dat magazijn was niets voorzien om te lossen. 
Meer nog, er was een smalle weg naar de ingang die met een vrachtwagen onmogelijk kon doorgereden worden. 
Het werd dus … lossen op straat, met de hand … honderden dozen, en niet allemaal van de lichtste. 

Per dag werden er zo'n 1000 nieuwe kostuums vervaardigd. 
Hoewel de sfeer er heel familiaal was, moesten de bazen toch steeds aangesproken worden als ‘meneer August’, ‘Madame Monique’, ‘Meneer Marc’ en 'Madame Kristin'. 
Bij August stak het zo nauw niet, maar ‘Madame Monique’ stond wel op deze aanspreking. 

Ondanks het zware werk heb ik er toch een heel aangename tijd beleefd.
Later, na de dood van August, bleef de zaak in handen van vrouwtje Monique, zoon Marc en schoondochter Kristin. 


In 2001 werd de naam van de winkel gewijzigd naar ‘Party Shop De Winter’ en de productieafdeling kreeg de naam ‘Party World Europe’. 

Jaarlijks werden er maar liefst  600.000 carnavalskostuums geproduceerd en de productie werd overgeheveld werd naar Moldavië ... kostenbesparend weet U wel, net zoals vele andere bedrijven tegenwoordig het licht zien aan de andere kant van Europa. 
 
In 2003 was Party World de grootste fabrikant van carnavalskostuums in Europa.
Het magazijn was toen gevestigd aan de Lion d'Orweg 4.

Toen ook Marc De Winter overleed, werd de zaak verdergezet door zijn echtgenote Kristin Hermans en zijn moeder Monique. 
In 2006 hield Monique het ook voor bekeken waardoor Kristin er alleen voorstond.
Party World kreeg zijn maatschappelijke zetel in Erembodegem.

In 2010 verdween de gekende winkel ‘achter ’t Belfort’ op de Grote Markt en ook de vestiging in de Welvaartstraat werd verlaten. De gebouwen daar werden platgelegd en maakten plaats voor een nieuw appartementsblok. 
De winkel vestigde zich in de Kapiteintjesstraat 21.


De zaak kreeg het door de moordende concurrentie echter heel moeilijk en in 2015 viel het verdict dat zowel Party Shop als Party World failliet verklaard werden. 
Het faillissement werd definitief afgesloten in 2017, waardoor de naam ‘De Winter’ na zoveel jaren verdween uit de lijst met Aalsterse carnavalswinkels.

- Het gebouw in de Welvaartstraat maakte zoals reeds gezegd plaats voor nieuwbouwappartementen.

- De winkel op de Grote Markt is nu bezet door pralines Neuhaus.

De winkel aan de Kapiteintjes is ondertussen ook al niet meer wat het was. 

Oorspronkelijk was hier de brouwerij en jeneverstokerij van de familie Jean-Baptiste De Gheest - Van de Meersche gevestigd. 
Zij werden onder de naam De Lelie in 1816 opgericht. De brouwerij was gelegen in het Kalfstraatje en haar kantoren aan het nabijgelegen Keizerlijk Plein op het nummer 47.
Op deze foto zijn de gebouwen tussen Kalfstraat en het Keizerlijk Plein te zien, met op de verschillende verdiepingen de uitgebroken gevels om na het vertrek de ketels ongeschonden uit de gebouwen te kunnen halen.


Deze gevel bestaat tegenwoordig niet meer. Hij werd afgebroken omdat het achterliggende gebouwtje bouwvallig was en de zijmuur dreigde in te storten. De stad eiste echter de heropbouw van het geveltje. Er werd een replica gemaakt van de originele gevel, maar die ligt na het verdwijnen van 'De Winter' ook al tegen de vlakte. Momenteel is daar 'AVA' gevestigd, ... in een nieuwbouw ...


Bronnen

De Volksstem 9/8/1924 – 31/10/1928 - 4/11/1928 – 10/10/1929 – 4/5/1930
Amor Vincit 1/9/1923
HLN 2/3/1987 foto August De Winter
Gazette van Aelst 22/02/1969 foto Pierre De Winter
faillissementsdossier.be
De Voorpost 29/1/1988 - 27/1/1989 - 27/1/1989
Het Volk 27/2/2003
HLN 02/03/1987
Eigen info (ex-werknemer)

woensdag 2 december 2020

Herbergen - Bierhuizen - Cafés

 ‘E pintjen gon drinken’ is van alle tijden. Zelfs tijdens de oorlogsjaren waren de herbergen en cafés nog vaak een plaats van vertier om de moeilijke periodes door te komen. 


Enkel in 2020 (en misschien zelfs nog een stukje in 2021?) kende men door de covid-19 crisis een tijdelijke ‘drooglegging’ in ons land. 
Cafés mochten in eerste instantie nog beperkt open zijn (met een avondklok), maar sedert 10 oktober werden ze volledig gesloten voor onbepaalde tijd. Ook de drankenverkoop in bijvoorbeeld grootwarenhuizen en nachtwinkels werd gelimiteerd : na 20:00 géén verkoop meer.

'Een rebbe schellen' (= een pintje drinken) kan dus eventjes niet , maar iedereen kijkt al uit naar het moment dat het terug mag : een cafébezoekje, een kerstmarkt, een kermis, …  De Belg mist ‘zijn pintje’ …
Een Oilsjterse uitdrukking zegt immers ‘Woor da den braar es, een moet den Bakker ni zen’.

Wat je zoal kan vinden ‘in nen Oilsjtersen stammenei’ vinden jullie HIER, evenals enkele uitdrukkingen om te zeggen dat je zat bent ...

Aalst kende doorheen de jaren honderden cafés, de ene al beroemder (of beruchter) dan de andere, en uiteraard ook allen met wisselend succes. 
De laatste decennia kenmerken zich jammer genoeg door een algemene daling van het cafébezoek, waardoor vele cafés, ook in Aalst natuurlijk, ondertussen reeds verdwenen zijn.
Ook door de coronacrisis lijkt het voor sommigen nog onbegonnen werk te zijn om opnieuw de deuren te openen. 
'Een pintje gaan drinken' (zelfs al is dat een cola of een waterke) …een volksvermaak dat stilletjesaan aan het verdwijnen is? Of komt er toch opnieuw een opmars van ‘ons pintje’? 
De tijd zal het ons leren …

Een café, ook wel kroeg of bar genoemd, is eigenlijk een uitgaansgelegenheid waar allerlei – serieuze en minder serieuze - zaken worden besproken in het gezelschap van allerlei soorten drank (sterke drank, wijn, bier, koffie, thee, frisdrank). 
Het geheel van deze café’s of drankgelegenheden vormen samen de ‘CA’ van HORECA, de verzamelnaam voor ‘hotels, restaurants en café’s’

Er zijn momenteel vier regio’s die door archeologen worden aangeduid als (mogelijke) ontstaansplek van het bier. Dat zijn Israël, Turkije, China en Mesopotamië. 

Voor het brouwproces dat de Soemeriërs in Mesopotamië (tegenwoordig is dat Irak) gebruikten, werd “bierbrood“ gebruikt. 
Dat was half gebakken brood dat in water werd gedrenkt voor een gefermenteerd effect. Vaak werden er ook nog honing en kruiden aan toegevoegd. Aangezien hiervoor dezelfde basisingrediënten werden gebruikt als voor ‘gewoon’ brood, werd het gezien als een net zo voedzaam product, en vandaar dan ook de hypothese dat een pintje het equivalent zou zijn voor een boterham. Men spreekt ook wel eens over een 'glazen boterham', en in sommige voetbalcantines bestelt men wel al eens 'een dagschotel', doelende op een biertje. 

De oudste vondst van ‘bier’ is op dit moment afkomstig uit Israël, om precies te zijn uit de Raqefet-grotten ten zuiden van Haifa. Hier werd in de zomer van 2018 een grot gevonden met sporen van bierproductie (gerstresten in kleipotten) die volgens de onderzoekers teruggaan tot ongeveer 11.000 v.C.

Het bier of alcoholisch brouwsel werd gedronken tijdens rituele feesten ter ere van de goden. Uit verschillende opgravingen immers blijkt dat de potten meestal in of bij een tempel lagen of dat er een soort dansplek aanwezig was in de buurt van de gevonden voorwerpen. 

De oude Egyptenaren ten tijde van de farao’s waren trouwens ook al grote fans van bier.
De toen dikvloeibare drank werd elke dag gedronken. Mannen, vrouwen en kinderen, ze joegen er allemaal liters doorheen.


Rijk en arm stilde zijn dorst met bier, want water drinken was levensgevaarlijk en neen, dat was geen excuus van de mannen. De Nijl fungeerde immes als vuilnisbelt en riool en zat dus vol met uitwerpselen en andere vuiligheid.

Bij het gisten van het bier werden de bacteriën gedood, met als gevolg dat men het drankje zelfs als medicijn ging gebruiken, om het lichaam sterker te maken. 
In wel 100 Egyptische medicijnen zat bier, en uit bewaarde teksten van rond 1500 v.C. blijkt dat een op de zeven patiënten een medicijn met bier kreeg. Er is trouwens nooit Egyptisch bier gevonden, dat is allemaal verdampt.

Een arbeider kreeg toen 4 liter per dag, en dat ‘loon’ werd verder aangevuld door brood, olie, groenten en specerijen.

Bankbiljetten en munten bestonden nog niet, dus op de markt van Thebe, Memphis en andere Egyptische steden werd voor eten, kleding en gereedschap betaald met zelfgebrouwen bier. 

Bier was echter meer dan een medicijn, een betalingsmiddel of een dorstlesser.
De drank werd ook gebruikt om feestdagen en speciale gebeurtenissen te vieren, en om dan zo zat te worden dat men het zich niet meer kon herinnneren …  
Er is dus nog niet veel veranderd …
Zo werd voor bruiloften een speciaal huwelijksbier gebrouwen, waarvan er op het feest flink wat doorheen ging. Vermoedelijk is het ook uit deze tijd dat ‘de zatte nonkels’ stammen. 

En als een vrouw voor de eerste maal moest bevallen, dronk ze de zogenaamde ‘jammerdrank’ om haar zenuwen in bedwang te kunnen houden en de gevreesde barenspijn een beetje te verzachten. 
‘t Is eens iets anders dan een ‘epidurale’ natuurlijk

In hun contreien bezat het drankje een relatief hoog alcoholpercentage tot 6 procent. Het is gekend dat dit volk heel vaak dronk en feestte, want ze geloofden dat door dansen, eten en drinken de kwade goden op afstand gehouden konden worden. 
De Egyptenaren noemen hun bier ‘heneket’. 
Inderdaad, aan de naam te zien zou het een perfecte voorloper kunnen geweest zijn van het Nederlandse ‘Heineken’, maar de laatste is natuurlijk een familienaam en valt volgens sommigen ook niet te catalogeren onder de noemer ‘bier’.

Het was in de tijd van Ramses II (1304-1214 v C) dat de eerste staatsbrouwerijen tot stand kwamen, het bier werd als offer aan de goden gebruikt. 
Bier was een goddelijke drank en moest daarom dan ook voldoen aan veel regels. Hij vond de drank bijvoorbeeld zodanig goddelijk dat het alleen uit gouden bekers gedronken mocht worden. Ook werden er beelden gemaakt van het brouwproces (smartphones bestonden toen nog niet) en werden deze beelden inclusief kruiken met bier in de graftombes gelegd.
Dit soort van miniatuurbrouwerije bestond uit een van hout en gips gemaakt gistvat. 
Hoe het hiernaaals eruit ziet, dat wisten ze niet, maar dat er geen tekort aan drank mocht zijn, dat was zeker …
Niet enkel de overledenen konden trouwens blijven genieten van de drank, neen, ook hier op aarde bleek het drankgebruik niet te stoppen.  Het ‘vloeibare goud’ vloeide duchtig en het gebruik bleef zienderogen stijgen. 


Het kon zo natuurlijk niet blijven duren en in het jaar 51 v.C. maakte Cleopatra, de laatste Egyptische farao, een einde aan het plezier. 
Zij voerde – ja, toen al - een accijns op bier in, waardoor de vele armere Egyptenaren zich deze drank niet meer konden veroorloven. 
Tot die tijd waren het immers enkel de brouwers en bierverkopers die een bierbelasting, zutera (ζυτηρά), betaalden, maar vanaf nu moesten dus ook de drinkers zelf eraan geloven. 
Cleopatra’s argument was dat ze op deze manier openbare dronkenschap terug kon dringen … Waar hebben we dat nog gehoord? 
In de praktijk echter gebruikte zij het belastinggeld om daarmee de oorlog tegen de Romeinen te financieren. 
Ook tegenwoordig bestaat bij velen de twijfel of die extra belastingen / accijnzen er wel zijn in het belang van de gezondheid, en of ze niet dienen om andere projecten mee te kunnen financieren.

De oude Grieken en de Romeinen gaven de voorkeur aan wijn. Zij kenden in hun mythologie dan ook wél een god van de wijn en de vreugde (Dionysos en Bacchus), maar geen biergod. Het waren trouwens de vrouwen die instonden voor de productie.

De Grieken leerden door de veroveringen van Alexander de Grote rond 330 v.C van de Egyptenaren hoe ze bier moesten brouwen en zij gaven het dan op hun beurt weer door aan de Romeinen, die bier eigenlijk maar een ondermaatse drank vonden, een drank van de barbaren. 
Er werd zelfs geopperd dat de Germanen (en dan meer specifiek de Galliërs, jawel, onze contreien) zo verzot waren op de drank dat het eenvoudiger was om hen daarmee te verslaan dan met wapens. 
Iets waar wel wat waarheid zal ingezeten hebben want ‘als de drank is in de man, …’

Omdat het geen liefhebbers waren, wil echter zeker niet zeggen dat de Romeinen totaal geen bier dronken. 
Neen, zeker in het noorden van het Romeinse Rijk, waar de wijnranken het minder goed deden en er dus minder wijn verkrijgbaar was, dronken de Romeinen vooral dit brouwsel. 
En ook van de in Engeland gestationeerde Romeinse troepen in de 2e eeuw n.C.. is bekend dat ze graag bier dronken. 


De Romeinen noemden deze bierdrank ‘curmi’ of ‘cerevisia’. 
De laatste term was afgeleid van Ceres, de Romeinse godin van de akkerbouw. Cerevisia is een samenstelling van cera (graan)  en vise (sterkte-kracht).
En vandaar naar het Spaanse ‘dos cervezas por favor’ is natuurlijk maar een kleine stap.

In deze vroegere tijden waren het trouwens de vrouwen die de grootste brouwers waren. 

Van de 8ste tot de 10de eeuw waren het de Vikings die de plak zwaaiden. 

Zij noemden hun bier “Aul”, een naam waarvan het hedendaagse Engelse “ale” is afgeleid. Ook bij hen waren de vrouwen de enige brouwers en volgens hun wetten moest de volledige uitrusting van de brouwhuizen het exclusieve eigendom blijven van de vrouwen. 
Vikingvrouwen dronken samen met de mannen en deden in een dronken trance, de zogenaamde “bragg”, toekomstvoorspellingen dewelke was een belangrijk deel waren van het religieuze leven. Op de bierkroezen stonden magische inscripties om het kwaad af te weren, de “ale runes”. 

In de 9e eeuw bevorderde Karel De Grote de ontwikkeling van het bier in België door elke abdij te verplichten een eigen brouwerij te hebben, en dat in lijn met de heerschappij van Saint-Benoit (6e eeuw) en de zelfredzaamheid van de monniken.

De eerste bedrijven kwamen tot stand en hierdoor kreeg ook de technische vooruitgang een enorme boost. De recepten werden opgeschreven, de verhoudingen waren afgemeten. Zo werd het bier dat men in de abdijen brouwde steeds verder ontwikkeld en geoptimaliseerd.

De oudste brouwerij in de wereld maakt al bijna 1000 jaar bier. 'De Bayerische Staatsbrauerei Weihenstephan' is nog steeds te vinden op de heuvel Weihenstephan, op dezelfde plek waar in 1040 het brouwen begon.


Tijdens de middeleeuwen werd de import van het nieuwe Duitse hopbier de standaard en verdrong het ‘gruutbier’ of ‘gruitbier’.
Gruit was een combinatie van een graanproduct, een kruidenmengeling, geraffineerde hars om te conserveren en een relatief hoog alcoholgehalte. 
Tegenwoordig is brouwerij Palm in Steenhuffel nog één van de enige brouwerijen die dit gruitbier nog brouwt. Ook in Gent wordt nog een Gruutbier gebrouwen. 

Kloosters ontwikkelden zich tot de belangrijkste bierproducenten.
Hier enkele monniken die aan het 'voorproeven' zijn.
 

Er werden bierbrouwerijen gebouwd en het alcoholpercentage nam toe. Bier veranderde in een professioneel gebrouwen massaproduct dat volksdrank nummer één werd. 

Aangezien het bier in kloosters werd gemaakt waar Latijn de voertaal was, is het dan ook logisch dat vele woorden uit die tijd aan het Latijn ontleend werden 

Het woord ‘bier’ zelf bijvoorbeeld is vanaf ongeveer het jaar 1240 onder zijn huidige naam gekend in de Nederlanden en is volgens etymologen een afleiding van het Latijn biber (‘drank’). 
Ook hier, van biber naar het Spaanse ‘beber’ (= drinken) is maar een klein stapje. 

Sommige taalkundigen leggen de oorsprong van het woord ‘bier’ trouwens bij ‘brouwen’. Dat zou immers hetzelfde klinken als het Germaanse begrip bewwu (wat ‘gerst’betekent). 

Er kwamen naast de kloosters ook veel thuisbrouwers, ook voornamelijk vrouwen, die thuis bier maakten met een lager alcoholpercentage. Het hele gezin, ook de kinderen, dronk mee.

Aan het einde van de Middeleeuwen, rond 1500 n.C., verbruikten de Europeanen gemiddeld zo’n 275 tot 350 liter bier per jaar, met regionale uitschieters boven de 400 liter. 
In de Nederlanden lag de consumptie gemiddeld op 300 liter per persoon. 
Ter vergelijking : in 2018 was dit gemiddeld 78 liter per persoon.

Belangrijk feit is ook dat na de Zwarte Dood (1347-1352) steeds meer mensen bier gingen drinken omdat dit zuiverder was dan water en meer weerstand zou bieden bij pandemieën, dat was trouwens al ‘bewezen’ door de Egyptenaren. 
Waar men tegenwoordig tijdens de covid-19 pandemie dus het drankgebruik tracht in te dijken, werd het door de jaren heen eigenlijk meer gepromoot als hét middel tegen ziekte. 

En bovendien … het was ook een hulpmiddel om het plegen van zonden te kunnen vermijden. 
In de tijd van de Reformatie (vanaf 1517) sprak de Duitse hervormer Maarten Luther zich heel positief uit over bier:
Wie bier drinkt, valt snel in slaap. Wie lang slaapt, zondigt niet en wie niet zondigt komt in de hemel. Laten we dus bier drinken.”

Vóór de 16e eeuw bestonden er naast de kloosters, de abdijen en de hoeves van gastvrije boeren enkel herbergen, logementen en taveernes die gericht waren op het aanbieden van eten, een rustplaats en eventueel ook een onderdak aan reizigers.  
Ook de eigen stadsbewoners konden deze herbergen bezoeken voor een hapje of drankje, hoewel men het toen dus zeker nog geen ‘café’ noemde. 
De naam herberg komst van de woorden ‘her’ (= leger, heer) en ‘berg’ (= bergplaats) … wat de lading natuurlijk wel dekt want veel van de reizigers waren rondtrekkende legers.

Herbergen werden dan ook gevestigd op belangrijke handelsroutes, plaatsen waar veel reizigers langs kwamen. Ze beschikten meestal over stallen voor de paarden van ruiters en (post)koetsen. Vaak kon hier ook van paarden worden gewisseld. De wachttijd werd door de reizigers gebruikt om iets te nuttigen. 
Een stal waar men met koets en al naar binnen kon staat bekend als een doorrit.

Zo kennen we in Aalst bijvoorbeeld ‘De Borse van Amsterdam’, die lag op de handelsroute Rijsel- Amsterdam (Zoutstraat-Kattestraat).


Over de Borse is HIER meer te lezen. 

De Herbergen bestonden uit een gelagkamer, waar gegeten en (vooral) gedronken werd. 
Daarnaast was er ook een ruimte voorzien waar kon geslapen worden. Dat waren meestal geen aparte kamers maar een gemeenschappelijk slaapvertrek, een beetje te vergelijken met wat nu een jeugdherberg is geworden. 
Naarmate de mensen welvarender werden, werden er ook aparte ‘gasten’kamers ingericht wat uiteindelijk resulteerde in speciaal daarvoor gebouwde voorzieningen, namelijk hotels.

Middeleeuwse steden, zoals Aalst, die na zonsondergang de stadspoorten sloten, bouwden ook buiten de stadsmuren stadsherbergen waar eventueel ‘late’ reizigers de nacht alsnog veilig konden doorbrengen. 
Zo kende men koetsiersherbergen, die vooral bedoeld waren voor doorreizende mensen te paard, en uitspanningen waar men de rijtuigen van nieuwe paarden kon voorzien. 

Het beroep van 'herbergier' was toen een eervol beroep en hij nam dan ook vaak een vooraanstaande plaats in het stadsbestuur in. Hij zag en hoorde immers veel en wist dus als geen ander wat er leefde onder de bevolking.
Er was een erecode en er bestonden natuurlijk ook voorschriften om het beroep te mogen uitoefenen. In ‘de gedachte der costumen van Aalst’ uit 1618 staat te lezen dat herbergiers mensen dienen te zijn “van goede estime ende eerlicke conversatie” 
Een goede 'Oilstjerse' herbergier moest hem 'oon de wet van Zjauk aven' (= had zwijgplicht) 

Er werd een grote waarde gehecht aan de eed van de herbergier, zo ook door de overheid.
In discussies, bijvoorbeeld rond dobbelspelen of over de geldigheid van een contract, waar normaal het principe van ‘unus testis, nullus testis’ gold, was dat niet het geval voor een getuigenis van de herbergier.
Dat príncipe (het Latijn voor ‘één getuige, geen getuige’) bestond erin dat indien men voor een bepaald feit maar één getuige had, deze getuigenis niet rechtsgeldig was. Men had er dus minstens twee nodig. 
Dit geldt trouwens tegenwoordig nog steeds voor de journalistiek, waar men een feit niet mag openbaren vooraleer er verschillende onafhankelijke bronnen (getuigen) geraadpleegd werden. 

De herbergier was in dergelijke gevallen vaak een belangrijke getuige, en zijn getuigenis werd dan ook meestal als ‘de juiste’ aangenomen, al was dat natuurlijk zeker niet altijd de meest objectieve.
Voor de overheid diende de herbergier daarenboven het aanzien en de integriteit van de herberg te bewaren om op die manier de rust in de gemeenschap te kunnen behouden.

Op het platteland hadden sommige herbergen sinds mensenheugenis ook een functie als vierschaar of wethuis. 
Pas na de Belgische onafhankelijkheid kwam er geleidelijk een scheiding tussen 'het café' en 'het gemeentehuis', een evolutie die pas volledig afgerond werd in de 20ste eeuw. 
Zelfs na de officiële splitsing behielden cafés wel nog hun gemeenschapsfunctie door het houden van openbare verkopen, door een spaarkas in te richten, en door de lokale verenigingen die de achterzaaltjes konden gebruikten als vergader- of speelruimte. Ook menige politieke meeting werd in cafés georganiseerd, en politici gaven er ook vaak hun ‘zitdagen’. De stap naar de herberg was immers minder groot dan naar een officieel gebouw zoals een stadhuis.

Ook de kooplieden hadden een groot vertrouwen in de waard. Zij vertrouwden vaak hun koopwaar toe aan de herbergier om deze op te slaan of zelfs om deze in hun naam te verkopen als ze verder moesten reizen.
En … waar handel is, is er natuurlijk ook illegale handel. 
Ook in de smokkelhandel speelde de waard dus zeker ook wel een hoofdrol, niet het minste bij de
brandewijnsmokkel, die een enorme groei kende in de 18e eeuw 

In de 15de en 16de eeuw zetten ook de gildenhuizen en schuttershoven hun zalen open voor vooraanstaande burgers en op die manier ontstond er een sociaal onderscheid in het klantenbestand tussen de bierhuizen (of ‘tapperijen’) enerzijds en de gildehuizen en schuttershoven anderzijds.
Hier zien we nog een brouwerij uit de 16e eeuw.


Halverwege de 17e eeuw kenden we dan de opmars van de koffie in Europa

De eerste koffiehuizen ontstonden en werden gretig bezocht door de meer welgestelden uit de stad.
Hierdoor is men ook de ‘chiquere’ term ‘café’, het Franse woord voor koffie, gaan gebruiken. 

Koffiehuizen vestigden zich in de mondaine wijken van het stadscentrum. Hun klanten eisten extra comfort en de gasverlichting, rijk gedecoreerde interieurs met spiegels, sierpilasters en decoratief stucwerkplafonds moesten voldoen aan hun strenge verwachtingen. Deze koffiehuizen zullen zich later doorzetten in het stedelijk fenomeen van het ‘Grand café’.

Geleidelijk aan werd het aanbod aan dranken uitgebreid en anderzijds gingen ook kroegen, tapperijen en bierhuizen zich ‘café’ noemen. Dat klonk immers veel beter …

Er werd toen natuurlijk ook wijn gedronken, al gebeurde dat in mindere mate. Wijn werd voornamelijk door de rijken gedronken en dan meestal nog bij speciale gelegenheden. 
Bier werd door iedereen en bij iedere gelegenheid gedronken en was volksdrank nummer één.

In sommige steden kende men op het einde van de achttiende eeuw het hoogtepunt van de bierconsumptie. 
Daarna volgde een periode van algemene, heel lichte daling van het biergebruik, maar de consumptie van gedistilleerde dranken daarentegen kwam wel in de lift te zitten. 

Er werden steeds meer jenevers en brandewijn gedronken,  het succes daarvan was in het algemeen te wijten aan de lagere prijs in vergelijking met bier, voor een gelijk volume alcohol. 
En er waren ook minder wetten rond deze alcoholsoort. De taksen lagen lager ten opzichte van de taksen die op bier golden en voor de herbergier zelf was het heel interessant dat ze langer goed bleven en dat ze in de opslag minder plaats innamen voor hetzelfde alcoholgehalte. 
Dit maakte de gedistilleerde dranken dan ook heel aantrekkelijk voor personen zonder veel kapitaal die toch een drankhuis wilden open houden, meestal omdat ze de extra inkomsten nodig hadden. 

De herbergnaam werd aangeduid door een uithangbord dat aan de gevel van de herberg ging. 
Toch waren er verschillende voorbeelden waar de naam van de herberg verschilde van wat er op het uithangbord stond aangegeven. De naam kon bijvoorbeeld veranderd zijn door een nieuwe uitbater, maar net iedere herbergier deed de moeite om het uithangbord aan te passen.
Het aanpassen was dan ook een heel omslachtige bezigheid. 
Men moest via officiële weg immers een nieuwe naam en uithangbord aanvragen en de overheid had de eindbeslissing. Een procedure die heel lang kon duren en daarom waren er veel uitbaters die de herbergnaam enkel officieus veranderden.  

In de telling van de herbergen uit 1779 passeren 3333 herbergen en brandewijnhuizen de revue in het graafschap Vlaanderen.  
De volgende namen zijn de tien meest voorkomende met de vermelding van het aantal keer dat de naam voorkomt in de telling.

- De Swaene (swaentien, drie swaentjens,…) 114
- De Croone (keysers croone, blauwe croone,…) 109
- De Leeuw (rode, zwarte, witte, gouden, gecroonde) 81
- Den Hert (vliegende) 61
- St. Hubrecht, Hubert, Hubertus 60
- St. Sebastiaen (st.sebastiaenshof) 59
- De Dry Coningen 58
- De Sterre 47
- Den Engel 35
- St. Joris 32

Zeer opvallend is dus dat doorheen het graafschap Vlaanderen vaak dezelfde namen terugkomen. Er was dus bij de naamgeving duidelijk een belangrijke rol weggelegd voor tradities. Zo valt het bijvoorbeeld op dat de naam De Swaene zo vaak terugkomt en zo verspreid is. Deze naam komt ook in Nederland vaak voor en in Engeland is ‘The Swan’ ook al een zeer verspreide herbergnaam. 

Wat ook opvalt in deze ‘top tien’ is dat er drie heiligennamen in voorkomen. 
Dit had vaak te maken met het feit dat er de aanwezigheid van een gilde was (Sint-Sebastiaen, Sint-Barbara, Sint-Joris).
In andere gevallen had het te maken met de patroonheilige van de gemeente of van de herberg zelf. 

Het feit dat er ook veel namen zijn met het cijfer 3, wijst op het ‘magische getal drie, het getal dat twee andere samenbindt, bijvoorbeeld het mannelijke, het vrouwelijke en het kind.
Volgens de geometrie is de driehoek trouwens de vorm die structuur geeft. En structuur geeft op zijn beurt veiligheid en controle. 
Al het goede komt in drie” en “Driemaal is scheepsrecht’ wijzen hier ook op. 

Later kwamen ook plaatsbepalingen voor in de naamgeving : ''t Hoeksken', 'Onder den toren', ''t Steenweg', ... en stadsnamen 'Wembley', 'Stad Antwerpen', ...
Ook namen van clubs : "In de reisduif', 'de sjotters', ...

In Noordwest-Europa was bier eeuwenlang de dagelijkse dorstlesser, aangezien het niet veilig was om water te drinken. 
Om bier te maken werd het – onzuivere - water eerst gekookt en daarna gefermenteerd, waardoor het een veilige en tegelijk voedzame drank werd. Bier hoorde dan ook bij de dagelijkse voeding van de bevolking. 

Het huishouden, waaronder dus ook het zorgen voor spijs en drank, was sedert mensenheugnis de taak van de vrouwen.
Elke vrouw werd dan ook geacht te kunnen brouwen om haar gezin van het dagelijkse bier te voorzien. Dat 'gezinsbier' was een laagalcoholisch brouwsel van maximaal 1,5 vol.% , dat door het hele gezin gedronken werd, ook door de kinderen. 
 
De vrouwen brouwden thuis vaak grotere hoeveelheden dan hun gezin nodig had. Het ‘teveel’ konden ze dan verkopen. Er waren er trouwens die heel bedreven werden in het brouwen, en die hun bier dan ook op een meer commerciële manier aan de man begonnen te brengen. 

Zo ontstonden in de 19e eeuw dan ook ‘de bruine kroegen’, een soort huiskamerkroegen waarmee de vrouwen een extra centje konden bijverdienen. 
Deze formule bleek een groot succes te zijn. Meer en meer mensen richtten hun voorkamer in als een plaats waar anderen iets konden komen drinken, en in Vlaanderen was op het einde van de 19e eeuw maar liefst één op de zes huizen omgevormd tot zo'n drankhuis.

De oorspronkelijke opzet van de ‘bruine kroegen’ is in de loop der jaren natuurlijk veranderd. 
Deze werden later immers op écht professionele wijze uitgebaat, en een café moest dan ook voldoen aan verschillende regels en eisen. De typische inrichting echter, met kleedjes op de tafels en lampjes aan de muur, die bleef wel bestaan.

In 1842 werd in Pilzen, Tsjechië, door brouwer Josef Groll het pils uitgevonden, wat ook bekend staat als gouden lager pils of pilsner. Pils is een biersoort die tot stand komt via ondergisting en niet door bovengisting. Pils wordt ook wel lager genoemd, omdat het bij lagere temperaturen, namelijk tussen 8 en 15 graden Celsius, vergist wordt. 

Het eerste bier in een fles werd verkocht in 1850. Tot die tijd gingen mensen met een emmer naar de herberg, waar die gevuld werd.
Hier een afbeelding van een dergelijke bieremmer.
 

In sommige brouwerijcafés wordt die traditie trouwens nog steeds in ere gehouden.

Omstreeks 1880 ontstonden naar Duits voorbeeld ook de "Bierhallen".
Dat waren grote zalen, versierd met veel marmer en spiegels, die gespecialiseerd waren in het importeren van het lichte soort bier afkomstig ... uit het Boheemse industriestadje Pilsen … 
Het gebruik van ‘de pils’ was definitief gelanceerd. 

De grootste vrees van de overheden, zowel de steden als de kerk, in de loop der jaren was dat het herbergleven de gemeenschap zou kunnen ontwrichten en extra zou belasten. 
Mannen die hun loon in de herberg opdronken of opgokten en handelaars die onder invloed van drank onbetrouwbare contracten afsloten, konden een gezin vaak heel snel in financiële problemen brengen.
Daarbij kwam nog dat gezinnen in geldnood dreigden van de armenzorg te moeten gaan leven, wat  zorgde voor extra kosten voor overheid.

Nog een andere grote vrees die de overheid had, bestond uit de criminaliteit die verbonden was met het leven in de herberg. 
De overheid ging er van uit dat de herberg één van de voornaamste plaatsen was waar vechtpartijen, moord en doodslag voorkwamen.

Daarom werden in de loop der jaren verschillende initiatieven genomen om het niet zover te laten komen.

Zo besliste men op 7 oktober 1531 bijvoorbeeld dat alle feesten en kermissen slechts één dag mochten duren en dat ze allen op dezelfde dag moesten plaatsvinden. 
Op huwelijksfeesten mochten niet meer dan 20 genodigden zijn. 
Er mocht ook niet getapt worden tijdens goddelijke diensten op zon- en feestdagen en ‘herberg houden’ mocht enkel binnen de dorpskern. 

Ook kansspelen vormden een belangrijk onderdeel van het herbergleven dat de overheid nauwlettend in de gaten moest houden. In 1619 bestond er reeds een taks op speelkaarten en dobbelspelen, want het grote probleem was dat mensen die het al niet te breed hadden hun weinige geld dan ook nog eens gingen verspelen aan allerlei kansspelen.

De herberg werd door de moralisten aanschouwd als plaats van verkwisting en overdaad en waar in 1619 dus nog een taks werd opgelegd werden in 1704 alle dobbel- en kaartspelen helemaal verboden. Diegene die de overtreders aanbracht mocht zelf de boete bepalen, een boete die minimum vijfhonderd gulden moest bedragen. 
De aanbrenger kreeg van dit bedrag de helft en hij bleef anoniem. 
Herbergiers die de spelers toch toelieten in hun herberg riskeerden naast een boete van 600 gulden ook nog een verbod elders een herberg te mogen beginnen.

Vanaf 18 maart 1683 werd het verplicht voor de lokale overheden om een lijst op te maken met naam en ligging van de herbergen binnen het dorp. 
Er mochten geen  herbergen meer worden open gehouden buiten de dorpscentra en de drukke wegen en afgelegen herbergen moeten gesloten worden. 
Er mocht geen bier geschonken worden tijdens de goddelijke dienst op zon-en feestdagen en ambtenaren mochten geen herberg houden, noch bier leveren aan herbergen.

Op 21 juli 1779 volgden opnieuw nieuwe regels.
Ieder dorp diende toen bij het Hoofdcollege van haar kasselrij een lijst binnen te brengen “van alle de herbergen, aubergien ende brandewijnhuizen hunnen jurisdictie met uytdrukking der naemen van de herbergiers, van de uythangberders, ende van de situatie der herbergen midtsgaeders met wiens permissie ende ’t sedert wanneer dezelve zijn geërigeert geweest”.

De hoofdschepenen van de Hoofdcolleges moesten beslissen welke herbergen gesloten moeten worden.
Er werden verplichte sluitingstijden ingevoerd. In de winter (van oktober tot maart) moesten ze om 20 uur sluiten, in de zomer (van april tot september) één uur later.
De koster moest elke avond de avondklok luiden, wat het sein was om de herbergen te ontruimen.

Verder bleven de oudere regels omtrent het verblijven en tappen in de herbergen tijdens de goddelijke diensten behouden en was het kinderen verboden in de herbergen te verblijven. 
Er mochten geen schietwedstrijden meer georganiseerd worden tenzij door erkende schuttersgilden, en er mochten voortaan slechts twee kermissen georganiseerd worden, de ene ter herdenking van de kerkwijding, de tweede op het naamfeest van de patroonheilige van de parochie.

In 1816 kenden we in Aalst de stichting van brouwerij 'De Lelie' door familie De Gheest aan de Zoutstraatpoort (de latere Kalfstraat). 

In 1859 richt August Van de Schueren brouwerij De Vos / Brasserie du Renard op aan de Zeebergbrug. 

Een lijst van de Aalsterse brouwerijen staat onderaan dit artikel. Een lijst van alle Aalsterse cafés is echt onbegonnen werk. 

Op het einde van de 19de eeuw ontstond ook de gewoonte om met opmerkelijke gevels de aandacht van de klanten te trekken. De gedecoreerde houten pui-omlijsting die 50 jaar eerder de winkelbouw reeds gewijzigd had, kwam nu ook aan bod in de herbergen. Niet alleen lieten de puien een maximale hoeveelheid licht binnen, ze boden gasten ook de mogelijkheid naar buiten te kijken.

De Belgische 'Wet Vandervelde' uit 1919, die sterke drank in cafés verbood, moest het alcoholisme onder de verpauperde bevolking tegengaan. De bieren daarentegen kregen wel een hoger alcoholpercentage. 

De ‘Wet betreffende de slijterij van gegiste dranken’ van 29 augustus 1919 bepaalde ook de minimum oppervlakte en hoogte van drankgelegenheden.  
Cafés geopend na 1912 moesten een gelagzaal hebben met een minimum oppervlakte van 30 m² en een hoogte van minimaal 3 meter. 
Drankgelegenheden geopend voor 1912 moesten vanaf 29 augustus 1924 een gelagzaal hebben met een minimumoppervlakte van 25 m². 

Er moesten dus op sommige plaatsen nieuwe cafés opgebouwd worden om aan deze nieuwe regels te kunnen voldoen. 
Dat gebeurde vooral in Jugendstil- en later Art decostijl, en hiermee werd het verschil tussen kroeg en café écht gemaakt :  de kroeg voor het volk, het café voor de middenklasse.

In België noemt men een café ook wel staminee, een woord dat niet is afgeleid van 'Está mineta' ("Er zijn meisjes") ... 
Huh ? 
Wel, het zat zo.  In de 16e eeuw trok het katholieke Spaanse leger in de Lage Landen (België, Nederland, Luxemburg en bepaalde delen van Noord-Frankrijk) ten strijde tegen het oprukkende protestantisme. 
De Spaanse soldaten, onder leiding van Alva, zouden vooral uitgekeken hebben naar hun verblijf in  herbergen waar het aangenaam vertoeven was door de lekkere dranken, heerlijke maaltijden en gezellige sfeer. De sexy serveersters waren natuurlijk een extra attractie. Dat zou dan ook de reden geweest zijn waarom ‘Está Minetta’ (er zijn meisjes) eigenlijk de codenaam was voor de betere herbergen ...

... Fake news !!!... 

Vanwaar deze 'kwakkel' komt ?  Uit Aalst natuurlijk ... !
Het was immers onze eigen Louis Paul Boon die deze mythe in de jaren '60 gelanceerd heeft in één van zijn cursiefjes die verschenen in het dagblad 'Vooruit'.
Volgens hem was het Spaans voor 'meisjes' 'mineta', wat helemaal niet klopt. 
Het dichtst in de buurt komt het Franse woord 'minette' (= een poesje ... koosnaampje voor de meisjes?)
 
Wat dan wel de waarheid is ? 

Wel .... 'Estaminet' is een ondertussen in onbruik gerakend Belgisch woord (zowel Vlaams als Waals) voor café, kroeg, herberg. 
In Noord-Frankrijk (onder andere Frans-Vlaanderen) en in Vlaanderen is het nog steeds in gebruik, alhoewel we hier meestal het woord 'stamenee' of 'stamenei' gebruiken. 
Het woord is van het Picardisch in het Waals en zo in het Vlaams terechtgekomen en was oorspronkelijk 'een ruimte met zuilen waar men bij mekaar kwam'. Het Waalse 'stamon' betekent stijl, staak.

In 1998 waren in België nog ongeveer 25.100 cafés. Sindsdien is een dalende trend waarneembaar in het aantal cafés. Eind 2005 waren er ongeveer nog 19.300 cafés gevestigd. Als uiting van de Belgische biercultuur zijn in veel cafés talrijke (speciale) biersoorten te krijgen.

Vanaf 30 juni 2011 geldt er een algemeen rookverbod in de Belgische horeca, tenzij in cafés die een aparte rookkamer met afzuiginstallatie hebben.
'ne sanderjei' of 'sandrijei' ga je er dus niet meer vinden. De 'schramoeille' (= asresten) moet je dus in een zandbakje buiten deponeren. 

Overeenkomstig de klandizie die de eigenaar wil trekken en de manier waarop hij zijn café presenteert, zijn er verschillende 'soorten' cafés ontstaan. Het onderscheid wordt vooral gemaakt door de inrichting, het doelpubliek, het personeel en de muziekkeuze. 
Zo kennen we ondertussen volgende soorten ‘café’s en bars :

Après-skihut: bootst de sfeer van een après-ski na dmv inrichting en muziek, bv de ‘Moose Bar’.
Biercafé: een café gespecialiseerd in ambachtelijke bieren bv 't Apostelken.
Bodega: een wijnbar.
Brasserie: een café waar maaltijden aangeboden worden met vaak snelle bediening.
Bruin café: ouderwets ingericht café met schaarse verlichting en veel hout in de inrichting.
Cocktailbar: specialiseert zich in cocktails. Modern, met veel glas, bijvoorbeeld ‘Bailar’.
Countrybar / Western Saloon: een in wildweststijl ingericht café.
Danscafé: een café met dansvloer.
Eetcafé: een café met in het begin van de avond geopende keuken.
Grand Café: groot laagdrempelig café met een zekere uitstraling, vaak met een leestafel.
Hotelbar: maakt deel uit van een hotel en is soms langer open dan normale cafés.
Internetcafé of cybercafé: een plaats waar men tegen betaling op een computer kan internetten.
Irish pub : een café dat zich als Iers presenteert en waar vaak Guiness (tapbier) geschonken wordt. 
Kabberdoesj : een café waar prostituees aanwezig zijn. Het woord komt eigenlijk van het franse ‘cabaret douze’. In de 19 de eeuw werden in Frankrijk de herbergen cabarets genoemd. Deze werden opgedeeld in categorieën. Categorie 12 (douze) was de laagste categorie. Merkwaardig is dat het Frans het woord cabaret ontleend heeft aan het Middelnederlands en dit reeds in de 13 de eeuw, opgetekend als tenir kabaret een goedkope herberg, een gaarkeuken houden (1275). 
In het Middelnederlands werden de varianten cabaret, caberet en cabret gebruikt in de betekenis van taverne, goedkope herberg, goedkoop restaurant. Deze woorden werden in de middeleeuwen ontleend aan het Oudpicardisch camberete, dat overeenkomt met het Frans chambrette kamertje (ca. 1190), hieruit ontstond ook het Nederlandse woord kamer. En kameren … tja …
Karaokebar: een café met karaokefaciliteiten.
Loungebar: een café met moderne inrichting waar men kan loungen bij cocktails en loungemuziek, bijvoorbeeld ‘Coaster’ 
Pop-up café: een tijdelijk café (meestal een aantal maanden) op een originele locatie.
Shishabar of shishalounge: waar waterpijp gerookt kan worden. Richt zich vooral op mensen van Noord-Afrikaanse, Arabische en Turkse komaf.
Tikibar: een café dat zich als exotisch presenteert en waar veel cocktails op de kaart staan.

In televisieseries en strips zijn ook vaak stamgasten te vinden. Zo speelt bijvoorbeeld de Amerikaanse televisieserie Cheers zich vrijwel geheel af in een café, zitten de ‘Friends’ ook dikwijls in het café en hangt men bij FC De Kampioenen ook wel vaak aan de toog voor ‘een dagschotel’.
De familiale onderneming Brouwerij Martens lanceerde trouwens samen met Eén en Skyline Entertainment een bier om de release van de Kampioenenfilm ‘Jubilee General’ te vieren.
Na 25 jaar F.C. De Kampioenen ligt 'de Dagschotel' vanaf maandag 20 juli 2015 dus letterlijk in de winkel. 

Een glas drinken op een terrasje is al jaren lang dé manier om te genieten (en te blijven genieten) van een heerlijk rustmoment. 
Kort na de Eerste Wereldoorlog doken in Parijs de eerste terrassen op. Het waren plaatsen waar men even de tijd nam om rustig te genieten van het moment en het leven in de stad gade te slaan. Een open en tegelijk besloten plek om te praten of weg te dromen, alleen, met vrienden of collega's.

De terrasjestrend bleef uiteindelijk voortbestaan, hoewel het sociale aspect ervan echt wel typisch Belgisch en Frans is. Ja, je vindt overal ter wereld terrassen, maar wie goed kijkt, ziet dat ze vooral bevolkt worden door toeristen.

Ook het carnaval was vooral vroeger opgebouwd in en rond de cafés in Aalst. 
Daarom wil de stad dat de feestvierders niet alleen op de Markt blijven, maar ook carnaval gaan vieren in de cafés. De acties om de lokale middenstand te steunen gaat reeds enkele jaaren gepaard met een affiche die het ‘kafeiken in, kafeiken oit’ moet promoten.
De affiches bevatten ook een QR-code, waardoor de bezoekers rechtstreeks op het digitale stadsplan terechtkomen en zo gemakkelijker de deelnemende cafés kunnen vinden.

Een typisch Aalsters bier dat de laatste jaren opnieuw aan een tijdelijke carnavalsopmars bezig is, is de Safir
Over dit biertje, het ontstaan en het verdwijnen ervan, is HIER meer te lezen. 

In 2013 sloot in alle stilte het zogenaamde ‘oudste cafeetje van Aalst’ … Den Biekorf in de Kerkstraat.
Na enkele jaren leegstand heropende in 2017 ‘Oathentique’ … Geen gewoon café waar ze jupiler en cola serveren ditmaal, maar wel een 'haverbar' waar haverbier, -wraps, -pannenkoeken en haverballetjes in tomatensaus geserveerd werden ... een eetcafé dus … dat intussen opnieuw veranderd is naar ‘De Biekorf’.

Een lijst maken van alle cafés is onbegonnen werk ...
Hier een lijst van de brouwerijen die Aalst gekend heeft. 
 
1a. Brasserie et Malterie Alostoises (Dirk Martensstraat) van 1899 tot 1914 

2a. Brasserie Burny-Antheunis (Van Wambekekaai) van 1892 tot 1895 
2b. Brasserie Burny frères tot 1924 
2c. Brasserie Burny frères S.A. tot 1936

3a. Brasserie Fraçois Burny-Burny (Gheerardtslaan) van 1892 tot 1899 
3b. Brasserie Burny frères et soeurs tot 1900 
3c. Brasserie François Burny tot 1903 
3d. Brasserie Burny enfants tot 1908 
3e. Brasserie Joseph Burny tot 1909 
3f. Brasserie R.Blanckaert tot ca.1921 

4a. Brasserie Camu frères (Geraardsbergsestraat 27) van 1905 tot 1906 
4b. Brasserie Gaston Camu (inactief tot 1922) tot 1925 

5a. Joseph De Blieck, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche (Boudewijnkaai 5) van 1899 tot 1922 
5b. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche tot 1925 
5c. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre” tot 1938 
5d. J. De Blieck, Brasserie-Malterie “Le Tigre” tot 1940 
5e. J. De Blieck & Fils, Brouwerij-Mouterij  p.v.b.a. tot 1957 
5f. Brasserie J. De Blieck & Fils, SPRL tot 1968 
5g. Brasserie J. De Blieck, SPRL. tot ca.1974 

6a. Brasserie R. De Gheest (Kalfstraat 3) van 1892 tot 1899 
6b. Brasserie Léon De Meeter tot 1900 
6c. Brasserie De Gheest tot 1914 
6d. R. De Gheest-De Wolf, Brasserie “La Lys” tot ca.1926 
6e. Brasserie De Gheest S.A., Brasserie “La Lys” tot 1940 
6f. Brasserie De Gheest S.A./Brouwerij De Gheest NV tot 1979 

7a. Brasserie J. De Meeter (Denderstraat 36) van 1899 tot 1901 
7b. S.A. Brasserie “Le Lion Blanc” tot 1902 
7c. Brasserie J. De Meeter tot 1903 
7d. E. De Ketelaer-Verstraeten, Brasserie l’Union van 1910 tot 1914 

8a. Brasserie Léon De Meeter (Dendermondsesteenweg) van 1904 tot 1908 

9a. F. Druwé, Brasserie “St.-Antoine” (Fabriekstraat 3) van 1899 tot 1908 

10a. Brasserie Hospices civils (rue Ecartée  ) van 1899 tot ca.1921 

11a. Brasserie “Le Lion d’Or” S.A. (inactief) van 1899 tot ca.1899 

12a. Brasserie Max Moens (Molendries 17) van 1899 tot 1903 
12b. Brasserie Max Moens-Van Assche tot ca. 1921 

13a. Albert Monfils, Brasserie “La Cloche” van 1902 tot 1940 
13b. A. Monfils, Brouwerij “De Klok” (inactief) tot 1944 

14a. Société coopérative “Les Trois Clefs” van 1910 tot 1923 
14b. Société coopérative “Les Trois Clefs”, Van Guiderdueren tot 1929 

15a. Brasserie A. Van Assche-Deconinck van 1892 tot 1895 
15b. Brasserie Van Assche et Cie tot 1899 

16a. Brasserie Fr. Vande Maele (Oude Dendermondsesteenweg 74) van 1892 tot ca.1908 
16b. Société coopérative “Le Coq” tot ca. 1924 
16c. Van den Ameele “Brasserie Le Coq” tot ca. 1924 
16d. Van Besien, “Brasserie Le Coq” (inactief tot 1925) tot 1926 

17a. Brasserie A. Vanderschueren (Brabantstraat 36, inactief tot 1956: Alfred Nichelstraat 36) van 1892 tot 1895 
17b. Vanderschueren fréres, Grande Brouwerij “Le Renard” tot 1906 
17c. A. Vanderschueren, Grande Brasserie “Le Renard” tot 1926 
17d. Brasserie et Malterie Zeeberg, anc.firme A. Vanderschueren tot 1937 
17e. Brasserie et Malterie Zeeberg S.A. tot 1940 
17f. Brouwerij-Mouterij Zeeberg NV/Brasserie-Malterie Zeeberg SA tot 1976

18a. Brasserie Léopold Van Wassenhove (Geraardsbergsestraat 22) van 1899 tot 1901 
18b. Brasserie Adéle Van Wassenhove tot 1905 
18c. Brasserie Adéle Van Mol-Van Wassenhove tot 1925 
18d. Brasserie Van Mol-Van Wassenhove Vve. Tot 1940 
18e. Van Mol VVE, Opvolger C. Huylebroeck, Brouwerij 'De Kroon' tot 1954 

Na het lezen van dit artikel hebben jullie het wel verdiend ! 
Drink er eentje mee met deze middeleeuwse monnik (die zich dat geen twee keer laat vragen)


Bronnen : 

De Morgen 6/7/2018
horecaplatform.be 17/2/2020
Historiek.net / Rudi Schrever
belgibeer.com
Catawiki
bieratlas.nl
monk tasting wine from a barrel - Livres dou santé 13e eeuw
duckske.be
historianet.nl
weekend.knack.be
HLN 13/9/2018
‘Bierkenner word je zo’ (2018) van de Franse bierkenner Guirec Aubert 
inventaris.onroerenderfgoed.be
Scriptie licenciaat geschiedenis van Peter Vanhee (UGENT 2006-2007)
Het bier in het volksleven, 1977, Verstappen J