Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 23 februari 2021

Aal wa dagge zegt, da zedde zelf ! De kunst van het verwijten ...

De kunst van het verwijten, één van de 'nationale sporten' in Aalst begint eigenlijk met het feit dat het intussen een echte traditie is geworden. 
Wie met de carnavalsdagen in de stad rondloopt, moet niet verwonderd (en zeker niet boos) zijn als hij of zij verweten wordt door een 'passant'. Een klacht indienen hoeft ook zeker al niet. 


Tegenwoordig moeten we met heel veel rekening houden, niet in het minst met het GAS reglement dat verschilt van stad tot stad. 
Niet met alles maar wel met heel veel dat in het gasreglement staat, zouden we eigenlijk zonder 'zaugen, kreften of memmen' akkoord moeten gaan. 
Over de uitspraak 'verboeden te zaugen, kreften of memmen' is HIER meer terug te vinden. 

We zouden er zeker akkoord mee moeten gaan want de politici die dit opgesteld hebben, hebben zichzelf voor één keertje blijkbaar niet gespaard. 
Eindelijk hebben ze door dat sommige (van hun) gedragingen erg storend kunnen werken. Het aanklampen van personen bijvoorbeeld, het zich verbaal opdringerig opstellen of zich tussen tafels van een horecazaak begeven, zal in de toekomst dan ook beboet worden. 
Het is in Aalst, volgens het GAS reglement, immers verboden om op die wijze te bedelen. 
En … of dat nu om geld gaat of om stemmen, dat is niet gespecifieerd ... dus iedereen gelijk voor de wet!

Daarenboven, ergens moeten we zelfs maar al te blij zijn met de inhoud van de Aalsterse Gas-Codex

Hadden we bijvoorbeeld in Doornik gewoond dan was het gedaan met gas of tegengas te geven en te lachen of spotten met onze burgemeester en schepenen. 
Voelt de burgemeester of één of andere schepen zich daar beledigd, dan dreig je er onverbiddelijk op de bon te vliegen. 
Dus wees gerust, 'in malkanders zakken schoiten en iederien verwoiten' mag de Aalsterse nationale sport blijven. 
In Aalst is het trouwens zo dat je eigenlijk op je tenen zou moeten getrapt zijn als je niét verweten (of uitgebeeld) wordt tijdens de jaarlijkse carnavalstoet.

Hier een clipje waarin 'om wat inspiratie op te doen' ...


De echte Aalsterse carnavalisten beoefenen nog steeds als geen ander dé carnavalssport bij uitstek: het elkaar verwijten zonder herkend te worden, al moet gezegd worden dat het gebruik een beetje aan het inboeten is tegenover vroeger.  

De Aalstenaar kende Vastenavond toen vooral als een straatfeest, als een gelegenheid om verkleed en gemaskerd door de straten te dolen, elkaar te verwijten en de cafés te bezoeken.  

De normale gang van zaken en alles wat wenselijk en verplicht is, wordt tijdens die periode eventjes op zijn kop gezet. Door alles om te draaien en het tegendeel te tonen, benadrukt en bevestigt men eigenlijk wat juist is en wat niet. 
Na deze ‘tijdelijke ontsporing’ gaat de Aalstenaar echter vlotjes terug over tot de orde van de dag. 
De druk is weer even van de ketel en alle ongenoegens en frustraties zijn duidelijk naar buiten gebracht. Daarna is het weer tijd om ‘in ‘t gariel’ te lopen.

De overheid – het gaat hier dan voornamelijk over de laatmiddeleeuwse periode - tolereerde dit gebeuren, op voorwaarde dat het strikt beperkt bleef in een vastgelegde tijdspanne.
Wie laag op de sociale ladder stond, mocht tijdens deze korte periode ongezouten zijn mening zeggen tegen wie het anders voor het zeggen had.  
Uiteraard had men schrik voor repercussies en dus kwamen de mensen er al vroeg toe om zich ook te gaan verkleden. Onherkenbaar is het immers veel veiliger om kritisch je mening te zeggen. En net daarom maken het verkleden, vermommen en maskeren deel uit van dit volksritueel.

Verwijten en verwijten is natuurlijk twee. 
Sommige scheldtermen worden door degenen die vaak worden uitgescholden immers gebruikt als een soort van eretitel of geuzennaam

Het woord "geuzennaam" gaat terug op de 16de eeuw, toen een groep lage Nederlandse en Vlaamse edellieden een verzoekschrift indiende bij Margaretha van Parma en door haar adviseur werd afgewimpeld met de woorden : "Mevrouw, het zijn slechts bedelaars (gueux)"
De edelen en hun aanhangers besloten zich hierop Geuzen te noemen en het woord "geus" verloor hierdoor ook meteen zijn negatieve betekenis. 

Sinds de jaren ‘90 zijn er bepaalde jongeren die het woord "nerd", oorspronkelijk ook een naam met een negatieve bijklank, ook als een eretitel zijn gaan gebruiken. 

De verschuiving van een negatieve of neutrale betekenis naar een positieve betekenis heet amelioratie.
Nog dichter bij huis zien we ook dat het zeker mogelijk is om een scheldnaam om te buigen tot een compliment of eretitel. 
Volgens ‘Van Dale 2015’ is een ajuin immers een scheldnaam voor een onverantwoordelijk of dom iemand ...

De oorsprong van de spotnaam ‘ajuinen’ ligt in de 19de eeuw, toen in Aalst en omstreken de uienteelt enorm floreerde. ‘Die van Brussel en Gent’ lachten natuurlijk graag met ‘de boerkes’, want zij waren op technologisch gebied al iets verder.
Meer dan een eeuw na het ontstaan van de spotnaam is er natuurlijk heel wat veranderd. De jongere generaties hebben nauwelijks weet van de ooit zo bloeiende ajuinenteelt in Aalst en omgeving en de vele ajuinvelden zijn ondertussen al decennia lang verdwenen.

Voor een Aalstenaar is ‘ajuin’ dus zeker geen spotnaam of scheldwoord meer, maar wel een duidelijke verwijzing naar ons verleden en onze cultuur. Een compliment dus!

Wat eigenlijk opvalt in Aalst, en bij uitbreiding in België, is dat wij niet dezelfde drang hebben als bijvoorbeeld de Nederlanders om namen van ziektes te gebruiken als scheldwoord. 
De ‘tyfus’, ‘kanker’, ‘pokke’ … van onze Noorderburen zullen hier dus veel minder tot niet gebruikt worden. 
Fysieke gebreken worden echter des te meer in de spotlight gezet : 'schele', 'manke', 'dikke', 'flapoor', 'kale', …

De katholieke krant De Werkman klaagde tussen 1873 en 1877 jaarlijks over storend straatlawaai, vooral veroorzaakt door jonge werklieden. 
De krant maakte toen een duidelijk onderscheid tussen de "reine vreugden" en de "walgelijke slemperijen", die men tijden de vastenavonddagen kon waarnemen. 

"Reine vreugden zijn te vinden in de familiefeesten en in feesten van treffelijke gezelschappen", stelde De Werkman. Deze kon men nog aantreffen "op den buiten", waar families Vastenavond vierden met wafels, krentenkoeken en chocomelk. 

"De walgelijke slemperijen vonden plaats in de steden, 's nachts, in de kroegen, onder de gemaskerde personen". 
De krant richtte zich hierbij vooral tot de arbeidersbevolking en lanceerde emotionele oproepen als: 
"Werklieden, goede vrienden, houdt uwe zonen en dochters uit die slemperijen. De geur alleen kan hun hart en hunne ziel verpesten; helaas! 
Op die dagen wordt zooveel werkmansgeluk, zooveel werkmanszorg misdadig verbrast'”. 
Vooral de jonge werkmansdochters werden gewaarschuwd: 
"Hebt ge ooit gedacht in wat gezelschap gij u kunt bevinden ? Die gemaskerde personen met welke gij zwiert en springt, zijn misschien gemeene kerels, misschien vrouwpersonen die gij anders als cholemieken vlucht". 
In 1875 beschreef de krant de feestvierders na een nachtje slempen: 
"Ziet ze van hun vermaak terugkomen, de jonkheden, bleek als nen boekweikoek, met een stem als een beroeste deur, met glazen benen en een doodkistengezicht". 
De Denderbode stoorde zich voornamelijk aan het verwijten en schelden, een gebruik dat het meest typische kenmerk van het straatcarnaval was. 

In 1875 besloot de Aalsterse gemeenteraad een einde te stellen aan de uitwassen van Vastenavond. Op voorstel van het schepencollege keurde de katholieke raad een reglement goed dat in grote lijnen het bestaande reglement uit 1794 overnam. 
Het 'Reglement voor den Vastenavond' bestond uit acht artikels en bevatte onder andere de volgende beperkingen: 
- Verkleden en vermommen mocht enkel op de Vastenavonddagen die jaarlijks door het stadsbestuur werden vastgelegd. Dat was dus op de zondag, maandag en dinsdag voor Aswoensdag en de zondag erna. Men mocht zich enkel verkleed op de openbare weg begeven tussen 7.00u en 19.00u. Op de beide zondagen mocht dit enkel tussen 12.00u en 19.00u. De zondagsplicht (naar de mis gaan) mocht immers niet gestoord worden door het Vastenavond vertier. 
- Vastenavondvierders mochten niet in het bezit zijn van wapens of voorwerpen die iemand zouden kunnen verwonden, hinderen of bevuilen. Vermommen in priester of kloosterling was evenmin toegestaan. 
Ook het verspreiden of voorlezen van vlugschriften, het spelen van "vertooningen" of het zingen van liederen was verboden, tenzij men de uitdrukkelijke toelating had gekregen van de burgemeester. 
- Het publiekelijk tergen of beledigen van personen of het met geweld in winkels of huizen binnendringen zou zwaar aangepakt worden. 

Het is hierbij eigenlijk heel opvallend dat het – katholieke - stadsbestuur het Vastenavondvieren op de eerste zondag van de vasten wel liet doorgaan. 
Dit 'geuzengedrag' werd door de katholieke pers dan ook in de strengste bewoordingen afgekeurd. 
Ik moet er dan ook geen tekeningetje bij maken dat enkele van de katholieke bestuursleden niet gelukkig waren met deze vierde carnavaldag. 
Burgemeester Van Wambeke sprak echter alle kritiek tegen zodat de beslissing behouden bleef. Hij verdedigde het vieren op zondag Quadragesima hoofdzakelijk met economische motieven.

Nog iets wat opvalt is dat tijdens de Vastenavonddagen de koffiehuizen, herbergen, kroegen en andere openbare plaatsen dag en nacht mochten openblijven. 
Een reglement uit 1871 had immers bepaald dat alle herbergiers hun zaak op zon- en feestdagen moesten sluiten om middernacht. Uitzonderingen hierop bestonden wel, maar werden slechts verleend ter gelegenheid van godsdienstige feesten of kermissen. 
Klaarblijkelijk werden ook de Vastenavonddagen als kermis aanschouwd en mochten de drankgelegenheden dus ook de hele nacht open blijven. 

Natuurlijk werd ook hierover stevig gediscuteerd in de gemeenteraad. 
Sommigen vreesden dat deze beslissing het nachtlawaai nog in de hand zou werken maar hun pleidooi haalde niets uit. 
Uiteraard speelden hier ook de economie een grote rol. 

In 1888 telde Aalst maar liefst 636 herbergen (één herberg op negen huizen)
Deze herbergen vormden het centrum van het politieke, sociale en culturele leven in de stad en waren dus heel belangrijke plaatsen. 
Mocht men toch beperkende maatregelen ingevoerd hebben, dan zou dit zeker op heel wat protest onthaald zijn, zowel door de Aalsterse bevolking als door de herbergiers. 
Bekijk maar wat er zich tegenwoordig afspeelt inzake het coronavirus en de sluiting van de HoReCa. Niemand kan zich nog vinden in dergelijke (lange) sluitingen. 
Een café is immers meer dan een plaats om iets te gaan drinken. Het is een belangrijk onderdeel van het sociale en culturele leven van de Aalstenaar geworden. Hoeveel groepen en verenigingen hebben niet ergens ‘hun lokaal’. 
Hoeveel vergaderingen vinden er niet plaats ‘in ’t zaaltje vanachter’ of ‘’t zaaltje boven’ ? 

De herbergen mochten dus openblijven, maar om toch een antwoord te geven op de vele klachten inzake nachtlawaai werden de individuele vrijheden van de vastenavondvierder wel beperkt. 
Mogelijk protest tegen het katholieke bestuur, zoals het spotten met of het zich verkleden in geestelijke en het verspreiden van vlugschriften, werd uitdrukkelijk verboden. 
"De gemaskeerden hebben begrepen dat vermomming en verkleeding hun het recht niet geven van, straffeloos, vreedzame burgers uit te schelden, en dat de policie, als ze hare plicht weet te kwijten, hier pael en perk kan aen stellen". 
De liberalen reageerden minder euforisch op deze beslissingen. Zij vonden de genomen maatregelen inzake maskeren en mommen te streng en verkondigden via Het Verbond van Aalst dat de katholieke meerderheid de stad in een begijnhof wilde veranderen.  Iets wat UNESCO ook trachtte te doen met het carnaval : niets zou nog mogen, niets zou nog kunnen. 

Sinds het uitvaardigen van het besluit trad de politie heel sporadisch op. 

Tijdens de vastenavonddagen van 1876 werd er welgeteld één proces-verbaal opgesteld, 
In 1877 vijf en in 1879 drie. 

Daar waar dan toch werd opgetreden, betrof het meestal een uit de hand gelopen scheldpartij. 

Hier volgt een korte bloemlezing om een duidelijker beeld te schetsen van ‘de scheldpoëzie’ die door de Aalstenaars de vastenavondnachten werd ingeslingerd.

    - Scheldpartijen in verband met ontrouw

        "Gij zijt ene hoer, gij houdt jonkheden op in uw kwartier! 
        “Gij verhuurt uw kwartier aan eene jonkheid waarmede gij ze dan hebt!" 
        "Gij hebt in het bed gelegen van het schurft en de smeerlapperij!" 

    Scheldpartijen in verband met een buitenechtelijk kind

        "Slecht volk, gij houdt u op als slecht volk!" 
        "Gij brengt jongen voort van vuil bloed!" 

    - Scheldpartijen in verband met bedrog

        "Gij zijt den cachetten achterhouder van de duivenvlieging". 

    - Algemene scheldpartijen met een karakter- of fysieke eigenschap

        "Schurft”, “zak”, “smeerlap”, “rotzak”, “met uwen stinkenden adem”, “Luierik”, “slaper!"

Uiteraard moet men met zijn tijd meegaan, en dus zijn er ondertussen al heel wat andere woorden ontstaan om mekaar mee te verwijten. Ook de redenen zijn veranderd. Zo zal bedrog veel minder aan bod komen, fysieke eigenschappen of karaktereigenschappen des te meer. 

    “’t es een ronne taufel, door es ginnen ienen hoek nimmer oon” (hij heeft ze niet allemaal meer op            een rijtje)
    “As a gat op a moil trekt, aagt ten a broek mor oon” 
    “Azzek op aa moen wachten, ten es men klierozje oit de moede”.
    “Door es veil weirk oon”  
    “Emmen ze da kostum oeik ver maan’n?”
    “Es ’t sirk in ’t stad, of es da a moil da zu stinkt?”
    “Es da den Denjer, of es da a bakkes da zu stinkt?”
    “G’etj een moil ver stoefaat op te kappen”. 
    “G’etj toch da plak opgeschreiven van denne kamiong da oever a moil gereen es ?”
    “Goi zetj van Lei zeikers?”  
    “Goj’ nog iet opdoeng, boiten een valling?”
    “Kejje a lielekke moil oeik ba Wintjer / Liebaat koeipen?”
     “Op a vraa eer gat keje me vier maan koorten”
    “Ze kommen em holen me de koesj me de witte peiren” (hij is zot geworden)
    “Zeje deer a valies getorren ?” (ben je gek geworden)

Eigenlijk kan je het best reageren zoals een kind zou zeggen : ‘Aal wa da ge zegt, zedde zelf!’ hoewel ‘ge wetj z’angen ein’ ook geen slecht alternatief is.

’t Is natuurlijk een leuk tijdverdrijf, en zeker al als je de gezichten ziet van niet-Aalstenaars die eens even naar de stad komen om zich te amuseren op de Winterfoor en daar dan zwart verweten worden. 

Maar mag je nu altijd beledigen? 

Hoewel ze wel degelijk kunnen shockeren, verontrusten of kwetsen, vallen veel uitlatingen of beledigingen onder de vrijheid van meningsuiting. Geen enkel probleem dus, maar ... die vrijheid is uiteraard niet grenzeloos. In de volgende vier situaties kunnen openbare beledigingen of uitlatingen wel degelijk strafbaar zijn.

1. De openbare belediging gebeurt via tekst of beelden

In België is het strafbaar om iemand in het openbaar te beledigen via daden, geschriften, prenten of zinnebeelden. Louter mondelinge beledigingen tegenover gewone burgers vallen daar niet onder. Dit is onder andere waar Unia en Unesco over vallen. Men zou dus in principe wel het woord ‘Joed’ mogen gebruiken, maar van zodra er iets wordt uitgebeeld of neergeschreven is het niet aanvaardbaar meer.

Opgelet: enkel en alleen de persoon die persoonlijk werd beledigd, kan een klacht indienen. 

2. De mondelinge beledigingen zijn gericht aan openbare gezagdragers

Het gaat om dragers van het openbare gezag of de openbare macht zoals politieagenten, rechters, …

3. De dader zet doelbewust en in het openbaar anderen aan tot discriminatie, haat, geweld of segregatie

In België is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in de wet. Het komt erop neer dat anderen “schokken, verontrusten of kwetsen” niet verboden is. Scheldwoorden of denigrerende termen gebruiken mag, ook al is dat van bedenkelijke aard.
Wat wettelijk niet mag, is publiekelijk andere personen “aanzetten tot” (oproepen tot) discriminatie, haat of geweld tegenover bepaalde personen of groepen.

4. Het gaat om belaging of stalking

Valt een persoon een andere persoon steeds opnieuw lastig, terwijl hij wist (of had moeten weten) welke invloed dat op het slachtoffer heeft? Dan spreken we van belaging of stalking, en ook dat is strafbaar. De wet preciseert dat het daarbij om “een ernstige aantasting van iemands persoonlijke levenssfeer” gaat.

Op al de bovenstaande regeltjes is één uitzondering. Parlements- en regeringsleden kunnen namelijk niet vervolgd worden voor uitlatingen die ze doen in de uitoefening van hun functie.


Een echte carnavalist beschikt trouwens ook over een megafoon.
Heel plezant want wat je zegt, wordt dan niet alleen door je onmiddellijke omgeving gehoord, maar door iedereen in een omtrek van 100 meter. 
De verwijten en het 'zat gebral' knallen dan nog harder, maar de Carnavalisten zien het tegenwoordig ook als een vervangmiddel voor een geluidsinstallatie. De grote megafoons hebben immers ook een USB-poort. 


Als je de megafoon dan op je kar of kinjerkoesj hangt, dan kan je de hele avond je favoriete muziek spelen en win je ruimte, want muziekboxen zijn niet meer nodig.
De grotere megafoons hebben een bereik van maar liefst 500 meter, en ook de kleinere luidsprekers van hebben al een fijn alarmsignaal dat omstaanders serieus op de zenuwen kan werken (tot 100 decibel)

Voor Voil Jeanetten zijn ze een vast attribuut. 
De megafoons zijn intussen al zo wijd verspreid dat voor carnaval heel wat mensen gewoon batterijen nodig hebben omdat ze er al een hebben.

Mogen of niet mogen, hier is nog een alfabetische bloemlezing van enkele mooie verwijtwoorden … 

Te gebruiken, met of zonder megafoon, maar wel op eigen risico 😊 

Achterlekken : een minder slim persoon
Ankleur         : homofiel
Anzjevei         : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Aupenjonk : dom, onhandig persoon (letterlijk : jongvolwassen aap)
Aupmensj : (letterlijk : mens die zich gedraagt als een aap)
Avaar : gierigaard
Azjel : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Azoinzjieker : zuurpruim

Bagozjemauker : opschepper
Bazoef : veelvraat
Bezze : klootzak
Bienen bajord : dun / mager persoon
Broebeleer : iemand die onverstaanbare taal spreekt (= zjievereer)

Destereer         : knoeier, prutser, klungel
Dillendoe : onhandige, slordig geklede, jonge man
Doivejonk : dommerik (letterlijk : duivenjong)
Droeven         :       saai iemand
Droiloeiz’n : gek, onozelaar
Dwezen trip :
Dwoos : dwaas
Dwoz’n : dwaas

eiremonneneer : uit een stinkend dorp waar de inboorlingen een kartonnen ezel aanbidden
Eirpel : dommerik
Elvedei : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Estekwiet : onnozelaar, lummel

Filoe : deugeniet
Fiskadeng : snob
Floeren : slappeling, maar ook : geslepen persoon
Foinen : toffen (maar negatief bedoeld)
Fort         : dikke vrouw

Geshoer         : vrouw die ‘het’ overal doet, zelfs in het gras, een koe
Gespierde stylo : dun / mager persoon
Goele : domme vrouw

Habbeladoe : moeial, iemand tussen dom en onnozel
Halffrangskespoeper : gierige geilaard (iemand die zou ‘poepen’ voor een halve frank)
Hasjeleer         : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Hennen : onnozelaar
Hennekeniet : nietsnut
Hoerenpitjoe : hoerenloper

Jaan men kloeiten : onbetrouwbaar persoon
Janet : homo

Kalle : dwaze vrouw
Kailjen : dommerik, troeten
Kaloeterkabas : vrouw die zich onder haar rok laat grabbelen
Kanzevang : onderkruiper, zonderling of eigenaardig iemand
Kledd’n         : onnozelaar
Klodderhond : slordig gekleed persoon
Kloeit(zak) : vervelend persoon, klootzak
Komeir : kletskous
Kreft : zager, klager, memmer
Kremper         : klein uitgevallen persoon, gierig man

Lemmen         : sul
Lenkord         : schelm, valserik
Lerre : trage, lome domme vrouw
Lombordse : kloeke, dikke vrouw

Maafrotter : mouwveger
Madolje         : bijzit, minnares, aanhoudster
Mazet : homofiel, onnozele snob
Mazoef : mislukkeling
Mertekoe         : onnozelaar, kwajongen
Mett’n : dommerik, stommerik, troeten, knoeier
Moilentrekker : huichelaar

Nausjepeerd : dikke vrouw

Oebel : dommerik (maar ook een bult op de huid)
Onnoeizel’n : onnozelaar
Onnoeizeleer : onnozelaar

Panasjhoer : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Perekop         : raar, onbetrouwbaar persoon, inwoner van naburig gelegen dorpje
Plansjeepoeper : hoerenloper
Plooster         : ambetante vrouw
Poefgat : met een dik gat

Schaa mattot : rare vrouw
Schieve lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefgezakte lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefzjieker : iemand die zich bevuilt
Schieven         : raar persoon
Schieven achterwersoever: zonderling persoon
Schoefeleer             :       foefelaar
Schoefeles : foefelaarster
Schoitkit         : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Schriemoil : huilebak, klein kind
Simmen         : simpele van geest, onnozelaar
Sjintantrit : seut
Slamelle         : onverzorgde vrouw
Spetteleer : te magere man
Sprie : dunne / magere vrouw
Sprietvlechter : dun / mager persoon

Tappet : homofiel
Teikla : heks
Teppen : knoeier
Tepzjieker : zeveraar, dronkaard
Tietematol : onbekwame man
Toerenpoeper : ‘heet’ persoon die het 'overal' zou doen
Toit’ndroier : halve gare, smoelentrekker
Troeten : knoeier

Versnoft’n : dwazerik
Verroibakkes : klikker, verrader
Voeiz’n : dwaas persoon

Wieken tingel      :        zwakkeling 
Windjboil : iemand die uit zijn/haar nek kletst

Zatte lerre : dronken, loom persoon
Zjestemei : dikkenek (vrouwelijk)
Zjestepei         : dikkenek (mannelijk)
Zjieker : onbetrouwbaar achterbaks persoon
Zjievereer : zeveraar
Zjoeben         : simpele ziel, naïeveling
Zwetzak         : vuilaard


Bronnen

Clip 'Aal wa dagge zegt da zedde zelf' : Montooken via YouTube     
Oostvlaamse Zanten LXXV 2000-3, Straatcarnaval in het 19de eeuwse Aalst – Wim Beelaert
Unia.be
eenvandaag.avrotros.nl (afbeelding schelden)
Het groot nederlands vloekboek – lannoo.be
Woorden.org
Oilsjtersen Diksjoneir
Wiktionary.org

zaterdag 6 februari 2021

Café 'In De Nachtegaal' - 'Sportleven' - Hoek Welvaarstraat-Asserendries

Net als zovele cafés is ook 'De Nachtegaal' een ondertussen verdwenen café, evenals zijn opvolger 'Sportleven'.
Het in het oog springende gebouw bevindt zich nog steeds op de hoek Welvaartstraat-Asserendries


Het was 'Emelie' die na haar huwelijk met Richard De Pryck in November 1903 naar Aalst kwam om er in de Kerkstraat nr 6 samen met haar man eerst de herberg "In den Grooten Bak" open te houden.

Later verhuisden ze naar café "La ClocheDe Klok" op de Molenstraat 1 (Grote Markt), een café dat nu trouwens nog steeds aanwezig is. Emelie verhuisde van cafe De Klok naar "den Buiten" op doktersvoorschrift voor haar gezondheid.

Het gebouw dat op de hoek van de Welvaarstraat (nummer 92) en de Asserendries gelegen is, werd gebouwd eind jaren '30 en werd toen als café 'In den Nachtegaal' opengehouden door Richard De Pryck en ‘Emelie’   


Het café werd later overgenomen door René De Vlieger (schoonvader van voetballer Maurice Martens) en Yvonne De Swaef  en werd hernoemd naar "Café Sportleven”.

Het was daar dat het bestuur van voetbalclub ‘Volharden’ haar lokaal had. René was trouwens lid van de bestuursploeg als secretaris. 


Het terrein van de club bevond zich toen aan de kruising Boudewijnlaan-Biekorfstraat maar sommige spelers en supporters verkozen in die periode eigenlijk café ‘De Volharder’ op de hoek van de Sint Annalaan en de Asserendries een beetje verderop. Vroeger lag het terrein immers aan de St Annalaan, rechtover het VTI en hoewel de afstand naar het nieuwe lokaal eigenlijk maar een straat was, waren ze er zo vastgeroest dat ze liever niet meeverhuisden.

Over de voetbalploeg 'Volharden' is HIER meer terug te vinden. 

De nabijheid van het nieuwe terrein van ‘Volharden Aalst’ ter hoogte van de as Asserendries-Boudewijnlaan-Biekorfstraat was één troef, maar er werd daarnaast natuurlijk ook reclame gemaakt voor de goeie bediening en het grote bierenassortiment. 


Aan café ‘Sportleven’ vertrok vanaf eind van de 40’er jaren trouwens ook een supportersbus om de ploeg te gaan aanmoedigen.

In die tijd was er naast het café een 2 meter breed baantje naast een beek. Het paadje was volledig in "schramouille" aangelegd en men kwam dus niet altijd even ‘deftig’ binnengewandeld.
Het beekje liep tussen de Asserendries en de Cesar Haltermanstraat en nu nog steeds is daar de drassige (zeg maar moerassige) ondergrond te vinden. 

Op dit kaartje dat de situatie uit 1950 schetst is het café te zien met de twee naastliggende huizen.


De Welvaarstraat was toen al redelijk bebouwd, de Asserendries tussen St. Annalaan ook, maar voorbij de kruising met de Welvaartstraat enkel aan de linkerkant. 
Er is ook te zien dat het straatje hier enkel een baantje naast de beek is.

Er was geen voetbal meer (of toch veel minder) na de fusie van de club in 1967 met ‘de Adelaars’ en de verhuis van de club naar de buurt van ‘den Haring’, maar nog in datzelfde jaar werd een waardige vervanging gevonden. 

Het café werd toen het lokaal van carnavalsgroep ‘’d’Elementen’, een groep die op 24 januari 1967 werd voorgesteld in het café, dat ondertussen eigendom was van Maria Sonck en Edgard Vandenabbeele.  Edgard was toen trouwens ook de secretaris van de carnavalsgroep.

Op 5 mei van datzelfde jaar gaven ze een demonstratie aan de inwoners van de wijk en werd de geboorte van ‘Elementje’ tijdens een uitstap bekend gemaakt. Eindbestemming van de uitstap … het café natuurlijk (waar anders …).
Aalst was opnieuw een carnavalsgroep rijker. 


D’Elementen nam tussen 1968 en 1982 vijftien keer deel aan de stoet en kenmerkte zich door haar heel 
actuele en originele thema’s. 
Zo behaalden ze met de Hawaiiaanse danseressen en de uitbeelding van authentieke Grieken de hoogste onderscheiding.
Eind jaren ’70 ging het echter wat bergaf met de groep en in 1979 eindigden ze zelfs op de allerlaatste plaats de grote groepen. Ze lieten het echter niet aan hun had komen en deden enthousiast verder. 
In 1982 werd als onderwerp ‘het nieuw zwembad’ gekozen, waarmee ze jammer genoeg ook al op de 28ste en laatste plaats eindigden. Het werd meteen de laatste deelname van deze groep. 
Hier een fotootje met enkele leden van de groep voor ‘hun’ café. 


Doorheen de loop der jaren veranderde het café nog enkele keren van eigenaars en het is ook het lokaal geweest van AKV Zieke Zjieeratten/ Tweekierniet

Tegenwoordig staat het gebouw jammer genoeg leeg.    




Bronnen

Foto 1945 via MadeInAalst
Reclame 1948 : De Gazet van Aalst 4/3/1948
De Voorpost 26/2/1982

vrijdag 5 februari 2021

Biekorfstraat

Het was in 1938 dat deze straat, samen met nog 13 andere straten, zijn huidige benaming kreeg. 

De voormalige ‘Verlengde Vooruitzichtstraat’ die liep tot aan den Asserendries werd door ene Gaspar Van de Meerssche in zijn ‘Landbouck van 1710’ al beschreven als ‘de Biekorf’. 
Meer dan 200 jaar later zou het dus ook de officiële benaming worden.

De naam werd ontleend aan een pachthof of herberg met die naam dat zich bevond op of aan het huisnummer 2. 


Het is in deze buurt dat voetbalclub ‘Volharden’ ontstond. Zo begonnen ze op een terrein aan de St Annalaan, rechtover het VTI, en veranderden doorheen de loop der jaren enkele malen van ‘thuishaven’. Wel bleven ze altijd in de omgeving. 

Enkele jaren na hun start verhuisden ze naar het einde van de Asserendries. De ploeg werd aan het begin van WOII opgedoekt en kwam in maart 1945 terug als ‘Voetbal Ontspanning Volharden’. Men startte het seizoen op een plein aan het kruispunt Lindestraat-Ledebaan en in seizoen ’46-’47 verhuisde men uiteindelijk naar een terrein tussen de Boudewijnlaan en de huidige Biekorfstraat. 
Hier beleefden ze echte hoogdagen. 
Hier een foto van de ploeg aan de Biekorfstraat in 1956


Over de verdere geschiedenis van ‘Volharden’ is HIER meer te lezen    

In 1958 begon men met de aanleg van de Boudewijnlaan. 
Ook de Biekorfstraat had daar natuurlijk een belangrijk aandeel in. 


Op de foto zijn links de huizen te zien die net voorbij de hoek van de Biekorfstraat staan. De middelste rij huizen bevinden zich in de Biekorfstraat en het huis rechts op de foto bevindt zich ‘schiefrechtoever’ de Cesar Haeltermanstraat. 

Een jaartje later voorzag men passende beplantingen in de stad. 
Zo werden er per locatie andere bloemen en planten voorzien. Zo werd de stad opgefleurd met onder andere wilde kastanje (aan de autostrade), Amerikaanse eik (Affligemdreef), bloemappelbomen (Kerkhoflaan), bolacacia (Asserendries), Platanen (Oude Gentbaan, Roklijf en Gentsesteenweg), Hollandse Linde (Raffelgem- en Terlindenstraat), meidoorn (Biekorf- en Cesar Haeltermanstraat), Japanse kers (Vooruitzicht- en Naarstigheidstraat) enzo voort. 
Het werd dus allemaal een beetje groener er fleuriger. 

In 1965 zagen de inwoners van de Vooruitzichtstraat, de Lindestraat, de Biekorfstraat en een gedeelte van de Raffelgemstraat het opnieuw eventjes niet meer zitten. 
Al maanden werden zij verplicht om ofwel door de modder te ploeteren of om een omweg van 20 minuten de doen langs de Naarstigheidstraat of Asserendries wanneer zijn naar het centrum wouden gaan of wanneer zij hun kinderen bijvoorbeeld naar de St Annaschool dienden te brengen. 

De reden van deze moddermiserie was dat de ondernemer die instond voor de bouwwerken aan de nieuwe school in de Welvaarstraat (CLW TechniGO!), de hele bestrating had opengebroken. 


Dit gebeurde daarenboven dan nog zonder enige toelating, waardoor de frustratie bij de omwonenden natuurlijk groot was. 
Ze geloofden echter wel dat ze na het eindigen van de bouw een nieuwe bestrating zouden krijgen als compensatie, en al het leed vanaf dan zou voorbij zijn. 

Op 8 september 1965 echter verscheen er nog meer miserie. 
Een ‘bericht van commodo en incommodo’, gedateerd op 8 september 1965, meldt hen dat buurtweg nr 56, het ‘Eenegemwegsken’ zou verdwijnen op vraag van het ‘ministerie van nationale opvoeding en cultuur’.
Men kon wel verzet intekenen tot 24 september, maar men voelde de bui al hangen natuurlijk. 

Het Eenegemwegsken was een gedeelte van de Vooruitzichtstraat (tussen de huisnummers 83-89 en 145-172) dat rechtstreeks naar de Boudewijnlaan liep, maar door de bouw van de school ‘in de weg’ lag. 
De inwoners van de Biekorfstraat zouden dus niet langer meer dit wegje kunnen gebruiken om van daaruit rechtstreeks de Vooruitzichtstraat in te lopen. 
Ook het speelpleintje dat aan deze voetweg lag, diende te verdwijnen. 

Het was in diezelfde jaren ’60 dat men erover sprak om het huisnummer 2 te slopen voor de rechttrekking van de Biekorfstraat. Het zou echter nog zo’n 40-tal jaren duren eer het huis ook effectief zou worden afgebroken. 


Het lijkt ondertussen misschien wel een eeuwigheid geleden, maar het was ‘pas’ in 1973 dat er in de Biekorfstraat openbare verlichting kwam. 

Op 24 maart 1975 werden tijdens een informatievergadering voor de buurtbewoners de plannen voorgelegd voor de aanleg van een ‘Bengelpark’, een speelterrein voor de buurt gelegen tussen de Biekorfstraat en de Boudewijnlaan. Dat zou gebeuren op een perceel waarvan de stad eigenaar was en dat we nog kennen als het oude voetbalterrein van ‘Volharden’. 

Het initiatief van 'de Rotaryclub Aalst-Noord' en 'de Coördinatie- en adviesraad voor de jeugd' mocht rekenen op heel wat bijval, maar er werd wel overwogen om nog een extra wijkcomité op te richten voor hulp en toezicht op het nieuwe terrein. 
In 1974 had de adviesraad als proef trouwens al een experiment uitgevoerd in onze stad, door op enkele braakliggende terreinen borden te plaatsen met ‘dit is een voorlopig speelterrein’. 
Op verschillende plaatsen mislukte dit omwille van verschillende redenen, maar aan de Biekorfstraat liep het goed. 

In 1976 verscheen een inventaris van stadseigendommen die voor wat betrof de aankomende zomervakantie in aanmerking kwamen als speelplein. 
Naast het Astridpark, Volksplein, Ledebaan en het Gulden Boomplein die in de buurt reeds uitgerust waren als speelplein, waren er ook enkele braakliggende gronden die met zeer weinig kosten zouden kunnen ingericht worden als speelruimte. 

Hierbij behoorde onder andere het bewuste en hoger vernoemde stuk grond aan de Biekorfstraat-Boudewijnlaan, waarvan al aangevraagd was om er een nieuwe wandelweg tussen de Boudewijnlaan en de Biekorfstraat van te maken en er een ‘bengelpark’ aan te leggen. De raming van de kosten bedroeg 998 412 Belgische frankskes.

Het zou hier niet over een ‘normaal’ speelterrein gaan met allemaal afgeborstelde glijbanen en blinkende schommels. Neen, het zou gaan over een écht ravotterrein met heuveltjes, tunnels, dode klimbomen, omheiningen, een ton en wildbegroeiing van allerlei heideplanten. 
In een tweede fase zou er ook een hoekje met een zandbak, enkele tekenborden en rustbanken komen. 
Een derde perceel ten slotte zou een volley- en basketveld, gecombineerd met een minivoetbal- en handbalveld bevatten. 
Het ravotterrein zou van de overige plaatsen gescheiden worden door een later aan te leggen schaatspiste. 
Grootse plannen, waarvan de meeste jammer genoeg niet uitgevoerd werden. 

Na het positieve advies van de gemeente op basis van het eerder gelukte experiment, was het dan eindelijk zover, … de kinderen konden spelen op hun nieuwe speelpleintje. 
Er werd voorafgaand wel een tekenwedstrijd ingericht met het thema ‘hoe zie ik mijn speelterrein’ maar met de uitslag – veel kinderen tekenden een gewoon speelterrein met schommels, klimrekken, … - werd uiteindelijk weinig rekening gehouden. Het werd een ravotpleintje zoals vooropgesteld.


De officiële opening had plaats op zondag 27 juni dat jaar en ‘De Biekorf’ werd meteen ook het eerste afgewerkte pilootproject dat diende aan te tonen dat vernieuwing op speelterreinen wel degelijk mogelijk is. 
Op deze meer dan warme dag – remember the hot summer of ’76 – werd aan de aanwezigen een fris drankje aangeboden en klonk men op de samenwerking. 

Er was toen uiteraard nog veel meer natuur te vinden in de omgeving. 
Hier nog een foto van de voetweg en het speelpleintje. 


In de Biekorfstraat zelf liep ooit ook waterweg 5048
Zegt U niks ? 
Logisch, maar misschien zal de ‘Kammenbeek’ bij enkelen van jullie wel een belletje doen rinkelen. 
Deze waterweg werd door de stad gecatalogeerd als ‘onbevaarbare waterloop en gracht’ op het grondgebied, en op 2 november 1976 werd een aanvang genomen om deze te verwijderen. 

Ook het uitzicht van de voetweg was ondertussen sterk veranderd. 
Hier een foto met een hoeve in de Lindenstraat, komende vanuit de Biekorfstraat. 


Daar ergens lag trouwens ook het Schaubroecklo, een bos met open structuur.

Schaubroeck (tegenwoordig spreken we over Schoubroek)  kwam eigenlijk ongeveer overeen met wat tegenwoordig de sint Annaparochie is. 
Het was een onderdeel van de vroegere praterij ‘Schaerbeeck’, dat toen tot aan de Dender liep.

Het pleintje was echter amper een jaar oud toen er al klachten waren over verwaarloosd onderhoud. Ook het ontbreken van voorzieningen, zoals een overdekte schuilplaats en sanitair, werd aangekaart. Men drong er op aan om dit allemaal zo spoedig mogelijk in orde te brengen, maar de buurtwerking wou daarvoor ook hulp van het stadsbestuur. 

Daarenboven bleek ook de milieuhinder, in de vorm van jonge motorrijders die er hun plezier in vonden om in de buurt rond te snorren, een doorn in het oog te zijn van de verantwoordelijke overheid. 
In 1979 werd de situatie aangekaart door de burgemeester, en dit onder andere naar aanleiding van de aanvraag voor een nieuw gelijkaardig pleintje in Erembodegem. 

Alle speelpleinen werden onder de loupe genomen en bij de bespreking van ‘De Biekorf’ bleek al snel dat men bijna een hele pagina nodig zou hebben om alle grollen en grieven te kunnen noteren.
 
Zo was de sluis aan de ingang met de Boudewijnlaan volledig overgroeid. De brommers konden gemakkelijk binnen rijden langs de zijkanten. 
Er waren geen vuilbakjes, geen verlichting (de kabel lag er wel). 
Er werd gesluikstort en er werden vuurhaarden aangetroffen. 
Distels en brandnetels groeiden en groeiden. 
Langs een bouwperceel aan de Boudewijnlaan was er geen beschutting voorzien, zelfs niet in de vorm van beplantingen zoals hoogstammig groen of hagen, die het plein wat zouden afschermen. 
Bij de schommel ontbraken sporten van de ladders, de klimtouwen waren weg, evenals het net en bij het zwiertuig waren zowel de band als de ketting verdwenen en balken en andere vuiligheid lagen los op het terrein. 

Er werd een beetje opgeruimd, maar de situatie veranderde eigenlijk niet veel. 

Ondertussen was er ook van de rechttrekking van de straat nog niet veel actie te bespeuren. Op de foto nog duidelijk de huizen in 1979 die kriskras over de straat lijken te staan. 


In 1982 was er sprake om van het stuk Vooruitzichtstraat dat gelegen is tussen de Biekorfstraat en de Boudewijnlaan te herdopen als ‘Jozef Borremanstraat’. Dit als nagedachtenis aan de oud-burgemeester. Uiteindelijk werd hier niet voor gekozen en het stukje straat werd omgedoopt tot de ‘Korte Vooruitzichtstraat’.
Er kwam wel nog een J. Borremanstraat in onze stad, maar die kwam ‘oever ’t woter’ te liggen. 

Een jaartje later liepen de beschadigingen aan het speelpleintje opnieuw uit de hand. 
De stadsdiensten waren helemaal niet gelukkig meer met het pleintje, dat trouwens niet echt het verhoopte succes kende en maar al te vaak voor problemen en overlast zorgde. 

De ligging van het terreintje aan de overzijde van de zeer gevaarlijke Boudewijnlaan en de structuur van het terrein, dat volledig omsloten werd door woonhuizen was hier zeker niet vreemd aan. 
Speeltuigen werden vernield, de beplanting werd vernield door motorcrossers en men kreeg te veel last van ‘hangjongeren’. 
Daardoor werd besloten om het pleintje te ‘hervormen’ tot een plaatselijk parkje in plaats van een jeugdspeelplein. De intussen gevaarlijk geworden speeltuigen werden verwijderd en het terrein werd voorzien van nieuwe bomen en struiken. 
Ondertussen is alles opnieuw hervormd en spreken we nog amper van een ‘hondenparkje’ …

Aan het begin van de nieuwe eeuw werd trouwens echt werk gemaakt van de afbraak van het fameuze ‘huisnummer 2’. De afbraak werd reeds een 40-tal jaar besproken, maar het zou nu echt zo ver zijn. Hier één van de laatste foto’s die ervan genomen werd in 2000. 


Vanaf april 2016 hebben de bewoners van onder andere de Biekorfstraat heel wat extra verkeer te verwerken gekregen. 
Omwille van de nieuwe fase van de tunnelwerken werd de Boudewijnlaan immers omgetoverd tot één grote bouwwerf en werden enkele zijstraten een tijdlang onbereikbaar. 
Zo werden ondermeer Square Geerinckx, de Naarstigheidstraat en de Raffelgemstraat volledig afgesloten. Fietsers konden wel nog langs een voetgangersbrug oversteken, en dienden om de achterliggende straten op Schoubroek en Paddenhoek een omleiding te volgen langs de Biekorfstraat. 
De Asserendries werd het verbindingspunt naar de Welvaarstraat langs de andere zijde. 

De werken aan de nieuwe Aalsterse tunnels en de rotonde aan de Gentsesteenweg en de Siesegemlaan werden afgerond in 2019. De werken aan het verderopgelegen viaduct startten een laatste fase. 
Langsheen de Boudewijnlaan werd het opnieuw rustiger en groener wonen, want het grootste deel van het - doorgaande - verkeer neemt er nu de tunnel.

De buurt kon dus weer – letterlijk en figuurlijk – adem halen. 

Hoewel … er is nog een dossier lopende bij de stad Aalst omtrent de buurt van de Biekorfstraat. 
Als er immers ooit een nieuw stadion voor Eendracht Aalst wordt gebouwd (en dat is met een grote ‘als’), dan zou het wel eens kunnen dat dit in de buurt zal komen. 
De stad liet een locatiestudie uitvoeren met het oog op de bouw van het ondertussen veelbesproken 'nieuwe voetbalstadion'. Vijf locaties werden weerhouden De twee meest waarschijnlijke liggen naast de autosnelweg, maar er wordt ook gedacht aan een terrein op Schoubroek of het iets verder gelegen Kerrebroek.
Over Kerrebroek is HIER meer te lezen. 

De vraag is natuurlijk of het ooit zover zal komen. Er werden ondertussen al verschillende ‘task-forces’ opgericht, maar jullie weten hoe het hier meestal afloopt met die task forces. 
Veel bla bla … inderdaad …

Eind september 2019 viel er opnieuw beter nieuws te rapen in deze straat. 
Voor het programma ‘Make Belgium great again’ heeft Frances Lefebure de Biekorfstraat toen in het groen gezet. Samen met een 150-tal vrijwilligers werden fruitbomen en lavendel aangeplant. 
Waarom ? En waarom net in deze straat ? 
Wel, het programma wou het lot van de bijenpopulatie in de aandacht brengen. Deze diertjes dreigen steeds maar sneller uit te sterven, terwijl ze wel van een enorm groot belang zijn voor onze samenleving. 


In heel Vlaanderen werden een honderdtal straten met 'bij' in de naam, 'bijgelovig' gemaakt. 
Zo kregen ook de inwoners van de Bijlstraat in Antwerpen, de Gentse Bijlokevest en de Honingbijstraat in Leuven lavendelplantjes voor de huisdeuren geplaatst. 
In totaal ging het over zo maar liefst 5.000 plantjes. 
Basisschool De Bijenkorf in Dudzele en onze eigen Biekorfstraat kregen de titel van ‘meest bijvriendelijke plaatsen van ons land’, en werden voor deze gelegenheid voorzien van bijenkasten, viooltjes en fruitbomen. 


Meer weten over deze buurt? 
Ga dan gerust een kijkje nemen via de overzichtspagina van Wijk 5 : Volksplaats / Terlinden / Siesegem / Kerrebroek door op DEZE link te klikken … 


Bronnen

Foto Volharden via MadeInAalst
Foto 1976 via commons.wikimedia.org     
Foto speelplein 1976 via MadeInAalst
Foto 2 speelplein en voetweg 1976 via MadeInAalst
HLN 30/09/2019
Voor Allen 10/06/1977
De Volksstem 5/08/1938
De Gazet van Aalst 18/04/1954 – 23/09/1965 – 29/06/1974 – 7/1/1983 – 12/9/1959
De Voorpost 21/03/1975 – 23/04/1976 – 5/11/1976 – 29/06/1979 – 6/8/1982
Geografisch instituut Oost gisoost.be
Foto jaren ’60 (huisnr 2) via MadeInAalst
Foto 1979 : Geschiedenis der straten door Jos Ghijsens
Foto Zwingelmolen (huisnr2) 2000 via MadeInAalst

donderdag 4 februari 2021

Manneken Pis 'in 't Oilsjters'

Nu het in Aalst en andere steden omwille van de coronamaatregelen in 2021 verboden wordt om zich te verkleden tijdens de carnavalsdagen, is het misschien hét moment om eventjes in de kleerkast van het beroemde beeldje van Manneken Pis in Brussel te snuisteren.  Want ja hoor, zelfs daar zijn enkele Aalsterse weetjes te sprokkelen.


Hét Manneken Pis in Brussel kent natuurlijk iedereen, de geschiedenis misschien iets minder, en hoewel het slechts een kleine noot is in de geschiedenis van het ‘Brussels Ketje’ is het toch ook vernoemenswaardig om enkele links met Aalst even uit de doeken te doen. 

In 1388 stond er op de hoek van de Stoof- en de Eikstraat al een fontein, de 'Julianekensborre', met een stenen beeldje. 
Het beeldje zelf is jammer genoeg niet bewaard gebleven en zijn geen afbeeldingen van terug gevonden, zodat er geen zekerheid bestaat dat dit Juliaantje plaste. 
Een eerste melding die wél wijst op zijn plasactiviteit komt er met een archiefstuk uit 1452, dat de woorden ‘daer dmenneken pist' gebruikte als plaatsaanduiding voor deze straathoek.

In 1619 besloten de Brusselse autoriteiten de bestaande fontein van Manneken-Pis te renoveren. 
De zuil, het waterbekken en het bestaande beeldje werden toen vervangen. Ze plaatsten een bestelling voor een nieuw Manneken Pis in brons bij de toen beroemde beeldhouwer Hiëronymus Duquesnoy.

Een naam die ergens een belletje doet rinkelen? 
Dat kan, want hier vinden we al een eerste link met Aalst. 
Hieronymus of Jerome Duquesnoy de oudere maakte immers naast het beeldje van het Brusselse ketje ook de prachtige Sacramentstoren in onze Sint Martinuskerk

Daarover is HIER meer te lezen.    

In die tijd golden heel strenge regels in verband met het afbeelden van ‘naakt’ op publieke locaties. Zo mochten de afbeeldingen zeker niet groter zijn dan 55 centimeter, want anders werden ze aanschouwd en verboden als zijnde ‘pornografie’. 
Het bewuste beeldje werd 55,5 centimeter maar voor die 50 millimeter deed men niet lastig, en het mocht blijven staan.

Manneken-Pis wordt sinds de 17de eeuw door de Brusselaars bewonderd en gekoesterd als ‘hun baby’. In die periode ontstond ook de gewoonte om hem tijdens belangrijke evenementen kleren aan te trekken. 
Die traditie werd in de loop der eeuwen verdergezet, werd in de jaren ‘80 zelfs nog opgevoerd, en bestaat heden ten dage nog steeds. 

Naast een beeldje dat duizenden toeristen uit binnen- en buitenland naar onze hoofdstad trekt, bleek in 2010 jammer genoeg ook dat hij de titel meekreeg van 'het meest ontgoochelende nationale monument voor rugzaktoeristen'.
Dat bleek toen uit een enquête van de Australische reisjournalist Ben Groundwater. 


De journalist zei wel degelijk te beseffen dat het beeldje niet ons nationale monument is, ‘maar het is toch het bekendste straatbeeldje van België. Het prijkt op veel reisgidsen. Het is één van de grote toeristische attracties van jullie land, maar ook een van de grootste ontgoochelingen voor rugzaktoeristen. Vooral omdat het zo klein is. De meeste backpackers schrijven me dat ze hun teleurstelling meteen wegspoelen in een nabijgelegen café, want Belgisch bier dat ontgoochelt nooit.'

De ‘Orde van de vrienden van Manneken Pis’ kan zich wel ergens vinden in de ontgoocheling, want het is inderdaad maar een klein beeldje, maar … ze voegen er wel onmiddellijk aan toe dat de regels van toen dat nu eenmaal voorschreven. Het beeldje mocht gewoon niet groter zijn, op risico te worden beschouwd als ‘porno’.

In 1824 publiceerde de Franse schrijver Jacques Collin de Plancy het boek ‘Histoire de Manneken-Pis racontée par lui-même’, waarin hij de hoogtepunten uit de Brusselse geschiedenis omschreef. 
Daarin beschreef hij ook als eerste vier legendes die de oorsprong van het beroemde beeldje moesten verklaren. 

- Volgens een eerste legende plaste een klein jongetje een lont uit, zodat het buskruit dat Brussel zou vernielen onschadelijk werd gemaakt. 

- Een tweede vertelt hoe een klein manneke zijn behoefte deed tegen de deur van een heks. Als straf vervloekte ze hem, en hij zou voor eeuwig en altijd moeten blijven plassen. 

- Volgens een derde versie zou een verloren gelopen jongetje al plassend zijn teruggevonden. Als dankbaarheid dat hij zijn zoon terugvond liet de vader toen een fontein bouwen in de gekende positie. 
Een gelijklopend verhaal zou het jongetje benoemen als de jonge hertog Godfried III van Brabant.

- En een vierde verhaal tenslotte maakt duidelijk dat de – toen tweejarige – opvolger van zijn vermoorde vader-graaf in zijn wiegje omhoog werd gehangen omdat de vijand zich openlijk afvroeg tegen wie ze nu eindelijk aan het vechten waren. 

Het boek oogstte veel bijval en, hoewel het fictie was, inspireerde het later nog tal van andere schrijvers. 
Verschillende onder hen - onder wie Victor Devogel - namen de meeslepende verhalen rond Manneken-Pis over, bewerkten ze en zetten ze naar hun hand. 
Dank zij deze verhalen over de heldendaden van het ‘ketje’ werd beslist om hem te vereeuwigen in een beeldje.

De eigenlijke oorsprong van het beeldje is echter zeker niet zo romantisch en dient eigenlijk te worden gezien als een eerbetoon aan de vele leerlooierijen en kleermakers die zich toen in de omgeving van de Stoofstraat bevonden. 
De urine van de kleine kinderen werd toen gebruikt bij de verwerking van het leer, want het ammoniakgehalte in de urine zou het leer soepeler maken en was dus een zeer welkome grondstof. 

Ondanks de uitleg blijven veel toeristen toch ontgoocheld. Velen vragen zich luidop af of ze echt van zo ver moesten komen om zo'n klein jongetje te zien. 
'Size doesn't matter' maar het manneke is vooral populair als hij weer eens een nieuw pakje draagt.

Hij ontvangt zo’n 20 à 30 nieuwe kostuums per jaar, en het – voorlopig – laatste kreeg hij op 21/10/2020. 
Dat was meteen zijn 1053ste kostuumpje en hij kreeg het van de Ambassade van de Tsjechische Republiek. 
Het oudste bewaard gebleven kostuum is het kostuum dat de Franse koning Lodewijk XV in 1747 doneerde.

Het aantal kostuumpjes dat hij ondertussen al kreeg is dus enorm en, hij mag dan misschien wel de grootste toeristische ontgoocheling zijn, vele bedrijven staan te springen om hem eens te mogen kleden. Dat kan zonder enig probleem, zolang er maar geen reclame op staat. 
Het zijn dus veelal vzw’s en publieke diensten die hier gebruik van maken. 

Na een ‘zoveelste’ poging tot diefstal met schade als gevolg kwam Manneken-Pis in 1965 in het gemeentelijk museum terecht en werd aan de fontein een kopie geplaatst die tot op vandaag kan worden bewonderd. 
Het in tweeën gebroken originele beeldje werd in 2003 gerestaureerd.

> En nu komen wij opnieuw ‘in the picture’ < 

Het is aan het bezoek van koning Boudewijn aan Aalst in 1978 dat het Manneken Pis ook een Aalsterse inbreng te danken heeft. 
In dat jaar immers overhandigde Ajuinboer Albert Verbestel een een Gouden Medaille aan de koning. 


Boudewijn en Fabiola waren toen in onze ajuinenstad naar aanleiding van de viering van de 50ste carnavalsstoet. 
Brussel was zo blij met het bezoek aan Aalst en Manneken Pis kreeg een Ajuinboer-kostuum aangemeten.


2003 betekende niet enkel de restauratie van het originele beeldje, maar zou ook het jaar worden van die ene keer dat het toezicht van de 'Orde van de Vrienden van Manneken Pis' niet strikt toegepast werd. 
Men vertelt het daar in Brussel niet zo graag, 'maar de Aalstenaars hebben hen toen 'een lelijke toer gedraaid'. 
In de notulen van de vereniging staat immers dat Manneken Pis alleen maar jongenskleren mag dragen. Toch zijn 'die van Aalst' er ooit in geslaagd hem toch een kleed aan te laten trekken.

Het was in het bewuste 2003 dat het beeldje een nieuw kostuum kreeg van ... inderdaad … een Voil Janet. Dat werd ontworpen door ‘De Jonges en Maskes van de Veirkemert’, eigenlijk een zanggroep die was samengesteld uit leden van het feestcomité. 


Een 'Voil Janet' is kort samengevat een als opzichtige vrouw verklede man. Het is een typische carnavalsfiguur en moet dan ook begrepen worden in de context van de omkering der waarden, eigen aan het volksfeest. 
Anders dan dragqueens of travestieten, die zich zo goed mogelijk in het andere geslacht willen verkleden, benadrukt de Voil Janet vooral de eigen mannelijkheid. Op carnaval verkleedt men zich immers in wat men tijdens de rest van het jaar niet is.

Over de oorsprong van de Voil Janet en over hoe deze figuur er ‘officieel’ moet uitzien, is HIER meer te lezen. 

De 'Voil Janet' is in de loop der jaren uitgegroeid tot hét symbool van Aalst Carnaval, maar ze komt ook op andere plekken voor. Zo zijn er in Blankenberge bijvoorbeeld Vuûle Jeanette, in Halle spreekt men van Veul Jeanette, in Malmedy heb je de Mareye-Drouse, in Binche de Mamm'zelle en de Trouille Guenouille en ga zo maar verder.

Maar hoe kwam die verkleedpartij van Manneken Pis nu eigenlijk tot stand ? 

Wel, Manneken Pis diende in het dat jaar een carnavalskostuum te krijgen ter gelegenheid van de actie ‘Weg van Brussel’, waarbij het de bedoeling was om de band tussen Brussel en onze ajuinenstad wat te versterken. 
Er werd een ontwerpwedstrijd georganiseerd en de lokale Aalsterse jury mocht de inzending die Aalst het best vertegenwoordigde, kiezen.
De jury verkoos de inzending van ‘de Voil Janet’ en hoewel de Brusselaars oorspronkelijk wel iets anders voor ogen hadden, werd het ontwerp toch goedgekeurd voor fabricatie.

Het kostuum werd gemaakt door Yolande Lefièvre en Danielle Wailly en de attributen werden aangeleverd door Mario Van den Bergh, die trouwens ook al met het originele idee op de proppen kwam. De pruik werd gemaakt door Lieve De Winter en Nicole Ringoir. 

Op 15 februari 2003 was het dan zo ver. 

Freddy Thielemans, de burgemeester van Brussel, ontving er en hele Aalsterse delegatie bestaande uit burgemeester Anny De Maght, toenmalig prinsj Chris Baeten, ajuinboer Fons De smedt, de Prins van de Balkan Jean-Marie Heyman en natuurlijk de ontwerpers, de Jonges en Maskes van de Veirkemert. 
Burgemeester Anny De Maght voerde bij de overhandiging uiteraard ook promotie voor het Aalsterse carnaval. Ze nodigde de Brusselaars uit om te komen kijken naar al het moois dat de Aalsterse carnavalisten jaarlijks uit hun hoed toveren. 
De makers van het kostuum 'De Jongens en Maskes van de Veirkemert' ontvingen bij deze gelegenheid het diploma waarin de orde van de vrienden van Manneken-Pis erkentelijkheid betuigd voor ‘de bewezen diensten aan de Brusselse tradities en folklore’.

Men sprak meteen de hoop uit dat het kostuum niet in één of andere lade zou opgeborgen blijven. 
Om het te mogen aandoen moet er een schriftelijke aanvraag gedaan worden bij de schepen van Cultuur van de stad Brussel, maar ondertussen moeten we jammer genoeg vaststellen dat dit, net als met het vorig Aalsters pak, dat van ajuinboer, jammer genoeg nooit is gebeurd.

Eigenlijk, of het beeldje nu een ajuinboeren- of een voil janet- of een ander kostuum aanheeft, het mag duidelijk zijn : als dat beeldje er niet zou staan, zouden de handelaars nooit zulke goede zaken doen. 
Dat vele toeristen even schrikken omdat Manneken Pis zo klein is, is eigenlijk niet zo belangrijk. 
Ook de zeemeermin in Kopenhagen bijvoorbeeld is niet veel groter en zij ligt bovendien helemaal buiten het stadscentrum. Toch komt daar ook heel wat volk naar kijken. 

Manneken Pis is trouwens niet enkel in Brussel aanwezig.

Ook Colmar en Broxeele (FR), Londen (UK), en Nenalmadena (ES) hebben hun eigen Manneken en in Azië is Manneken Pis trouwens een heuse ster. Japan, Vietnam, Cambodja... het standbeeldje kent succes in de meest afgelegen regio's van het continent. 
De reden voor deze fascinatie voor de plassende jongen blijft een mysterie.

Ook in het station van Tokio staat een exacte kopie. ‘The peeing boy’ werd daar gemaakt als deel van een brandpreventiecampagne in november 1986. 
 
Daarbij kunnen we dus wel eventjes denken aan de legende van het plassende jongetje dat de stad Brussel ooit redde door de lont aan het buskruit dat hen zou vernietigen, te doven. 
Ook dat beeldje daar draagt speciale kledij bij speciale evenementen, maar in maart en november zal hij steeds een brandweerkostuumpje dragen.
In 2010 trokken zowel in Brussel als in Tokio de Mannekens een brandweerkostuum aan.


Manneken Pis is dus wereldberoemd, net als onze 'sjarmante' stad Aalst (al is dat dan wel om andere redenen). 

En … niet speciaal een verwijzing naar Aalst, maar verschillende steden waar zich uitgaansbuurten in de omgeving van parken, pleinen of stegen bevinden, wapenen zich tegenwoordig tegen wildplassers met GAS-boetes

En weten dat dat manneke dat in Brussel al jaren ongestraft kan doen onder de ogen van duizenden mensen ...

De kostuumpjes, waaronder ook de Aalsterse, kunnen bekeken worden in het museum dat zich bevindt in de Rue du Chêne 19, in 1000 Brussel. 



Bronnen

Garderobe Manneken Pis : Mannekenpis.brussels/fr/costume/
De Standaard 17/02/2003 – 24/06/2010
Plaisirdhiver.be
Facebook Embassy of Belgium in Tokyo
Brusselscitymuseum.brussels
Brusselslife.be
Tripadvisor.com
De Denderbode 14/3/1886
De Voorpost 24/01/1986

woensdag 3 februari 2021

Emiel 'Milo' De Coster

Emiel De Coster (°3/3/1929 - +1/4/2005) was een Aalsters impresario, manager, producer, componist of zoals in de vroegere telefoonboeken vermeld stond ‘artistiek manager-produkteur’.

Milo De Coster was de man die ooit omschreven werd als "de weerwolf van de Vlaamse showbusiness'', volgens anderen als “een gangster”. 


Naar zijn kledij kijkend zou hij in elk geval gemakkelijk voor het laatste hebben kunnen doorgaan. Altijd strak in het pak met een kleurrijke das, heel vaak een zwarte bril met filterglazen en nooit zonder sigaret. Op zijn manchetknopen de letter M, van Milo.

,,Met een kruiwagen rij je geen koersen'', was één van zijn uitspraken om een compliment te geven aan goed presterende artiesten. 

Over het leven van Milo De Coster kun je eigenlijk meer dan een boek schrijven en “De wet volgens Milo” zou daarvoor een prima titel kunnen zijn. Ook voor het dikste hoofdstuk in het boek ligt trouwens al een titel klaar. Dat zou zomaar "Zo maakte ik Liliane Saint-Pierre' kunnen zijn ... 

Zo stond het in 1968 toch in de krant. 
Het was een interview met Milo De Coster waarin de manager zijn aandeel in het succes van Liliane, het grootste raspaard uit zijn stal, schetst. 
De korte samenvatting : Milo deed alles, hij hield de teugels stevig in handen. Liliane hoefde alleen maar te zingen. 
Dat ze talent had, dat was niet tegen te spreken, maar volgens Milo was er wel een klein probleempje. 
Het ging hier om een meisje van de boerenbuiten. Molenstede bij Diest. Geen algemene ontwikkeling. Ik moest haar voortdurend zeggen: grimeer je zo, kap je zo, loop zo, zet je zo, praat zo.''

Manager Emiel ontdekte Liliane (toen nog niet 'Saint-Pierre') toen ze amper vijftien was. ,,Je moet er jong mee beginnen'', zei hij,  “dan volgen ze je nog blindelings.'' 


Liliane Keuninckx (°18/12/1948) was de oudste van twee kinderen in een modaal Diests gezin. Vader Theophile was een spoorwegbediende, moeder Gabriëlle Heylen verdiende de kost als poetsvrouw, naaister en fabrieksarbeidster. 

De jonge Liliane legde een ‘gewoon’ parcours af. Kleuterschool bij de ’nonnetjes’, Ecole Moyenne in de Overstraat en nadien de technische normaalschool. 
Als kind al werd ze tijdens schoolfeestjes en feestjes van de turnkring wel altijd gevraagd om een nummer ten beste te brengen. Hoewel ze goed bij stem was, en aan die verzoeken dus steeds met plezier voldeed, lag haar eigenlijke ambitie en interesse eigenlijk bij het ballet. 
Maar … daarvoor zou ze lessen moeten volgen in Antwerpen en dat was te duur. Het werd dus gymnastiek.

Vanaf haar dertiende nam ze deel aan zangwedstrijden

Tijdens de 'Variétéwedstrijd Volkswagen/Radio Luxembourg' eindigde ze op een mooie tweede plaats. 
De hoofdprijs, een fonkelnieuwe wagen, zag ze wel aan haar neus voorbijgaan, maar het leverde haar wel een platencontract, een monsterhit in Vlaanderen én het begin van een professionele carrière op.

Milo De Coster ging Lilianes zaken behartigen en het leven van de vijftienjarige veranderde grondig. 
De school moest ze voor bekeken houden en zou zou verder worden gevormd door 'de leerschool van het leven'. Het werd meteen ook een tijdelijk afscheid van haar geboortestad Diest.
Milo, woonachtig in de Volksverheffingstraat in Aalst, zorgde er immers voor dat ook Lilianes leven zich tot halverwege de jaren ’80 zou afspelen in het Aalsterse

Liliane werd het ‘vijfde kind des huizes’ en ze werd verliefd op een zoon van Milo, Denis. 

Op het einde van de jaren '60 werkte Liliane ook een tijd samen met Claude François in Parijs. Hij was het trouwens die haar de artiestennaam “Saint-Pierre” bezorgde. 


De zanger was toen ‘top’ in Frankrijk, maar een echte fan was Liliane niet. Ze keek wel op naar zijn perfectionistische manier van werken.     
Uiteraard had het gemakkelijk voor haar geweest ook in Frankrijk te gaan wonen tijdens deze samenwerking, maar daar wou Milo absoluut niet van weten. 
Wellicht dacht hij haar op die manier te verliezen, en ze kreeg de keuze … of beter een ultimatum.
Ze moest en ze zou terug keren naar België, daar hebben Claude en Milo trouwens ruzie over gehad. 

Milo had trouwens van niemand schrik.

Tijdens een Duitse tv-show met een heel belangrijke regisseur durfde hij het aan om zelfs die man te ‘commanderen’ : “Zó brengt gij Liliane in beeld, en niet anders!”  
… Dikken ambras dus …
En toen Claude François haar met een zware oogontsteking wou laten optreden, zei De Coster ‘nee’ en hij eiste een verbreking van het platencontract met Claude François op grond van morele wreedheid.
... Ook daar dus weer dikken ambras …

Gezien ze in die periode een relatie had met Milo’s zoon Denis werd het Frankrijkavontuur eigenlijk een hartskeuze ...   'Het succes en in Frankrijk blijven' of 'haar lief terug zien en naar België komen'. 
Het werd ‘terug naar huis’. 

Milo zelf nam het managen altijd heel serieus. 
Zo besliste hij wat Liliane moest zingen, hoe ze het moest zingen, en met welke muzikanten. 
Hij, en alleen hij, bepaalde waar ze optrad en in welke kleren.
Zelfs de haarkleur zorgde ooit voor een leuke anekdote. Milo werd immers de man die Liliane een groene spoelbeurt gaf. Hij dacht daarbij aan de pelsmantels van Sonny en Cher en het lange haar van The Beatles die deze artiesten zo kenmerkte en zorgde voor een grote herkenbaarheid. 
Liliane moest en zou dus ook zo'n blikvanger hebben, en op een dag werd het beslist : Liliane zou groen haar dragen. Toen ze met haar groene hoofd de scène opkwam, schrokken de mensen zich natuurlijk een aap, maar het opzet was wel geslaagd : de mensen spraken erover.

Hij was soms misschien nogal rechtuit, of noemen we het ‘bot’, maar wat je de manager zeker niet kon verwijten is dat hij geen moderne kijk had op de showbizz. 
‘Business is business’ en artiesten waren eigenlijk producten die je moest verkopen. 
Deze wijsheid haalde hij trouwens van Brian Epstein, de manager van The Beatles, die hij persoonlijk kende. 

Na de mislukking in Frankrijk bleef onze Milo niet bij de pakken zitten en broedde hij op een nieuwe show, deze keer met een meer religieuze invalshoek.

In november 1970 ging zijn modern klankbijbelspel ‘Glory Halleluia 2000’, een vermenging van fragmenten uit het Oude en het Nieuwe Testament, in première in Tervuren. 


Emiel bleek van de gewone shows wat afgestapt te zijn, en werd nu blijkbaar geïnspireerd door de bijbel.
Hij wou hiermee de bijbel actualiseren, iets nieuws brengen in Vlaanderen … 
Het idee haalde hij van een Canadees zanger die zich gespecialiseerd had in religieuze muziek. 
Reeds van jongsaf was hij bovendien geïnteresseerd in de catechismus en de bijbel. Het bijbelspel dat hij maakte ging dan ook vanaf de schepping tot de ‘acht zaligheden’. 
De tekst van het stuk was van Valère Van de Kerkhove, op muziek van Jan Leopold, het draaiboek was volledig het werk van Milo. 

Voor de uitvoering deed hij een beroep op Liliane St Pierre, Martine Morgan en de Rwandese Mana als belangrijkste vocalisten. 
De jongens die Liliane vroeger begeleid hadden in de zaalshows zouden optreden als muzikanten en koorzangers. Onder hen Andre Peirsman en Marc De Coen, diegenen die hem later het vuur aan de schenen trachten te leggen. 


Liliane zou op 6 maart 1971 in alle stilte met Dennis trouwen, en daar had ‘schoonpapa’ het moeilijk mee.

Hij wou dat ze zou stoppen met zingen maar ze verzette zich daar tegen.  

Later dat jaar werd de zwangere Liliane in de show vervangen door de toen 29 jarige Etta Cameron. 
Dennis en Liliane kregen op 11 augustus een zoon, Philip, en Milo wou opnieuw dat ze thuis zou blijven. Een opvatting van hem die dus niet zou veranderen. 

Etta zou het na het opdoeken van de show ook nog ver schoppen. 

Ze tekende een contract bij platenhuis Barclay (waar Milo ondertussen ook artistiek directeur was), haar eerste single ‘come together all the people’ werd een groot succes en ze mocht optreden in het voorprogramma van ‘the three degrees’.

Het begon allemaal in Tervuren en ging van daar naar Leuven, Diegem, Kortrijk, Lebbeke, Erembodegem … en daarna stonden Duitsland, Italië en Frankrijk nog op het programma. 
Het nieuwe idee, met gospelsongs, blues, calypso’s, en ook klassieke koralen zorgde ervoor dat het ministerie van cultuur ook achter hen stond, zodat ze werden ingeschakeld in internationale uitwisselingsprogramma’s. 

Bij de start van deze ‘klankbijbel’ werd de SV Miloscoop opgericht. Een samenwerkende vennootschap die Milo aan een licentie als beroepsimpressario moest helpen en die bovendien de familiale geest in de groep zou moeten bevorderen. Alle leden hadden namelijk een aantal aandelen in de SV.

Terwijl Milo er in slaagde om duizenden mensen in de streek opnieuw of voor het eerst terug de kerken in te krijgen, keken de pastoors verwonderlijk op naar het beeld van ‘applaus’. 
Ze merken hoe de kaarten vlot van de hand gaan, en zien bijvoorbeeld Liesbeth List in Aalst zingen over leed, dood, vreugde en liefde. 

Op de vraag in 1971 of hij aan het buitenland dacht, was het antwoord dat er een contract in de maak was voor 140 optredens in Duitsland. Er zouden gedurende één week premières gehouden worden met een Vlaamse groep, waarna de zaak zou overgenomen worden door een Duitse groep.
“We zijn bezig geschiedenis te schrijven” waren zijn gevleugelde woorden. 

Later dat jaar bleek dat er al 151 voorstellingen voorbij waren en dat Den Haag, West Berlijn en Salzburg ook aan de beurt kwamen. 

Hier de bijna volledige groep van Glory Halleluja in Oostenrijk. Liliane staat hier niet bij. Milo zit uiterst rechts op de foto, en heeft zichzelf een bijna-religieuze kledij aangemeten. 


In enkele kranten werd gewag gemaakt van het feit dat het niet zo goed zou gaan met Glory Hallelujah omdat enkele mensen de groep verlaten hadden.  Die werden wel onmiddellijk vervangen, maar het bleef natuurlijk allemaal een financieel risico. Weddes, sociale lasten, het werd hen zeker niet gemakkelijk gemaakt. 


In 1973 zou Emiel stoppen met het project en zou hij zich gaan toeleggen op platenproductie.
Waarom stoppen op dit hoogtepunt? 

Omdat Milo moe was’, dat was de ‘officiële reden. 
Hij moest dringend rusten en daarenboven liepen de rekeningen te hoog op en was er geen subsidiëring van het ministerie van cultuur.
Voor Milo werd dit het einde van een droom, maar hij heeft toen toch maar verwondering gewekt uit onder andere de USA … 
Na 741 opvoeringen betekende moeheid dus het einde … of lag de reden toch ergens anders? 
Volgens leden van het gezelschap zou de ontbinding immers wel degelijk gelegen hebben aan onenigheden binnen de groep. 

1974 Kondigde zich aan als het jaar waar de manager en zakenman het allemaal zou mogen komen uitleggen in de rechtbank. Twee van zijn vroegere medewerkers beweerden toen immers dat ze waren opgelicht. Ze eisten een schadevergoeding van een miljoen. 

Zoals reeds eerder vermeld, hadden de leden van de groep een aantal aandelen in de SV Miloscoop. 
In de statuten van de vennootschap stond te lezen dat de financiële kant van de onderneming volledig zou worden uitgevoerd door Milo. 
Er werd overeengekomen dat iedere uitvoerder van de Klankbijbel per voorstelling een vergoeding zou krijgen van 1000 Frank. Bij eventuele grotere successen en inkomsten zou er een hoger bedrag worden uitbetaald. 
Om uit de kosten te kunnen komen had Milo echter telkens 45 000 frank nodig. Hij moest immers de klank- en lichtinstallatie betalen, en de publiciteit, … en en en …

Uiteindelijk bleek dat ‘Glory Halleluja’ geen winstgevende zaak was. Milo betaalde immers ook de pastoors hun kosten terug uit eigen zak en beweerde nooit één cent subsidie te hebben gekregen van het ministerie. 
Zelfs bloemen voor de koningin op de première diende hij zelf te betalen uit eigen zak. 
Marc De Coen en André Peirsman maakten deel uit van het gezelschap maar werden tijdens een statutaire vergadering in 1971 uit de SV Miloscoop gezet. Zij verkochten op die dag hun aandelen en tekenden de balans, die op dat moment trouwens al een serieus verlies vertoonde. 

De firma BASF, die zich toen net op de platenmarkt had gelanceerd, gaf een budget van 50 000 Duitse Mark aan Milo, een bedrag waar 90 uitvoeringen in Duitsland tegenover stonden. 
Hoewel de start veelbelovend leek, bleek de concurrentie met ‘Jesus Christ Superstar’ moordend te zijn. 
Op 31 augustus 1973 werd het contract met Duitsland verbroken en stopte Milo met het hele ‘Halelujah’-avontuur.

De klacht van de twee artiesten was dat ze nog auteursrechten zouden moeten betaald krijgen. Volgens De Coster was dit echter niet het geval want zij waren in geen geval ‘auteurs’. 
De arrangementen werden gemaakt door Jacques Sey en die heeft daarvoor 160 000 frank gekregen. 
De muziek op de plaat werd gespeeld door studiomuzikanten en dus vingen De Coen en Peirsman ook daar bot … Volgens Milo konden de twee trouwens geen noot muziek lezen. 
Volgens beiden kregen ze ook nooit kilometervergoedingen doorbetaald, maar daarvan was volgens Milo ook geen sprake. Hij had een globaal bedrag ontvangen van BASF en de uitvoeringen liepen daar uit op een financiële kater.

In 1975 kwam Milo met een nieuw idee op de proppen. De ‘one face singel’. 

Gezien de productiekosten om een B-kant op te nemen even hoog waren als die van de A-kant, en uiteindelijk meestal toch niet gespeeld werd, besloot hij om singels uit te brengen met maar één kant … en aan een lagere prijs (50 frank in plaats van de 85 frank voor twee kanten).

Hij was intussen ook directeur geworden van de Belgische afdeling van de Franse platenmaatschappij ‘Barclay’, en laat Liliane in dat jaar een liedje opnemen van Art Sullivan, ‘Als je gaat’. 
Ook al wordt het een behoorlijke hit, Liliane heeft nooit echt gehouden van het lied, vooral niet van de tekst. Ze werd het ook allemaal een beetje moe, wou geen interviews meer geven en begon het zelfs te haten om nog langer platen in te blikken.

Er diende zich een moeilijke tijd aan voor de zangeres en ze kwam terecht in een muzikale impasse. Aan de jarenlange samenwerking met haar manager kwam bovendien een einde nadat ze scheidde van zijn zoon Dennis. 
Ze overwoog toen om zich aan te melden bij het leger, deed dat ook effectief, maar kreeg op de dag van de keuring een telefoontje van Bobbejaan Schoepen die haar vroeg om een aantal shows te komen verzorgen in Bobbejaanland. Ze accepteerde het aanbod en leerde er de Bulgaarse orkestleider Serge Popovski kennen, waarna ze veel optrad met diens orkest.
 
In 1983 was het spelletje omtrent ‘Halelujah’ nog steeds aan de gang. De twee aanklagers werden er zot van. Op alle mogelijke manieren werd een uitspraak vertraagd. Er werden nieuwe stukken toegevoegd aan het onderzoek, en ook de eisen veranderden steeds.
Dit keer eisten ze hun aandeel in de winst (van de show die volgens hen wel 50 000 000 frank opbracht), vroegen ze voorlopig 3 750 000 frank én de aanstelling van één of meerdere deskundigen. 
Wat in de ogen van honderdduizenden mensen dus een succes was, werd afgedaan als een totale afgang die bevochten werd in een rechtbank. 

In 1985 zou Liliane opnieuw het liefdesgeluk vinden bij Marc Hoyois, weduwnaar van de op 7 augustus 1984 overleden Ann Christy, die trouwens ook al in ‘de stal’ van Milo heeft vertoefd. 

Ann Christy werd in 1945 geboren als Christiane Leenaerts. Haar carrière begon in 1965 bij het lokale bandje ‘The Adams’ . Later ging ze naar de ‘JJ Band’ waar ze verliefd werd op Marc hoyois, één van de bandleden, en waar ze ook mee in het huwelijk zou treden. 


Een samenwerking met Milo, die toen ook al Liliane onder zijn hoede had, bleek niet echt succesvol te zijn. Na haar eerste Plaatje ‘kussen onder de regenboog’ ging ze solo optreden en na manager Milo kwam Robert Bylois in the picture als haar nieuwe manager. 
Robert, die ook manager was van Adamo ontfermde zich over haar en met een Frans repertoire mocht ze zingen in het voorprogramma van de bekende chansonnier. Na haar deelname aan de Knokke Cup in 1968 kon ze professioneler gaan optreden en was haar carrière gelanceerd. 
Niet echt een lange samenwerking met Milo dus, maar toch …

Wie wel een belangrijk deel van zijn imago aan de flamboyante Aalstenaar te danken had, was Jimmy Frey

Na een lange tijd van miserie en gesukkel van het ene kleine contractje naar het andere, besloot Jimmy in België bij dezelfde platenfirma als in Frankrijk zijn kansen te wagen. 
Het klikte en een Vlaams plaatje werd opgenomen. 
"Aan de overkant" klonk anders dan het Vlaamse lied dat men tot dan toe al te horen had gekregen maar in het begin deed de plaat het toch niet al te best … tot op het moment dat Jimmy in het Tv-programma "Tienerklanken" kwam. 

Milo Decoster was enthousiast over het optreden en belde de dag na dit Tv-optreden naar de platenfirma voor een afspraak met Jimmy. 
Hij zou zorgen voor een ‘restyling’ en een doorbraak …


In oktober1965 nam de zanger deel aan het Vlaams Schlagerfestival, waar hij tweede eindigde met het nummer "Niemand".  
De betreurde Louis Neefs won toen met het ondertussen nog steeds overbekende  "Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb". 

Jimmy begon zijn optreden met rug naar publiek en camera en later in het lied rukte hij zijn das los. 
Milo ‘s telefoon stond roodgloeiend stond van de oproepen met vragen en bookingsopdrachten voor 'die zanger die zijn das op TV uitrukte'.

Nooit gezien zoiets en hoewel Jimmy een jaar later tijdens Canzonisima ook al niet in de finale terechtkwam, viel hem de eer te beurt om, samen met Marva, de best verkochte plaat uit het festival op zijn naam te schrijven. 
Hij kreeg in die periode rond de 200 brieven per dag van fans, ouders en zelfs van … geestelijken. 

"Ik geloof" betekende voor hem dan ook de definitieve doorbraak bij alles wat "Vlaams" heette. Hij kwam maar liefst 11 keer op TV en maakte hiervan dankbaar gebruik om zich te uiten als de stoere maar toch sentimentele jongen.

Milo deed daar graag nog een schepje bovenop en zorgde ervoor dat Jimmy' s imago nog meer vorm kreeg. In vraaggesprekken vertelde hij honderduit over Jimmy's mannelijke uitstraling en over het getier van de meisjes in de zaal. 
Jimmy werd ‘dé playboy van Vlaanderen’ ...

De aanzet was gegeven en in 1967 kreeg Jimmy een deskundige producer, Roland Kluger, met wie het ook meteen klikte. De optredens gebeurden vanaf dat ogenblik met orkest, inclusief koperblazers en kwaliteitsvolle lichtinstallatie. Het werd allemaal veel professioneler en het showbeest "Jimmy Frey" werd uitgelaten in de bomvolle zalen.
Het kon niet meer op: "Als een kus naar tranen smaakt", "Duw een beetje", ... de ene hit na de andere werd geboren. De rest is geschiedenis, en Jimmy mag zich tot op vandaag nog steeds tot de meest succesvolle Vlaamse zangers rekenen.


Zo zijn er uiteraard nog ontelbare verhalen over 'onze' Aalsterse muziekmaker.

Uiteraard is het onmogelijk om de hele carrière van Milo De Coster te overlopen, tenzij in een lijvig boek, en dat is hier nu niet de bedoeling. 

Dat hij belangrijk geweest is voor de carrière van vele artiesten dat is zeker, 
Naast Liliane St Pierre, Ann Christie en Jimmy Frey had hij ook nog Don Michel, Etta Cameron, Les Teddys, Johnny White, … en nog vele anderen onder zijn hoede.

Dat hij ‘ne moeilijke’ was, dat was ook zeker … Getuigen daarvan bovenvermelde anekdotes en verhalen. 

In april 2005 is Emiel De Coster overleden. De bekende Oilsjteneer werd 76 jaar.

Zijn (ondertussen ook reeds overleden) zoon Guy hield vroeger café Het Ajuintje op het Stationsplein te Aalst open. 
Tegenwoordig is het dochter Nicole die zich over deze zaak ontfermt. 


Bronnen

Het Nieuwsblad 7/4/2005
Alanstewartproductions.be
De Gazet van Aalst 28/11/1970 – 19/12/1970 – 23/1/1971 – 20/3/1971 – 3/7/1971 – 15/9/1973
De Voorpost 8/11/1974
eurostory.nl
Discogs.com
Vrt.be
Showbizzweb.nl
Lavera-events.be