Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 17 december 2019

Het begijnhof

Een spijtig voorbeeldje van hoe we eigenlijk niet zouden mogen omspringen met erfgoed vinden we terug aan ‘het begijnhof’.  Bijna het enige wat nog te zien is van dit begijnhof, de kerk, staat aan de rand van de afgebakende zone die nog steeds het begijnhof wordt genoemd. Naast de kerk zijn enkel het plein en enkele kleinere herinneringen aan van wat eens zo’n mooi domein was nog overgebleven.  Ook de naam 'Begijnhofstraat' is nog een laatste trieste herinnering aan wat hier ooit was.
De begijnhofwoningen zijn volledig verdwenen en vervangen door sociale huisvesting uit de jaren ’50.

Het ontstaan van het begijnhof van Aalst kwam er in 1261 doordat Wouter de Ghier en zijn echtgenote Geertruid afstand deden van hun eigendom, ‘het Boudenaershof’.

Het is gelegen ten zuidoosten van de oude stadskern, tussen de oude stadskern en een bocht van de oude Dender (nu de Burchtstraat). Ze schonken hun eigendom aan de begijnen voor hun zieleheil met goedkeuring van Margaretha van Constantinopel of Margaretha II van Vlaanderen, gravin van Vlaanderen van 1244 tot 1278.

In 1266 keurden ook de Aalsterse schepenen en de geestelijkheid van Aalst de oprichting van het Sint-Catharinabegijnhof goed.

Er werd een eerste kerk of kapel gebouwd, die werd gewijd aan Sint-Catharina-van-de-Zavel (de stadswijk heette in die tijd de Zavel). In 1266 werd de kerk ingewijd door de bisschop van Kamerrijk. Deze eerste kerk was een klein gebouwtje met lemen muren en een strooien dak.

In 1282 gaven de bisschop van Kamerijk en de graaf Gwijde van Dampierre (de opvolger van Margaretha) dan hun goedkeuring voor de eigenlijke oprichting van het begijnhof.

In 1291 trekken de begijntjes de stad in om aalmoezen te verzamelen voor de ‘nova constructa’ (‘nieuwbouw’) van het hof.  Negen jaar later verlenen de bisschoppen aflaten aan allen die hun steun verleenden bij het oprichten en versieren van het heiligdom. De lange duur van de inzameling wijst op op het feit dat er veel geld nodig was voor het gebouw dat zou worden opgetrokken in duurzaam materiaal.

In die periode vestigden de Wilhelmieten zich ook in de nabijheid van deze gronden en stichten er hun klooster, het Wilhelmietenklooster dat op oude kaarten van het Begijnhof te zien is vlakbij de Sint-Catharinakerk.

In 1582 werd de kerk met de bijhorende huisjes verwoest door de Geuzen, maar vrij snel daarna werd ze terug opgebouwd met financiële steun van het stadsbestuur. De heropbouw duurde van 1585 tot 1599.

Deze nieuwe kerk leek als twee druppels water op de eerste.  Het was een éénbeukig gotisch gebouw, eigenlijk meer een grote kapel en een roede (+/- 5,5 meter) kleiner dan de huidige kerk, zowel in de lengte als de breedte.

Evenals de meeste Zuid- Nederlandse begijnenkerken bezat zij geen kruisbeuk, noch een toren,

Enkel een spits dakruitertje priemde in de lucht. Binnen in het witgekalkte gebouw was het hoofdaltaar toegewijd aan het H. Kruis, aan de H. Catharina als patrones en aan de H. Begga als beschermheilige. Links van het hoofdaltaar bemerkte men de H. Maagd, de H. Alexis en de H. Barbara. Rechts de H. Moeder Anna, Maria Magdalena en de H. Blasius.

Volgens de dekenale visitatie van 1574 weten wij dat “de kapelaan van het hof iedere dag de Mis celebreert”.                              

Het meest indrukwekkende van de kerkmeubelen was echter wel de preekstoel.
Deze werd in 1699 gebeiteld door De Doncker die ook de portalen van de Sint- Martinuskerk vervaardigde. De begijnen van Aalst hadden achter hun infirmerie een loskade aan de Dender die zij haven noemden en waar zij allerlei waren in- en ontscheepten. Tot in de 18de eeuw schijnt deze haven in gebruik te zijn. Het was langs deze laagste zijde van het begijnhof dat de watervloed soms en voornamelijk in de jaren 1662-63 de huizen en zelfs de kerk beschadigde. De kerk stond toen echter vooraan op het plein.

Op bevel van Jozef II werden in 1783 de kloosterorden afgeschaft. Zo ook het Wilhelmietenklooster,. Een deel van dit eigendom werd aangekocht om  het begijnhof, dat in die periode een grote bloei kende, te vergroten,

Omwille van interne conflicten werd door een hogere bestuurscommissie en tegen de wil van de Begijnen beslist om een nieuwe kerk op te richten. De oude werd gesloopt en een nieuwe kerk werd opgetrokken in neoclassicistische stijl. Men startte de bouw in 1786 en in 1794 werd de eerste mis opgedragen.

Kort nadien werd met de komst van de Fransen ook het Begijnhof opgeheven.
De goederen werden overgemaakt aan de Commissie der Burgerlijke Hospitalen en de begijnen werden gedwongen het geestelijke kleed af te leggen. Bovendien dienden zij ook nog een hoge belasting te betalen, maar in ruil mochten ze het hof wel blijven bewonen tijdens deze Franse periode.    De pas gebouwde kerk werd gebruikt als "Temple de la Loi" vanaf 1794 en het Hof als "Champ national".

Er werden rituelen van de godsdienst van de rede opgevoerd, echter zonder veel succes. De kerk werd geschandaliseerd en tijdens de optochten werden verschillende ruiten van de kerk ingegooid. Er werd omwille van al dat geweld en vernielingen zelfs even overwogen om de kerk af te breken.

Toen in 1800 niemand kwam opdagen voor de feestelijkheden, en het vandalisme er bleef bestaan, werd besloten de kerk te sluiten om grotere schade te voorkomen.

Een jaar later, in 1801 werd de kerk opnieuw geopend voor de eredienst. De goederen van het Begijnhof werden verenigd met die van de Burgerlijke Godshuizen, die vroeger reeds 4 woningen in het beluik hadden gekocht. De rust keerde weer stilletjes aan terug in het begijnhof en in 1808 was het aantal begijnen zelfs gestegen tot 83.

‘Wat er sedert den inval der Fransen op het Begijnhof tot op onze dagen overbleef: De klok, de enige trouwens die tijdens het Schrikbewind te Aalst, geluid werd, waarop men leest: 'Peeter is minen naem Ghegoten van Jacop Waghevens in ’t jaer MCCCCXIV'.
Dit bedewekkerken maakte vroeger deel van de drie klokjes, de Priemkens geheeten, en werden uit de toren van de Sint Martenskerk gehaald. 'Peter' werd door de Fransen naar de Begijnenkerk overgebracht.

Het begijnhof werd in 1870 verkocht met behoud van de inmiddels volledig hergroepeerde instelling.

De nieuwe eigenaar werd baron H. della Faille die de begijnhofmuur (Pontstraat) en een paar huisjes liet heropbouwen in neogotische stijl.

Op het graf van de mystieke begijn Joanna Dedemaecker werd de Sint- Antoniuskapel gebouwd, in opdracht van pastoor Monfils en de hofmeesters V. Van der Maeren (1872-1873).

In 1890 leefden er nog een twintigtal begijnen.

In 1915 werd het begijnhof gerangschikt onder de openbare burgerlijke monumenten van derde klasse.

In 1929 werd het verkocht aan de vzw Zusters van Liefde van Gent te Aalst.

Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw geraakte het begijnhof jammer genoeg steeds meer in verval. In 1937-1938 ondernam men een poging tot heropbouw van het begijnhof en werden er nog drie nieuwe historiserende retraitehuizen gebouwd naar ontwerp van de Gentse architect Raymond Rooryck in neotraditionele stijl.

Onderhandelingen over de toekomst van het begijnhof werden met veel optimisme opgestart, doch door onderlinge meningsverschillen en omstandigheden, gebeurde er helemaal niets. De huisjes bleven ondertussen maar verkrotten.

Na de Tweede Wereldoorlog was de toestand zelfs zo slecht geworden dat ook het stadsbestuur er voor pleitte om de huizen te slopen en te herbestemmen als bouwgrond, gezien de grote woningnood.

In 1952 slaagde ze er effectief in om het binnenplein aan te kopen. Ook de huizen werden later aangekocht door de Maatschappij voor de goedkope woningen. Ondanks lokaal en nationaal protest van onder andere de Vereniging voor Aalsters Kultuurschoon (VVAK) en de Vlaamse Toeristenbond (VTB), werd het begijnhof nog datzelfde jaar grotendeels gesloopt.

De kerk, de Sint- Antoniuskapel en de pastorie worden aan de kerkfabriek van Sint- Martinus geschonken.

In 1954 is de laatste Aalsterse begijn overleden.

Tussen 1954 en 1959 werden de afgebroken begijnhofwoningen vervangen door een nieuwe sociale woonwijk, naar plannen van de architect Antoon Blanckaert. Het ontwerp diende het begijnhofkarakter te bewaren maar het authentieke verdween natuurlijk.

Het plein voor de kerk werd behouden, de stratenaanleg wijzigde welliswaar naar een rechthoekig patroon. De wijk werd bekroond voor de groenaanleg in combinatie met de harmonieuze woningen en werd meteen een typisch voorbeeld van naoorlogse volkswijken.

“De begijnhofwijk te Aalst heeft een architecturale en stedenbouwkundige waarde als representatief en kwalitatief hoogstaand voorbeeld van de naoorlogse volkswijken en als sleutelwerk in het oeuvre van Antoon Blanckaert. De aanwezige kunstwerken geven het geheel ook een artistieke waarde. De verwijzingen naar het verdwenen begijnhof, in de aanleg en naamgeving, dragen bij tot de historische waarde, evenals de rol van Romain Moyersoen die op nationaal vlak een belangrijke rol speelde in de sociale huisvesting. Bepalende erfgoedelementen van de sociale woonwijk zijn de homogene architectuur van de lichtgrijze gevels, het wit schrijnwerk en de blauwzwarte dakpannen, en de specifieke aanleg met hoofdtoegang via poortgebouw in de Pontstraat en heel open, gemeenschappelijke groenzones.”

De neogotische begijnhofpoort bestaat niet meer, er rest ons slechts een doorgang tussen twee flatgebouwen. Aan de overkant van de voormalige poort vinden we de pastorie. Links daarvan het groothuis, met een Mariabeeldje in de nis boven de toegangsdeur. Dit gebouw, samen met de huizen op de nummers 41 en 42, zijn de enige overblijvende begijnhofhuizen.

Centraal ligt nog steeds de kapel, gewijd aan Sint Antonius. 

Eigenlijk heel jammer … in de buurt hangt de sterke industriële geur van de fabriekstorens vlak achter het hof. Het groothuis, het kapelletje, de kerk en twee ‘gewone’ huizen zijn de enige overblijfselen vn dit immense terrein. De woningen werden vervangen door nieuwbouw, de fabrieksschouwen en -geuren verpesten het uitzicht en de beslotenheid. De sereniteit, de stilte, … allemaal uitgewist … allemaal verdwenen …

Meer info over de kerk is HIER terug te vinden
Meer info over de bezienswaardigheden in en rond het begijnhof is HIER terug te vinden



Bronnen :


Petrus Van Nuffel
Stad Aalst
Agentschap Onroerend Erfgoed sd
Oker 2003
corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
foto's : corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
de kerkfabriek
foto kerkgebouw : parochiaaalst.be
bingmaps
inventaris onroerend erfgoed
rondleiding met stadsgids in 2001
mowa, bouwkundige inspectie sint Catharinakerk, oud begijnhof, 2014
begijnhovenqueestee.wordpress.com
Architecten Beeck & Hermans bvba in december 2014 en april 2016.

Begijnhof : Sint Catharina op de Zavel : kerk

Zoals vermeld in het artikel over de geschiedenis van het begijnhof (HIER) werd in 1787 gestart met de bouw van de huidige neoclassicistische kerk door Jan De Staercke en naar ontwerp van Pieter De Somere.
Het oude begijnhof van Sint Catharina op de Zavel en het klooster van de Wilhelmieten lagen toen net naast elkaar. Op dit kaartje van Jacob van Deventer, daterend uit het derde kwart van de 16e eeuw, zijn zowel de oostelijk georiënteerde begijnhofkerk, en de bovenste kerk van het Wilhelmietenklooster te zien.

De Wilhelmieten werden in 1783 afgeschaft door een besluit van Jozef II tot opheffing van onnuttige kloosterorden en zeer tegen de wil van de begijnen werd door een bestuurscommissie, die door de Raad van Vlaanderen werd ingesteld om een einde te maken aan een reeks conflicten binnen het begijnhof, beslist om een nieuwe begijnhofkerk te bouwen.

Daartoe kocht deze commissie op 3 januari 1786 de gronden van het afgeschafte Wilhelmietenklooster op. De kerk werd ingeplant op de kop van een nieuw aan te leggen groot, rechthoekig plein, dat  ontstond door de samenvoeging van de gronden van de beide instellingen.

De beide oude kerken werden afgebroken en het materiaal ervan werd hergebruikt voor de nieuwe begijnhofkerk. Deze commissie, waarin de Aalsterse burgemeester De Waepenaert en de pastoor-deken van de Sint-Martinuskerk zetelden, stelde Pieter De Somere als ontwerper aan.

Zijn verluchte representatietekeningen, die ín costbare lijsten ende gelas werden gezet, werden in het voorjaar van 1787 geleverd.

Op 24 juli 1787 ontving de commissie het octrooi met de toelating voor de bouw.
Door onenigheid echter tussen de meesteres van het begijnhof en de commissie waren op 18 mei 1788 de werken nog niet begonnen.
Jan De Staercke uit Nederbrakel kreeg toen de directie bij de uitvoering toegewezen, en stadsarchitect Teirlinck deed toezicht.

In 1794 werden de werken afgerond. De kerk werd opgedragen aan Sint- Catharina- van- de- Zavel. Op 4 juli van datzelfde jaar werd door de Aalsterse deken de eerste mis opgedragen in de nieuwe kerk.

De keuze van de Gentenaar Pieter De Somere, is niet verbazend. Hij was al eerder aan de slag te Aalst. De Somere ontwierp een voorgevel met torenfront in een zuiver classicistische stijl. De acht gegroefde zuilen die het driehoekig fronton dragen, de attiek en de torenspits in de vorm van een obelisk zijn elementen die eerder het beeld van een Griekse tempel oproepen dan van een kerk.

Het is een voorbeeld van de ‘late Ancien Regime’ kerkbouw in classicistische stijl. Het schip, de zijbeuken en het koor weden opgetrokken in baksteenmetselwerk, de bakstenen waren voornamelijk afkomstig van de afgebroken kloosterkerk. De drie-beukige hallekerk telt vier traveeën en het koor één travee met halfronde abscis. De kerk is voorzien van een portaal met westtoren. De voorgevel, het inkomportaal en de toren werden uitgevoerd in natuursteen. De zandsteen was deels afkomstig van het afgebroken Wilhelmietenklooster, het betreft vooral Naamse kalksteen en Rupelmondse steen. Hat dak werd bekleed met natuurleien. 

De prachtig versierde voorgevel omvat het portiek, voorzien van gekoppelde gecanneleerde zuilen op sokkel, een entablement met trigliefen en metopen en een zwaar driehoekig fronton op klossen. Een hoge rondboogpoort in een geblokte omlijsting leidt de bezoeker naar binnen. De bekronende toren omvat hoge galmgaten opgenomen in een rechthoekige vensteromlijsting met oren en druiplijst tussen flankerende hoekpilasters die het hoofdgestel met siervazen dragen, hij wordt afgewerkt met een korte vierkante bovenbouw met uurwerken en een smalle ingesnoerde naaldspits. De oost- en westgevel uitgevoerd in baksteen met een natuurstenen plint geritmeerd door lisenen afwisselend met rondboogvensters in stenen omlijstingen op lekdrempels. 

Interessant om te vermelden is dat het hier gaat om een constructie die dateert uit een periode waarin godsdienstige bouwbedrijvigheid geheel stil lag. Deze gevel is dus een heel waardevol en belangrijk tijdsdocument, een zeldzame schakel in de evolutie van de historische kerkstijlen.

Er volgt dat een periode van troebelingen, waarna in 1801 de kerk terug aan de begijnen word geschonken.

Vermoedelijk wordt de kerk vanaf dan verder verfraaid. Een nieuw hoofdaltaar werd gemaakt halverwege de 19de eeuw en ook het erbij horende schilderij van Van Maldeghem is van die periode. Verder werden de zijaltaren geplaatst en enkele schilderijen, alsook de kruisweg aangeschaft. 

Van 1904 is een postkaart teruggevonden van het interieur. Hierop zijn nog enkele schilderijen te zien die ondertussen wel verdwenen zijn. Ook zien we de houten wand rond het zitgedeelte dat door de Begijnen gebruikt werd.

In 1911 geeft Petrus Van Nuffel een opsomming van de aanwezige werken in de kerk. ‘De kerk van het Begijnhof bevat hedendaags de volgende schilderstukken:

- de marteldood van den H. Blasius (1859),
- de H.H. Harten van Jezus en Maria (1858),
- O.-L.-Vrouw met het kind Jezus (1859) en
- een Kruisweg (1873)

Al deze stukken werden vervaardigd door den Aalstenaar Jozef Meganck (9 juli 1807- 14 maart 1891).

Op het hoogaltaar is ook nog het werk ‘Het visioen der H. Catharina’ te zien, dat door E.Van Maldeghem geschilderd werd in 1840. Van Maldeghem was toendertijd leraar aan de stedelijke tekenschool.

In 1914 werd de kerk beschadigd ten gevolge van de Duitse beschietingen in Aalst. Over het interbellum – de periode tussen de twee wereldoorlogen – is maar weinig terug te vinden in verband met het begijnhof en de kerk.

Na de tweede wereldoorlog verloederde het begijnhof zienderogen maar er werden wel nog herstellingswerken uitgevoerd om het geheel terug wat 'op te kalefateren'.

Zo werd in 1948 het torenkruis teruggeplaatst en de bakgoot werd vervangen met versieringen. Het interieur is quasi ongewijzigd gebleven.

Sinds 1953 zijn de kerk, de Sint-Antoniuskapel en de pastorij eigendom geworden van de Kerkfabriek van Sint-Martinus en wordt de kerk verheven tot annexe van de Sint-Martinuskerk. Sinds 4 mei 1973 is ze daarenboven beschermd als monument.

In 1976-80 werd de kerk gerestaureerd door Architecten M. Bourgeois en R. De Wettinck. Het lastenboek vermeld een aantal werken, vermoedelijk werd enkel het exterieur hersteld en er werd een betonnen constructie in de kerktoren gemaakt ter versteviging. De beschreven werken in het interieur werden niet uitgevoerd. 

In 1999-2003 werd door bouwbureau Oker bvba een restauratiedossier opgemaakt. Ook deze werken werden niet uitgevoerd. 

Sedert 2004 zocht een groep orthodoxe gelovigen uit Oost- Vlaanderen naar een geschikte gebedsruimte voor hun geloofsbelijdenis en tradities. Dit leidde tot de oprichting van de Roemeens- orthodoxe parochie die nood had aan een kerk.
In 2005 werd de begijnhofkerk in erfpacht gegeven aan de Roemeens- orthodoxe kerkgemeenschap. Zij gebruiken de kerk voor hun erediensten. Met de zegen van Zijne Excellentie Iosif, aartsbisschop en metropoliet van West- en Zuid-Europa, werd op 30 oktober 2005 voor het eerst de Heilige en Goddelijke Liturgie gevierd in de kerk van het voormalige begijnhof van Aalst. 

Omdat de gebedsruimte zich in een zichtbare staat van verval bevond werden sedert december 2007 een reeks herstellingen en verbeteringswerken uitgevoerd om de gebedsruimte te verfraaien.

In het voorjaar van 2009 werden schilderwerken uitgevoerd en werd aan een nieuwe iconostase gebouwd.
Een iconostase is een wand samengesteld uit iconen die terug te vinden is in de orthodoxe kerken. De altaarruimte wordt door deze iconostase afgeschermd voor de blikken van de gewone gelovigen. De altaarruimte, het "allerheiligste", mag enkel door de priester, diaken en altaardienaar worden betreden

Deze nieuwe iconostase werd geplaatst in het koor ter hoogte van het podium. De treden van het podium zijn nog steeds zichtbaar en het rooms-katholieke altaar werd toen zeker nog gebruikt. De opengaande delen van de koorafsluiting zijn gedemonteerd. De vaste delen zijn nog aanwezig.

In 2014 wordt de iconostase gedemonteerd. Er wordt een trede geplaatst over het bestaande pódium en de iconostase wordt verder naar voren gebracht in het koor.

Over het schilderij aan het hoofdaltaar ‘Visioen van Sint- Catharina werd een wit doek gehangen, zoals te zien op bovenstaande foto.

Het altaar met de bijhorende engelen is nog steeds terug te vinden achter de tweede wand.

Alle rooms-katholieke geloofselementen werden zorgvuldig verstopt achter de nieuwe constructie en de sacristie werd opgefrist net als de bovenliggende ruimte. De pleister werd hernomen, er werd geschilderd. In de sacristie werd een hedendaagse keuken ingebouwd, met daarboven een nieuw ingerichtte vergaderzaal.

Eind 2015 werd Architecten Beeck & Hermans bvba aangesteld door de Roemeens orthodoxe kerkfabriek om het restauratiedossier op te maken. De opmaak van dit beheersplan is de eerste stap naar de restauratie van de Sint- Catharinakerk. Verder volgt nog de opmaak van het restauratiedossier voor het exterieur, het interieur en mogelijk het meubilair afzonderlijk, de fasering is afhankelijk van de budgettering.

Een overzicht en bespreking van enkele bezienswaardigheden in en rond de kerk is HIER terug te vinden.

Bronnen :

Petrus Van Nuffel
Stad Aalst
Agentschap Onroerend Erfgoed sd
Oker 2003
corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
foto's : corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
de kerkfabriek
foto kerkgebouw : parochiaaalst.be
bingmaps
inventaris onroerend erfgoed
rondleiding met stadsgids in 2001
mowa, bouwkundige inspectie sint Catharinakerk, oud begijnhof, 2014
begijnhovenqueestee.wordpress.com
Architecten Beeck & Hermans bvba in december 2014 en april 2016.

Begijnhof : kerk : bezienswaardigheden

In andere artikels (geschiedenis van het begijnhof : klik HIER en beschrijving van de St Catharinakerk : klik HIER) had ik het al over de geschiedenis van het begijnhof dat ooit gevestigd was in Aalst.
Hierbij een beknopte opsomming van enkele bezienswaardigheden in en rond de kerk.

Beginnen doen we buiten aan de voorgevel en het inkomportaal.
De voorgevel is uitgevoerd in een combinatie van blauwe harsteen en witte kalkzandsteen. Het portiek is gebaseerd op de Dorische orde uit de Griekse en de Romeinse bouwkunst. Het portaal is volledig uitgevoerd in blauwe hardsteen.

De toren is opgetrokken in natuursteen. De omlijstingen en waterlijsten werdden uitgevoerd in blauwe hardsteen, het opgaand metselwerk in witte natuursteen. Langs de vier zijden werd een uurwerk aangebracht. Net onder deze uurwerken wordt de toren iets slanker.
Het inkomportaal is in slechte staat. De voorgevel is vervuild door algen en mossen en de blauwe hardsteen van het portiek vertoont vele barsten. De wijzers van de klokplaten ontbreken op alle zijden. De staat van het schrijnwerk is alarmerend te noemen. Er is zwamaantasting en sommige delen zitten los of zijn volledig weggerot. 

Een volgend deeltje dat we buiten terug vinden zijn de zijbeuken en het koor
Hier gaat het over baksteenmetselwerk in kruisverband. De bakstenen zouden trouwens grotendeels gerecupereerd zijn van de voormalige kloosterkerk van het Wilhelmietenklooster dat zich hier bevond.
Deze waardevolle gevels bezitten rondboogvormige raamomlijstingen in arduin, die ter hoogte van de bijlokalen als nis uitgewerkt werden. Ter hoogte van het koor zijn verfsporen te zien en op verschillende plaatsen werd tijdens de herstellingen in de jaren '70 het metselwerk ook herdaan. 

De begijnhofmuur dan, of in elk geval wat er nog van overschiet.
De muur die naast de Sint Catharinakerk ligt is beschermd als monument, en behoort tot ééén van de waardevolle overblijfselen van het oude begijnhof.
De muur is voorzien van muurkapelletjes die werden uitgewerkt in baksteen en met lijstwerk werden uitgepleisterd. De zeven muurkapelletjes vertonen de staties van OLV van de zeven weeën.  
De muur wordt afgedekt met een ezelsrug.

De daktoren heeft een spitsvorm en is gemaakt in natuurleien die werden geplaatst met nagels. Bovenaan is er een koperen vergulde bol met een fraai versierd kruis en tot slot een vergulde haan. 

De deur van de voorgevel is een in het appelblauwzeegroen geschilderde rondboogpoort uit de laat 18e - begin 19e eeuw, met onderaan een dubbelopengaande deur met vast bovendeel, waar zich een rondboogwaaier bevindt in glas en lood. Deze waaier is uitgevoerd met smeedwerk en glas-in-lood.
Uit kleurenonderzoek is gebleken dat de binnenzijde van de ingangsdeur oorspronkelijk helder groen was, later overschilderd werd met een donker groene kleur en vervolgens in het bruin terecht kwam.
Deze waardevolle deur werd beschadigd tijdens verschillende onderhoudsbeurten en werd bovendien ook nog met een foutieve kleur beschilderd. Er wordt opgeroepen om de deur opnieuw te schilderen in een historisch meer correcte kleur.

De eenvoudige rechte omlijsting van de rondboogramen is uitgevoerd in blauwe hardsteen. In de zijbeuken en het koor zijn heldere glas-in-lood ramen geplaatst met een eenvoudig motief.
Voor de ramen zijn intussen netten gespannen tegen het vandalisme. In twee ramen werd een opengaand deel voorzien ter verluchting van de kerk. 

We gaan nu de kerk binnen en zien meteen de prachtige middenbeuk.
De vloeren bestaan uit zwart-witte tegels. Aan beide kanten is een houten verhoog uitgewerkt voor de stoelen. Op oudere foto's is te zien dat deze verhogen met houten wanden en deuren waren dichtgemaakt zodat de zitzone duidelijk werd afgebakend.
De middenbeuk is eigenlijk weinig veranderd tegenover vroeger en heeft een grote efgoedwaarde. De afwerking is echter niet historisch. Uit een kleurenonderzoek blijkt immers dat er vroeger een volledig witte marmerschildering van het einde van de 18e eeuw zou geweest zijn. Ook de pijlers waren met de witte marmerschildering gedecoreerd.


Het koor is sinds 2005 ingericht met een iconostase van de orthodoxe kerkbeweging. Sinds 2014 staat er een orthodox altaar, werd het vloerniveau opgehoogd en werd het hoofdaltaar aan het oog onttrokken.
Het vloerniveau is opgehoogd en er zijn nog enkele restanten te zien van de vroegere koorafsluiting die tegenwoordig in de trappentoren gestockeerd staat. 

Het rooms-katholieke hoofdaltaar met bijhorende afwerking is nog steeds aanwezig. Er werden wel marmerschilderingen aangebracht om het altaar monumentaal te maken. 




Het hoofdaltaar werd gemaakt in hout en is voorzien van een witte marmerschildering. De kaarsenbank is in witte marmering en is versierd met een schilderij van het laatste avondmaal. Aan de uiterste zijkanten is telkens een engel geschilderd met een medaillon. Op de kaarsenbank stonden aan iedere zijde 3 kandelaars met bijhorende kaarsen, die momenteel terug te vinden zijn in de kast van de linnenkamer.
Het centrale altaarstuk is een tabernakel en zou afkomstig zijn van de voormalige Sterherenkerk.
Het centrale schilderij 'het visioen van st Catharina' is van B.Van Malgehem en dateert van uit de 19e eeuw.

- 'Visioen van Sint Catharina' : van E. Van Maldegem die in 1840 leraar was aan de stedelijke tekenschool te Aalst.
Op het schilderij dat zich aan het hoofdaltaar bevond zijn Maria met kindje Jezus te zien, bij een ringoverhandiging aan Catharina. De heilige Begga is getuige van het tafereel. Boven St Catharina vliegt een duif, die de symbolisering is van de Heilige Geest. Daarboven zijn nog God en enkele engelen te zien, die worden afgebeeld met bloemenkransen en een harp. Onderaan liggen een staf, een kroon, een perkamentrol een een restant van een rad.
Naast het altaar staan twee engelen op een sokkel in aanbidding van het tabernakel. Ook deze beelden zijn in hout gemaakt en wit geschilderd.
Het hoofdaltaar wordt aan het zicht onttrokken door de Roemeens-orthodoxe aanpassingen.

Voor het altaar werd een nieuwe altaar structuur gebouwd, waarboven een wit doek hangt zodat het schilderij niet zichtbaar is. Het altaar podium is niet zichtbaar. Het altaar is ondertussen vervuild en de vernislagen zijn vergeeld. Door het feit dat het niet zichtbaar is en de ruimte weinig respectvol als bergplaats wordt gebruikt, zal de toestand hiervan nog verder achteruit gaan.
Het heeft wel een hoge erfgoedwaarde en is een 19e -eeuwse inbreng van de begijnen, één van de weinige restanten van de kerk van de Wilhelmieten.

Het zij-altaar noord is een 19e eeuwse afwerking naar gelijkenis met het hoofdaltaar. 
Het houten altaar is voorzien van een marmerschildering en tussen de poten van het altaar zijn doeken gespannen met een trompe-l-oeil marmerschildering die het geheel meer dieptewerking dient te geven. Het altaarstuk loopt deels verder achter het schilderij 'OLV met kind Jezus'. Het schilderij dateert ui 1859 maar past momenteel niet in de roemeens-orthodoxe cultuur en dus heeft men er een icoonschilderij voorgeplaatst.

- 'Onze lieve vrouw met kind Jezus', een olieverfschilderij dat OLV met kind voorstelt.

Onderaan is een landschap geschilderd, hetwelk een weergave is van het oude begijnhof. Links bevindt zich de begijnhofkerk. Boven de laatste rustplaats van het begijntje Johanna Dedemaecker is een zwart houten kruisje te zien. Zij stierf immers aan de pest en mocht daarom niet in de kerk begraven worden. Later werd boven haar graf de St Antoniuskapel opgericht. Op het schilderij zijn trouwens ook verschillende schoorstenen te zien, die wijzen op het industrieel verleden van de stad.

Het zij-altaar zuid heeft dezelfde kenmerken, ook met een schilderij van J. Meganck maar deze kaarsenbank is versierd met vergulde geschilderde guirlandes. Het altaarstuk loop verder achter het schilderij 'Marteldood van de H. Blasius'. 

- 'Marteldood van de Heilige Blasius', dit schilderij stelt de Heilige Blasius voor, die tot het eind van zijn leven het woord van God predikte.   
Gezien hij een marteldood is gestorven zijn vooraan en op de achtergrond ook verschillende marteltuigen te zien.

De trappentoren bevat blauwe hardstenen treden, die waarschijnlijk gerecupereerd werden.
De vloer en de treden bevinden zich in goede staat, de wanden echter hebben een verouderde afwerking. De afwerking van de spiltrap is doorheen de tijden wel ongewijzigd gebleven.

Ook de sacristie heeft een zwart-witte vloer, die geplaatst is in een decoratief patroon met enkele grafstenen ertussen.
Deze grafstenen zijn alle gedateerd voor de bouw van de kerk en de meeste behoren toe aan de begijntjes.

Het gelijkvloers is nog origineel en als dusdanig heel waardevol. Momenteel wordt deze gebruikt als voorraadruimte voor de orthodoxe kerkgemeenschap en staat er een beetje rommelig en niet onderhouden bij.

Het orgel dateert uit 1650 en werd gebouwd door Van Loo, orgelbouwer uit Aalst. In 1776 werd het instrument verbouwd door de gekende orgelbouwer Pieter Van Peteghem uit Gent.

Het stuk dateert van net voor de start van de bouw van de kerk. Het orgel is momenteel zeer vuil en hier en daar ook kapot of aangetast door houtboorders. Het merendeel van de pijpen is wel nog aanwezig.

Het meest indrukwekkende van de kerkmeubelen evenwel is de preekstoel.
Deze werd in 1699 gebeiteld door De Doncker die ook de portalen van de Sint Martinuskerk vervaardigde.  Ook deze preekstoel zou gerecupereerd zijn uit de voormalige begijnhofkerk die werd afgebroken.
De verhoogde houten preekvloer werd onderaan op iedere hoek voorzien van een evangelist. er zijn een enkel, koe, leeuw en adelaar gebeeldhouwd. Op het klankbord staat een vergulde stralenkrans met een witte duif, die Gods geest die de predikant bijstaat moet symboliseren. 
Op de leuning staan afbeeldingen gesculpteerd van Begga van Andenne, Catharina van Alexandrie en Johannes de Doper. Op het paneel achteraan is de inscriptie 'IHS' terug te vinden.
Dit staat voor 'Iesus Hominum Salvator' (Jezus de redder van de mensheid). 
Vooraan aan de bovenzijde is een geheel met schilden uitgewerkt. Centraal is een schild te zien dat mogelijks naar 'Belgie' verwijst, eromheen zien we onder andere schilden van Antwerpen, Brussel en Sint-Truiden.  Gezien de preekstoel dateert uit 1699 en Belgie pas ontstond in 1830 werden deze schilden er vermoedelijk later aan toegevoegd.
De preekstoel staat op een centrale en zichtbare plaats in de middenbeuk en is tamelijk goed bewaard gebleven. 

De biechtstoel noord heeft een neo classicistische uitwerking. Het topstuk met medaillon dat er ter versiering bovenop werd geplaatst vertoont een afbeelding van Maria Magdalena, de kluizenares. Dit topstuk is ondertussen verdwenen zoals te zien is op de rechterfoto uit 2016 (linker foto is uit 1948)
Het deurtje dat normaal gezien de toegang biedt tot het priestergedeelte werd bovenop de biechtstoel gelegd. De biechtstoel wordt tegenwoordig weinig respectvol gebruikt om vuilniszakken te plaatsen.

De biechtstoel zuid heeft dezelfde kenmerken (tot de vuilniszakken toe), maar het beeld dat bovenop geplaatst werd was hier dat van Christus de goede herder. Hierbij een foto uit 1948.
Beide biechstoelen werden vervaardigd in eikenhout.

Ook de wijwatervatjes zouden zijn hergebruikt vanuit de oude kerk. 
Het vatje noord uit 1601 werd vervaardigd in blauwe hardsteen.

Het vatje zuid komt uit 1701 en is uit marmer. Het is een sierlijk wijwatervatje in de vorm van een rocaille schelp met een zeer hoge erfgoedwaarde.


Aan de noordgevel van het inkomportaal vinden we een beeld 'Christus op de rots'. Het beeld is licht beschadigd.
Het is een zogenaamd 'imago pietatis' (beeld van de vroomheid). Deze volkskundige beelden waren aan het einde van de 15e eeuw van groot belang.

Ook een beeld van St Jozef vinden we terug. Het houten beeld steelt Jozef met kind voor en stond vroeger op een sokkel aan het begin van het koor.
Het beeld heeft op verschillende plaatsen in de kerk gestaan en bevond zich in 2016 in de linnenkamer boven de sacristie zuid.
Het is een 19e eeuws beeld dat waarschijnlijk in de kerk is gekomen bij de heropleving in het begin van de 19e eeuw.

Verdere beelden die zich in de linnenkamer bevinden (foto's van links naar rechts) : 

- Heilig hart van Jezus
- de heilige Aloïsius
- Franciscus van Asisie
- de heilige Theresia
- de heilige Begga, lezend in de bijbel en met het grondplan van de kerk vastgehangen aan de tuniek
- Maria

- 'De Kruisweg' was ooit een reeks schilderijen die was aangebracht op de muren van de zijbeuken, is niet meer te zien. Deze werken van J. Meganck zouden bewaard worden op de zolder van de pastorij.

De klok van de kerk werd tijdens het Franse bewind overgebracht van de Sint Martinuskerk.
De klok maakte deel uit van drie klokken, die sameen de 'priemkens' werden genoemd.
Het uurwerk dat de 4 wijzerplaten van de toren bediende is verdwenen.

Buiten vinden we dan een beeld dat werd geplaatst op het graf van een begijntje.
Het stelt twee begijntjes voor waarvan één (de Heilige Begga) de maquette van een kerk vastheeft en een ander geknield aan het bidden is. Aan hun voeten ligt een kroon. In 1975 werd dit beeld voor restauratie naar het museum gebracht en werd nadien voor de ingang van de begijnhofkerk geplaatst. 


De kapel Sint-Antonius van Padua tenslotte is een neobarokke kapel die nog steeds te bewonderen valt in het begijnhof.

De kapel is toegewijd aan Antonius van Padua en werd in 1872 gebouwd op het graf van begijn Johanna Dedemaecker. Deze vrouw koos voor een leven van matigheid, en door haar rotsvast geloof zou ze ziekte en pijn door middel van handoplegging hebben kunnen genezen. Al deze eigenschappen leidden tot een groot ontzag bij haar zuster-begijnen wat zich uitte in de bouw van een eerbiedige plaats ter nagedachtenis.

Boven de deur van de kapel staat een herdenkingsopschrift voor deze begijn: "Ac piae memoriae Joannae Dedemaecker. Me ecxit V. Vandermaeren, Begg. 1631 - 1872". De kapel werd opgericht in opdracht van begijnhofpastoor Monfils en hofmeesteres Victoria Van der Maeren; de naam van deze laatste staat vermeld op het opschrift.

De kapel zelf is een klein, vierkant, neobarok gebouwtje in baksteen, met een afwerking in natuursteen. De vensters zijn rond en de deurlijst is zwaar en rondboogvormig, met vierkante pilasters. Hierbij een fotootje van het interieur met een beeld van Antonius van Padua.
Op 23 oktober 1997 werd de kapel door minister Luc Martens beschermd als monument

De kerkfabriek is lid van Monumentenwacht vzw en laat alles regelmatig (3 jaarlijks ongeveer) grondig inspecteren. Het onderhoud gebeurt momenteel door vrijwilligers van de kerkfabriek en voor het grondige onderhoud worden gespecialiseerde firma's aangewezen.

Bronnen :

Petrus Van Nuffel
Stad Aalst
Agentschap Onroerend Erfgoed sd
Oker 2003
corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
foto's : corfoo.be beheersplan Aalst begijnhofkerk
de kerkfabriek
foto kerkgebouw : parochiaaalst.be
bingmaps
inventaris onroerend erfgoed
rondleiding met stadsgids in 2001
mowa, bouwkundige inspectie sint Catharinakerk, oud begijnhof, 2014
begijnhovenqueestee.wordpress.com
Architecten Beeck & Hermans bvba in december 2014 en april 2016.

maandag 16 december 2019

Stoofstraat - de middeleeuwse stoven

Vele steden in Belgie kennen ‘Stoofstraten’ (denken we maar aan bijvoorbeeld Antwerpen, Brussel, Gent, Kortrijk en Mechelen), en in Aalst gaat het over het straatje dat vroeger tot aan de Dender liep en gekasseid werd in 1445.

Dit straatje is van oudsher al bebouwd, met bijvoorbeeld een vermelding van " 't steynen huus" in de 16de eeuw. Er kwamen diverse vernieuwingen in de loop van de 18de eeuw, en ook de laatste jaren is er heel wat gebouwd en verbouwd.

Er was ook het zogenaamde ‘Erve de Stove’. Het huis dat eigenlijk ligt in de Pontstraat nummer 2 loopt door tot in de Stoofstraat (tussen huisnummer 6 en 8). Het eigendom eindigt daar in een rondboogpoort met een rechthoekige omlijsting van hardsteen uit de 18e eeuw. Dit was de oude inrijpoort naar de binnenplaats van de ‘erve de stove’. Het erf zelf is tegenwoordig ingericht als siertuin.
Het huis wordt reeds vermeld in 1477, en werd steeds bewoond door vooraanstaanden, ook in de loop van de 17e eeuw. In de 19e eeuw was dit het huis van pastoor-deken De Hert.

Andere gebouwen in deze straat waren onder andere "d'herberghe van den godshuuse van Ninove" (15de tot 16de eeuw) en brouwerij "den Beer" (ingestort in 1816). Vanaf het huisnummer 5 tot 13, met onder meer panden van een textielfabriek, vielen weg voor de grootschalige uitbreiding van het Jezuïetencollege.

Dit steegje, dat een zijstraatje is van de Pontstraat, kreeg zijn naam naar het middeleeuwse "stoven".
De middeleeuwse stove was helemaal niet het keukenvoorwerp zoals we het kennen van bij onze grootouders, maar wel een openbaar badhuis waarvan de louter hygiënische functie mettertijd evolueerde naar oorden van "vermakelijkheden en ontucht”


Een middeleeuws stratenpatroon wordt in de literatuur altijd omschreven als een soort spinnenweb met vele kleine en vooral kronkelende steegjes, die zeker niet altijd even proper waren door het vuil en de drek die door de bewoners zomaar vanuit de vensters en deuren gekieperd werd, en dat was in Aalst dus niet anders.

Van een stenen ondergrond was er, buiten enkele hoofdstraten, helemaal geen sprake en bij regen of sneeuw werd de grond dus al snel tot één grote modderpoel omgetoverd, niettegenstaande er uit archeologische opgravingen gebleken is dat er wel al een bepaalde vorm van riolering bestond, die net als de watertoevoer door buizen in aardewerk (dus zeker niet watervast) liep. Later werden deze vervangen door loden buizen.

Naast het ongemak van de glibberigheid bleef in de omgeving echter ook een ondragelijke stank hangen. Allerlei dieren, zoals honden en katten maar ook varkens, kippen, eenden en ander pluimvee deden er hun behoefte en zochten in deze mesthoop ook dagelijks hun voedsel, dat ze dan opnieuw de huizen binnendroegen en achterlieten. Ratten en muizen evenals een resem insecten ontbraken wellicht ook niet op het appel.

‘Een badje nemen’ zou dus zeker van pas komen van tijd tot tijd.

Het nemen van een bad in zogenaamde badhuizen kent een oosterse oorsprong. Vanuit het Nabije Oosten zijn deze badhuizen pas in de late Middeleeuwen ook in West-Europa doorgedrongen, en dat hebben we waarschijnlijk te danken aan de kruistochten.

Meestal lagen deze badhuizen dicht bij een fontein of in de nabijheid van het waterhuis of waterloop, kwestie van gemakkelijker over watertoevoer te kunnen beschikken.

De stoven waren op medisch vlak noodzakelijk om een reeks van huidziekten buiten te houden, en daarom bezaten ook hospitalen eigen stoven. Uit de rekeningen van het Brugse Sint-Janshospitaal bijvoorbeeld weten we dat dit eeuwenoud gasthuis er twee gebruikte: een klein dampbad voor de zieken en een groot voor de zusters.

Niet enkel de hospitalen echter gebruikten stoven, er werden ook publieke stoven aangelegd, die echter van pure therapeutische instellingen al snel evolueerden naar ordinaire rendez-voushuizen en zelfs naar (verkapte) bordelen.

De populariteit van dergelijke publieke stoven had immers niet alleen te maken met het feit dat de meeste huizen niet over een eigen badgelegenheid beschikten, maar wel omdat dat mannen en vrouwen elkaar in deze etablissementen moeiteloos konden ontmoeten en intussen konden genieten van allerlei geneugten van het leven. Sommige van deze badplaatsen waren enkel voor mannen bestemd, andere enkel voor vrouwen, of er werd een tijdschema opgesteld waar de geslachten afzonderlijk konden gaan baden, ... maar de meeste gasten leken toch meer geïnteresseerd te zijn in de gemengde stoven en/of uren.

Zo werden ze al vlug meer oorden van ontspanning en vertier dan van zorg voor het lichaam.

Criminaliteit bleef er evenmin uit. Volgens de Gentse stadsarchieven bijvoorbeeld blijkt dat er in 1479 maandelijks zo'n 140 misdaden in de stoven plaatsvonden. Ook dat zal in het Aalsterse natuurlijk ook het geval geweest zijn.

Dat de kerkelijke overheid dus nogal negatief tegen het bestaan van zulke huizen van ontucht reageerde, spreekt dan ook voor zichzelf.

In Aalst hebben we informatie over twee badstoven. De ene was gelegen in het lagergelegen deel van de Stoofstraat en wordt daarom ook aangeduid met de naam 'Nederstove'.

Hogerop in de Stoofstraat was bovendien nog een badstoof die logischerwijs dan ook de benaming 'Upperste stove' kreeg.

De 'Nederstove' was gelegen aan het uiteinde van de huidige Stoofstraat, aan de 'nieuwe' brug die in de 14de eeuw over de oude Dender werd geplaatst en grenzend aan de eigendommen van de burggraaf van Aalst.

Alle twee waren ze dus met andere woorden aan de Dender en in de buurt van de Werf gelegen.

Bij archeologisch onderzoek naar een gebouw tussen het huidige stadsarchief en het Oud Hospitaal werd een woonblok blootgelegd waarin twee ovens werden aangetroffen. Verder werd geen enkele verwijzing naar een artisanale activiteit aangetroffen, waardoor men aanneemt dat het over ovens gaat die werden gebruikt in de ‘Nederstove’, wat ook voor de hand ligt gezien de plaatsbeschrijvingen waar men over beschikt.

Een niet onbelangrijk detail: in een hoek van het vertrek werden twee babygraven ontdekt. Bij het eerste graf ging het om een pasgeboren kind, het tweede graf was grotendeels verstoord door een latere vergraving. Wellicht zijn deze graven een neveneffect van de prostitutie die floreerde in deze badstoof.

Er kwamen herhaalde stedelijke vermaningen en maatregelen.
Zowel op het gebied van hygiëne als van goede zeden vaardigden de meeste stadsbesturen strakke voorschriften uit, en op zondagen en grote kerkelijke feestdagen bijvoorbeeld was het verboden ze open te houden.

Alle maatregelen ten spijt,  uiteindelijk werd de prostitutie, want dat was het uiteindelijk toch, wel, steeds oogluikend toegelaten.

Op grond van zedelijke overwegingen en omwille van het overbrengen van ziektes verdwenen deze badstoven uiteindelijk wel in de zestiende eeuw. De hygiëne verminderde vervolgens voortdurend en we moeten wachten tot de negentiende eeuw vooraleer de badcultuur opnieuw populair zou worden..... Uiteraard verplaatste de prostitutie zich ondertussen naar andere plaatsen.

Duldde men prostitutie lange tijd als een noodzakelijk kwaad, toch was het eeuwenlang een clandestien gebeuren. De Franse Revolutie bracht hier verandering in: om vat te krijgen op het fenomeen werden voortaan reglementen uitgevaardigd en bordelen werden geofficialiseerd.

Een Belgische wet uit 1948 schafte alle reglementering over prostitutie af, waardoor het “oudste beroep” in een schemerzone terechtkwam: strafbaar is het niet, gereglementeerd evenmin, en ‘prostitutie’ blijft dus steeds een discussiebron voor het ‘oordelen’ of ‘veroordelen’ …

Over het uitzicht van zo'n ‘quader herberghe’, zoals die in een tekst uit 1307 wordt genoemd, weten we heel weinig. Dat het om grotere huizen ging die waarschijnlijk aan de straatzijde niet echt opvielen lijkt logisch.

Afbeeldingen bezorgen ons telkens binnenzichten, en hierop is telkens te zien dat er in een ruime kamer, die wat hoger dan de straatvloer was gelegen, meerdere houten badkuipen stonden. In deze tobben lag een soort deken tegen het afsplinteren van het hout, waardoor het blote lichaam zich moeilijker kon kwetsen.

De ovale of ronde tobben werden door de kuipers gemaakt. De duigen werden als recht werk vervaardigd en door drie hoepels, vermoedelijk in (water)wilgen- of populierenhout, samengehouden. Deze banden werden door de hoepelsnijder effen gemaakt, verdund en kregen de gepaste helling om zo dicht mogelijk tegen de wand van de tobbe geplaatst te kunnen worden.

Gordijnen maakten het voor de baders mogelijk om zich van glurende ogen af te sluiten en het liefdesspel verder zonder bemoeials te beoefenen.

In de kuipen waren vaak ook zitbankjes aangebracht waardoor het bovenlichaam uitstak en alleen de onderste ledematen en het bekken in het water konden weken … vergelijk het dus gerust een beetje met onze huidige jacuzi’s / bubbelbaden.

Uit heel wat bewaarde afbeeldingen van middeleeuwse stoven, weliswaar dikwijls geschilderd met een moraliserende bedoeling of bij een gelijkaardige tekst, blijkt zonder meer dat dergelijke instellingen in trek waren, vooral bij de rijkere klasse.

Zeker de vrouwen, maar soms ook de mannen droegen een hoofddoek of hoed met voile. De dames hadden hun haar opgemaakt en droegen juwelen.

Terwijl het koppel baadde, genoot het van allerlei voedsel en drank. Op een Franse miniatuur zitten zelfs enkele hoge gasten aan een dis en kijken geamuseerd naar een badende man en vrouw die elkaar inmiddels gemoedelijk betasten. Dienaars en dienaressen brachten intussen spijs en drank aan. Zij zorgden ook voor warm water want vergeten we niet dat het klaarmaken van het bad een tijdrovende bezigheid was.

Mogelijk werden ook kruiden en rozenblaadjes toegevoegd. Voor de kuipen stonden smalle (schraag)tafels of over de tobben was dwars een plank gelegd waarop het voedsel en vooral de drank kon worden geplaatst. Bij die laatste zaten mannen en vrouwen rechtover elkaar en konden comfortabel converseren.

Nooit ontbrak echter een schaal kersen, waaraan de minnaars zich meestal rijkelijk te goed deden. Deze rode vrucht symboliseert de vruchtbaarheid.

Naast de genoegdoeningen van het baden en het lekker eten werd intussen ook seksuele bevrediging bezocht. Dat dit erotisch baden meteen zorgde voor de hygiëne en het lichaam vrij hield van parasieten en ongedierte besefte de middeleeuwer waarschijnlijk niet … het aangename aan het nuttige koppelen heet dat dan zeker …

Het minnespel hoefde verder niet noodzakelijk in de tobbe te gebeuren. Aansluitend bij de badruimte waren in die amusementscentra afzonderlijke intieme achterkamers voorzien van een bed. Daar konden de badgasten zich discreet terugtrekken om zich totaal over te geven aan seksuele geneugten.

Of hoe zo'n 'onschuldig' straatje tegenwoordig vroeger toch wel een 'speciale' achtergrond bleek te hebben ...

Bronnen

inventaris.onroerenderfgoed.be
dbnl.org
afbeelding 'met bediening' van amore-medievale-sito via sekswerkerfgoed.nl/badstoven/ 
afbeelding 'met schraag' via sekswerkerfgoed.nl
foto badhuis gadante.be
lib.ugent.be, Koen Van der Bracht : marginal gedrag in de laatmiddeleeuwse kleine en middelgrote stad:prostitutie en zelfmoord in de Denderstreek tijdens de bourgondische periode.