Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 9 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - De Heilige Geestkapel

Jarenlang een doorn in het oog van de Aalstenaars, maar nu toch opnieuw een mooiere omgeving : de Kattestraat en dan vooral de omgeving omtrent de Heilige Geestkapel.
tekening van Arthur Thybaert
De Heilige Geestkapel is van oorsprong het oudste kerkelijk gebouw in Aalst
Het is zelfs nog tien jaar ouder dan de monumentale Sint Martinuskerk.
Verwaarlozing, plunderingen en uiteindelijk ook nog eens een hevige brand deden het mooie gebouw bijna helemaal wegkwijnen.

Het was al jarenlang een doorn in het oog en de commerciële aantrekkelijkheid van de Kattestraat zou er onder te lijden hebben. In 1980 werden het ernaast gelegen meisjesweeshuis en oudevrouwentehuis al gesloopt en ook het jongensweeshuis en het oudemannentehuis werden definitief naar de geschiedenis verbannen.
Plannen voor een nieuw winkelproject botsten jarenlang onverzoenbaar met het gebouwtje tot men toch tot een akkoord kwam.
In de kapel bevindt zich nu een kledingwinkel.

In de Kattestraat als 'zorgstraat' bevonden zich onder andere :  

- de Heilige Geestkapel  
- links het Meisjesweeshuis, het zogenaamde "Maegelyn" (sinds 1718) en 
- rechts het voormalige Heilige Geesthuis, later Oudevrouwenhuis
- tegenover het Jongensweeshuis en
- het voormalige oudemannenhuis

HIER : meer info over de vrouwen : het meisjesweeshuis en het oudevrouwenhuis
HIER : meer info over de mannen :  armenwerkhuis >  jongensweeshuis en het oudemannenhuis

Bij de bespreking over de Zorgstraat begin ik met de Kapel zelf.

De Heilige Geestkapel 

In 1913 kreeg ‘het kapelleken’ een enorm compliment van De Volksstem.

Het Heilig Geestkapelleken! Hoe velen zullen verwonderd opkijken! Men had wel een vaag vermoeden dat zoo iets bestond, doch ’t was er al mee.
Welnu, wij nodigen alle kunstminnaars uit (en ze zijn talrijk in Aalst) het overoud gebouw met een klein bezoek te vereren. Eene prachtige herstelling heeft eer een waar pronkjuweel van gemaakt, een wonder van bouwtrant, en schildering

De H. Geesttafel, als instelling voor armenzorg te Aalst, bestond waarschijnlijk reeds op het einde van de 13de eeuw en maakte deel uit van het voormalige Godshuis 'Tafel van de Heilige Geest'.

Het oudst bewaarde renteboek van de H. Geest dateert uit 1351. 
Pas in het renteboek van 1380 wordt voor het eerst ook melding gemaakt van een 'Heilech gfheesthuus' een in het renteboek van 1408 spreekt men van ''s heylichs Gheesthof'.

De oprichting van een eerste kapel wordt in 1368 geplaatst omwille van de passage in het 'Bouc van der Jaerghctiden van den Heyleghe Gheest' \x\X. 1477, waarin staat dat 'Lieven Godevaerts ende Jan zijn zone' in voornoemd jaar een stuk grond schonken waarop 't heilig Gheesthof ende capelle ghefondeert ende geedifficeert' werd en waarvoor zij honderd jaar later nog steeds een jaargetijdemis kregen.

Dank zij opgravingen in april 1989 werd het bestaan van de kapel ook bewezen.

Ook werd er dankzij grondafstand van de buren (Jan Van Eggermonde en zijn vrouw Katheline van den Bruele), een tweede, ruimere kapel opgericht.
Hierdoor zou het eerste gebouw met circa 28 m2  vergroot zijn.

Uit diezelfde opgravingen bleek dat er een as wijziging gebeurde tussen de funderingen van de eerste kapel en deze van de huidige. Daaruit kan men afleiden dat de reeds bestaande bestaande kapel vanaf de grond volledig nieuw werd opgebouwd. Dit zou gebeurd zijn in 1470. 
Deze aswijziging is ook te verklaren door een wijziging van het straattracé.

De gotische H. Geestkapel bleef onaangeroerd tot in 1582, wanneer ze door gereformeerden tijdens de godsdiensttroebelen werd verwoest. De graad van vernieling is bij gebrek aan bronnen niet meer te achterhalen maar zeker is wel dat zij toch redelijk snel kon hersteld worden. Het opnieuw inwijden van de kapel vond plaats in 1584, dat blijkt uit de vondst van een altaarsteentje met dat jaartal erop vermeld.

In de beide zijgevels van de bestaande kapel bevond zich telkens een fel verweerd, gotisch, zandstenen tweelicht. Deze beide raamzones vormden samen met de blinde gevelgedeelten de kern van de middeleeuwse kapel van 1470.
In de blinde gevelgedeelten is ondertussen geen spoor meer terug te vinden van dichtgemetselde tweelichten, hoewel de toen vrijstaande kapel dit toeliet.

Een tweelicht, of bifora is een bepaald type venster dat is onderverdeeld in twee openingen die van elkaar worden afgescheiden door een kolom of zuil. Deze 'bifora' zijn kenmerken voor de romaanse en gotische periode, waar ze veelvuldig werden toegepast in sierlijke gaten van kerktorens of -gebouwen. Hier een voorbeeldje van zo'n tweelicht, met de melding dat dit geen afbeelding is van 'onze' kapel.

Langsheen de ene zijgevel bevond zich lange tijd een 'ganc of poortwegch' van welgeteld 0,83 m breed, die afgesloten werd met een poortje.  
Langs de andere zijgevel bevond zich dan de oudste toegang tot de kapel. 
De deuropening met restanten van een accoladeboogvormig deurportaal in zandsteen bestond eind jaren '80 nog steeds, maar het deurgat werd wel dichtgemetseld met baksteen en opeengestapelde fragmenten van hetzelfde deurportaal .


Terwijl in de 17e eeuw de benaming van 'instelling voor armenzorg van H. Geesttafel', in 'Armenkamer' en vervolgens in 'Bureel van Weldadigheid' veranderd werd, bleef het uitzicht van en de situatie rondom de H. Geestkapel ongewijzigd tot in 1841, toen de godshuisjes naast de kapel werden gesloopt.
In 1807 werd wel het beeld van OLV ter Nood overgebracht van de Karmelietenkerk naar de kapel. Daar ontving men het beeld van de ondertussen afgeschafte kloostergemeenschap met open armen. Men plaatste het boven het tabernakel en weldra ontstond een bloeiende aanbidding van de OLV ter Nood.



Volgens de aanbestedingsakte werd men verplicht om sommige materialen te recupereren voor de bouw van het nieuw vrouwenhuis. 

Het 'Huys des Heylige Gheest' met een schilderachtig binnenhofje tussen de Ridderstraat en de Kattestraat en aanleunend tegen de kapel, werd opgetrokken in neoclassicistische stijl. 
Er ontstond een stijlverschil tussen de kapel in bak- en zandsteen en het witgepleisterde verzorgingstehuis en het straatbeeld liet voortaan een volledig ingebouwde kapel zien.

Aan de straatzijde heeft de kapel een puntgevel met een centraal, spitsboogvormig drielicht en een laatgotisch getinte korfboogpoort. Rechts bevindt zich een laatgotisch wandkapelletje met St.-Annabeeld. De sobere, éénbeukige ruimte van de kapel heeft een houten spitstongewelf.  


Aan de voorgevel was een stadspomp voorzien, waarvan de resten trouwens nu nog steeds te zien zijn. Het jaartal 1767 is trouwens nu nog steeds duidelijk leesbaar.

Ook de naam van de Aalsterse kunstschilder Jozef Meganck blijft onafscheidelijk met het gesticht van de Broeders van Maria verbonden, zij het dan op een heel andere manier.
Petrus Van Nuffel verklaarde in zijn gelijknamig werk over deze figuur het hoe en waarom.

"Omtrent dit tijdstip (1859-1860) verbleef hij geruimen tijd te Aalst, in het gesticht der Broeders van Maria. Hij woonde daar, in de Lange Ridderstraat, als een lid der gemeenzaamheid, want zoo hartlijk en gulhartig hij er ontvangen werd, zoo ongaarn zag men hem naar Brussel weerkeeren.
'Hier zal ik nog komen wonen', zei de schilder dan lachend tot Vader-Overste De Pauw, eene begeerte, die later ernstig gemeend was, doch, door een samenloop van omstandigheden, onbewerkstelligd bleef". 

Meganck kreeg bij de broeders, telkens hij kwam en hoelang hij er ook verbleef, kosteloos inwoon en voeding. Ten einde de brave kloosterlingen hun gastvrijheid te vergoeden, en zijn erkentelijkheid te tonen, heeft hij in 1859 zijn penselen en verfjes meegebracht naar Aalst.
In het gesticht van de Broeders schilderde hij het groot altaarstuk "De H. Familie", hetwelk op 'het hoogauter der kapel' kwam te staan.

Tijdens de uitvoering van dit werk, ontving hij er regelmatig het bezoek van M.F. Brisard-Temmerrnan, een rijke inwoner van de stad die kloostergemeenten en kapellen koninklijke giften schonk. 
Al heel snel ontstond tussen hen een broederband die enkel door de dood verbreekbaar zou zijn. 
Men moet weten dat De Broeders van Maria toen geen Kruisweg bezaten, wat wel een gemis was voor de gemeenschap.

M. Brisard deed onmiddellijk dit werk maken, wat hem 1.200 franken kostte.
In hetzelfde gesticht, waar jarenlang ook de borduurkunst beoefend werd, schilderde Meganck ook nog verschillende medaillons voor processievanen, enz.

In 1860 werd de kapel ook verrijkt met een orgel, door de gekende orgelbouwer Petrus Joannes Vereecken uit Gijzegem vervaardigd.

Sinds 23 januari 1864 woonde te Aalst bij de broeders ook een religieus van de abdij van Dendermonde als "kostkoper" , met name P. Charles Ingels. Deze kreeg, na 12jaar, de toelating elke zon- en feestdag de mis te lezen, en dit als genademaatregel naar aanleiding van het bezoek van de Gentse bisschop Mgr. Bracq aan de stad Aalst van 16 tot 19 juli 1865 en in het bijzonder aan het klooster van de Broeders van Maria op  19 juli 1865. 

In 1893 worden herstellingswerken uitgevoerd aan de voorgevel van de kapel van het Oude Vrouwenhuis volgens de plannen van Julius Goethals, bouwkundige te Aalst. 
Er kwam een nieuwe eikenhouten poort, men verving de stijlen en het hoogveld van een raam, het gebouw kreeg een nieuwe deuromlijsting, glas-in-lood en ijzerwerk. 
Deze werken waren waarschijnlijk bedoeld als aanzet tot omvangrijkere uitbreidingswerken, die een paar jaar later plaats vonden onder leiding van dezelfde bouwmeester, die bekend was om zijn uitgesproken voorkeur voor de neogotiek.

Tussen 1901 en 1909 vond de vergroting van de H. Geestkapel plaats. 

De bestaande kapel werd onder regent De Pratere met een derde uitgebreid. Het koor werd achteruit geplaatst en de oude zijmuren van de kapel werden verlengd. Aan beide zijden werden telkens twee tweelichten aangebracht naar het gotische model van 1470. 
De sacristie tenslotte werd volledig herbouwd en verdubbelde op die manier in oppervlakte.

In 1904 telde de confrérie van de OLV ter nood nog slechts een paar leden en het beeld werd van het tabernakel weggenomen en naast het altaar geplaatst.
In 1909 werd het nog verder naar achter geplaatst. De kledij van OLV en het Kindeken werden voor reparatie weggebracht.
Nog enkele jaren later verdween het beeld volledig uit de kapel.

In 1941 werd het beeld op een stoffige zolder opnieuw ontdekt.  
Hoe het beeld er dan uitzag?

Een fijn besneden Madonnagelaat, met moederliefde neerblikkend op een mollig wicht dat ze in de armen hield. 
Het aangezicht leek wel dat van een zuiders type, wat nog versterkt werd door de nonchalante hoofddoek die een deel van het golvend haar vrij liet.
De zwierige plooien van de tuniek en de rok wezen op een mooi product uit de barok-periode, ontstaan onder Italiaanse invloeden. 
Het - men moet daar eerlijk in zijn - iets minder geslaagde beeld van de kleine 'bambino' was geschonden. Zowel de linkerarm als een deel van de rechterarm ontbraken. Wellicht ging het zelfs over een opzettelijke verminking om het beeld gemakkelijker te kunnen aankleden.
Later heeft men het beeld gerestaureerd.
Niet alleen kreeg het kindje opnieuw twee armpjes, maar de restaurateur was van mening dat hij  Moeder en Kind ieder een gipsen kroon op het hoofd moest zetten.
Ook heeft hij toen het beeld op schreeuwerige manier in de verf gezet. 
Het kunstwerk werd op die manier zo vervormd en verknoeid dat men ging twijfelen aan de authenticiteit.
Door die herstelling werd het kunstwerk eigenlijk een tweede maal verminkt.
Gelukkig was de aangebrachte schade niet onherstelbaar.

Was de vergroting in de kapel duidelijk zichtbaar door drie vloerhoogten van telkens een trede verschil, langs de buitenzijde werd steeds hetzelfde baksteenformaat aangewend en zodanig in elkaar verweven dat zich geen bouwnaad aftekende in het metselwerk. 

De kapel werd volledig neogotisch ingericht met onder meer een houten tongewelf. Op de muren werden onderaan stofimitaties geschilderd. 
Frans Coppejans zorgde voor een triptiek rond het glasraam in het nieuwe koor.

Vanaf 1958 komen alle gebouwen van de Kommissie van Openbare Onderstand in de Kattestraat leeg door verhuis naar andere locaties.

Toen in 1965 de laatste bewoners van het 'oudevrouwenhuis' naar Sint Job trokken, begon de saga van de Heilige Geestkapel. In 1966 werd een aanvraag tot klassering van de kapel ingediend.

In 1969 werd de H. Geestkapel gesloten zonder opname van de inboedel.

Toenmalig voorzitter van de COO (voorganger van het OCMW) Piet Rousseau regelde in maart 1973 het ontwerp van verkoop van het bijna 25 ha groot perceel aan de Brusselse Federale Immobilienmaatschappij voor goed 14 miljoen Belgische Frankskes. Het spel zat nu natuurlijk op de wagen. De gebouwen verloederden, maar na heel wat discussies werd besloten dat de omliggende gebouwen zouden gesloopt worden, maar dat de kapel zelf in 1973 beschermd wordt als monument.
Rasecht karnavalist Pierre De Winter heeft toen in een gestencild mini-brochure zijn originele plannen uiteengezet om een Karnavalsmuseum in te richten in de voormalige H. Geestkapel.

Bij K.B. van 12/11/1975 werd de H. Geestkapel als monument beschermd.

De discussies over de andere - ondertussen ook vervallen - gebouwen bleven echter bestaan. 
Ook de kapel kwam kwam ondertussen zwaar in verval en een brand aan het dak in augustus 1979 bespoedigde de verkrotting zo erg dat de bescherming werd opgeheven. 
De kapel was zwaar gehavend door de brand (vooral het sporendakgebinte uit de middeleeuwen ging volledig verloren) en dat kwam volgens sommigen eigenlijk wel goed uit.

Telkens er aan een of ander historisch dak geprutst wordt, gebeurt er iets. Zo brandde het vorige eeuw in het Belfort, en na de tweede wereldoorlog in de Sint Martinuskerk. En nu dus de H. Geestkapel. Een ongelukje tijdens het werk, noemt men zoiets. Sommige omstaanders maakten de nogal cynische opmerking dat het merkwaardig goed op tijd kwam, dit brandje…

Rechtover de kapel bevonden zich toen de diensten van de heer Roels, schepen van onder andere Cultuur. Het zou logisch geweest zijn dat hetgeen wat uit de brand gered werd, naar daar zou gedragen worden. Dat was niet ver en daar stond alles, voorlopig toch, veilig.
In plaats daarvan  echter trok men met het Mariabeeld uit de nis aan de voorgevel naar het politiebureau. Daar zou het beeld zeker in alle veiligheid staan. Merkwaardig genoeg ‘verloor’ men onderweg twee bijhorende vaasjes. Waarschijnlijk een Aalstenaar die een nog veiliger plaats kende
”.

Wat er ook van zij, de kapel was heel zwaar gehavend.
In December van dat jaar vlogen daarenboven de ruiten en brokstukken door een hevige storm op straat en de resterende muren dreigden in te storten.

Finaal werd met een gedeeltelijke sloping aangevangen (op een zondag !). 

De voormalige gebouwen van het meisjesweeshuis en het oudevrouwenhuis aan weerszijden van de kapel werden in 1980 reeds volledig met de grond gelijk gemaakt. 
De brandschade aan de kapel werd daardoor nog zichtbaarder.
Men sprak al gauw van ‘de schande van de stad’.

De handelaars uit de Kattestraat, die jarenlang opgezadeld geweest waren met de vervallen ex-bejaardentehuizen, hadden nu zicht op de woesternij rondom de H. Geestkapel. Een procedureslag verhinderde echter een nieuwbouw en het stadsbestuur nam het braakliggend terrein in huur om het als parkeergelegenheid in te richten.  Er kwam plaats voor 114 voertuigen en de parking werd opengesteld tegen de feestdagen van 1981.


Het dak werd voorlopig wel hersteld maar de zielige blik op de ruïnes van de kapel bleef.
Die – tijdelijke - parkeerruimte zette schepen De Neve aan het denken.

Hij zag een ondergronds parkeergebouw (toen al), dat toegankelijk zou zijn via de Ridderstraat, met een doorsteek onder de Nieuwstraat door, om zo een ondergrondse parkeergarage onder de Hopmarkt te bereiken, met een uitrit naar het Keizersplein toe.
Dit plan werd al vrij snel aan de kant geschoven, en plannen voor een nieuw winkelproject botsten jarenlang onverzoenbaar met het gebouwtje dat doodgemoedereerd midden op een bouwterrein stond te verkommeren.
Een eerste projectontwikkelaar had plannen voor een commercieel centrum op de site. De Heilige Geestkapel zou moeten wijken en aan de Ridderstraat zou een parkeertoren verrijzen. Deze laatste optie deed de hele zaak nog wat escaleren. In het nieuwe verkeersarme centrum paste namelijk geen grootschalige parkeergelegenheid. Men opteerde ervoor om de kapel af te breken, en even verderop op een binnenpleintje (Maegdelijkpleintje) weer op te bouwen. Verschillende actiegroepen eisten daarop het behoud van de kapel en kregen uiteindelijk gelijk.

Het was nu wachten op een nieuwe projectontwikkelaar die de terreinen verwierf, en verrassende plannen op tafel kon leggen : maar liefst 32 winkelunits, 18 appartementen en een gerestaureerde Heilige Geestkapel. De nieuwbouw werd genoemd naar tapijtwever Pieter Van Aelst. De Pieter Van Aelstgallerij was geboren.

Pieter Van Aelst, alias van Eedingen, was een vooraanstaand tapijtwever, koopman en makelaar uit het begin van de 16e eeuw. Hij was zelfs hoftapijtwever van Filips De Schone en Keizer Karel én lid van de prestigieuze Sint Jorisgilde. Later vestigde hij zich in Brussel. Hij voerde onder andere in opdracht van Paus Leo X een reeks wandtapijten uit naar een ontwerp van Rafaël.

In 1991 werd de kapel gedeclasseerd op aanvraag van een nieuwe eigenaar en de sloping ervan werd in het vooruitzicht geplaatst.

Uit religieuze middens werd protest aangetekend want de H. Geestkapel was ondanks zijn ruïneuze toestand op dat ogenblik immers nog steeds het symbool van 50 jaar armoedezorg te Aalst.

Na veel gepalaver werd de kapel dan toch behouden, en kreeg ze een herbestemming als handelszaak.
In 1997 werd de kapel dan opnieuw beschermd, en dit is ze nog steeds tot op vandaag.
Het tabernakel van de kapel, net als het Madonnabeeld en de communiebank (18e eeuw) worden nog steeds bewaard in het stedelijk museum.

De toen aanpalende gebouwen zijn helemaal verdwenen.
Achter de kapel bevindt zich nog steeds het Maegelijnpleintje.


HIER : de vrouwen : het meisjesweeshuis en het oudvrouwenhuis
HIER : de mannen :  armenwerkhuis >  jongensweeshuis en het oudmannenhuis


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank 
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst  
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

dinsdag 8 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - Meisjesweeshuis/oudvrouwenhuis

In DIT ARTIKEL had ik het reeds over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de jongens en de mannen staat HIER
In het artikeltje hieronder vinden jullie een overzicht en informatie over de meisjes en de vrouwen.

Het meisjesweeshuis  (1716-1966)

Links van de H.Geestkapel vonden we vroeger de herberg "Het Caetsspel
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."

vlnr meisjesweeshuis - kapel - oudevrouwenhuis
In 1716 werd in deze voormalige herberg een meisjesweeshuis opgericht met de hulp van de milde steun van de Aalsterse burgerij.  Het kreeg de naam ‘Maegelyn en het beheer lag bij de ‘Burgerlijke Godshuizen’.
Het personeel waren verbonden aan de ‘Soeurs Maricoles, Dendermonde’, later werden dat de zusters Josephienen.

Het tehuis startte met 21 kinderen begeleid door 2 kloosterzusters.
In 1831 telde men, net als in het jongensweeshuis trouwens, 28 kinderen. Het waren enkel rooms-katholieke meisjes van minstens 8 jaar oud die aanvaard werden.

De meisjes kregen onderwijs en drie dagen per week onderricht in kantwerken, breien en stoppen.
De oudsten onder hen leerden er ook wassen, strijken en koken.
Dagelijks kregen ze ook les in algemene vakken zowel in het Nederlands als in het Frans en de Zon- en feestdagen waren voorbehouden voor godsdienst- en muzieklessen.

Dit alles gebeurde in het tehuis zelf zodat de meisjes volledig afgezonderd leefden van de buitenwereld.
Hun kledij was een soort van uniform, een katoenen jurk, wollen rok, blauwe schort, lage schoenen en korte sokken. Het haar was kort geknipt en bedekt met een witte muts.

Tijdens de week droegen ze een grijs katoenen kort manteltje en op zon- en feestdagen een lang zwart. Andere kledij was niet toegelaten.

Uiteraard diende er voor zowel de weeshuizen als voor de rusthuizen heel wat aangekocht te worden. Hierbij zien jullie een raming die gemaakt werd voor de bestellingen van 1877.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.

In 1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt. 
Voor de koppen werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie : Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van 6000 frank.

De kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis. De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet.

Maandelijks was er één bezoekdag voor de naaste familieleden.
De meisjes werden opgenomen vanaf 6 jaar en verbleven er in het algemeen tot 21 jaar, meestal de leeftijd waarop gehuwd werd.
Bij het verlaten van het weeshuis kregen ze als startkapitaal een kleine som geld, wat kleding en schoeisel mee.
De meesten traden dan in dienst als werkvrouw in het hospitaal of dienstmeid bij welstellende burgers.

In 1908 lezen we wat commentaar over de opvoeding van de weesmeisjes. Het gebrek aan speelpoppen zou hun moederlijke gevoelens kunnen tegenhouden.

omdat onze kleine meisjes geeene pop hebben, die behoefte van hun kinderlijk hartje wordt niet voldaan, en zoo worden de gevoelens in hunnen oorsprong gesmoord.
Onze weesmeisjes zouden moeten een pop hebben om ze te kunnen wasschen, te kunnen sussen, te kunnen kleeden, te kunnen bekijven. Aan hare pop moeten zij haar verdriet, hare hoop kunnen vertellen, bij hare pop vormt zich haar hart en ontwikkelt zich de eerste kiem van het vrouwelijk gemoed’.

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

De moeder overste van het meisjesweeshuis bekent ontvangen te hebben van wege de duivenmaatschappij Eendracht, de som van 366 fr en bedankt hartelijk de heer voorzitter en al de leden der maatschappij, die zoo handelende, helpt voorzien in de toekomst der kinderen, ook hebben zij samen, om hun de dankbaarheid aan te leeren, gebeden voor hunne weldoeners. Aanvaart, mijnheeren, de gevoelens onzer dankbare genegenheid. De overste, Zuster Colette”;

Dat weesmeisjes duidelijk niet mochten beschouwd worden als slaven of goedkope werkkrachten, bewijst een bericht uit 1961 met de titel ‘weesmeisjes voor huishouden gevraagd’.

In het artikel wordt gewag gemaakt van mensen die vragen naar het adres van het weesgesticht omdat ze dringend een weesmeisje nodig hadden voor het huishouden te doen. 
Mijn winkel eist mij volledig op, ik heb zelf geen tijd om me met mijn twee kinderen bezig te houden’.

Hierop wordt gerepliceerd dat de weesmeisjes steeds en ten allen tijde als een eigen dochter dienen behandeld te worden.

Uit de praktijk bleek echter dat deze jongedames veelal toch wel een ‘assepoester’ rol moesten spelen in de  burgermiddens.
Het meisje werd aanzien als een goedkope arbeidskracht en het misbruik was groot.
Vooral misbruiken zoals zwaar en overdadig werk en werken aan een armenloon (1000 à 1500 fr per maand) kwamen heel vaak voor.
Ook op ‘zedelijk’ gebied moesten de meisjes natuurlijk nog beschermd worden.
Het was vaak een eerste stap in het maatschappelijk leven, ze hadden hun hele leven letterlijk geleefd als 'een non' en ze moest dus nog gewoon worden aan het levensritme, de omgangsvormen, gewoontes en gezinstaken.

Het was dus duidelijk dat men de meisjes niet meer aanschouwde als ‘een sukkel’ of ‘een dienstmeisje’.

In 1958-1959 werden reeds veel weesmeisjes overgebracht naar het klooster in Mere en andere diverse plaatsen.
Een onderzoek in de 175 overgebleven weeshuizen wees in 1961 trouwens uit dat eigenlijk slechts 8 procent van de kinderen ‘echte wezen’ waren. 
Vooral sinds de bevrijding werden ze bij familie of vrienden ondergebracht, vooral omdat de wezentoeslag vrij hoog was.

De naam ‘weeshuis’ verdween en werd vervangen door ‘tehuis voor familieloze of moreel verwaarloosde jeugd’.  

Het Maegelyn was het (afgebroken) L-vormig complex dat door een binnenplaats verbonden was met de aanpalende Heilige Geestkapel en het Heilig Geesthuis. 
De binnenplaats was niet toegankelijk. Het noordoostelijk gebouw was een dubbelhuis in classicistische stijl, daterend uit 1751.
De gevel werd uitgevoerd in baksteenbouw op plint van natuursteen en een bepleisterde en beschilderde lijstgevel (straatzijde).
Het gebouw had rechthoekige bovenvensters en een rondboogdeur in zwaar geprofileerde omlijsting.
Een gedenksteen van J. Meganck, weldoener van de instelling, was aanwezig.
Een haakse bijbouw met aansluitende lijstgevel uit de 19de eeuw bestond uit een baksteenbouw op een sokkel van arduin.

 Het weeshuis werd gesloten in 1966 en de nog weinig overgebleven kinderen verhuisden naar Gijzegem.

Rechts van de kapel vonden we het voormalige Heilig Geesthuis dat in 1841 wederopgericht werd als Oudevrouwenhuis.

Het Heilig Geesthuis behoorde bij de Godshuisstichting van 1368 en werd afgebroken in 1841. Het werd nog hetzelfde jaar heropgericht als oudevrouwenhuis in neoclassicistische stijl.

Het was in de eerste plaats bedoeld als onderkomen voor oude zusters/verpleegsters, en een onderkomen voor de armen.
Voor de bouw maakte men onder andere gebruik van het afbraakmateriaal van het originele gebouw.
Tot aan het eind van de 18e eeuw werden hier behoeftige krankzinnigen opgesloten.

In 1909 werd het gebouw vergroot.
De complexe gebouwen waren gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats met straatgevels in de Katte- en Ridderstraat. 
Ten noordoosten had men een lange neoclassicistische vleugel daterend uit 1841. 

Eén van de bekendste bewoners was Angèlica Ardaens (°19/03/1866-†29/12/1936), in Aalst Angèle of Angelique genoemd. Zij was bekend als bedelaarster en vormde in het begin van de 20ste eeuw een muzikaal duo, samen met haar man Domien. 
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen. 
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Over 'Den Oeleschoiter en Angeliksken is HIER meer te lezen.

De laatste oudjes gingen in 1963 weg, wat aanleiding gaf tot het vervallen van het pand.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.

Dit is hoe er er tegenwoordig uitziet :


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank  
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Kattestraat - Zorgstraat - Jongensweeshuis/Oudmannenhuis

In DIT ARTIKEL staat meer te lezen over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de meisjes en de vrouwen staat HIER

In mijn artikeltje dat hieronder staat, vinden jullie een overzicht en informatie over de jongens en de mannen.

Van armenwerkhuis naar weeshuis voor jongens

Op de plaats waar lange tijd onze stedelijke bibliotheek was, schuinover de H. Geestkapel (huisnummer 15-17), bestond reeds in de 18de eeuw een armenwerkhuis. Samen met de stichting van het tehuis voor weesmeisjes werd eveneens de oprichting van een jongensweeshuis overwogen.


'Het Weesenhuys is gesticht geweest in het jaer 1718, door den heere Deken Bertomville, gebortig in Loven, den welken al zijn goed aen het selve gemaekt heeft. 
Men heeft beginnen groote giften te geven aen den heere ... , tot het stichten van een jongensweezenhuys .... maer door de beroerrens der tijden en is dit niet voortgegaen, nog men hoort er niet van spreken of zeggen dat er iemand zoo mildaedig is, om daer aen nog iet te fonderen. Als de ruste zal ernoemen zijn, zal dit misschien wederom plaetse nemen'.

Het zou echter nog een volle eeuw duren vooraleer het dan toch zover kwam !

Het gebouw dateert dus uit 1618,  het weeshuis werd gesticht in 1718 en het was in 1820 dat het armen-werkhuis uiteindelijk verbouwd en omgevormd werd tot jongensweeshuis. 
Men noemde het ook wel eens 'Het Hol' omdat enkel een lange, donkere gang toegang verleende tot dit gebouw. 
De belangrijkste weldoener was Ian Alexander Lenaert (1740 - 1825).
Deze oud-baljuw van Gijzegem schonk zijn ganse vermogen aan het weeshuis op voorwaarde dat een katholiek priester het bestuur zou waarnemen en dat de opgenomen jongens zouden worden onderwezen en een ambacht aanleren.

De opnameleeftijd voor de jongens was vanaf 6 jaar.

Ze konden er les volgen in de gemeenteschool en na hun 14 jaar volgden ze beroepsonderwijs in het weeshuis zelf. Ze verlieten het weeshuis in principe bij hun loting (dienstplicht). 
In 1831 zaten er in het jongensweeshuis 28 kinderen.

Heel af en toe werd een 'halve wees' (iemand van wie één van beide ouders is overleden - een volle wees heeft niemand meer) opnieuw toevertrouwd aan de ouder.

“Het zal my altyd in ’t geheugen blyven dat ik by het verlaten van de gevangenis uwe moeder begraven en u in het weeshuis vond’

De zorg voor de armen was in die tijd toevertrouwd aan een burgerlijk bestuur. In Aalst was er op dat moment immers geen enkele congregatie van mannelijke religieuzen actief die deze taken op zich zou kunnen nemen. 
Enkel de Jezuïeten en de Broeders van de Christelijke Scholen bevonden zich reeds in onze stad, maar zij hielden zich enkel bezig met het onderwijs.
Als vrouwenkloosters waren wel al 'de Zwartzusters', 'de Theresianen', 'de Dames van Maria, en 'de Hospitaalzusters' aanwezig. 

Het gesticht van de Broeders van Maria werd omstreeks 1840 gestart door twee mannen in één van de kleine huisjes die toen in de Lange Ridderstraat stonden.
Omstreeks 1850 werd aan deze 'Broeders der Heilige Maegd Maria te Aelst' de zorg toevertrouwd over het jongensweeshuis.  
Uit een contract tussen de administratieve commissie van de burgerlijke godshuizen van Aalst en het broederschap van de Broeders van Maria dat toen werd afgesloten, blijkt dat een broeder de interne organisatie van het jongensweeshuis zal moeten behartigen onder de titel van "surveillant". 
Hij moest uiteraard 'de nodige kwaliteiten' bezitten, stond in voor het dagelijks beheer en bewaakte de wezen gedurende het gebed, de maaltijden, de ontspanning en de wandelingen.
Natuurlijk diende hij ook steeds verantwoording af te leggen in een register en diende op geregelde tijdstippen een verslag over te maken aan de bevoegde overheid. 

De meewerkende zusters kregen sedert 1851 ook de leiding over het aanpalend tehuis voor ongeneesbaren dat werd opgericht onder de naam 'Louise-Marie'.
Het gebouw droeg deze naam tter ere van onze eerste koningin, en was toegankelijk voor beide geslachten (weliswaar ondergebracht in verschillende ruimtes).
In 1860 kwam er in het zelfde gebouw ook een kraaminrichting of 'lighuis' bij

Op datum van 4 oktober 1859 werd voor notaris D' Huygelaere te Aalst een nieuwe "akte van associatie van het Broederschap der heilige Maegd Maria te Aelst" opgemaakt, waarbij de op dat ogenblik ingetreden broeders - negen in totaal - verklaren 'als doelwit te hebben het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden, alsmede het onderhouden, verzorgen en oppassen, zo binnen als buiten het gesticht, van zieken van het mannelijk geslacht''

Pipinus Albert Mertens (18 februari 1863 - 27 april 1927) kan zeker tot één van de bekendere wezen gerekend worden. 
Hij was schepen burgerlijke stand te Aalst in de periode 1921-1925. 
Later werd hij bestuurslid in de beheerraad van de burgerlijke godshuizen en lid van talrijke andere verenigingen te Aalst, onder andere van ‘de ware bolders’. Met zijn achtergrond als 'wees' kon hij natuurlijk heel vlot inspelen op de verwezenlijkingen en op de problemen die zorgorganisaties ondervonden met de opvang en opleiding van deze kinderen.

Als gevolg van enkele lokale politieke moeilijkheden met het toenmalige stadsbestuur weigerden de broeders vanaf 1869 nog langer krankzinnigen in hun klooster op te nemen en te verzorgen. 

In "De Denderbode" van 8 januari 1870 maakt de overste deze nieuwe maatregel dan ook officieel bekend. Hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat "particuliere kostkoopers" wel nog verder aanvaard worden, alsook "oude en afgeleefde menschen, wier staet oppas en verzorging vereischt". 

In de aankondiging wordt verder ook nog vermeld dat de inwonende kostgangers hun christelijke plichten kunnen vervullen binnen het gesticht, en dat alle dokterskosten in de prijs begrepen zijn, voor zover de patiënten zich wel door de dokter van het gesticht zelf laten behandelen. 
Natuurlijk stond het de kostganger nog steeds vrij om, tegen extra-behandeling, ook een beroep te doen op een andere geneesheer. 
De laatste patiënten werden  in augustus 1875 naar Sint-Niklaas overgebracht.

Ook van hun bediening in het Aalsterse weeshuis werden de broeders in 1875 ontslagen en door een tijdelijk burgerlijk bestuur vervangen. 
Op 22 juni 1877 werd E.H Kan. V.E. Thibaut (28) benoemd als tweede bestuurder der Broeders in opvolging van E.H. C. De Schuyter, overleden op 6 juni 1877.

Het jongensweeshuis stond trouwens ook in voor plezier en vertier. Zo werden er af en toe feesten gegeven, toneelvoorstellingen uitgevoerd of zangevenementen georganiseerd.
Zo ook bijvoorbeeld in 1883.

Deze evenementen kenmerkten zich steeds door een grote opkomst.

Na de val van het liberaal ministerie, in 1884, werden de broeders opnieuw door het stadsbestuur belast met het toezicht in het jongensweeshuis, doch al zeer vlug moesten zij deze activiteit laten varen wegens een groot gebrek aan leden. 

In 1897 lezen we in het weekblad van de ‘Algemeenen Belgischen Weezenbond’ dat de opvoeding van de wezen in Aalst ondertussen veel te wensen zou overlaten.
De schrijver, zelf een wees, stelde dat uitspraken als ‘de wezen stellen het goed’ een ondoordachte uitspraak zou zijn van mensen die er niet de minste ervaring mee hebben.
In het weeshuis van Aalst bijvoorbeeld werden de kinderen verplicht om hun ambacht in ‘het gesticht zelf’ aan te leren. Dit zou volgens de schrijver nog aannemelijk zijn mochten de jongeren een stiel aan kunnen leren die ze zelf zouden kunnen kiezen, maar dat kon dus niet.
Ze moesten hetzij schoenmaker, hetzij kleermaker, hetzij schrijnwerker worden.

Men zou zich ook kunnen vinden mochten de drie vakken worden aangeleerd, maar neen, er werd beslist wélke stiel je zou aanleren.
Op 18 jarige leeftijd werd men dan de wijde wereld ingezonden, zonder ervaring, zonder vakkennis, in één woord ‘onbekwaam’ om op een redelijke manier zijn brood te kunnen verdienen.
Verder werden ook nog de lesgevers zwaar op de korrel genomen, want dat waren volgens de schrijver 'allerminst bekwame vakmannen'.


Het bestuur werd in 1899 toevertrouwd aan de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Oostakker.

Beide andere instellingen, zowel 'de ongeneesbaren' als 'het lighuis' werden in 1899 overgebracht naar het hospitaal op de Hersthaag. Over dit gebouw, het Sint Elisabethziekenhuis is HIER meer te vinden.

Op dat moment gaf de bisschop van Gent de Aalsterse broeders als nieuwe taak oude en ziekelijke priesters en enkele leken op te nemen en te verzorgen. Zij hielden zich ook nog lange tijd bezig met het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden.



Tijdens WOI was Isidoor Hallaert die de stuwende kracht zou worden achter 'Volksopbeuring', een organisatie die steun verleende aan gezinnen in nood. Na de oorlog werd hij om deze reden geschorst uit zijn ambt. Isidoor was ook medestichter en bestuurslid van de Koninklijke Liefdadigheidsmaatschappij 'De gewezen weesjonglens van Aalst'. Daarenboven was hij ook nog stichter van de 'Algemene wezenbond van België'.

Daar waar bij de meisjeswezen het gebrek aan poppen belangrijk was, waren dit voor de jongens ‘boeken’.
Dat het nuttig en aangenaam is om goede boeken te lezen dient immers niet bewezen te worden.
In de Volksstem lanceerde men in maart 1917 de volgende oproep :

Zouden er geene personen in Aalst zijn, die op hunnen zolder, of in ’t een of ander hoekje van hun huis, eenige boeken hebben liggen, die zij, of iemand hunner familie, vroeger als prijsboek ten geschenke kregen en die zij nu kunnen missen?
Welaan, beste vrienden en vriendinnen, toant uwe genegenheid voor de weesjongens, en brengt alles wat ge vindt in dien aard bij onzen eerwaarde Broeder Overste, in ’t weeshuis, Leopoldstraat 17
(de Kattestraat heette van 1835 tot 1927 de Leopoldstraat)

Op 15 juli 1923 waren de Aalsterse wezen, zowel de meisjes als de jongens, te gast op het Jubelfeest der Weezengestichten in Gent.
In de voormiddag werd de wezenstoet jammer genoeg afgelast omwille van het slechte weer, maar het liefdadigheidsfeest in de namiddag ging wel door.
‘Onze’ kinderen blonken er uit door hun nette kleding en algemeen voorkomen en de prachtige turnoefeningen van de jongens konden rekenen op heel wat gejuich van de 4000 aanwezigen.
Ook de meisjes oogstten heel wat succes met hun voortelling van ‘het Japaansch ballet’.

In het weeshuis mochten ook kleine huisdiertjes gehouden worden. Zo ontsnapte in 1931 een kanarietje, hetwelk direct een opsporingsbericht opleverde in de krant

Jongensweeshuis Aalst, een mannelijke gele kanarievogel is zaterdag van het weeshuis ontvlucht. De droefheid van den eigenaar is onbeschrijfelijk. Vriendelijk verzoek aan den vinder hem te willen terug bezorgen aan bovengemeld adres.  ’n weesjongen.”

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

Een goede daad. Geachte heer voorzitter en leden der duivenmaatschappij Eendracht. 
Door deze kom ik U namens mijn persoon en in naam der mij toevertrouwde weeskinderen mijnen innigsten ooprechtsten dank te sturen voor den milden steun van 275 fr. 
Door deze stelt U mij in de mogelijkheid om van tijd tot tijd een aangename verrassing te gunnen aan  de ons toevertrouwde kinderen en nu vooral in dezen crisistijd is het zoo veel meer te aangenamer daar de kas niet meer te veel bedraagt. 
Moge uwe vereeniging steeds bloeien en groeien. 
Ontvangt onze dankbare groeten. 
Broeder Overste Goumey en Weeskinderen”.

Op 15 oktober 1949 was het dan jubileum voor de Broeders van OLV van Lourdes te Oostakker.
Sedert 50 jaar immers wordt de opvoeding van de kinderen in het jongensweeshuis aan hen toevertrouwd.
Het is ook een dubbel feestje, want het betekende ook het jaar dat ze 25 jaar ook de verzorging van de ouden van dagen in het Oude mannenhuis verzekerden.
Zij hebben steeds onbaatzuchtig en edelmoedig en vol toewijding de taak waargenomen en krijgen hiervoor de grote dank van de bevolking.
Het feest bestond op zaterdag uit een openbaar concert van de fanfare van de Stedelijke Vrije Brandweer op de koer van het jongensweeshuis, en op zondag uit een plechtige misviering, een Te Deum, een optocht naar het stadhuis en plechtige ontvangst en huldiging van de eerwaarde broeders.

De weesjonglens werden begin jaren '60 in katholieke gestichten in Ronse overgebracht. Enkele families tekenden hiertegen verzet aan en werden uiteindelijk verplicht om zelf de kinderen bij zich te nemen. Op die manier werden slechts vier kinderen naar Ronse getransfereerd.

Het jongensweeshuis kreeg sedert 24 oktober 1962 nog een functie als stedelijke bibliotheek.
De bibliotheek was daarvoor gevestigd op de Academieplaats 13.

Het huisnummer 15 in de Kattestraat  wordt tegenwoordig beschouwd als waardevol erfgoed. Het gebouw bevat een zeer mooie winkelpui die bovenaan voorzien is van een boord uitgevoerd in brandglas. Op de eerste verdieping bevindt zich nog de originele gevel uit 1618.

Op het nummer 17 zijn er vier platen aan de gevel bevestigd met (bijna onleesbaar ondertussen) de namen van de schenkers. Rechts bevindt zich een nis met een Mariabeeld. 

Tegenwoordig vinden we op huisnummer 15 'Prime Retail' terug.
Op het nummer 17 is de Fnac gevestigd.



Het oudemannentehuis werd opgericht in 1830.
Het was gevestigd in de Leopoldstraat (later Kattestraat) nummer 31-33, in het zogenaamde ‘Huis met steenen ghevele’, dat reeds vermeld werd in 1561.

Een gift van 7.259,26 fr., gedaan door pastoor-deken De Hert en een andere schenking van 12.698,41 fr. door Jan-Baptist Luyckx, de schrijver van Pierlala, legden de grondslag van dit mannenhuis dat geopend werd op 4 juli 1830.
Een bed was er gesticht door Cornelis Evit, een ander door Ferdinand Evit; de garentwijnders van St.-Ursula stonden in voor vier bedden.
Hogervermelde Luyckx stelde zijn eigendom 's zondags open voor het publiek. Het inkomgeld - 10 centiem - was voor de armen. Men vergete niet dat tot vóór 1918 centiemen ook nog een waarde bezaten, ze maakten toch het honderdste deel uit van een goudfrank. Zou de ongedevalueerde tien centiem niet minstens evenveel en zelfs meer waard zijn dan ons huidig stuk van vijf frank?

De namen van de edelmoedige sociaal voelende Aalstenaars werden trouwens in stenenplaten ingemetseld in de voorgevels van de betrokken gebouwen.

Hier een foto van het binnenzicht van het oudemannenhuis met zicht op de H. Geestkapel.
Het waren de Zusters Maricollen die het oudemannenhuis bestuurden.

In 1888 had men schrik van het nieuwe stelsel dat werd ingevoerd. Blijkbaar was het zo dat er vanaf dan voorrang gegeven werd aan ouderen die iets van kapitaal konden inbrengen, zelfs al waren het geen Aalstenaars.

aldus worden geborene Aalstenaars van de hand gewezen en zal ons oudemanshuis, dat toch vooral gesticht is voor volbloed Aalstenaars, en afgesloofde fabriekswerkers en stielmannen, een toevluchtshuis worden voor hoeveknechten, ons uit vreemde gemeenten toegekomen, die gansch hun leven longman bleven, in hunnen jongen tijd zorgvuldig hunne daghuur opdronken maar in hunne laatste jaren drie à vierhonderd franken bijeenvergaarden om zich met die som de deuren van het oudemannengesticht doen openen”/

Langs de andere kant gebruikte men de oudjes ook om allerlei karweien op te knappen.

Opgemerkt verleden maandag in de Kattestraat : 
- Een kostganger van het oude mannenhuis was bezig met, onder toezicht eener non, het plankier te schuren voor het gesticht der ouderlingen en eenige aanpalende huizen”.
- Een ander kostganger van hetzelfde gesticht eene volle vracht mest op eenen kruiwagen voortkuierende.
Men zal met mij bekennen dat het een zonderling rusthuis is voor oude werklieden, dit gesticht waar de oude kostgangers zich moeten afslooven onder commando en toezicht van jonne nonnekens
”.

Een groot pensioen hadden de mensen niet, zo getuigt een ouderling :

Ik ben 66 jaren oud en zoo versleten, dat ik niet lang meer zal kunnen werken. Ik heb altijd grof handwerk verricht nu hier dan ddaar, vroeger heb ik soms tot 3 franken daags gewonnen, die tijd is lang voorbij …
Naar het oude mannenhuis wil ikniet gaan, ik heb nooit in ’t gevang gezeten en ik wil er ook nu niet in, want het oude mannenhuis van Aalst is een echt gevang.
Helaas, nog eenige maanden, nog eene week, nog een dag misschien en ik zal niet meer kunnen arbeiden. Ach, ik wordt zoo stram en zoo zwak en ik zal dan een pension hebben van 9 centen!
Ziehier mijn budjet, ge moogt het in de gazet drukken :
Voor huishuur 1 cens, voor vuur en licht 1 cens, voor vleesch 1 cens, voor brood 1 cens, voor aardappelen 1 cens, voor boter en legumen 1 cens, voor zout en toespijzen 1 cens, voor kleederen 1 cens … totaal 8 centen … en dan blijft er nog 1 cent over om lektuur te koopen, om een pijpken tabak aan te schaffen en op zondag en kermisdagen een pintje te drinken!”

Ook in 1909 is volgende klacht te lezen :

Terwijl de oude rijke, het lint in het knoopsgat, zorgeloos den dag van morgen tegemoet ziet, wordt de arme afgesloofde werker veroordeeld om in het oudemannenhuis de laatste dagen zijns levens te gaan doorbrengen, ver verwijderd zijner familie, die te arm is om voor zijn onderhoud te zorgen

Het was immers vaak zo dat de ouderlingen vaak door de eigen familie verstoten waren. Ten eerste omdat ze ‘niet nuttig’ meer waren en alleen maar meer kosten teweeg brachten, en ten tweede omdat men die extra kosten niet wou of vaak ook niet kon betalen.

Maar was het nu allemaal kommer en kwel? Banee, de oudjes amuseerden zich ook zoveel mogelijk.
Zo verscheen in de krant van 15/10/1920 een artikeltje over een kaartwedstrijd
 (ja echt, in de krant 😊 )

Vier kostgangers van het oudmannenhuis alhier, waren dinsdag aan het wiezen. Bij eenen deel kreeg Adolf Van Ypersele een abondance in de klavers, Joseph Van der Biest in de schuppens, Louis Van der Meersch in de koekens en Francois De Cock in de hertens. Daar deze laatste troef was, was De Cock natuurlijk de beste. ’t Kaartspel kan toch grillig en wonder zijn

1966 betekende het einde van het oudemannenhuis. 

Met het oog op de uitbreiding van de centrale bibliotheek en van de culturele diensten van de stad, heeft het schepencollege toen beslist om een aanvraag te doen om deze diensten onder te brengen in het oude mannenhuis en huis van de broeders.

Op 18 mei 1967 werd ter kennis gebracht van de bevolking dat deze diensten in tussentijd effectief werden overgebracht naar de Kattestraat 31-33.

Nog later werd beslist om een nieuwe, grote hoofdbibliotheek te bouwen. 'In afwachting' werden de boeken van de Kattestraat overgebracht naar een 'tijdelijke' bibliotheek in de Molenstraat. 
Deze tijdelijke bib in de kelders van CC De Werf, was er uiteindelijk toch bijna 30 jaar, tot men in 2018 eindelijk de nieuwe bibliotheek 'Utopia' opende. 

De huisnummers 31-33 worden nog steeds beschouwd als waardevol erfgoed. Ze bevatten een oude gevel met 7 gevelplaten met de namen van de schenkers erin vermeld.
Tegenwoordig vinden we op het nummer 31 'Bel & Bo' terug, en op nummer 33 'Maxi-Toys'


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank 
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst  
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
vvak.weebly.com
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Prinsjen van Oilsjt 2021 : Yvan De Boitselier

De prinsenkiezing van Aalst … Altijd al een heel prestigieus jaarlijks gebeuren geweest dat in Aalst zeker altijd zorgt voor heel wat commotie.
Er zijn winnaars en er zijn verliezers … en meestal zijn het net die laatste die helemaal niet akkoord gaan met de uitslag.
Het moet gezegd : de laatste jaren kenmerken zich wel door vriendschappelijkheid en sportiviteit tussen de kandidaten. Respect voor mekaars inspanningen, en dat wensen ze dan ook te bekomen van hun aanhang.

Naar aanleiding van de hardnekkige covid-crisis in België, begonnen er al vrij snel geruchten de ronde te doen dat de prins van 2020 ook wel eens de prins van 2021 zou worden, en dat zonder verkiezingen.
De brave mens, Yvan, had immers bijna niets gehad aan 'zijn' jaar en verdiende dus zeker een jaar om wel ten volle te kunnen genieten. 

De geruchten werden stilletjesaan concreter.

Naarmate het jaar vorderde, werd uiteindelijk beslist dat er op 14/2/2021 niet enkel 'geen prins' zou zijn, maar ook 'geen stoet' en zelfs 'geen verkleedpartijen'.

Carnaval is immers een massa-evenement dat de nodige gezondheidsrisico's met zich meebrengt, en dus in 2021 zeker op een alternatieve manier zal moeten gevierd worden, elk in 'zijn kot' en 'in zijn bubbel'.

Viroloog Steven Van Gucht zette vrij snel al grote vraagtekens bij Carnaval. Naar de stoet kijken zou volgens hem moeten kunnen, mits in acht name van de regels, maar de feestjes achteraf zouden helemaal uit den boze zijn.

In eerste instantie lag volgende op tafel : 

- er zouden geen nieuwe prinsenverkiezingen georganiseerd worden voor 2021
- Prins Yvan zou opnieuw prins worden / blijven in 2021
- er zou ook geen wedstrijd gehouden worden tussen de carnavalsgroepen
- ook de traditionele prijsuitreiking valt dan uiteraard weg

De situatie bleef verergeren, en wat begin september al zeker was, was dat er al verschillende stoeten in de buurt werden afgelast, zo onder andere de stoeten van Ninove en Denderleeuw.

Tot de volledige afgelasting er kwam en Aalst dus voor de eerste keer sinds WOII geen stoet zou hebben. 

Ook werden meteen al vraagtekens geplaatst bij een stoet in 2022.
In elk geval zal het indien het doorgaat, een heel speciale editie worden, waarschijnlijk terug naar de ruwe, simpele vorm van het carnaval vieren. 

De carnavalisten zullen immers, voor het tweede jaar op rij, maar weinig inkomsten hebben, gezien ze voorlopig nog geen eetfestijnen of andere evenementen kunnen organiseren om de kas te kunnen spijzen, en daar niet meteen verandering lijkt in te komen.
Zeker geen zotte kosten dus aan de praalwagens, dat is nu al te voorzien.

Wat er dan met de 'nevenactiviteiten', waaronder de prinsenkiezing ook hoort, zal gebeuren, da's nog koffiedik kijken. 
De prins zal immers ook dit jaar werkloos blijven. 

Carnaval 2021 werd dus een editie zoals we nog nooit gezien hadden. 
Geen groepen op straat, geen stoet, geen ambiance op de Groeite Mert, geen prijsuitreiking, …

Wat er wel was

Er werden toch enkele initiatieven genomen om het toch niet helemaal zonder ons feestje te houden. 
Zo werd het ‘Efkesbaal’ van Jeugdhuis Terlinden live gestreamed op Facebook. 
Onder de gasten verschillende prinsen die een optreden ten beste kwamen geven. 
Ook beide carnavalsradio’s ‘Ajoin Music’ en ‘Oilsjt Mjoezik’ deden uiteraard hun duit in het zakje en zorgden met een aangepaste carnavalseditie van hun programma’s met interviews, live reportages, aangename feestmuziek en dj-sets. 
Op zondag was er TV Oost die een overzicht bracht over de stoeten doorheen de jaren. 

De Voil Janettenstoet mocht uiteraard ook niet doorgaan, maar toch waren er enkele ‘die hards’ die verkleed afgekomen waren naar de stad om er hun eigen stoet toch te stappen. 
Dat was trouwens iets wat ook al met de zondagsstoet gebeurde. Nog nooit zoveel mensen langs het parcours met hun hondje zien wandelen. 
Alles bleef wel binnen de perken en er waren geen echte samenscholingen of zware inbreuken te melden. 

Eén lockdowncarnavalsfeestje dat diende stilgelegd te worden, enkele gasboetes omwille van het niet dragen van het mondmasker of het niet respecteren van de veiligheidsafstand, maar verder bleef het kalm.  De hulpdiensten hadden dus een kalme editie.

Verder was er ook een alternatieve popverbranding voorzien om het toch allemaal een beetje ‘officieel’ af te sluiten. Dit werd een verbranding op een geheime locatie, in bijzijn van prins Yvan.
Prins Yvan die trouwens een prachtig lied gemaakt had om de carnavalisten een hart onder de riem te steken.

Na de interviews en de paar optredens begon nu wel weer de grote stilte voor prins Yvan. Opnieuw zou hij zijn kostuum aan de haak moeten hangen, en ook zijn tweede prinsenjaar begon in mineur. 
Wat het allemaal uiteindelijk zou worden? Geen kat die het wist of er uitspraken zou over durven doen ….

Heel wat belangrijke vragen dienden gesteld en beantwoord te worden, en dat verliep met enkele ups en downs : 

Gaat carnaval 2022 door?  

> voorlopig, we schrijven 1 oktober 2021 is er wel sprake dat de stoet zou doorgaan.  De inschrijvingsperiode voor een nieuwe prins werd opengezet en ook de groepen zijn stilletjes aan begonnen aan hun creaties. 

Onder welke voorwaarden

> opnieuw, voorlopig zouden er geen restricties zijn. De mondmaskerplicht werd op 1 oktober 2021 opgeheven, althans voor wat betreft winkels, horeca, ... Ook in de open lucht is geen masker meer nodig. Enkel op openbaar vervoer en in de zorg wordt nog gevraagd een mondmasker te gebruiken. 

Gaat alles mogen en kunnen

> geen idee. De beruchte 'cijfers' lijken in oktober weer wat te stijgen. Ook zijn veel mensen er blijkbaar niet gerust in. 

Allemaal afwachten en aftellen dus  …. Voorlopig ziet het er naar uit dat het feestje zal doorgaan, maar over de voorwaarden en voorzorgsmaatregelen tast men nog wat in het duister ...


--- Een overzicht van alle prinsen die onze stad kende tot hiertoe is HIER te vinden ---