Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

maandag 11 mei 2020

Het kapucijnenklooster en de Sint Antonius van Paduakerk / Capucienenlaan

Over de beginperiode van de Kapucijnen in Aalst en België is HIER meer terug te vinden.
Dat artikel werd beëindigd met de terugkeer van de kapucijnen naar Aalst in 1908.

Het was in de krant van 26 mei 1907 dat de aankondiging stond.

De eerw. paters Capucienen hebben op St Job 1 hectaar, 26 aren grond openbaarlijk aangekocht jegens de Burgerlijke Godshuizen onzer stad en zijn in onderhandeling met andere eigenaar voor ’t aanwerven van nog andere aanpalende gronden. Een groot klooster met kerk zal aldaar opgericht worden, iets wat ongetwijfeld onder verschillige opzichten hoogst voordeelig zal zijn voor de bewoners dezer wijk”.

Zij zouden dus een nieuwe locatie betrekken aan de rand van de stad, in de wijk St Job.
Op initiatief van provinciaal Benvenutus van Sint-Michiels  werden de huidige kerk, het klooster en een studiehuis voor clerici-filosofen gebouwd.

Dat de Kapucijnen niet in de smaak vielen van de liberalen, dat begreep men al snel. Hun leven van gebed en versterving zou immers het tegenovergestelde zijn van wat die ‘heeren’ zouden doen.
Ook de socialisten echter deden hun duit in het zakje en noemden de E.E.P.P. Capucienen een beetje oneerbiedig ‘de nobele confrérie der blootvoeters’.

Het was stadsarchitect Julius Goethals - ook bekend van het ontwerpen van, onder andere, de borse van Amsterdam - die de plannen voor het kloostercomplex tekende.

De grondwerken en de kelders werden toevertrouwd aan de gebroeders Van Pottelberge uit Aalst en de bovenbouw werd verwezenlijkt door J. Wight uit Brugge.

In augustus 1908 kon de eerste steen gelegd worden voor de kerk. Toen noemden de nabije buren uit de Sint-Jobstraat het uitgebreide, indrukwekkende complex dat tussen de velden verrees "het kasteel van Sint-Job". De werken werden beëindigd in de lente van 1910.  

Oudere kerken, zoals de Sint-Martinuskerk, werden vaak zodanig georiënteerd dat de kerkbezoekers naar het Oosten kijken. Latere kerken daarentegen werden vaak op een praktischere, nuttigere manier ingepland in bestaande stedenbouwkundige plannen.

Dat was ook zo het geval voor de nieuwe Sint-Antoniuskerk.

De voorgevel werd parallel aan de toenmalige plannen voor de ring rond Aalst gebouwd. Men had immers de idee om de Ringlaan te doen uitkomen tot net voor het kerkhof. In 1909 was er de goedkeuring van het plan voor het trekken van een aantal lanen die de grote invalswegen verbinden, waardoor de ring rond Aalst ontstaat namelijk de verbinding Geraardsbergsestraat-Gentse Steenweg (Leo de Bethune- en Capucienenlaan), in 1911 Geraardsbergsestraat - Burgemeesterplein (Parklaan) en verbinding Gentse Steenweg-Ledebaan (Sint-Annalaan). De eerst genoemde werden gebetonneerde lanen met een rij bomen in het midden.

De originele plannen werden later wel nog wat bijgesteld, en dat is maar goed ook, want zo heeft men nog wat extra ruimte om na de mis voor de kerk nog rustig bij te babbelen, zelfs op de drukke Capucienenlaan.

Op luchtfoto's is ook duidelijk dat de half vrijstaande kerk de vorm heeft van een Latijns kruis, met naast het koor van de kerk een kleine klokkentoren.
Op 27 maart 1910, de hoogdag van Pasen, werd de kerk onder grote volkstoeloop plechtig gewijd en werd om 9 uur de eerste H. Mis opgedragen. In hun gouden jubelboek, uitgegeven in 1959 ter gelegenheid van 50 jaar kapucijnen in Aalst, schreef men daarover "Wat deed ze mooi aan, die ruime luchtige kerk met sierlijke bogen in rode baksteen, met een wondermooi altaar van zwart porfier met daarboven het in Franse steen opgetrokken retabel."

De schoonheid van de kerk wordt trouwens nog steeds geroemd, tegenwoordig natuurlijk een beetje minder via papieren recensies, maar des te meer via Google reviews ...

Misschien was de toren echter niet heel stevig, of het onweer moet ongemeen heftig geweest zijn, maar in oktober 1911 lezen we in de krant : 


Ook in het land van Aalst kregen de inwoners hun deel van het vreeselijk weder.
Zoowat overal te Aalst werden dakpannen en schouwen afgerukt. Op ’t Esplanadeplein werden verscheidene boomen omvergeworpen, ontworteld of afgebroken. De schade in de stad is zeer groot. De toren der kerk der E.E. P.P. Capucienen op Sint Job werd afgerukt.”

Op 1 mei 1913 vinden we de “plechtige inhuldiging van het eerbiedweerdig beeld van O.L. Vrouw van Troost, voortijds berustend bij de Paters Capucienen van Brugge, thans naar Aalst overgebracht om hier vereerd en aanroepen te worden”.
Op donderdag 19 februari 1914 vierden de Paters Kapucijnen de 50ste verjaardag van de intrede in de Orde van hun medebroeder Pater Bonaventura van Lier.
Hij ijverde als leraar in de zedelijke godsdienstgeleerdheid gedurende jareen mee voor de opleidingen van de volksverzendelingen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft de E.P. Provinciaal der Capucienen van België zijn kloosters, zijn paters en zijn broeders ter beschikking gesteld van het ministerie van oorlog.
Gebouwen en personeel werden ter beschikking gesteld als almoezenier- en ambulancediensten.
In die periode werd aan de Paters Capucienen onderdak verleend door de ‘Broeders van Maria’.

In 1916 verschijnt in ‘De werkman’ van 12 mei een scherp artikel over de slechte levensomstandigheden van de bevolking. Had Antonius van Padua er toen maar geweest !


Antonius van Padua was de beste redenaar van zijnen tijd : een stem als een heldere klok, een uitermate groot verstand en een vrome goedhertigheid  … Leefde hij nu, in dezen tijd van langdurigen wreeden hongersnood, en was hij predikant in de kerk der capucienen, zijn eenigste en opperste gedacht zou zijn : het lijdende volk / de voeding.

Van opzijnen predikstoel zou hij aanklagen het slechte brood, dat men in Aalst aan de werkende menigte geeft. De rijke en welstellende menschen hebben bloem of tarwe ingedaan, en uit ’t meel dat uit Amerika komt, wordt voor hun nog bloem uitgetrokken, zoodat het brood der voeding slecht is en ongezond.”

Dat de kloostergemeenschap ook niet gespaard bleef van het oorlogsgeweld vinden we bijvoorbeeld terug in een overlijdenbericht vanuit 1918:


De kloostergemeente der capucienen te Aalst laat weten dat op woensdag aanstaande, 26 juni 1918, om 7 uren, een plechtige dienst zal plaats hebben tot lafenis der ziel van haar diepbetreurden medebroeder ‘Frater Tharcisius’ in de wereld ‘Lodewijk Kijndt’. Hij werd geboren te Oostende op 8 juli 1892, trad in de orde op 12 september 1911, studeerde in de philosophie in ons klooster, op st Job, vertrok van hieruit als vrijwilliger, en viel op het veld van eer. Hij ruste in vrede !

Minder dramatisch maar toch ook frappant voor de moeilijke tijden een berichtje uit 1919 :
Bij de EE.PP. Capucienen, St Job, heeft men deze week ook uit hunnen hof al de porei gestolen”.
1918 - Capucienenlaan is nog niet aangelegd
De kerk bleef volk trekken. Zo zat ze bijvoorbeeld proppensvol gelovigen, armen en rijken, ouden en jongen tijdens de middernachtmis van 25 december 1923. Het was een heropflakkering van een oud middeleeuws gebruik, 700 jaar geleden door Sint Franciscus gestart.
Niet enkel de kapucijnen hielden er dus aan om hulde te brengen, maar ook de Aalsterse bevolking heeft massaal aangetoond dat zij vasthouden aan opbeurende gebruiken en tradities.


In 1927 werden nabij het klooster, ‘op den boulevard waar gedurende den oorlog eene Duitsche bakkerij stond’, twee grote obussen ontgraven. De werkman die ze gevonden had, heeft ze opgegraven en droeg het gevaarlijk goedje heel voorzichtig naar het politiebureel. Gelukkig kende dit een goed einde.

In 1928 werd het 400 jarig bestaan gevierd van de oprichting van de orde der kapucijnen. Paus Clemens VII verleende zijn goedkeuring voor deze orde op 3 juli 1528. Uit deze groep van hervormde minderbroeders groeide de kapucijnenorde zoals we ze nu nog kennen.
In 1928 waren er 11 104 kapucijnen verspreid over 908 kloosters, de missies niet meegerekend.
Dit waren 5480 priesters, de overige waren clerici en lekenbroeders.

Reeds tijdens de grote oorlog en het interbellum 1914-1940 ontstonden er sterke spanningen tussen de voorstanders van de nieuwe vormen van activiteiten die bestonden om het evangelie te verspreiden en de tegenstanders die het traditionele kloosterleven bleven verdedigen. Het pleit werd uiteindelijk gewonnen door de conservatieve strekking wat later dan wel weer aanleiding gaf tot een tegenbeweging.
Ook de buurt van het klooster veranderde ingrijpend, uiteraard door het aanleggen van de nieuwe straat, maar ook door enkele andere bouwsels die toen uit de grond rezen.

In 1932 ontwerpt architect Antoon Blanckaert aan de Capucienenlaan 14-16 zijn eigen woning en de aanpalende woning voor zijn zus, beide gekenmerkt door evenwichtige volumewerking.

De architectenwoning werd volledig ontworpen in de stijl van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’ of de ‘Internationale Stijl’ onder invloed van de architecten van de Europese avant garde.

Zowel de bouwtechniek, de betonnen skeletbouw en de kubistische vormgeving van de gevel met horizontale muuropeningen liggen volledig in de lijn van de typische interbellumarchitectuur. Zonder toegevoegde versieringen wordt eigenlijk toch een heel expressief en ‘sterk’ geheel gecreëerd en dit komt door de evenwichtige samenhang van rechte vormen en volumes. Deze samenhang wordt trouwens door gebruik van contrasterende materialen in de gevelafwerking nog versterkt.

In 1932 werd de Sint-Laurentiusschool van Brugge overgebracht naar Aalst en geïntegreerd in het klooster.
Kort daarop werd door ‘De Volksstem’ een berekening gemaakt over de kost van de nieuwe gemeenteschool aan de Capucienenlaan. 500 000 frank ! Men meldt zelfs dat indien de schooloorlog zou losbreken en de katholieke scholen gesloten dienen te worden, de stad minstens 10 nieuwe scholen zou moeten bouwen … 500 000 x 10 maakt 5 miljoen !
Men vraagt zich dan ook af waar de liberalen en de socialisten dat geld zullen halen … De oplossing : nieuwe belastingen heffen en dat voor minstens 500 000 frank per jaar (ofte 150 frank per Aalstenaar).

In 1934 werd gestart met de bouw van het nieuw zwembad aan Capucienenlaan door architect W. Valcke.
Meer over ‘zwemmen in Aalst’ is HIER terug te vinden.

1935 werd dan het 25 jarig bestaan van het klooster. Om dat jubelfeest te vieren, waren verschillende activiteiten voorzien, waaronder : plechtige kerkwijding door ZH Exxc Mgr Coppieters (bisschop van Gent), Lof, Hoogmis door ZH Exc Mgr Baselis Tanghe (Apostolisch vicaris van ubanghi – Congo), toneelfeest door de jeugdafdeling van de Derde Orde, …

Ook in de daarop volgende periode vanaf 1940 veranderde er nog heel wat in de maatschappij en dat heeft natuurlijk ook de kloostergemeenschap serieus beïnvloed.

Tijdens de oorlogsjaren werd ook het zogenaamde H. Boete uur voor de vrede gehouden. Het boete uur vond plaats op elke donderdagavond tijdens de vastentijd. Men smeekte tot God dat Hij ‘den vrede zou bespoedigen’.
Ook werden H. missen gehouden voor al de ‘afgestorvene geburen der wijk’.

Het Davidsfonds verkocht dikke boeken aan kleine prijzen om zo zijn leden wat meer kunstgenot te bezorgen, zowel op literatuur-, film-, toneel-, architectuur- en beeldhouwgebied. In de feestzaal werden lezingen gehouden.

In de na-oorlogsjaren begon men ook met plechtige autowijdingen te organiseren en ook de missiekermissen volgden al snel.
Het gebruik van de ‘gregoriaanse dertigsten’ bleef verder gaan. Hiermee wordt bedoeld het opdragen van dertig missen voor de zielerust van een gestorvene.
Men had de keuze tussen één Heilige Mis, een Triduüm (3), een Noveen (9) of een Gregoriaans dertigste..


De Sint Laurentinusschool met “oude humaniora” bleef bestaan tot 1966. Eén van de gekendste leerlingen in 1962 was  Urbain Servranckx, alias Urbanus Van Anus.

Vanaf 1968 werd hier de voorbeidende afdeling van het Sint-Jozefscollege (Pontstaat) overgebracht, een school die heden nog steeds operationeel is. Op het hoogtepunt verbleven er in het klooster 30 paters die les gaven in het aanpalend college.

De Marcelino club was een jeugd- en filmclub die gevestigd was in het Sint Larentiuscollege van het Kapucijnenklooster, en was terug te vinden op de hoek van de Capucienenlaan en de St. Jobstraat met ingang langs de St. Jobstraat.

Er was een eigen filmzaal voorhanden en men organiseerde er dan ook regelmatig filmvoorstellingen voor de jeugd.
De zaal was toegankelijk voor leden en niet leden maar leden kregen (uiteraard) korting op de toegangsprijs.
Het initiatief kwam van pater Bienvenue die in 1957 een zaaltje in het klooster ter beschikking kreeg om op zondagnamiddag jeugdfilms te vertonen.
De aanschaf van de installatie gebeurde met de opbrengst van vele papieromhalingen.

De naam komt van de film 'Marcelino Pan y Vino', een toendertijd heel populaire film over een kind dat werd achtergelaten op de trappen van een Spaans klooster, en werd opgevoed door de kloosterlingen. Gezien pater Bienvenue ook de Aalsterse jeugd trachtte op te voeden, moest de naam niet ver gezocht worden. De film kreeg 2 prijzen op het filmfestival van Cannes in 1955, won datzelfde jaar de Zilveren beer op het filmfestival van Berlijn, en werd genomineerd voor de Gouden Palm in Cannes datzelfde jaar.

Eén van de liedjes die in de film voorkwamen was trouwens 'Marcelino Pan y Vino' van Gigliola Cinquetti :
Terug naar de cinema nu.

Tijdens de voorstellingen waren er meerdere pauzes om de kinderen toe te laten de getoonde beelden te verwerken, en indien nodig gaven de aanwezige paters uitleg bij de iets moeilijkere situaties. Films met ‘duiding’ dus, een voorloper van onze huidige ‘Ter Zake’ ...

De films werden op voorhand aandachtig bekeken en uiteraard uitgebreid gecensureerd. De jongeren zouden wel eens ‘te veel’ informatie kunnen krijgen, die ze niet zouden kunnen verwerkt krijgen.

De filmvoorstellingen zijn gestopt aan het eind van de jaren ’70 en het gebouw werd in februari 1983 afgebroken. Het gebouw zou plaats moeten maken voor een nieuw cultureel centrum te Aalst.

De vraag rees natuurlijk of een modern cultureel centrum, dat ontdaan werd van de traditionele kloostermuur, wel zou passen in het geheel van het eeuwenoude en rust brengend kloostercomplex, te meer omdat men toen ook zinnens was om de sobere maar imponerende kloostermuur verder te ontmantelen tot aan het kerkgebouw zelf (iets wat later trouwens ook gebeurd is, er is tegenwoordig niets meer over van de bewuste muur).

Het cultureel / parochiaal centrum waarvan sprake is het ondertussen heel gekende ''t Capucientje', een gezellig volkscafé waar men een 60-tal biersoorten kan terugvinden.
Bij mooi weer kan je genieten op het grote terras vooraan. Er is ook een feestzaal (max 130 personen zittend), en men kan er ook vergadderen in 2 kleine vergaderzaaltjes (5 tot 40 personen).
Het gebouw op de foto hierboven is dus het nieuw opgerichte gebouw en niet de Marcelino-Klub

Na deze korte uitstap naar de cinema gaan we nu terug naar de Kapucijnen zelf.

Een aantal leefregels werd geactualiseerd en na het Vaticaans Concilie begon in 1966 een tijd van grotere en ingrijpende aanpassingen aan het kapucijnenleven.
Dit Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, ook wel bekend als Vaticanum II, werd van 11 oktober 1962 tot 8 december 1965 gehouden, en is bekend geworden als de kerkvergadering van het 'aggiornamento': het ‘bij de tijd brengen’ (=moderniseren) van de Katholieke Kerk.



Zo werd de kroon op het hoofd afgeschaft, de pij werd vervangen door een burgerpak, en de baard alsook het blootsvoets of op sandalen lopen, werden niet meer verplicht. Een tijdperk was definitief afgesloten, en men stond klaar voor een nieuwe aanpak.

In 1968 werd in de kerk de Sint-Antoniusparochie opgericht. 


Elf jaar nadat men aan de bisschop van Gent de vraag richtte om rond het Kapucijnenklooster een eigen parochie te mogen stichten, was het zo ver. Op 1 augustus 1968 werd de nieuwe parochie genaamd Sint-Antonius van Padua erkend, na overleg tussen het bisdom, het dekenaat Aalst en de paters Kapucijnen. De mensen wonende in de wijk Sint-Job kregen zo hun eigen parochie.

De kloosterkerk van de paters Kapucijnen was eigenlijk opgedragen aan het Heilig Hart. Het beeld in de voorgevel getuigt hiervan. Omdat in 1968 Aalst reeds een H. Hartparochie had, werd als alternatieve patroonheilige gekozen voor Sint-Antonius van Padua, ook een minderbroeder, net als de Kapucijnen. Maar nog steeds wordt er in de volksmond eerder gesproken over “op sint-job” of gewoonweg “bij de kapucijnen”.

Vanuit het klooster werden verschillende paters gedelegeerd naar diverse functies als pastoor, biechtvader, aalmoezenier van verenigingen, mislezer bij de zusterkloosters en dienstverlening in de eigen en in de omliggende parochies.

Sinds 1980 verloor de kapucijnergemeenschap echter fel aan krachten.

De sociale waarden en de status gaven opnieuw aanleiding tot herbronning naar de diepe basisgedachte van de orde : “leven als broeders mét en vóór de mensen”.

Door het uitblijven van voldoende nieuwe roepingen verouderde de kloostergemeenschap langzaam aan. De blijvende doch afgenomen inzet van de enkele overgebleven paters, kon niet verhinderen dat – vooral de laatste 12 jaar – het klooster steeds meer een kleinere gemeenschap werd. Het veel te grote gebouwencomplex raakte stilaan in verval en de kloostertuin werd een ontoegankelijke wildernis nadat het voorstel om hem publiek toegankelijk te maken, werd afgewezen.

Daarom werd een deel van het klooster omgebouwd tot een modern complex voor zes paters. Het prachtige Mariabeeld in de tuin dreigde verloren te gaan. Onder impuls van huidig pastoor Paul Segers, zorgde de parochiegemeenschap ervoor dat het werd overgebracht naar de dreef naast de kerk, waar het werd ingezegend door de huidige Abt van de abdij van Affligem.

Deze Kapucijnen hadden zich - sinds hun vestiging - bijzonder ingezet voor het apostolaat, in dienstbaarheid, nabij de gewone mens. En zij waren bereid om ook de nieuwe parochie tot bloei te helpen brengen. De parochie werd dan ook geleid door 3 pater pastoors, tot in 2017.

Op de viering van het 100-jarig bestaan van het Kapucijnenklooster (1 september 2009) namen de 4 overblijvende confraters afscheid van pater Paul Segers (pater Pol – toen 71 jaar) en van de parochiegemeenschap. Enkel hijzelf zou – als parochiepriester – nog op ‘St Job’ blijven in de pastorie naast de kerk.
Op die dag werd tevens een unieke en druk bezochte tentoonstelling georganiseerd. De bezoekers werden, aan de hand van tentoongestelde kledij, schilderijen, kleine kunstvoorwerpen en eenvoudige huisraad door het dagdagelijkse leven van de paters gegidst. Ook postkaarten, foto’s en historische documenten uit de archieven van Antwerpen en Aalst werden voor de gelegenheid tentoongesteld.

Het klooster krijgt nu een andere functie, al hadden veel mensen het liever een sociale bestemming zien krijgen. De basisschool blijft en het beukenbos en de kloostertuin zijn opengesteld geworden voor het publiek. De pastoor blijft in de aanpalende pastorie wonen.

Op de terreinen van het klooster aan de Capucienenlaan zou in het najaar van 2011 begonnen worden met de bouw van  nieuwbouwappartementen. Door bezwaren van het stadsbestuur en de brandweer werd dat project echter wat vertraagd en de bouwaanvraag werd geannuleerd. 
In de gebouwen aan de straatkant kwamen er kantoren. De historische gevel en de tuinen bleven behouden … De beroemde ‘muur’ echter verdween wegens ‘bouwvallig’.

Op 13 mei 2011 nam Securex wel al haar intrek in het kloostergebouw en het bedrijf neemt maar liefst twee derde van de totale oppervlakte van het omgebouwde klooster voor zich. De firma biedt specifieke expertise adviezen en innovatieve oplossingen in alle domeinen van het beheer van menselijk kapitaal.
Ook voor de klanten werd het nieuwe complex een meerwaarde. Ze worden er ontvangen in een historisch pand waar duidelijk nog de sfeer van de kapucijnen aanwezig is. De rondgang rond de middentuin werd behouden en het grote Christusbeeld troont nog steeds midden in de tuin als een blijvende herinnering aan de vroegere aanwezigheid van de paters.

In april 2013 werd opnieuw een bouwaanvraag ingediend, dit keer met meer succes.

In 2014 begon de firma De Nul met het bouwen aan het grootschalige immoproject ‘Kloosterpark De Capucien’. Er zouden in totaal vijf appartementsgebouwen gezet worden.

Voor dit vastgoedproject werd een deel van de speelplaats van de aanpalende lagere school gekocht. Er werd gestart met het optrekken van een flatgebouw met 15 appartementen en een gebouw voor 38 appartementen op de terreinen van het klooster.
Voor een appartement van 95 vierkante meter met twee slaapkamers betaal je bijvoorbeeld 225.000 euro. Voor een dakappartement van 65 vierkante meter en 60 vierkante meter terras ligt de prijs op 210.000 euro.

In de grotere tuin en park achter het klooster is voorzien in een woonproject met ondergrondse parking. Dat verminderde dan toch ietwat de parkeerdruk in de omgeving.
De verbouwing van het klooster tot kantoren gebeurde wel met respect voor de historische en architectonische waarde van het gebouw. Het werd een mooie realisatie van vormgeving aan een oud gebouw voor moderne doeleinden. Om niet te veel te ‘bruskeren’ werd er zelfs voor gekozen om de liftkokers binnenin de gebouwen te plaatsen en niet buiten aan de muur. 

Sedert 2018 kreeg het ommuurde park van het Capucienenklooster in Aalst dus definitief een residentiële herbestemming met maar liefst 125 appartementen, verdeeld over vijf volumes. Het was natuurlijk een moeilijk dossier, want buurtbewoners wilden, terecht, vermijden dat er aan de uitstraling en identiteit van deze historische site werd getornd. Dankzij een uitstekende materiaalkeuze en landschappelijke integratie slaagden bouwheer en architect toch glansrijk in deze missie.
Het vinden van de juiste inplanting van de vijf bouwvolumes had nogal wat voeten in de aarde. Uiteindelijk werd er beslist om vier gebouwen aan de straatzijde van het park te positioneren. Het vijfde is neergepoot naast de inkom van het park, die eveneens een nieuw kleedje aangemeten kreeg.

De namen van de residenties?

            Blok Assisi - Gelegen aan de Capucienenlaan
            Blok Brindisi - Gelegen aan de Sint Jobstraat
            Blok Cappucio - Gelegen in het park, kant van Sint Jobstraat
            Blok Damiano - centraal gelegen in het park
            Blok Emilia - gelegen in het park, kant van de marktweg


Het nieuwbouwproject ‘De Capucien’ in Aalst is ingeplant aan twee zijden van de tuin en in de rand van de infrastructuur- en omgevingsaanleg werd ook de kloostertuin omgevormd tot een publiek park met behoud van de sterke elementen. Daarachter vinden we een nieuw half openbaar plein tussen het kloostergebouw en de nieuwbouwblokken. 
Dat plein heeft verschillende functies, zowel voor de bewoners als voor de parkbezoekers. Dit project is dus een heel mooi voorbeeld van samenwerking tussen een privaat initiatiefnemer, de stad en de ontwerper.

Alle wildgroei in het park is verwijderd, zodat waardevolle bomen en aanplantingen voluit kunnen groeien. Er werd ook een gevarieerd assortiment inheemse parkbomen aangeplant. De lindedreef is doorgetrokken over de hele lengte van het park. De wandelpadenstructuur is behouden, rekening houdend met de inplanting van de gebouwen en de brandweerontsluiting.

Uniek aan deze site is dat er echt wel maximaal is ingezet op het behoud van het karakter en de sfeer van het park. Vandaar dat de bewoners van het gelijkvloers alleen maar gebruiksrecht van de tuinen krijgen, en dus geen eigendomsrecht. Op die manier wordt vermeden dat er parkvreemde elementen worden geplaatst. De officiële (her-) opening van het park vond trouwens al plaats op 30 april 2016.

De Liberale Mutualiteiten verlieten de Korte Zoutstraat in Aalst en namen ook hun intrek in ‘De Capucien’.

In september 2017 gaat ook de laatste Aalsterse kapucijn, pater Pol, na 27 jaar dienst als pastoor van de parochie Sint-Antonius met pensioen. Er waren dus alleen nog een pastoor linkeroever, een pastoor rechteroever en een hoppastoor.

De reden waarom hij voor de orde van de kapucijnen koos, zegt veel over eerwaarde Paul Segers, beter bekend als pater Pol. “Zij staan voor eenvoud, broederschap en de inzet voor diegene die het minder heeft”, legt hij uit. Hij werd geboren op 7 september 1937 in Hamme-Zogge. Voor zijn priesterwijding moeten we terugkeren naar 1963 in Izegem, waarna hij godsdienstleraar en surveillant werd in het Sint-Laurentiusinstituut in Aalst, wat later het Sint-Jozefscollege aan de Capucienenlaan zou worden.

Op 27 jarige leeftijd mocht hij zijn ultieme droom verwezenlijken: missionaris worden. 
“Ik kon kiezen, naar Congo of naar Pakistan”, vertelt pater Pol. “Ik antwoordde: waar ik het snelst naartoe kan. Ik moest eerst een half jaar in Engeland spenderen, want in Pakistan woedde er nog oorlog.”

Hij blikt met tevredenheid terug op de tijd die hij daar had. “Waterputten bouwen, scholen oprichten, mensen de weg naar de gezondheidszorg wijzen... Vanzelf ging dat niet, want bij de mensen van het platteland zat de angst er goed in dat hun kinderen niet meer op het veld zouden willen werken. Bovendien werkten wij daar in een islamitische leefwereld. We hebben de moslims nooit proberen te bekeren, maar toch was er weerstand wegens de slechte indruk die de kolonisten er hadden achtergelaten. Er vloog ‘s nachts al eens een handgranaat binnen in de school of in de kerk, maar nooit als er mensen waren. In 1989 vond ik dat de lokale jeugd en de priesters genoeg hadden geleerd om het over te nemen, waarna ik naar België terugkeerde. De ontvangst in Pakistan toen ik acht jaar later nog eens een bezoek bracht, was bijzonder warm.”

Na een korte tussenstop in Ierland, werd pater Pol onderpastoor en iets later pastoor in Aalst. 27 jaar later heeft hij dus beslist om met pensioen te gaan. “Ik wil mens tussen de mensen blijven, met een hart en met luisterbereidheid, vriendelijkheid, en aanwezigheid tijdens de blijde en minder blijde gebeurtenissen. Zonder grenzen, want iedereen krijgt van mij een goedendag. Ik blijf ziekenzorg en huisbezoeken doen”, aldus de pater.

Tijdens zijn vieringen durfde pater Pol al eens oproepen om voor Greg Van Avermaet, van wie hij fan is, te supporteren. Zijn kwinkslagen zullen vele mensen bijblijven.

Pater Paul was voorheen 23 jaar missionaris in Pakistan. Zich nog steeds nauw verbonden voelend met Pakistan, sponsorde hij regelmatig de drie scholen die hij daar bouwde en probeert hij er regelmatig een nieuw klasgebouw bij te zetten. Dit kon gebeuren dankzij de jaarlijkse geschenkenbeurs en de gezellige, solidaire soepmaaltijden gedurende de veertigdagentijd. Maar ook in zijn parochie hier in Aalst voelde hij zich duidelijk thuis. De binnen- en buitenkant van de parochiekerk werden mooi vernieuwd en de schilderijen van Sint-Antonius en Onze-Lieve-Vrouw vakkundig gerestaureerd. 
Pastoor Segers kon rekenen op een vlotte samenwerking met een dynamische parochieploeg en heel wat medewerkers en vrijwilliggers uit het grote aantal parochiale bewegingen en werkgroepen. 
Deze samenwerking was ook onontbeerlijk voor de jaarlijkse organisatie van de parochiefeesten, de zogenaamde Sint-Jobsfeesten, die in de wijde omgeving (zelfs tot in onze buurlanden) gekend waren, mede dankzij de sfeervolle en druk bezochte rommelmarkt. Pater Paul nam ook het initiatief om in de Sint-Antoniuskerk regelmatig interessante culturele activiteiten te organiseren.

4 Augustus 2019 : Het Koninklijk Sint-Jobskoor en orkest bracht 103 jaar lang prachtig gezongen Eucharistievieringen die veel volk bijeenbrachten van eind en ver. Er zijn heel wat personaliteiten geweest die dit koor gedragen hebben, jarenlang, dank zij hun muzikaal talent, hun ijver, hun repetities, hun geloof en vriendschap.

Hoewel de omgeving dus ondertussen sterk is veranderd, en de paters zijn verdwenen, blijft de kerk wel nog de parochiekerkvan St Job. Ook het schoolgedeelte van het St jozefscollege achteraan blijft.

De kerk is meer dan een bezoekje waard. Meer over de bezienswaardigheden rond en in de kerk vind je HIER.


Bronnen :

Capucienenlaan 1928 : foto via MadeinAalst
Pierre Van Der Vurst
capucien.be
De Denderbode 26/5/1907 – 10/11/1907
De Volksstem 3/10/1911 – 29/4/1913 – 18/2/1914 – 21/10/1918 – 23/2/1919 – 27/12/1923 – 16/4/1927 - 24/4/1928 – 19/2/1942
geschiedenis der stad Aalst: Frans De Potter en Jan Broeckaert
1875-de kapucijnen te Aalst : Dany D’Herdt
nl.geneanet.org/prentbriefkaarten/view/23951#0
bouwenaanvlaanderen.be
buildings-forum.com foto nieuwe buildings @Jaspers-Eyers Architects
2001-VVAK Mededelingen nr. 1/2008 : Graanmarkt : De pupillen of het Rijksadministratiecentrum
Aalsters erfgoed in gevaar? Pierre van Der Vurst
VVAK Mededelingen nr. 3/2009
“Twelck de heere behouden wille”
Freddy Caudron-Kerk en leven nr 23 12/8/2009
Johan De Baere-internet: - kapucijnen – vlaanderen - sintantoniusaalst.
De Nieuwe gazet van Aalst, 25 februari 1983
Facebook 't Kapucijntje
sintantoniusaalst.be>historiek
Het Laatste Nieuws 12/2/2011 – 31/5/2014
Het Nieuwsblad 16/9/2017 - 20/4/2011
De Standaard 15/11/2008
encyclo.nl/begrip/kapellaan

De Kapucijnen in Aalst

In het centrum van Aalst wordt nog steeds volop gewerkt aan de restauratie van de Sint-Martinuskerk. Dat gaat onder andere gepaard met rondleidingen en de uitgave van informatiebrochures. Geheel terecht wordt zo de schoonheid van de oude kerk in de schijnwerper gezet. Men komt interessante achtergrondfeiten te weten en men ziet details van het interieur die men niet eerder opmerkte. Zeker eens een bezoek waard!
Meer over ‘d’aa keirk’ is trouwens HIER te lezen.

Een ander kerkpareltje vinden we terug aan de Capucienenlaan, net buiten het stadscentrum.

De Capecienekeirk’ is helemaal niet vergelijkbaar met ‘d’aa keirk’. Ze is bijlange niet zo oud en ze herbergt bijvoorbeeld ook geen Rubens of meridiaanlijn.

Toch is ook deze kerk meer dan de moeite waard om eens te bezoeken. Er hangt immers steeds een warme sfeer en ook historisch gezien valt er heel wat te vertellen. Op een dikke 100 jaar evolueerde ze immers van kloosterkerk naar parochiekerk en lokale kerk binnen de grotere parochie Aalst-Linkeroever. Over het kerkgebouw HIER meer.

Om het allemaal op een rijtje te zetten begin ik met de komst van de Kapucijnen in Aalst (en neen, dat was niet aan de Capucienenlaan waar we ze natuurlijk onmiddellijk mee associëren).

De orde der Kapucijnen vond haar ontstaan als reactie op de opkomst van de Calvinistische, Protestantse of Geuzenleer (de ‘contrareformatie’). De kapucijnen of minderbroeders kapucijnen (Ordo Fratrum Minorum Kapucinorum) zijn een tak van de orde van de franciscanen.
De orde werd gesticht door Mattheüs van Bascio (1495–1552) en is rond 1585 uit Spanje overgekomen in het zog van Alexander Farnese, de nieuwe gouverneur der Nederlanden die onze streken op de Geuzen kwam heroveren.

De kapucijnen, 'minnebroeders' of ‘bedelmonniken’ vonden hun inspiratie in de leer van Franciscus van Assisië (Umbrië-Italië) die armoede en een strenge levensstijl voorschrijft.

De monniken waren gekleed in een grove bruine pij met een pinkap of hoed en liepen blootsvoets (later werd dat blootsvoets op sandalen). 
Typisch is ook dat men steeds een gordel (koord) droeg met drie knopen erin. 
Deze drie knopen verwijzen naar de drie geloften van de orde : armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Het was wanneer Franciscus deze drie geloftes op papier zette dat de kloosterorde der Franciscanen ontstond.

De kleur van de habijt is ongeveer dezelfde als die van een hazelnootgebak dat in Oostenrijk wel eens graag gegeten wordt. Het is een gebak dat wordt gedrenkt in wijn en rum, en dus voor 'het nodige plezier achteraf' zorgt. De naam ? Een 'besoffener Kapuziner'. Ook bestaat er in de Weense koffiehuiscultuur een 'Kapuziner'. Dat is een mokka met een 'toef' slagroom, zodat de bruine kleur ook hier weer aan de monikspij doet denken. En nu we toch bezig zijn .... Ook de Italiaanse 'cappuccino' dankt zijn naam aan deze religieuze orde.


Door hun strenge en armoedige levensstijl wilden ze een voorbeeld stellen aan de bevolking, en dit in tegenstelling met de hunker naar goederen en bezit van de Kerk vóór de inval van de Geuzen.

Hieraan werd de openbare prediking gekoppeld want met de kerken en overgebleven kloosters was het na de geuzenbezetting nogal triestig gesteld.

Deze predikanten hielden hun boetepreken in eenvoudige mensentaal op de hoeken van de straten of zelfs in de nabijheid van de galg bij uitvoering van een vonnis. Ook werd er geleidelijk meer gepredikt in de lege parochiekerken en in verschillende steden en dorpen rond de kloostersteden.

Als compensatie hiervoor kregen ze van de plaatselijke overheid een bescheiden vergoeding.

Naast de prediking waren ze op veel plaatsen ook aktief in het geven van catecheselessen en het afnemen van de biecht. Later kwam dan ook de verzorging van de pestlijders op de voorgrond. Aanvankelijk was het biecht horen door de paters enkel toegelaten bij mannen.

Naderhand kwamen er de vrouwenkloosters bij zoals ‘de Gasthuiszusters’, ‘de Zwarte Zusters’ en ‘de Karmelietessen’.

Pas veel later mochten de paters ook de biecht afnemen van vrouwen, maar dit enkel als de biechtstoel in goed verlichte kapellen stond en de biecht afgenomen werd door reeds oudere paters (kwestie van de #metoo niet te aantrekkelijk te maken).

De eerste kapucijnen in België vestigden zich in Antwerpen en geleidelijkaan werden er van daar uit kloosters gesticht in verschillende andere steden.

De gemeenschap kreeg in 1614 toestemming van het stadsbestuur van Aalst en ook van het bestuur van het Land van Aalst (dat was het beheersorgaan voor de 177 gemeenten in de wijde omgeving van Aalst) om zich in Aalst te vestigen.
Voorlopig namen ze hun intrek in het huis van de Aalsterse schepen Jan de la Quadra.

In datzelfde jaar kocht ‘het Land van Aalst’ enkele woningen op in de Kapellestraat, nog verder uitgebreid in 1615 met de aankoop van de “erve ende behuysde steden staende in de Capellestraat toebehoorende aen Hendrik van Steirteghem” voor de som van 768 gulden.

Het nieuwe klooster en de rechts aanpalende kerk waren gesitueerd op de huidige Graanmarkt aan de rechterzijde van de Kapellestraat, nu Zwarte Zustersstraat, rechts palend aan wat nu het huis De Bolle is, links grenzend aan de stadswallen (nu Vaartstraat) die in de volksmond “de Kapucienenvesten” werden genoemd.
In de Kapellestraat bevond zich ook de Scherrewerretoren, ook Schrobberstoren genoemd, waar binnenin een watermolen werkte.


Achteraan paalde het aan de site van het huidig atheneum. Op de plaats waar rechts op de Graanmarkt de fietsenstalling geplaatst is stond het grote kerkhofkruis (later werd daar de grote pomp geplaatst die lang de Graanmarkt heeft gesierd maar ondertussen ook reeds lang verdwenen is).

Beweringen als zou het klooster ooit op de plaats getaan hebben van het huidig Pupillencomplex zijn onjuist. Rechts op het grondgebied van het huidig Pupillencomplex stond wel het eerste klooster van de Zwarte Zusters, palend aan de stadswallen en aan de Capellepoort en -toren.

De bouw van het klooster werd voltooid in 1624, maar de inrichting ervan nam nog vele jaren in beslag. Doorheen de ganse geschiedenis van het klooster doken aanvragen en betalingen op voor diverse herstellingswerken en verbeteringen aan de gebouwen. De betaling ervan geschiedde meestal door het Landscollege land van Aalst.

Aangezien in het begin enkel de kerk en enkele lokalen glazen ramen hadden moet het er in de winter niet echt aangenaam geweest zijn. Alhoewel de paters zelf eigenlijk niet zo veel in het kerkgebouw kwamen – ze hadden ‘hun bureel’ in een afgesloten ruimte achter het hoofdaltaar – werden ze toch in de kerk zelf begraven. Dat was natuurlijk omdat men toen geloofde dat men hierdoor dichter bij de Hemel kwam.

In de geest van armoede waren er in de kerk geen offerblokken te vinden en werd er ook geen stoelgeld gevraagd aan de gelovigen. Gezien het klooster door de overheid beschouwd werd als een instelling van openbaar nut, kregen de kapucijnen ook kosteloze geneeskundige verzorging en gratis geneesmiddelen.

Bovendien werden ze ook in voldoende mate voorzien van brandhout.

Ook vanwege de abdij van Affligem en Ten Roosen ontvingen de kapucijnen regelmatig enkele giften. Zijzelf verschaften op hun beurt dagelijks brood en soep aan de behoeftigen.

Tijdens de regeringsperiode van de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia vond men dat de godsdienstbeleving de spuigaten uitliep. In heel wat kloosters en orden was de naleving van de evangelische gedachte ver zoek en was het aantal geestelijken veel te hoog.

De bedelorden werden aanzien als een te zware belasting van de bevolking. Alhoewel de kapucijnen er vrij goed uitkwamen dienden ze ook een aantal geestelijken te verminderen.

Keizer Jozef II, de opvolger van zijn moeder Maria-Theresia, hief in 1783 de “nutteloze orden” op. Alhoewel de kapucijnerorde niet opgeheven werd wegens hun sociale inzet, kregen ze het wel heel  moeilijk om verder te kunnen blijven functioneren.
Hun seminaries werden gesloten en alle contacten met de buitenlandse kloosteroverheid werden verboden.

Bij de Brabantse Omwenteling kozen de kapucijnen voor het volk en trokken op als veldkapellaan tot Vlaanderen en Brabant geheel bevrijd waren van de Oostenrijkers.

Een kapellaan is een geestelijke, hulppriester of hulpgeestelijke, van de Rooms-Katholieke kerk die de godsdienst in een kapel verricht.

In 1790 verklaarden “de Verenigde Nederlanden” zich onafhankelijk, maar in hetzelfde jaar keerden de Oostenrijkers terug … en de kapucijnen dienden zo kort na mekaar verschillende malen troepen van de belegeraars te huisvesten.

Uiteindelijk zal de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II een aantal van de gehate beslissingen opheffen en kwam er tijdelijk wat rust over het land.

‘Tijdelijk’ want in 1794 vielen de Fransen terug binnen.

In 1796 werden alle kloosters opnieuw afgeschaft en dit maal werden ook hun bezittingen aangeslagen.
Ook de kapucijnen stond hetzelfde lot te wachten natuurlijk.

De Commissaris van de Nationale Domeinen kwam op 22/9/1796 een inventaris opmaken van de leden van de kloostergemeenschap.

Op 9/2/1797 werd ook inventaris gemaakt van de ganse inboedel van de kerk en het kloosterbezit.
De kerk, kloostergebouwen en tuinen van het kloostercomplex kregen onmiddellijk een andere bestemming. Zo werden de graanvoorraden van de stad in de gebouwen ondergebracht en de hooi- en strovoorraad in de kloostertuin. Met die voorraden werd door de bezetter trouwens flink geknoeid want er waren voortdurend klachten over de resterende hoeveelheden.

Aalst werd, zoals de meeste steden van Vlaanderen, in verschillende perioden zwaar geplaagd door de pest, die dood en vernieling zaaide onder de bevolking. De benaming “pest” werd algemeen gebruikt, ook als het eigenlijk over een tyfus- of cholera-epidemie ging.
Meer over ‘De pest in Aalst’ is HIER te lezen.

In sommige steden stierven er toen dagelijks 60 tot 70 personen, wat in vergelijking met het toenmalig bevolkingscijfer echt wel enorm was.

In 1485 stierven er in Aalst op 3 maanden tijd zo 1.200 personen. Een speciaal kerkhof werd buiten de stadswallen aangelegd op het grondgebied van de huidige Albert Liénartstraat.

In 1597 was er de aanstelling van Hendrik Breem in 1597 als pestmeester.

De verzorging van de pestlijders was voornamelijk het werk van de Zwarte Zusters en de Gasthuiszusters. Meer info over de Zwarte Zusters vinden jullie HIER.

De geestelijke bijstand aan zieken en stervenden werd verstrekt door enkele (pest-)paters. Ze woonden in pesthuisjes aan de buitenrand van het kloosterdomein en mochten geen contact hebben met hun medebroeders omwille van het besmettingsgevaar.

Om verlost te worden van de gesel van de pest werden alle mogelijke heiligen aanroepen, O.L. Vrouw, Sint-Rochus, de heilige man Job (Sint-Jobskapel), Sint-Antonius enz.

Er werden Novenen gebeden en er werden processies gehouden en wanneer de pestperioden eindelijk uitbleven werd dit algemeen toegeschreven aan al die religieuze activiteiten.
Ongetwijfeld heeft de verbetering van de hygiënische toestand van waterputten en open rioleringen hierin echter een groter aandeel in gehad.


Na de opheffing van de orde bleven de kapucijnen zoveel mogelijk bij elkaar in burger woningen. Sinds de afkondiging van het concordaat tussen Frankrijk en Rome in 1801 begon men terug in kleine gemeenschappen samen te leven.

De paters moesten leven van hun werk in het onderwijs, van activiteiten in de parochies of van de steun van familieleden en vrienden. Nog anderen verdienden hun boterham als handarbeider, schoenmaker, tuinman of kok. Na het concordaat werden verschillende kapucijnen verbonden aan een kerk als mislezer, biechtvader, kapellaan of aalmoezenier in gasthuizen en gevangenissen.

Een heropleving van het kapucijnenleven begon met mondjesmaat na 1815, maar ook onder de Nederlandse koning Willem II bleef het kloosterleven nog altijd afgeschaft.

In de Belgische grondwet van 1831 werd de vrijheid van godsdienst en het recht op vereniging weer ingevoerd, maar de kapucijnergemeenschap was tegen dan zodanig ontredderd en gereduceerd dat het nog tot 1845 duurde vooraleer een nieuwe start kon worden genomen.

Hun actieterrein lag bij deze heropstart bij de gewone mensen.

Die werden bereikt door predicatie in allerlei vormen zoals volksmissies, aanbiddingsdagen, recollecties, vastensermoenen, het verspreiden van volksdevotie en het horen van biecht.

In het teken van de christelijke caritas werd in Antwerpen in 1869 met het foor-, woonwagen- en schipperswerk begonnen. Bij deze – marginale - groep ging de aandacht vooral naar het dopen van volwassenen en kinderen, de eerste communie, het sluiten en regulariseren van huwelijken en kerkelijke begrafenissen.

Ook de eerste schoolstrijd van 1879-1884 en de opkomst van het socialisme met zijn antigodsdienstige ideeën ging aan de kapucijnen niet onopgemerkt voorbij en gaf aanleiding tot het oprichten van eigen katholieke organisaties.
Er kwam stilletjes aan opnieuw uitbreiding van de kloosterorde en in 1908 keerden de kapucijnen na lange tijd ook terug naar Aalst.

De kapucijnen kwamen terug naar onze stad naar een nieuwe locatie aan de rand van de stad in de wijk Sint-Job, op een terrein Beekveld genaamd. Langs het pas getrokken deel van de ring rond de stadskern - toen nog een aarden weg - verrezen op initiatief van provinciaal Benvenutus van Sint-Michiels de huidige kerk, het klooster en een studiehuis voor clerici-filosofen. 

Tijdens de gemeenteraadszitting van maandag 7 oktober 1907 werd er door de liberale minderheid toch een onthouding genoteerd bij de stemming voor de aanneming van de lijnrichtingen van ‘den nieuwen verbindingsweg tusschen de St Jobstraat en den Gentschen steenweg’ …

‘Hét’ werd niet gezegd maar … ‘omdat er kwestie was aldaar van de oprichting van een Capucienenklooster? … Niet eene boerderij met melkerij, brouwerij enz zoo als men het wil doen gelooven aan de landbouwers van St Job, maar een groot studiehuis met openbare bidplaats’.

Dat de Kapucijnen niet in de smaak vielen van de liberalen, dat begreep men al snel. Hun leven van gebed en versterving zou immers het tegenovergestelde zijn van wat die ‘heeren’ zouden doen.

Alles over de uitbreiding van de Kapucijnen op deze nieuwe locatie is HIER te vinden.

Bronnen :

Pierre Van Der Vurst
De Denderbode 10/10/1907
KU Leuven, faculteit theologie
geschiedenis der stad Aalst: Frans De Potter en Jan Broeckaert
1875-de kapucijnen te Aalst : Dany D’Herdt
2001-VVAK Mededelingen nr. 1/2008 : Graanmarkt : De pupillen of het Rijksadministratiecentrum
Aalsters erfgoed in gevaar? Pierre van Der Vurst
VVAK Mededelingen nr. 3/2009
“Twelck de heere behouden wille” 
ajvar.nl (gerecht en afbeelding besoffener Kapuziner
Freddy Caudron-Kerk en leven nr 23 12/8/2009
Johan De Baere-internet: - kapucijnen – vlaanderen - sintantoniusaalst.
De Nieuwe gazet van Aalst, 25 februari 1983

Facebook 't Kapucijntje
sintantoniusaalst.be>historiek

Het Laatste Nieuws 12/2/2011
Het Nieuwsblad 16/9/2017
De Standaard 15/11/2008
encyclo.nl/begrip/kapellaan

dinsdag 28 april 2020

De Spaanse griep in Aalst / in België

De eerste helft van 2020 … iedereen (die niet buitenshuis moet werken) zit ‘in zijn kot’ en heeft tijd om wat na te denken, te lezen, bij te lerén of … thuis te werken.
Hoe we het ook draaien of keren, of wat ook de bezigheden zijn tijdens jullie dagen, we worden via diverse media allemaal herinnerd aan vorige epidemieën. In een ander artikel (dat jullie HIER kunnen lezen) had ik het al over ‘de pest in Aalst’, die voornamelijk hevig woedde tijdens de middeleeuwen.
Ook in de 20ste eeuw kregen we te maken met tot dan toe onbekende ziektebeelden.

De Eerste Wereldoorlog maakte in de jaren voorafgaand aan 1918 al miljoenen slachtoffers maar de belangrijkste ‘moordenaar’ van ‘de Groote Oorlog’ kwam pas vanaf de lente van dat laatste oorlogsjaar tevoorschijn: de Spaanse griep.

De Spaanse griep van 1918-1920 was in aantal zieken en doden de meest desastreuze epidemie die de mensheid ooit heeft getroffen.
Het aantal dodelijke slachtoffers wordt geschat tussen de 50 en 100 miljoen, velen malen meer dus dan de 20 miljoen doden van de Eerste Wereldoorlog.
Deze ziekte sloeg ongemeen hard en meedogenloos toe.

In six months the pandemic killed some 30 million people, more than three times the number of military casualties suffered by all belligerents during more than four years of fighting in what was then called the Great War”, schreven de Amerikaanse historici David K. Patterson en Gerald F. Pyle.

Bij het betreden van (militaire) kerkhoven valt het trouwens ook op dat vele mensen stierven in 1919 en niet tijdens de oorlogsjaren zelf …

De Spaanse griep eiste een eeuw geleden dus miljoenen slachtoffers.

Zo'n vaart zal het met het coronavirus nu niet lopen, schat Robrecht Van Hee in. Hij is specialist medische geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen. "We hebben zonder twijfel opnieuw te maken met een pandemie, want meer dan 100 landen wereldwijd zijn nu getroffen door dezelfde epidemie, maar de tijden zijn veranderd, dus ik verwacht zeker niet dat het tot miljoenen doden komt, al blijft het aantal besmettingen en overlijdens momenteel nog toenemen."  Deze mening uit zich ook in besprekingen door andere toonaangevende virologen zoals bijvoorbeeld prof. Van Ranst.

Ook in Aalst was de Spaanse griep aanwezig, maar hierover heb ik jammer genoeg niets kunnen terugvinden.

De eerste gekende besmettingen ontstonden in het voorjaar van 1918 op de Amerikaanse legerbasis Camp Funston.

Op 4 maart van dat jaar meldde het eerste slachtoffer zich daar ziek. Het was een kok die last had van griepachtige verschijnselen: koorts, hoofdpijn en een pijnlijke keel. Diezelfde dag nog meldden steeds meer soldaten, die in het legerkamp getraind werden voor de oorlog die zich in Europa afspeelde, zich met dezelfde klachten.
De Eerste Wereldoorlog was begonnen als een ‘snelle oorlog’ tussen de Centralen (waaronder Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) en de Geallieerden (waaronder Rusland, Verenigd Koninkrijk en de VS), en werd hevig uitgevochten in de loopgraven van België en Frankrijk.

De Amerikaanse militairen van het voorgenoemde kamp brachten dus – samen met hulp – ook de ziekte hier naartoe, en met zoveel opeengepakte soldaten in een kleine, onhygiënische ruimte kon de griep heel snel om zich heen slaan.

De griep reisde via de loopgraven verder langs het front van Europa en sprong met de thuiskomst van de soldaten natuurlijk ook snel over op de gewone bevolking ... En toen ging het snel … van Spanje tot Rusland en van Rusland tot China werden mensen ziek.

Toch leek het toen nog steeds op een normale griep, zonder al te ernstige gevolgen.
Dat veranderde echter toen een longontsteking zich bij de griep voegde en de eerste mensen aan de gevolgen bezweken.

Slachtoffers hadden aanvankelijk milde verschijnselen, maar die konden heel plotseling omslaan in een levensbedreigende situatie. Velen overleden dan ook binnen 24 uur na de eerste symptomen.  

Het nestelde zich na een aantal dagen in de longen en de zieken kregen een longaandoening.

De zichtbare symptomen waren donkere vlekken in het gezicht, een blauwe huid en zwarte handen en voeten. Vandaar dat er logischerwijs ook even aan de pest werd gedacht.
Soms vielen zelfs hun haren en tanden uit. De steeds heftigere koorts en het gebrek aan zuurstof brachten de patiënten in een delirium, een ‘roes’. Wegens gebrek aan zuurstof gaven de zieken daarenboven ook donkerblauw gekleurd bloed over, totdat ze uiteindelijk ‘verdronken’ in het bloed en vocht dat zich in hun longen opgehoopt had.

De medische voorzieningen van destijds waren ontoereikend om de pandemie een halt toe te kunnen roepen. De wetenschappelijke kennis over virussen ontbrak en vaccins en antibiotica bestonden nog niet. Daarnaast was het begrip ‘hygiëne’ bij de meeste mensen ook nog niet doordrongen.
Aanvankelijk dachten sommige artsen dat het over de ziekte tyfus ging, anderen gingen uit van een nieuwe pestepidemie. De meest vergaande theorie was deze van biologische oorlogsvoering.

Gelovigen zagen in de ziekte een straf van God en zochten snel hun toevlucht tot bidden, rituelen en zelfs duivelsuitdrijvingen.

De adviezen van artsen gingen ondertussen tegen elkaar in. De ene adviseerde het drinken van een borrel, de andere greep terug naar middeleeuwse aderlatingen.
De meeste patiënten namen wat huismiddeltjes en enkel wie de middelen had, kon gebruik maken van aspirine en kinine.

Ook de media hielp hierin zeker niet mee. Door het verspreiden van tegengestelde berichtgeving en adviezen werd eigenlijk meer paniek gezaaid dan dat er patiënten werden geholpen.

Vergelijken we even met Covid-19 dat in 2020 de wereld teistert. Ook hier worden tegenstrijdige berichten de wereld ingestuurd, en hoe groter en ‘dramatischer’ de kop van het verhaal is, hoe ‘beter’ voor de verkoop ... maar des te slechter voor ‘de moraal’ en het efficiënt behandelen natuurlijk.

Vanaf juli 1918 werd ook melding gemaakt van de Spaanse griep in Brussel, Antwerpen, Mechelen, Gent, Aalst en Tienen. 
In Aalst werden de gewonden en de zieken opgenomen en verzorgd in het st Elisabethziekenhuis in de Gasthuisstraat. Over de geschiedenis van dit ziekenhuis is HIER meer terug te vinden.


In amper acht tot negen maanden verspreidde de griep zich razend snel over de hele wereld, waar ze miljoenen doden maakte.

Net zoals voorgaande griepepidemieën verspreidde de Spaanse griep zich in drie golven, waarvan de tweede de meest dodelijke zou blijken.

De incubatietijd (tijd tussen het besmet raken en het vertonen van de eerste ziekteverschijnselen) was echter opmerkelijk korter en deze griep bleek ook veel dodelijker te zijn dan haar voorgangers.

Terwijl bij Covid-19 (de hedendaagse ‘corona’) de ziekte vooral ongemeen hard toe lijkt te slaan bij de oudere bevolking, maakte de Spaanse griep de meeste slachtoffers bij vooral jonge, gezonde mensen tussen twintig en veertig jaar.  Ouderen en kinderen werden veelal gespaard.

Medici genoten in het begin van de twintigste eeuw een zeker prestige, waardoor ze ook op politiek en juridisch vlak een grote invloed hadden. Toen de Spaanse griep uitbrak, waren alle ogen dan ook op hen gericht, maar net als professors Van Ranst, Van Gucht, en collega’s die ons vandaag de dag trachten te informeren en bijsturen tijdens onze Covidperiode, bleken ook de medici van toen eigenlijk machteloos … net als de overheden, de legers en de ziekenhuizen.

De griep werd al snel “de geheimzinnige ziekte” genoemd.
Men wist niet van waar ze kwam, wat het juist was, noch wat men er kon tegen doen en men tastte dus volledig in het duister.

Hoewel er reeds verscheidene theorieën zijn verschenen, is er tot op vandaag nog steeds geen waterdichte  duidelijkheid over haar oorsprong.

Het was pas in 1933 dat de medische wereld kon aantonen dat de griep niet werd veroorzaakt door een bacterie maar door een virus. Deze griep zou dus wel eens een veelbesproken gebeurtenis worden, maar het tegendeel bleek het geval te zijn. 

De aandacht voor de Spaanse griep blijkt in de geschiedenisboeken eerder beperkt te zijn gebleven. Amerikaans historicus Alfred W. Crosby noemt haar zelfs “the forgotten pandemic”.

Een reden hiervoor kan gezocht worden in het feit dat de medici geen deftige antwoorden konden formuleren op de vragen die de ziekte opriep, iets wat ten tijde van een zekere ‘aanbidding’ van het medisch beroep aan het begin van de twintigste eeuw toch wel van hen verwacht werd.
Ze konden dus zeker niet met trots terugkijken op deze periode, die men dus gauw trachtte te vergeten.

Hoe reageerden de Belgische politieke, medische en militaire autoriteiten, alsook de pers op de pandemie? Werden er maatregelen getroffen? Waren het wel de juiste maatregelen? Werd er wel goed gecommuniceerd?
Allemaal vragen die toen gesteld werden …  en die we nu, zoveel jaren later, opnieuw moeten stellen blijkbaar …

Ook toen heerste er in België een opmerkelijke stilte rond het onderwerp.

Een verklaring hiervoor is de specifieke oorlogssituatie die ons land kenmerkte en die toch wel erg verschilde van onze buurlanden.
De Duitse bezetting bracht ons land immers in een bijzondere situatie, waarbij het aangeraden was om ‘het mondje toe te houden’ en zo weinig mogelijk kritiek te spuien of informatie te delen. Het was dan ook één en al censuur wat de klok sloeg en belangrijke berichten geraakten niet altijd tot waar ze moesten geraken.
Dit terwijl deze toestand in Duitsland bijvoorbeeld wél uitvoerig besproken werd in de Reichgesundheitsrat. De minister van Binnenlandse Zaken vroeg trouwens wekelijks alle ziektecijfers op bij de Duitse gemeentebesturen.

Hier werd ‘de griep’ slechts onrechtstreeks wat ‘vernoemd’, en dat gebeurde vooral wanneer er gesproken werd over de hygiënische omstandigheden aan het front.

In de notulen van de ministerraad wordt de griep slechts één keer vermeld.
Het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken met betrekking tot gezondheidszorg biedt wel wat meer informatie. De griep komt er, al dan niet wat verdoken, aan bod in de verslagen waarin er door het ministerie gerapporteerd wordt over de omgang met pestziekten. Dat geldt trouwens ook voor de verslagen van de provinciale medische commissies die gericht waren aan het ministerie.

De medische en politieke autoriteiten lieten in deze periode amper van zich horen, waardoor vage en vaak foutieve krantenberichten in belangrijke mate bijdroegen tot het vormen van een beeld op de eerste uitbraken van de ziekte.

Kranten meldden dat de artsen voor een raadsel stonden.

De ‘pseudo-wetenschappelijke’ verklaringen en adviezen van de (roddel-) pers kenden hun hoogdagen. Iedereen had zowel zijn of haar eigen idee over het ontstaan en over de behandelingen.

Zo kon de Belgische bevolking bijvoorbeeld lezen dat de oorsprong van deze griep lag in de droge lucht en de wervelwind in de atmosfeer.

Kerels als boomen worden in één dag door de Griep weggemaaid. Wie aan de dodelijke ‘Spaansche Griep’ wilde ontkomen, moest zijn toevlucht nemen tot abdijsiroop” was één van de adviezen …
maar … het door de fabrikant geroemde geneesmiddel bleek echter bij nadere bestudering slechts een mengsel van suikerwater en kaneel.

En dat was slechts één van de vele pogingen om de bevolking te ‘helpen’.
Volgens een andere bron bleek dan dat rokers van de ziekte gevrijwaard bleven…

‘Fake news’ bestond dus zelfs toen al …

Kortom, de huis-tuin-en keukenmiddeltjes werden bovengehaald en er werd een medische draai gegeven aan de waarheid. Een waarheid die men op dat ogenblik zelfs nog niet kende.
Speculaties zoals we ze nu trouwens ook kennen.
Wie heeft er het bericht immers niet gelezen over de zelfcontroles door je adem gedurende 10 seconden in te houden, over de immuniteit door met sjaals rond te lopen, en de meest frappante van president Trump over het toedienen van bleekmiddel om de ziekte te bestrijden …?

Tijdens de oorlog gold in landen als Frankrijk en België een strenge censuur, waardoor kranten daar natuurlijk als vermoord zwegen over de ziekte.

Spanje was een van de weinige landen waar toen geen censuur gold. Daarom verschenen daar de allereerste berichten over de dodelijke griep.  

De naam ‘Spaanse griep’ was geboren, hoewel er dus verder geen enkele link is met de naam van de Spaanse griep en het land Spanje.
In Duitsland noemde men de griep zelfs ook wel ‘de Vlaamse griep’.

Sommige historici veronderstelden dat de griep uit China kwam maar volgens anderen was deze bewering een onderdeel van de Duitse oorlogspropaganda.

Zij gingen er veeleer van uit dat de eerste uitbraak plaatsvond in Camp Funston in Kansas, de versie die tot op heden stand houdt.

Waar verdriet en tegenspoed is, is ook humor.
Net zoals nu bij Covid-19, werd ook toen wel eens met humoristische toon gesproken over de vreselijke ziekte.
Zo is bijvoorbeeld volgend mopje te lezen in ‘humour brittanique, la nation belge’ van 27/7/1918 :

- Croyez-vous docteur, que j’échapperi à la grippe espagnole?
- Je n’en suis pas sûr du tout, madame
- Vous m’effrayez docteur. Qu’est-ce que vous faites croire que …
- C’est que quand une maladie est à la mode, i lest bien difficile à une femme de ne pas l’avoir …

De capaciteit van de veldhospitalen werd snel overschreden. De bedden werden er dan ook al heel snel voorbehouden voor de ‘gecompliceerde gevallen’. Bataljonsartsen zonder hygiënische voorschriften  dienden zich af te zonderen, patiënten dienden warme dranken te drinken en zich warm te kleden.
Zoals eerder aangehaald kende het virus drie golven …

De eerste golf in Belgie kenden we in april-mei 1918. 

Het gebrek aan hygiëne in oorlogstijd maakten de troepen en de bevolking immers heel kwetsbaar. Op die manier werd natuurlijk de ideale situatie gecreëerd voor het uitbreken en het felle optreden van de griep.

Ook de troepenbeweging had daar natuurlijk een grote verantwoordelijkheid in.
Net zoals de pest werd de verspreiding van de ziekte ook hier in de hand gewerkt door soldaten ‘in transit’.

Verzwakte soldaten die zich voortdurend verplaatsten, werden op die manier de voornaamste verspreiders van de ziekte. De ziekte was meestal wel al aanwezig, maar de komst van besmette soldaten gaf de epidemie natuurlijk nog een extra ‘boost’.

De tweede golf, ook in België de meest dodelijke, vond plaats in oktober-november 1918.

Om de griep werd helemaal niet meer gelachen, ze had een kwaadaardig karakter aangenomen en dat was nu wel heel duidelijk.
De symptomen bleken eerder zwaar te zijn onderschat en in het bezette land liep het tekort aan burgerartsen snel op.
Net zoals in de buurlanden kan men ervan uit gaan dat artsen die niet gevlucht waren, vaak zelf de griep kregen. Belgische militaire artsen werden opgeroepen hen te vervangen in de herwonnen gebieden.

Ter voorkoming van besmetting werd door medici veel waarde gehecht aan isolatie van patiënten. In ziekenhuizen werden grieppatiënten op aparte zalen verpleegd en met gaasschermen afgeschermd. Verplegend personeel droeg mondkapjes, ook al betwijfelden sommigen het nut daarvan.

Talloze gemeentebesturen besloten de scholen te sluiten om verdere verspreiding tegen te gaan of werden daartoe gedwongen doordat een groot deel van de leerlingen en leraren ziek was. Opvallend was dat in Amsterdam bijvoorbeeld, ondanks felle ruzies in de gemeenteraad, de scholen niet werden gesloten.
Ook schouwburgen en bioscopen gingen op slot. In sommige gemeenten werden kerkdiensten ingekort en werden mensen met een zieke in de familie opgeroepen niet naar de kerk te komen.
Hierbij een affiche met de te nemen maatregelen die werd verspreid onder de bevolking (in dit geval Brugge)

Quarantaine, aparte zalen, afscherming, mondkapjes, scholen gesloten, bioscopen gesloten, kerkbezoek gelimiteerd, andere maatregelen in andere landen, … 


De vergelijking met de tegenwoordig genomen maatregelen in verband met Covid-19 zijn bangelijk niet?

Opmerkelijk is dat de Spaanse griep vooral vanaf dit moment ook geregeld het onderwerp werd van diverse (politieke) programma’s.

Dit gebeurde enerzijds door de doelgroep voor te stellen als de meest geplaagde, nu eens waren dat oude vrouwen en jonge moeders met hun pasgeboren kinderen, dan weer was het de kleine burgerij.
Zij werden het meest getroffen en moesten dus het eerst worden geholpen.

Anderzijds maakte de ziekte het ook mogelijk om ‘schuldigen’ aan te duiden.
Zo werd de griep onder andere gebruikt om een pleidooi te houden voor de ‘goede zeden’.

In het katholiek zondagsblad ‘Het Vlaamsch heelal’ bijvoorbeeld is te lezen : “Wij bedoelen de bloote halsen en borsten van vrouwen, slavinnen eener onzinnige mode ... Nu de Spaansche ziekte zoo besmettend heerscht, kiest zij hare slachtoffers bij dit soort lieden, die zich aan alle lichamelijke gevaren bloot stellen om te kunnen pronken als modepoppen.”
Het was dus de fout van ‘de modebewuste dames’ die de griep zouden veroorzaken of op zijn minst verspreiden …

Ook vreemde of vijandige troepen, zoals de Chinese arbeiders achter het Franse front, werden beschuldigd van de verspreiding van de ziekte …

Een derde golf volgde nog in de winter-lente van 1919, toen België recent bevrijd was.

Vooral de duizenden militairen die dicht opeengepakt in bedompte kazernes leefden, bleken bevattelijk te zijn. Zij probeerden zowel de verveling als de ziekte met drank te verdrijven en ‘social distancing’ moest aan hen dus zeker niet verkocht worden.
Besmette soldaten die met verlof waren – dat mocht namelijk nog wel gewoon – en terugkeerden naar hun woonplaatsen verspreidden het virus ook verder onder de burgerbevolking.

De medische wereld stond voor een muur. Ze deden wat ze konden maar konden de ziekte niet doorgronden, laat staat dat ze iets konden betekenen voor hun patiënten. Artsen wisten toen immers nog niet dat griep door een virus veroorzaakt wordt, laat staan hoe ze zo’n virus te lijf moesten gaan.

Huisartsen adviseerden bedrust, warmte en ventilatie, en schreven aspirine en hoestdrank voor om symptomen te bestrijden. Ook werd er druk geëxperimenteerd met diverse injecties, zoals bijvoorbeeld sublimaat, een zeer giftige kwikverbinding.

Soms werd de ziekte bewust nog verder uitvergroot, bijvoorbeeld in reclames voor siropen en pillen waarbij ze werd voorgesteld als een moordenaar die alle organen aantastte.

Natuurlijk werden er ook veel gevallen onterecht toegeschreven aan de Spaanse griep .
Er bestaat immers een groot ‘dark number’ met betrekking tot de griepgevallen.
Hun overlijden werd toegeschreven aan de complicaties van de griep, waardoor ze dusdanig geregistreerd werden, terwijl dit eigenlijk niet het geval zou zijn.
Zo ook een beetje wat wij nu zien in de woonzorgcentra. De cijfers die worden doorgegeven in verband met Covid-19 zijn ‘vermoedelijke’ cijfers. De overledenen zijn niet zeker overleden aan de ziekte, er is enken ‘een vermoeden van’.
Dit bewijst nogmaals dat de Belgische pers en bevolking geen totaalbeeld hadden van de impact van de griep.

Nog vaker echter werd ze onderschat.

Toen de oorlog op 11 november 1918 eindigde en soldaten naar hun land terugkeerden, werden ze overal ter wereld feestelijk onthaald. Door deze wereldwijde massabijeenkomsten verspreidde het virus zich gemakkelijk.
In de VS stierven 675.000 mensen, in Frankrijk 200.000, in Engeland 400.000, in België bijna 300.000, in Nederland meer dan 40.000.
In India en Rusland stierven miljoenen mensen.
Alleen Australië heeft de ziekte tijdelijk buiten de deur kunnen houden door het instellen van een strikte maritieme quarantaine. In 1919 brak de pandemie ook daar uit en ondanks de maatregelen de verspreiding te beperken, werd 40% van de bevolking ziek en stierven 15.000 mensen.

De ziekte was in de tussentijd wel tot een mildere vorm geëvolueerd en buiten Australië was bijna iedereen immuun geworden, waardoor de pandemie uitstierf.

Al met al lijkt het erop dat 20% van de toenmalige wereldbevolking besmet raakte, in totaal een half miljard mensen.
Om die reden spreken historici ook wel van de 'medische holocaust'.

Er zijn overeenkomsten tussen de Spaanse griep en COVID-19, maar er zijn veel meer verschillen. Wel zijn er belangrijke lessen uit de Spaanse griep getrokken die nu in de praktijk worden gebracht, zoals bijvoorbeeld social distancing.

Het land herstelde zich stilletjes aan en het Belgisch parlement trad opnieuw in voege.

De eerste vermelding van de Spaanse griep vindt zo nog net in dat jaar plaats. De griep wordt genoemd in de discussies rond de “restauration sanitaire du pays”, het exitplan als het ware.
Ze maakt deel uit van een reeks argumenten, waarbij ook andere ziekten zoals bijvoorbeeld tuberculose aan bod komen.

De Spaanse griep verdween stilletjes uit de aandacht. Ze had plaatselijk haar ronde gedaan en was eind 1919 grotendeels verdwenen. Intussen waren andere ziekten opgedoken die de aandacht van de zorgverstrekkers vereisten.
Na vier jaar onder Duitse bezetting te hebben geleefd hadden de politici trouwens hun handen meer dan vol met de heropbouw. De griep was even vlug verdwenen als ze was gekomen en dus niet meer relevant.

Wanneer de griep tijdens de naoorlogse jaren toch nog terugkeerde, in mindere mate dan weliswaar, werd ze nog steeds ‘Spaans’ genoemd hoewel zij, zoals eerder al verklaard, niet meer Spaans dan Belgisch was, zij was jammer genoeg ‘internationaal’.

De oorsprong van de griep zou een raadsel blijven en ook over de remedies kwam er geen duidelijkheid. De Amerikaanse gezondheidsdienst experimenteerde met stikgassen. Kranten bleven aanraden om sigaren te roken en alcohol te drinken.
Toch was er sprake van een zekere vooruitgang in de Belgische bekommernis om de volksgezondheid.

In 1922 dook de griep, net als in Denemarken, ook in België weer op en toen vroeg men zich opnieuw luidop af of men wel de juiste maatregelen nam.
Op vraag van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd gestart met een bacteriologisch onderzoek naar pestziekten en hield men zich bezig met de verbetering van de Belgische ziekenhuizen.

Er ontstonden discussies over het instellen van een quarantaine en de raad klaagde aan dat besmettelijke patiënten vaak met veel in een gemeenschappelijke zaal lagen, soms op hetzelfde bed.
Dat laatste doet trouwens vermoeden dat de Belgische autoriteiten helemaal geen lessen getrokken hadden uit de ervaringen met de eerdere epidemie.
Niet alleen in oorlogstijd, maar ook enkele jaren later bleek de hygiëne in de legerkazernes dus een groot probleem te zijn ... nog steeds …

De inspecteurs d’hygiène kregen een grotere verantwoordelijkheid. De verscheidene lokale autoriteiten waren op dit gebied “incompétentes et inaptes” gebleken en dus diende het hygiënisch beleid geconcentreerd te worden “entre les mains de l’autorité supérieure et de ses agents les inspecteurs d’hygiène”.
Het beleid diende dus gecentraliseerd te worden bij ‘de hogere autoriteiten en hygiënische inspecteurs’.
Dat initiatief kwam er veeleer onder invloed van de toegenomen ‘exotische ziekten’, zoals cholera en tyfus.

Zoals reeds aangehaald werd, zijn van de epidemie weinig geschreven bronnen terug te vinden.
Van de artsen die zich niet aan het front bevonden, zijn geen publicaties over de Spaanse griep terug te vinden, althans geen artikels die haar specifiek bespreken.

Artikels die wel gepubliceerd werden, beperkten zich tot de complicaties van de griep, zoals de ‘cyanose’ of ‘hydrothorax’.
Heel verwonderlijk is dat misschien niet. 
Allereerst verschenen er sinds de bezetting geen artikels meer van het Bulletin de l’Académie de Médecine de Belgique, de spreekbuis van de Belgische medici. Ze verloren zo hun officieel medium.

Tegen de tijd dat het Bulletin opnieuw in voege trad (in 1919), drongen zich bovendien reeds nieuwe zorgen op. Naast venerische ziekten leken immers ook de tering en tuberculose op dat moment de grootste aandacht op te eisen.

Ten tweede overschaduwden buitenlandse analyses de Belgische wetenschappelijke ideeën. In Frankrijk en Nederland was dat bijvoorbeeld niet het geval.

 Het is thans treurig medicus te zijn” werd een gekende uitspraak onder de Belgische medici.

Men kreeg geen informatie, geen updates die belangrijk zouden zijn bij een behandeling.
Daarnaast was elke soldaat van belang, in het bijzonder bij het bevrijdingsoffensief.
De medische staf draaide overuren … Er was gewoon geen tijd om alles netjes neer te schrijven.
Ook de burgergeneeskunde stond binnen de kortste keren volledig in dienst van de militaire noodzaak.
Wanneer bleek dat de griep de troepen uit aan het dunnen was, besliste de legerleiding de activiteiten van de soldaten te verminderen. Dat moest weliswaar tot een minimum worden beperkt. In het slechtste geval werden manoeuvres afgelast.

De militaire artsen hadden intussen zelf toch een orgaan opgericht waarin ze hun werk publiceerden: het tijdschrift Archives médicales belges. Anders dan de gewone pers in het bezette of pas bevrijde land konden de legerartsen in dit tijdschrift wel vrij publiceren wat ze wouden. 

Cijfers zijn natuurlijk belangrijk om de ziekte te kunnen evalueren.  Maar wat betekenen de naakte cijfers eigenlijk?

Virologe Wendy S. Barclay (Imperial College) geldt als een ’s werelds meest vooraanstaande griepexperts. Zij wijst er onder meer in The Lancet op dat 50 miljoen wel de meest geciteerde dodentol is, maar niet noodzakelijk de meest correcte: ‘Tussen de 50 en de 100 miljoen is een meer accurate schatting.

Waar we met grotere zekerheid mogen van uitgaan is dat de pandemie gepaard ging met een mortaliteitsgraad van 3%. Wat dus wil zeggen dat 97 van de 100 mensen die ermee besmet geraakt waren het toch overleefden.’
Ter vergelijking: bij ebola schommelt de mortaliteit tussen de 25 en de 90%, en bij builenpest rond de 60%.
Dat ‘lage’ cijfer mag ons echter niet blind of nonchalant maken voor het gevaar.
Want pas die 3% toe op heel België en zijn 11,3 miljoen inwoners, en je komt uit op 339.000 doden.
Ter vergelijking: dat is 14 keer meer dan het aantal Belgische burgerslachtoffers in de Eerste Wereldoorlog en het drievoud van het aantal Belgische doden, burgers en militairen samengeteld, in de Tweede Wereldoorlog.

Niemand wist dat het enige positieve van die 3% mortaliteit betekende dat het virus zo snel om zich heen greep dat het nog sneller moest muteren tot een relatief onschuldige kopie van zichzelf waartegen de menselijke immuniteit wél bestand was.
Niet meer dan de logica van de natuur: het doodde zijn gastheren in zo’n tempo dat het zich zelf moest aanpassen om zelf te overleven ... of het zou uiteindelijk zelf slachtoffer worden van ‘zijn eigen succes’.

En dat is ook waar men naar tracht bij Covid-19 … Het virus moet zichzelf kapot maken.

In de context van de Spaanse griep verschenen in 2014 de resultaten van een uitgebreide studie in Cell Host & Microbe.
Onder leiding van prof. Tokiko Watanabe (University of Wisconsin-Madison) had een team van gespecialiseerde researchers verbanden onderzocht tussen de griep van 1918 en zijn hedendaagse familieleden.
Een van de teamleden, viroloog- pathobioloog Yoshihiro Kawaoka, reconstrueerde daarvoor met omgekeerde genetica het oorspronkelijke virus.
‘Krankzinnig en gevaarlijk!’ schuimbekten critici, ‘want stel dat het ontsnapt…’

Gespecialiseerde virologen kijken vooral naar de resultaten van het volledige onderzoek.
Hoopgevend is dat bleek dat het gecreëerde virus in eerste instantie al herkend werd door de antilichaampjes van de proefpersonen die gevaccineerd waren tegen moderne griep.

Op lange termijn toonde de studie aan dat het virus van 1918 geen eenmalige en op zich staande gebeurtenis was, maar een voldoende breed wetenschappelijk onderzoeksterrein.
Met andere woorden: een nieuwe basis om verdere research te rechtvaardigen en dus gefinancierd te krijgen. Onderzoek dat ons moet helpen toekomstige griepepidemieën te bestrijden door pandemieplannen bij te stellen, voorraden van de juiste medicijnen op te slaan, enzovoort.’

Het is dus niet echt de vraag óf er nieuwe grieppandemieën zullen uitbreken, maar wannéér.
Eén zekerheid was toen : ze zullen een stuk milder zijn, want we zijn er nu veel beter op voorbereid.

De medische kennis staat tegenwoordig spectaculair veel verder dan toen, maar tegelijk zijn mensen veel ook meer verbonden. Door de moderne luchtvaart bijvoorbeeld kan een virus zich binnen een dag naar de andere kant van de planeet verspreiden.

‘Het kan ons zeker nog eens overkomen’, zegt Steven Van Gucht, de viroloog die bij Sciensano (het vroegere Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid) het referentielabo leidt dat de griepactiviteit in ons land monitort.
Van Gucht is tegenwoordig ook bekend van zijn dagelijkse updates tijdens de Coronacrisis.

‘Statistisch komt er elke twintig of dertig jaar een grieppandemie. We hadden er een in 2009: de varkensgriep uit Mexico, die was mild. Dat is een kwestie van geluk.
Het is dus redelijk zeker dat we er binnen twintig jaar opnieuw één meemaken. Hoe erg die zal zijn, is onvoorspelbaar.’ …

… Dat waren zijn woorden in 2018.
Dat was toen wel een kleine misberekening blijkbaar, want we moesten zo lang niet wachten.
Iets meer dan een jaar later, eind 2019, hadden we immers weer ‘prijs’ …

Er bestaan ten minste drie theorieën over de oorsprong van het virus.

- Sommige onderzoekers nemen aan dat de oorzaak van de griep een gemuteerd varkensvirus uit China was, dat misschien via Chinese spoorwegarbeiders in de VS belandde.

- Een tweede theorie is dat het vogelvirus spontaan muteerde in Fort Riley, Kansas.
In dit fort fokte men kippen en varkens voor eigen gebruik. Een kok zou besmet kunnen zijn geraakt met het virus, dat vanuit de kippen via de varkens dus bij de mens aankwam. Door mutatie was het virus in staat om besmetting van mens tot mens tot stand te brengen.

- Volgens een derde theorie zou deze griep mogelijk voor het eerst zijn waargenomen in een Brits legerhospitaal in het Noord-Franse Étaples, waar artsen vanaf eind 1916 een uitbraak van 'etterige bronchitis' waarnamen. Vrijwel tegelijkertijd werden deze verschijnselen ook gesignaleerd bij een legeronderdeel in het Zuid-Engelse Aldershot.

In september 2005 zijn microbiologen van het US Armed Forces Institute for Pathology erin geslaagd om het virus na te maken. Het onderzoek was gebaseerd op viraal RNA uit de long van een soldaat die in 1918 was gestorven. De eiwitmantel van het virus had een structuur met als type H1N1.
Voor ons natuurlijk allemaal Latijn (of Chinees), maar voor de wetenschappers wel een belangrijke ontdekking.

Net als ‘de pest’ verdween ook deze ziekte zoals ze gekomen was … ineens …

Deze Spaanse griep (en trouwens ook Corona) afdoen als ‘een griepje’ is heel gevaarlijk.

Op dit moment kunnen we voor wat betreft Corona alleen de zogenoemde CFR berekenen: de case fatality ratio.
Dit is het aantal bevestigde overlijdens gedeeld door het aantal bevestigde besmettingen.
Als er plotseling veel nieuwe besmettingen bij komen, zonder dat meer mensen sterven, lijkt de ziekte minder dodelijk. Sterven er juist plots veel mensen zonder dat er meer besmettingen bij komen, dan lijkt de ziekte juist dodelijker.
Maar in werkelijkheid hoeft dit niet zo te zijn. Omdat mensen niet meteen overlijden als ze besmet raken, loopt het aantal doden altijd achter op het aantal besmettingen, waardoor die case fatality ratio snel omhoog kan gaan als er plots meer mensen sterven.
De ziekte lijkt dan dodelijker te worden, maar dat is niet zo. Door de vertraging wordt dit pas later zichtbaar.
Het sterftepercentage kunnen we dus pas met zekerheid pas vaststellen als de epidemie volledig achter de rug is …

Wat we wel al weten : Aan een gewone griep sterft ongeveer 0,1 procent van de besmette mensen.
Bij de Spaanse griep was dat 2,5 – 3 procent.
Bij corona spreekt men tegenwoordig over 3,4 procent, hoewel men dergelijk getal dus maar kan bevestigen als alles definitief (?) voorbij is.

2,5 tot 3 procent lijkt misschien niet zo veel, maar op een totaal van 500 miljoen mensen - een vijfde van de toenmalige wereldbevolking - is dat een hap uit een generatie, zeker omdat vooral 20- tot 40-jarigen kwetsbaar waren.

Ik eindig hier met een ‘straffe meneer’.

De kerklokken in het Noord-Spaanse dorpje Luarca luidden onophoudelijk tijdens de Spaanse griep. De kleine José Ameal Peña (toen 4 jaar) zag dagelijks begrafenisstoeten voorbij trekken als hij uit het raam keek. Van de 2000 dorpsbewoners overleden er maar liefst 500 aan het virus.
Ook José kreeg de griep. "Ik was heel ziek en begrijp eigenlijk nog steeds niet dat ik er nog ben", zegt hij tegen de Spaanse krant ‘El Mundo’.
"Toen ik wakker werd, kon ik amper lopen. Ik moest op handen en knieën kruipen."
Terwijl hij worstelde met gigantische koorts, schreef een arts medicijnen voor van gekookte eucalyptus en zeewier.
Hij had geluk en overleefde.

In de jaren erna was hij vrachtwagenchauffeur, metselaar, taxichauffeur en zelfs stierenvechter. Hij trouwde en kreeg vier kinderen, zes kleinkinderen en zeven achterkleinkinderen.
In december 2019 vierde hij zijn 105e verjaardag met zijn hele familie. Nu zit hij aan huis gekluisterd en wil vanwege het coronavirus niet meer dat familieleden zomaar langskomen.
José is, met zijn respectabele 105 jaar, hoogbejaard, bijna doof en slecht ter been. "Maar hij snapt heel goed wat er nu aan de hand is met het coronavirus", zegt zijn dochter die bij hem woont en voor hem zorgt. "Luister naar de autoriteiten", herhaalt hij keer op keer.

Tijdens de Spaanse griep was de bestrijding van de ziekte in Spanje een ramp. Acht miljoen mensen raakten besmet en 300.000 overleden. Hogescholen en universiteiten sloten, maar bioscopen, arena's, theaters en kerken hielden hun deuren open alsof er niets aan de hand was.

Deze nieuwe, covid-19-, pandemie met beelden van volle ziekenhuizen en verlaten straten herinneren José natuurlijk wel aan die nare periode meer dan honderd jaar geleden. "Hij is bang dat hetzelfde zal gebeuren", zegt zijn dochter. Maar probeert ook gerust te stellen. "We leven nu wel in een andere tijd."

Minder ‘leuk’ nieuws komt dan weer vanuit Amerika … Een 100-jarige Amerikaan is aan het coronavirus overleden, terwijl zijn tweelingbroer een eeuw geleden aan de Spaanse griep bezweek.
Philip Kahn uit de staat New York stierf onlangs met ademhalingsproblemen, meldt de Amerikaanse nieuwszender CNN. Hij werd nog voor zijn dood getest, maar de positieve uitslag kwam pas daarna.
Hij verloor zijn broer Samuel kort na de geboorte door de Spaanse griep. Ze werden samen op 5 december 1919 geboren, aldus zijn kleinzoon Warren Zysman.


Bronnen :

Het Nieuwsblad 14/3/2020
Scriptie Laurine Hendrickx masterproef 2016-2017:’Onderschat en onbeantwoord’
tracesofwar.nl
eoswetenschap.eu
foto Een militair hospitaal tijdens de Spaanse griep in Camp Funston (nabij Manhattan (Kansas)
foto brancard : Rode Kruis in Washington D.C.,  National Photo Company, Library of Congress.
Wikipedia
tijd.be
rtlnieuws.nl 23/3/2020
telegraaf.nl 23/3/2020
businessinsider.nl
Cor Speksnijder, ‘Het coronavirus wordt vergeleken met de Spaanse griep’ De Volkskrant (13 maart 2020).
vrt.be 24/3/2020
El Mundo 22/3/2020
CNN 23/4/2020