Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

maandag 20 januari 2020

De zwarte zusters van St Augustinus - stichting OLV

Aan de stichting en uitbouw van het Onze Lieve Vrouwziekenhuis, dat HIER uitgebreid besproken wordt, is onlosmakelijk de naam van de Zwarte Zusters van Sint Augustinus verbonden. Dit artikel is dan uiteraard ook met een beschrijving van deze ‘heldinnen van de ziekenzorg’.


De eerste orde van deze religieuzen werd gesticht in 1233, en men noemde hen ‘de orde van de Servitinnen’ of de ‘Dienaren van Maria’.

Hun doel, de leefregel van de H. Augustinus, bestond er uit om een beschouwend leven te leiden, de verering van Maria te laten voortleven en de verspreiding van het geloof te verkondigen.

De tweede orde, die de dezelfde leefregels had, werd gesticht in 1280. Dezelfde naam werd behouden en ook dezelfde regels bleven gelden. De dagen werden bepaald door gezamenlijk gebed en praktische werken.

De derde orde tenslotte werd gesticht in 1306. Het hoofddoel van deze orde was ‘onderricht en ziekenverpleging’.

De zusters werden ‘Mantillaten’ genoemd omwille van hun schoudermanteltje of mantilla van zwarte stof. Aangezien ook de rest van hun kledij uit zwarte stof was gemaakt, werden ze algemeen de ‘Zwarte Zusters Augustinessen’ of kortweg ‘de Zwarte Zusters’ genoemd.


Alle stichtingen van de zwartzusters waren congregaties naar bisschoppelijk recht. In 1458 verleende een bul van paus Pius II hen het recht zich te organiseren als reguliere kannunikessen van Augustinus.

Een ‘bul’ is een officieel document van pausen, vorsten en universiteiten. Het woord komt van het Latijnse ‘bulla’, het loden (of soms gouden) zegel dat bevestigd werd aan de pauselijke oorkonden.

Rond 1470 vestigden zij zich voor het eerst in Gent, en uit dit klooster werd in 1474 een zekere Joanna Scupers op verzoek van het stadsbestuur naar Aalst gehaald om er de pestlijders te komen verzorgen.

Het was de toenmalige burgemeester Jan de Proost en zijn echtgenote A. van Steelant die zo instonden voor de stichting van het eerste zwartzusterhuis.

Er kwamen zich later nog twaalf zusters vestigen om “den scamele lieden, besmet van zieckte van pestilentiele, bij te staene, te hantierne ende visentherene dies begheeren, toter doot”.

Zij vestigden zich in het huis op de hoek van de huidige Graanmarkt en de Esplanadestraat en ontvingen hun kerkelijke stichtingsoorkonde van Jan van Boergondië, de bisschop van het kamerrijk.

Bij het bekijken van deze indrukwekkende tekst (in het Latijn) kan men enkel maar meer en meer ontzag en respect tonen voor het immense werk dat deze zusters gedurende 5 eeuwen verricht hebben.

Schepen van erfgoed Karim Van Overmeire noemde hen in 2016 zelfs de ‘Pater Damiaan van hun tijd’.
Wat zij betekend hebben voor de Aalsterse bevolking valt eigenlijk niet te omschrijven. Ze stonden volledig ten dienste van diegenen die het nodig hadden, en eigenbelang en persoonlijke bezittingen werden volledig aan de kant geschoven.

De evolutie van de zorg en de tijdsgeest zijn echter door de loop der jaren veranderd. Ziektes zoals de pest werden ondertussen in onze streken volledig uitgeroeid en waar de geprofessionaliseerde geneeskunde sedert toen toe in staat is, grenst ondertussen eigenlijk aan het ongelooflijke.

In 1796 werd het klooster / ziekenhuis onder de Franse Republiek gesloten.  De conventgebouwen dienden toen als bergplaats voor de geconfisceerde religieuze goederen. De bezittingen werden uiteindelijk als staatseigendom verkocht. Het pand werd gewijzigd in een kazerne en krijgsgevangenis, nog bekender : de pupillenschool van het leger, en in de 20ste eeuw vonden we er de rijkswacht en de rechtbank terug. Over de pupillenschool is HIER meer te lezen.

Tegenwoordig is daar ook de bibliotheek ‘Utopia’ terug te vinden.  Archeologen vonden bij opgravingen op die plaats maar liefst 27 skeletten, die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van de kloosterzusters, die hier in de 15de eeuw woonden en werkten. Er lagen ook heel wat gebruiksvoorwerpen van die zusters onder de grond, zoals potscherven en zilveren lepels. Op de plaats van dat klooster verrezen de nieuwe stadsbibliotheek en de kunstenacademie van de stad. Het is de eerste keer in enkele eeuwen tijd dat er zo diep gegraven was op die plaats in het centrum van Aalst

Het grootste deel van de verdreven zusters vond een onderkomen bij rijke burgers of gingen inwonen bij oudere en zieke mensen die verzorging nodig hadden.
Vanaf dat moment werden zij soms ook “Soeurs de Compagnie” genoemd, een beetje oneerbiedig ‘gezelschapsdames’ dus eigenlijk, maar dan wel in de ‘vrome’ zin van het woord.

In 1806 werd de kloostergemeenschap op initiatief van pastoor De Hert gehergroepeerd, en de eigendommen Wouters de Dalme, iets verderop in de straat, werden aangekocht..
Hierna volgde de oprichting van het nog steeds bestaande hoofdgebouw (nummer 8), dat later ook nog werd uitgebreid met het ‘Huis de Kegel’ (nummer 10).

De missie bleef hetzelfde : hulp verlenen aan de zieken.
In het jaar 1819 kregen zij hiervoor een schamele vergoeding van amper 28 centiemen per dag.

Bij de verplichtingen die bij hun taken hoorden, waren onder andere het afleggen van overledenen. Ook moesten er steeds minstens twee zusters op de begrafenissen aanwezig zijn.


Bij Koninklijk Besluit van 14 mei 1829 werd hun klooster in Aalst officieel erkend.
Het was eigenlijk niet meer dan een kleine religieuze gemeenschap die zieken thuis verzorgden en bijstonden in hun laatste dagen en uren.
Zij konden enkel blijven bestaan dankzij de vele giften van de Aalsterse bevolking, meestal van de gegoede burgerij, de rijkeren die zich hiermee een plaatsje in de hemel hoopten te versieren.
Voor de armsten onder de bevolking gebeurden deze verzorgingen trouwens gratis.

Zij kregen van het stadsbestuur ook de toelating om ook de nabijgelegen herberg “Het Boerken”, aan te kopen, af te breken en er een kapel te bouwen. Met de bouw van deze kapel (huisnummer 6) werd gestart in 1838 en twee jaar later werd deze ingewijd.

Hier een foto van de binnenkant van deze kapel, vooraleer het restaurants werden uiteraard. Binnen in het restaurant 'Mozart' dat er tegenwoordig gevestigd is, zijn trouwens nog steeds heel wat dingen aanwezig die er op wijzen dat dit ooit een kapel was.


Het hele pand en de kapel werden in 1997 beschermd als monument.

Tegenwoordig worden de kloostergebouwen gebruikt als kantoren, en de door het bisdom verkochte kapel deed dienst als ‘brasserie De Kapelaan’. Sedert 2017 vinden we er het ribbetjesrestaurant ‘Mozart’ terug.
Hier een foto van de Zwarte Zustersstraat met klooster en kapel (op het moment van de foto brasserie ‘De Kapelaan’


Op 21 december 1901 kochten de zusters een domein (kasteel en hovingen) van ongeveer 1 hectare aan, het ‘chateau de Mylbeke’ (ofte ‘het kasteeltje’ gelegen tussen de Groenstraat en de Moorselbaan), om er een rusthuis voor rijke oude dames in te richten. Dit gebeurde onder de geestelijke leiding van pastoor S. Lauwereys.

Het kasteel was achtereenvolgens eigendom van: Louis Dommer (tot 1885), Baron Leo de Béthune (tot 1895) en Angeline Chassaigne (Parijse onderwijzeres) die het voor 60.000 fr. verkocht aan de Zwarte Zusters.

Het nieuwe rusthuis werd in 1902 ingewijd en kreeg de naam “Institut Notre Dame”. Vanaf 1903 staat het domein dan ook in het kadaster ingeschreven als ‘klooster’.


Vrij snel evolueerde het tehuis tot een geneeskundige instelling en in 1904 werd het “Geneeskundig Gesticht van O. L. Vrouw” opgericht. De inwonende rijke oude dames mochten er wel blijven, maar als één van hen overleed, kwam de kamer vrij voor één of meer zieken.

Dit betekende dan ook meteen het ‘échte’ begin van het huidige Onze Lieve Vrouwziekenhuis.

Over de lotgevallen van de zusters na deze periode en over de oprichting van het Onze Lieve Vrouwziekenhuis, kunnen jullie HIER meer lezen.


Bronnen :

olv.be
OLV ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove via YouTube 100 jaar OLV ziekenhuis Aalst
OLVZaalst (twitter)
kuleuven.be>vesaliusonline
inventaris.onroerenderfgoed.be
foto klooster – kapel Flickr
Wikipedia zwarte zusters van de Augustinus
hartvoorresearchaalst.be

donderdag 16 januari 2020

ASZ (Algemeen Stedelijk Ziekenhuis)

De eigenlijke geschiedenis van het ASZ begint eigenlijk aan de Oude Vismarkt, achter de huidige St.-Martinuskerk, waar in het gebouw van het ‘gasthuys’ de ziekenzorg in Aalst een aanvang nam. In de 14de eeuw richtten de ‘Zwarte Zusters’ het eerste volwaardige ziekenhuis op. Dit ziekenhuis omvatte een drietal ziekenzalen met kapel en klooster en werd opgericht met het oog op de armenzorg. Tegenwoordig bevindt zich daar het stedelijk museum.
Meer info hierover is HIER terug te vinden.

Aan het einde van de 19de eeuw werd het ‘Oude Hospitaal’ verlaten voor een hospitaal gelegen aan de Gasthuisstraat te Aalst. Dit hospitaal, St.-Elisabeth genaamd, was architectonisch nieuw in zijn tijd daar het gebouwd was in een stervorm. Centraal bevonden zich het operatiekwartier (O.K.), de Spoeddienst en het laboratorium van waaruit men de verschillende diensten gemakkelijk kon bereiken. Ook bevonden er zich een kraamkliniek en een ongeneesbarenhuis. Het aangehechte klooster werd vernield door een brand, maar de activiteiten konden toch worden verder gezet.
Meer info hierover is HIER terug te vinden.

Door het steeds maar groeiend aantal patiënten zocht men naar een mogelijkheid om het ziekenhuis uit te breiden. Uiteindelijk werd er besloten om een nieuw stedelijk ziekenhuis te bouwen aan de Merestraat te Aalst.

Na tal van moeilijkheden werd in april 1979 uiteindelijk de eerste steen gelegd. Toen duurde het nog tot  15 december 1989 vooraleer het hospitaal gelegen aan de Gasthuisstraat definitief verlaten werd voor de campus gelegen aan de Merestraat.
Aan het cultureel centrum werkte (of wachtte) men een kwarteeuw voor de afwerking. Aan het nieuw hospitaal  was dat dus beduidend minder lang, maar toch heel wat langer dan eerst werd voorzien.

In juli 1989 is in de krant te lezen dat er in ijltempo werd gewerkt en dat, op uitzondering van enkele elektronische testen, alle bouwloten tegen de maand erop zouden moeten beëindigd kunnen worden.

De totaliteit van de uitgaven werd geschat op 1,5 miljard Belgische frank, waarvan zo’n 40 % (of 600 miljoen) ten laste zou komen van de stad (lees : de belastingsbetaler). Voeg daarbij ook nog de kost van het cultureel centrum en je kan al zien dat het voor de burger een zware financiele dobber zou worden.

Daarenboven kwamen dan ook nog de kosten voor kamerbemeubeling (32 miljoen), signalisatie (4 miljoen), het labo (28 miljoen), het operatiekwartier (33 miljoen), losse bemeubeling (30 miljoen) …

en … nog voor er ook nog maar 1 zieke werd binnengebracht, werd reeds gezegd dat de parking te klein zou zijn. Een ondergrondse parkeersilo zat in de planning maar werd tot hiertoe niet uitgevoerd.

De kloosterzusters die nog de zorg voor de demente bejaarden op zich namen in het ‘oud hospitaal’ verhuisden niet mee naar de nieuwe stek.

Het ziekenhuis werd op vrijdag 15 december plechtig geopend, na een academische zitting in het naburige RIBSO ‘De Horizon’ .
Sprekers waren burgemeester Anny De Maght, hoofdgeneesheer J. Van Overbeke, OCMWW voorzitter Eddy Dierickx en gemeenschapsminister van Volksgezondheid Hugo Weckx.

Op zaterdag 16 en zondag 17 december werd het ziekenhuis dan ook open gesteld voor het publiek. De eigenlijke verhuis van de zieken en de apparatuur gebeurde met hulp van het leger op maandag 18 en dinsdag 19 december.

Met het OLV ziekenhuis werden afspraken gemaakt voor dringende ingrepen en andere spoedgevallen tijdens deze kritische dagen. Een 35 tal patienten werd naar daar overgebracht, waardoor het daar meteen ook een ‘full house’ werd. Wie in het hospitaal lag, en zich toch enigszins alleen kon behelpen, werd ontslagen en naar huis gestuurd.
Met behulp van het Medisch commando van de basis werden 171 patiënten overgebracht van Brussel, Antwerpen en Oostende. Er werden acht ziekenwagens voorzien voor liggende patiënten en er was een 'ziekenbusje' voor wie men zittend kon verplaatsen.
De ambulances legden 8 tot 9 keer het traject af om iedereen in de Merestraat te krijgen, maar uiteindelijk verliep alles heel vlot en zonder bijkomende problemen.

Er was een medische ploeg aanwezig in het oude ziekenhuis, een andere in het nieuwe en er stond ook een ambulante ploeg klaar voor het geval dat …

De patiënten hadden nog ontbeten in het oude ziekenhuis, en kregen in hun nieuw verblijf meteen een koude schotel aangeboden. Alvorens te worden vervoerd, kregen de patiënten een bosje anjers en een tekst met verontschuldigingen voor de aangedane last.
Cameraploegen en fotografen waren massaal aanwezig om het hele gebeuren vast te leggen op de gevoelige plaat.

Door de verhuizing van het ASZ kwamen de diensten ‘400’, ‘500’’ en ‘Hertshage’ aan de Gasthuisstraat vrij. Ingezetenen konden reeds drie dagen na de verhuis overgebracht worden van het ouderwetse Sint Lieven (dr De Moorstraat) naar de bovenvermelde diensten. Deze mensen konden vanaf dan hun oude dag op een waardige manier doorbrengen. Sint Lieven was immers al lang niet meer erkend, doch bij gebrek aan iets anders werden de verblijven aldaar toch oogluikend toegelaten.

De OCMW raad besprak ook het voorontwerp voor het nieuwe rusthuis dat het Sint Lieven in de dr De Moorstraat zou vervangen. Dat zou worden opgetrokken aan de Albrechtlaan bij het stedelijk zwembad (Wzc Mijlbeke).

Daar waar het OLV ziekenhuis reeds enkele jaren beschikte over een MUG beschikt ook het ASZ sedert 8 september 1990 over een operationele MUG (Medische Urgentie Groep).

Het eerste voertuig werd een tweeliter Nissan Break. Het hele instrumentarium dat van een gewone wagen een medische interventiegroep maakt, samen met een arts en een verpleegkundige, maken dat patienten veel sneller en efficienter kunnen verzorgd worden.
De vroegere klinimobiel werd al gauw in de vergeethoek geduwd wegens te traag, zeer bedrijfsonzeker en intussen totaal verouderd.
De wagen en apparatuur kostten zowat 3,5 miljoen, en ook was er natuurlijk extra opleiding van het personeel nodig.
Op 29 september 1990 werd het Medisch Urgentiecentrum (MUG) officieel geopend in aanwezigheid van gemeenschapsminister voor volksgezondheid Hugo Weckx.
Het ASZ richt zich speciaal op de dienst traumatologie wegens de nabijheid van de autosnelweg.

Hieronder volgt een kort, maar dus zeker niet volledig (!) overzicht van de belangrijkste vernieuwingen in de loop der jaren, zonder zeker de niet vermelde diensten uit het oog te verliezen ... Uiteraard verdienen alle diensten en medewerkers een pluim (meer dan één zelfs) om steeds de beste zorgen te verlenen, vaak in minder gemakkelijke of onaangename omstandigheden !


Op woensdag 17 oktober 1990 werd de eerste hartoperatie in dit ziekenhuis succesvol uitgevoerd op een zeventigjarige Aalstenaar. 

Daarvoor bestond er zowel in het Sint Elisabethziekenhuis als in het ASZ reeds een dienst cardiologie, maar wanneer verdere behandeling nodig was, moest men toch doorgestuurd worden naar een ander ziekenhuis. 


Aalst kreeg meteen een goede naam en faam op gebied van hartoperaties en al snel bestonden er wachtlijsten voor dergelijke operaties. 
Zelfs vanuit het buitenland bleek grote interesse te bestaan in de expertise van ‘onze’ artsen hieromtrent.

Sedert 7 september 1991 kunnen ook chronische nierlijders terecht in de nieuwe dialyse-eenheid. Nierdialyse bestond toen wel al, maar de afdeling werd grondig vernieuwd. Op 15 mei 2017 kwam de 72 jarige Jozef er zelfs voor het 20ste jaar naartoe … het equivalent van maar liefst 2500 nachten. Hij was er al bij toen de nachtelijke dienst werd opgestart. Hij werd dan ook meteen - letterlijk - in de bloemetjes gezet met een waardebon van AVEVE. Dat iemand zo'n lange tijd nierdialyse krijgt, is eigenlijk niet gebruikelijk, maar deze persoon had een persoonlijke reden om het niet te doen, en die beslissing werd gerespecteerd. .

Tijdens de nacht van 28 op 29/9 werd op de kraamafdeling van het ASZ de 1500ste bevalling geregistreerd sedert de verhuis van het oude Sint Elisabethziekenhuis naar het nieuwe gebouw.

In augustus 2018 werd trouwens een volledig vernieuwd verloskwartier in gebruik genomen.
Door deze vernieuwing bezit het verloskwartier vier verloskamers, allen voorzien van het nodige comfort. Een relaxatiebad, een douche, muziek op de kamer, dimlichten, ... en een relaxzetel voor de partner.  Ook de eerste zorgen kunnen in geval van nood worden toegediend op de kamer zelf en ook voor het wegen en meten moet de baby niet verhuizen van locatie.
Door middel van de aanwezige STAN-monitor is het mogelijk om de baby constant op te volgen tijdens de arbeid en de bevalling.
Vernieuwing drong zich op, zeker als je weet dat er per jaar meer dan 1000 bevallingen gebeuren in het ASZ Aalst en dat sedert juli 2019 ook de materniteit van het ASZ Geraardsbergen werd overgebracht naar Aalst.

Nog in 1991 was het opnieuw feest, dit maal ter gelegenheid van de vernieuwing van de dienst nucleaire geneeskunde, … en de duizendste patient op de dienst geriatrie werd ook datzelfde jaar nog ingeschreven.

In de eerste helft van 1998 fusioneerde het ASZ met het Emmanuel ziekenhuis te Wetteren en op 1 januari 2001 ontstond de fusie met het O.L.-Vrouwenziekenhuis te  Geraardsbergen.  Momenteel telt het ASZ dus drie campussen, namelijk Aalst, Wetteren en Geraardsbergen. De naam werd in de loop der jaren dan ook gewijzigd van 'Aalsters Stedelijk Ziekenhuis' naar 'Algemeen Stedelijk Ziekenhuis'.

Heel veel vernieuwingen dus, en het einde lijkt nog niet in zicht. Het ASZ moest, net als elk ander ziekenhuis, tegen 1 januari 2020 deel uitmaken van een locoregionaal ziekenhuisnetwerk.
Dat houdt in dat ziekenhuizen binnen een zelfde regio meer moeten gaan samenwerken en afspraken maken.
Voor het ASZ betekent dit onder andere dat de campus Geraardsbergen wel een eigen identiteit behoudt als acute basis specialistische campus (dus met behoud van spoedopname en MUG, OK enz), maar dus bijvoorbeeld wel de dienst materniteit zag vertrekken naar Aalst.

Reeds aan het einde van de 19de eeuw werd in het Hospitaal gelegen aan de Gasthuisstraat de dienst Medische Beeldvorming opgericht. Tijdens de bouwwerken aan het nieuwe ziekenhuis gelegen aan de Merestraat, werd ook daar de dienst Medische Beeldvorming opgebouwd.

Deze vooral diagnostische dienst is steeds in evolutie geweest. Meer en meer werd er beroep gedaan op deze afdeling en in de loop der jaren werden uiteraard nieuwe technieken ontwikkeld en verbeterd. Zo bijvoorbeeld de niet-stralende technieken, zoals echografie en magnetische resonantie.

De klassieke radiologie werd vernieuwd en verbeterd. Zo wordt de klassieke Rx.-opname nu genomen op fosforplaten die daarna vervangen worden door digitale beelden. De ontwikkeling gebeurt niet langer in een donkere kamer maar wel door middel van daglichtontwikkeling en automatische ontwikkeling. Tegenwoordig wordt alles gedigitaliseerd en beelden kunnen bekeken worden via het intranet of op via pc. De patient en behandelend arts krijgen hiervoor een specifieke code en kunnen vrijwel onmiddellijk na het onderzoek de foto’s en de analyse bekijken.

Met de intrede van deze nieuwe technieken kwam er dan ook een hele ommezwaai binnen de medische beeldvorming. In 1987 werd het eerste CT-toestel geplaatst, evenals een DSA1-module die gebruikt wordt voor digitale angiografie. Met deze techniek kunnen duidelijke afbeeldingen gemaakt worden van bloedvaten in een omgeving met veel botstructuren of andere weefsels met een hoge dichtheid, die vroeger het nemen van duidelijke foto's belemmerden.

Hierbij een filmpje van het Nederlands instituut voor beeld en geluid over deze techniek.
Zelfs deze - toen revolutionaire - techniek is ondertussen opnieuw verbeterd en tegenwoordig kunnen door computertomografie en magnetische resonantie zelfs driedimensionale afbeeldingen bekomen worden. Het grote voordeel van de CT scan is dat allerlei afwijkingen, niet enkel van het bot maar ook van allerlei weefsels, duidelijker in kaart worden gebracht. Nadeel is uiteraard de straling. De stralingsbelasting van een CT- scan komt ongeveer overeen met die van 200 röntgenfoto's.

Op maandag 29 april 2002 werd gestart met spraaktechnologie op de dienst Medische Beeldvorming. De radiologen dicteren hun protocol via een microfoon aangesloten op de computer die hun stem omzet in tekst. Daarna kan de radioloog het protocol zelf nog manueel aanpassen.

Door het stijgend aantal patiënten werden in december 2004 de balie en de wachtzaal van de dienst Medische Beeldvorming helemaal geherstructureerd en dit om nog meer comfort en service te kunnen bieden aan de patiënten.
Van 4 maart 2005 tot en met 14 maart 2005 werden opnieuw verbouwingswerken uitgevoerd voor het plaatsen van een vernieuwde CT-scanner.

Het A.S.Z. is een regionaal ziekenhuis met een openbaar statuut, maar gestructureerd als een autonome instelling. Dit betekent dat het ziekenhuis nog gedeeltelijk wordt beheerd door het O.C.M.W. Naast de beheerraad is er ook de VZW van de artsen. Deze VZW neemt zelf personeel aan en kan ook o.a. overgaan tot de aankoop van nieuwe medische toestellen.

Er is een goede bereikbaarheid tot het A.S.Z. in Aalst. Het ziekenhuis is gelegen aan de Siesegemlaan die in verbinding staat met de oprit / afrit van de autostrade. Ook is het ziekenhuis niet ver gelegen van het stadscentrum en is er een ruime parking voor de patiënten en de bezoekers. Daarenboven is er ook een bushalte aan de ingang van het ziekenhuis.

De patiënten komen meestal uit Vlaanderen, maar ook patiënten uit Nederland en andere (buur-) landen laten zich graag in het A.S.Z. behandelen. Mensen uit Duitsland bijvoorbeeld voor de dienst Cardiologie en patiënten uit Engeland die zich via een Europlan kunnen laten verzorgen aan de heup.

Het ziekenhuis werkt ook regelmatig samen met de overheid. Een concreet voorbeeld hiervan is de nationale campagne ter bevordering van handhygiëne. 
En dat men ook op sociaal vlak actief is buiten de werkuren bewijzen de medewerkers van het hospitaal al enkele jaren door hun deelname aan 'Levensloop Aalst', een 24 uur durende activiteit waarbij de opbrengsten volledig gaan naar kankeronderzoek en -behandeling.

Een goede sfeer is belangrijk, maar de kwaliteit van de medische omgeving is uiteraard topprioriteit voor het succes van intensieve heelkundige ingrepen. Vandaar dat het ASZ in 2014 bijvoorbeeld een gloednieuw operatiekwartier liet inrichten. Het resultaat was verbluffend: op amper negen maanden tijd toverde Boeckx architecture & engineering samen met Studieburo De Klerck Engineering het door de loop der jaren aftands geworden OK (Operatie-Kwartier) van ASZ-Aalst om tot een prachtig vernieuwd zorgcomplex met zeven hypermoderne operatiezalen.

Vijfentwintig jaar is een eeuwigheid in de snel evoluerende, moderne medische wereld. Het mag dan ook niet verbazen dat het vorige operatiekwartier van ASZ-Aalst, daterend uit 1989, dringend aan vernieuwing toe was. Zowel de technische als de medische uitrusting van het OK waren verouderd. Bovendien was ook het comfort voor personeel en patiënten er ver te zoeken (weinig tot geen daglicht, slechte ruimtelijke indeling, gezamenlijke goederen- en patiëntenstroom, …). 
De directie van het ASZ besloot dan ook een nieuw operatiekwartier te realiseren. Een investering die loont, want het kersverse OK is zonder twijfel een van de meest innovatieve operatiekwartieren van België. Het ultramoderne complex koppelt het gebruik van de allernieuwste digitale toepassingen aan een doordachte zorglogistiek, een kwalitatieve, veilige inrichting en bijzondere aandacht voor luchtbehandeling en hygiëne.

‘Digitaal’ is het nieuwe ‘normaal’, en dat geldt zeker in ziekenhuisomgevingen. De laatste jaren zijn er allerlei technologische nieuwigheden ingevoerd die het de artsen en chirurgen gemakkelijker en aangenamer maken bij het uitvoeren van complexe operaties, zo is ook robotchirurgie een steeds belangrijker deel gaan innemen in de OK's.

In het nieuwe OK van ASZ-Aalst vinden we een heel aantal van die innovatieve snufjes terug. Allereerst zijn de operatiezalen uitgerust met nieuwe operatietafels, -pendels en -lampen, twee computers, een 42''-scherm, twee medische beeldschermen die steunen op een pendel en ledverlichting waarvan zowel de lichtsterkte als de kleur naar believen kunnen worden aangepast. 
De ledlampen zorgen voor een rustgevende, serene sfeer, verbeteren de focus tijdens het opereren en produceren veel minder warmte,” aldus Johan Cogge van Boeckx architecture & engineering.

In elk lokaal kan je de temperatuur, de verlichting, de zonwering en de stores bijregelen via een klein bedieningstoestel. Om de aanwezige toestellen en technieken sneller en efficiënter te kunnen bedienen, bevatten alle beeldschermen een touchscreen. Een supersnel datanetwerk (10 Gb/s) en glasvezelaansluitingen in alle operatiezalen zorgen ervoor dat de noodzakelijke informatie heel snel zijn bestemming bereikt. “Dit komt onder meer de kwaliteit van kijkoperaties ten goede. We kunnen de hoogkwalitatieve beelden voortaan bliksemsnel doorsturen naar andere operatie- of vergaderruimtes,” licht Pascal De Ras, Afdelingshoofd van de Technische Dienst van ASZ-Aalst, toe.

Momenteel telt het nieuwe operatiekwartier zeven hypermoderne operatiezalen. In de toekomst kan dit aantal eventueel verder opgetrokken worden tot tien, al is het wachten op de bouw van twee nieuwe ziekenhuisblokken en een zorgstraat vooraleer dit mogelijk is.

De absolute blikvanger is de hybride operatiezaal voor cardio-, vaat- en neurochirurgie. Hier worden de strenge steriliteitseisen van een operatiekamer gecombineerd met de recentste beeldvormingstechnieken. De zaal bevat een speciale C-boog die met behulp van een railsysteem rond de operatietafel / de patiënt kan bewegen. Zo kan de chirurg het lichaam van de patiënt haarscherp bestuderen vanuit elke hoek. 

Boven elke operatietafel hangt daarenboven een verlicht plafond van 3 op 3 meter dat ook voortdurend verse lucht in de ruimte blaast waardoor stofdeeltjes geen kans krijgen. Om bacteriën maximaal te kunnen weren, zijn alle schermen en touchscreens integraal verwerkt in de wanden, zijn er geen kasten of horizontale vlakken (al het materiaal wordt verzameld in één gecentraliseerde opbergruimte) en zijn vijf van de zeven operatiezalen gekoppeld aan een inductiekamer. Ook het openen en sluiten van deuren verloopt dankzij automatische deuropening en drukhiërarchie veel preventiever.

Het is er comfortabeler, en dus ook aangenamer, werken en verblijven, zowel door de verbeterde circulatie van goederen en patiënten als door de rustgevende, professionele sfeer die het OK uitstraalt. 

Het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis (ASZ) is in 2017 ook gestart met de werken voor zijn nieuw gebouw. Het project van 22 miljoen euro zal onder meer een lab huisvesten waar nieuwe zwangerschaps- en DNA-tests worden uitgevoerd.

Het nieuwe blok met twee ondergrondse en vijf bovengrondse bouwlagen verrijst naast de spoedafdeling van het huidige ziekenhuiscomplex. Onder meer voor de doktersparking moest daarom een nieuwe locatie gezocht worden.
De vernieuwing wordt geleid door de vzw Medische Staf van het ASZ en kadert in de samenwerking met het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis Aalst en Sint-Blasiusziekenhuis Dendermonde.

In de nieuwbouw komen labo's voor de klinische biologie.  Alle bloedtests, urineonderzoeken, tests met bacteriën... van zowel het ASZ als het OLV en op termijn ook Sint-Blasius (Dendermonde), zullen hier uitgevoerd worden. Zeer gespecialiseerde tests die vroeger moesten uitbesteed worden, kunnen van dan af ook hier plaatsvinden, wat een belangrijke tijdswinst zal betekenen uiteraard.
Het project heeft geen invloed op de patiënten. Het ziekenhuisbezoek zal dus zeker niet duurder worden hierdoor.

Naast de labo's verhuizen ook directie, de administratie en de ICT-afdeling naar de nieuwbouw. De vrijgekomen ruimtes worden ingezet voor consultaties. Het aantal bedden wordt niet meteen opgetrokken.

Er wordt ook een nieuwe parking met twee verdiepingen voorzien voor de bezoekers. De capaciteit wordt opgetrokken van een huidige 362 naar duizend parkeerplaatsen. Via een passerel wordt er een doorgang naar de ziekenhuisgebouwen voorzien.

Terug naar de beeldvorming dan ...
Canon Medical heeft in mei 2019 een van de eerste CT-scanners met AI-functionaliteiten in Europa in het ASZ geïnstalleerd. Daarmee heeft het ziekenhuis in Aalst meteen de ‘AiCE’-primeur voor België gekregen.
AiCE is een methode die gebruikt wordt om zeer gedetailleerde beelden te kunnen produceren met extreem lage ruis. De firma heeft ongeveer vijf jaar gewerkt aan de ontwikkeling van dit toestel en er werd uitvoerig getest aan de hand van meer dan 100.000 scans.
Dankzij deze toepassing zijn de scans niet alleen veel duidelijker dan die van concurrerende systemen; ook is er bij een scan heel weinig contrastvloeistof nodig en gaat de stralingsdosis drastisch omlaag. Waar Canon Medical zelf stelt dat het een stralingsreductie van 20% realiseert en zelfs 40% bij hart-CT’s, geeft Dr. Van Hedent van het ASZ Aalst aan dat de stralingsverminderingen op zijn afdeling blijkbaar nog veel verder gaan. 

Voor de patiënten en behandelende geneesheren misschien een bijzaak, maar uit milieu- en financiële overwegingen is er toch ook een zeer prettige melding. Het gemak van de apparatuur is optimaal, de snelheid, de lage stralingsdosis en de kwaliteit van de beelden zijn geweldig, en het toekomstperspectief is fenomenaal, en dat kan zelfs allemaal gerealiseerd worden op een milieuvriendelijkere manier …

Het systeem van ‘aanmelden aan het onthaal’ om klevertjes te laten aanmaken voor de betrokken dienst werd reeds gemakkelijker gemaakt door de invoering van automatische printers. Enkel ID kaart invoeren, de gewenste dienst aangeven en etiketjes afdrukken. Geen wachtrij meer dus aan de loketten, enkel indien er nog geen afspraak zou zijn vastgelegd of er een afspraak niet zou zijn genoteerd.

Vanaf 1 februari 2020 zal u trouwens ook online afspraken kunnen boeken bij de diensten cardiologie, neus-, keel- en oorziekten en orthopedie binnen het A.S.Z. ziekenhuis.

Tussen al deze positieve berichten door geldt natuurlijk ook voor dit ziekenhuis dat er wel eens wrevel is.
Het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis met campussen in Aalst, Geraardsbergen en Wetteren, moet door zware financiële problemen saneren, dat is al enkele jaren zo.
Het investeren in nieuwe materialen, de hoge personeelskost, … het is natuurlijk niet allemaal goedkoop.
Het personeel kreeg de laatste jaren onder andere te horen dat er bespaard zal worden op de pensioenen en dergelijke.

Daarenboven klagen verpleeg- en zorgkundigen ook over de hoge werkdruk en te weinig personeel waardoor de veiligheid van de patiënten nog maar moeilijk te garanderen is. De vakbonden hebben alvast al enkele acties gevoerd, waarbij onder andere het OK en de dienst psychiatrie eens werden ‘platgelegd’, … uiteraard er wel voor wakende dat er geen mensenlevens in gevaar zouden komen.

De werkdruk, de loonkost, … het zijn allemaal begrippen die in vele sectoren momenteel de kop aan het opsteken zijn. Waar het zal eindigen ? Niemand die het kan zeggen, maar dat het allemaal niet goed is voor de moraal, dat is zeker.   
Burn-out, depressies, … het zijn de gekende gevolgen van deze steeds maar toenemende druk in verschillende sectoren … en waar gaan de mensen dan heen ? Natuurlijk : naar de arts en de ziekenhuizen … die dan zelf natuurlijk ook weer overbelast geraken ...

Er kwam ook heel wat onbegrip, vooral dan vanuit de bezoekerskant, toen in 2018 werd beslist om de cafetaria aan de ingang van het stedelijk ziekenhuis te sluiten. Bezoekers en patiënten voelden zich in de kou gezet, en dit kon niet goedgemaakt worden met het plaatsen van enkele drankautomaten. Na aandringen van de bevolking heeft men voor een tijdelijke oplossing gezorgd op de eerste verdieping, waar zich het personeelsrestaurant bevindt.

Eind 2019 kon men dan met plezier melden dat er terug een volwaardige cafetaria kon worden aangeboden aan de bezoekers en patienten. Deze cafetaria biedt naast koffie, gebak, fruit, frisdranken en broodjes ook warme maaltijden aan … 

In 2020 kenden we dan de uitbraak van Covid-19

Met het vertrek van de, voorlopig, laatste coronapatiënt in het OLV ziekenhuis op 1/7/2020 was de stad Aalst bijna Covid-vrij. De crisis was echter nog niet helemaal bezworen, want er lagen toen nog twee coronapatiënten in het ASZ.

Tot op dat ogenblik lieten 133 mensen het leven door het coronavirus in de Aalsterse ziekenhuizen.
Eind maart bereikten de Aalsterse ziekenhuizen hun piekmoment. Toen lagen er 172 coronapatiënten in het ziekenhuis. Midden april waren er 41 bedden bezet op intensieve zorgen. Over de hele periode werden er een kleine 600 mensen genezen verklaard.
De afdeling van het ASZ ging in stand by modus.

Eind september, begin oktober, betekende echter een nieuwe opmars van het virus, waardoor de diensten van de beide hospitalen opnieuw in gereedheid gebracht werden voor de opvang van nieuwe patiënten.

Covid-19 zorgde op dat ogenblik trouwens ook voor een relletje door een misschien wat ongelukkig geformuleerde boodschap van de burgemeester.
Zowel in het ASZ als in het OLV waren er heel wat coronapatiënten bijgekomen en die kwamen niet allemaal uit onze regio. Heel wat nieuwe zieken kwamen uit Brusselse ziekenhuizen, waar de Aalsterse ziekenhuizen een netwerk mee vormen.
In Brussel konden ze de toestroom van nieuwe coronapatiënten die verzorging nodig hebben niet meer de baas. Het ging zowel om mensen met milde symptomen die eventueel extra zuurstof moesten krijgen als om patiënten die er erger aan toe waren en intensieve verzorging nodig hebben. De burgemeester vond dat die transfers moesten stoppen.
 
"Het spreekt voor zich dat de mensen geholpen moeten worden", zei hij. "Dat niet doen zou schuldig verzuim zijn."

Maar hij wil niet dat de zorg voor de mensen uit de streek in het gedrang komt.

"Er zijn grenzen aan de medische solidariteit en ik geloof dat die grens nu bereikt is. Ik ga er redelijkerwijs vanuit dat het basisprincipe moet zijn dat een Aalsterse patiënt naar een Aalsters ziekenhuis moet kunnen gaan, dat is ook het meest medisch verantwoord denk ik.

Er komt daarom overleg om de patiënten­verdeling beter te regelen en mogelijk ook bedden voor Aalstenaars vrij te houden”.

Deze boodschap schoot bij velen in het verkeerde keelgat, en de woorden ‘racisme’ en ‘solidariteit’ werden veelvuldig gebruikt op vooral sociale media. De burgemeester haalde hierdoor ook de pers (zelfs de buitenlandse) op zijn nek, ook al door uitspraken van Marc Noppen, de ceo van het UZ Brussel, die niet te spreken over de uitspraken . ‘Dit is weinig collegiaal en strookt niet met de richtlijnen van de overheid die zeggen dat we covid-patiënten maximaal spreiden.’ oppert hij.

Ook verschillende artsen schaarden zich achter deze melding, en zegden dat de situatie in Aalst nog niet zo erg is.
Vele Aalstenaars bleven achter hun burgemeester staan omdat zij inderdaad ook de nodige zorgen willen kunnen ontvangen moest het ooit zo ver komen.

Na vele interne vernieuwingen werden beide Aalsterse ziekenhuizen, het ASZ en het OLV op 16 oktober 2023 gefusioneerd. 
De nieuwe naam werd AZORG ... Vanaf 1 januari 2025 verdwijnen de namen ‘ASZ’ en ‘OLV’ volledig uit het Aalsterse straatbeeld ... 

Met een estafette vanuit zes ziekenhuizen werd op maandag 16 oktober 2023 afgeteld naar de bekendmaking van de naam en het bijhorende logo van het nieuwe fusieziekenhuis. 
Zowel vanuit de ASZ-campussen in Geraardsbergen en Wetteren, de OLV-campussen in Ninove en Asse én vanuit de OLV- en ASZ-campussen in Aalst vertrok er een team van medewerkers die al lopend en fietsen een puzzelstuk naar de locatie van de voorstelling brachten.

De zes puzzelstukken werden uiteindelijk samengelegd in ’t Gasthuys, het stedelijke museum van Aalst, en onthulden daar de naam van het fusieziekenhuis en het bijhorende logo: AZORG.

Hier het eindresultaat van het gepuzzel, en dus meteen ook het nieuwe logo ...


Het nu op twee na grootste ziekenhuis van Vlaanderen is jaarlijks goed voor maar liefst 950.000 consultaties, 58.000 verblijvende opnames, 120.000 dagziekenhuisopnames, 90.000 aanmeldingen van spoedgevallen en 2.500 bevallingen. Het telt meer dan 500 arts-specialisten, ruim 5.000 medewerkers en 1.200 gefinancierde bedden.



Bronnen :

asz.be
scriptiebank.be
Boeckx architecture & engineering
architectura.be
nieuwsblad 10/10/2017
HLN 16/10/2023
opendeurdag 2007
de voorpost 14 juli 1989 – 14 september 1990 - 26 oktober 1990  
goeiedag radio 25/8/2014 – december 2019 (+ eigen info)
ninofmedia.tv 7/1/2019
Nederlands instituut voor beeld en geluid (via YouTube)

woensdag 15 januari 2020

't Gasthuys - Onze Lieve Vrouwhospitaal - 'oud hospitaal'

Ik had het in een vorig artikel al over ‘het oud hospitaal - St Elisabethziekenhuis’, maar het ging daar uiteindelijk over het ‘nieuw oud hospitaal’ dat vanaf 1899 in werking was.
In de periode daarvoor konden de zieken natuurlijk ook ergens terecht, en dat was dan in het ‘Onze Lieve Vrouwhospitaal’ (het ‘oud oud hospitaal dus eigenlijk).

Dit gebouw is gelegen ten noordoosten van het stadscentrum, in de hoek die gevormd wordt door de Oude Vismarkt en de sinds 1962 gedempte Oude Dender (Burchtstraat). Het ligt in de nabijheid van de Sint-Martinuskerk en het huidige industrieterrein tussen de Burchtstraat (den ‘Amylum’) en de Van Wambekekaai.

De ligging van de Oude Dender was toendertijd natuurlijk ideaal voor de inplanting van nutsgebouwen omdat deze konden gebruik maken van de kanalisaties en afwatering.

Hierbij een foto waarop het oud hospitaal te zien is. Op de achtergrond zien we de Sint Martinuskerk. De Denderarm werd intussen dus drooggelegd en maakte plaats voor de Burchtstraat. Enkel een kleinere waterpartij langsheen de gevel herinnert nog aan die oude Denderarm.


Vooraleer men sprak van een hospitaal, werd gebruik gemaakt van de term ‘gasthuys’ (gastenhuis).

De steden die in de middeleeuwen in de Lage landen ontstonden, ondervonden vaak overlast van vreemdelingen die geen onderdak hadden. Deze daklozen vormden een bont gezelschap van weggelopen lijfeigenen, ontsnapte misdadigers, mensen die verbannen waren of door een oorlog alles waren kwijtgeraakt. Soms waren er ook pelgrims bij die geen herberg konden betalen en handwerkslieden die elders niet toegelaten werden tot een gilde en in de stad hun geluk kwamen beproeven. De stedelijke besturen trachtten zich van deze vreemdelingen te ontdoen, maar ze slaagden daarin niet omdat godsvruchtige inwoners zich over hen ontfermden.

Aan de kloosterpoorten werden aalmoezen uitgedeeld en de broederschappen die zich wijdden aan de zeven werken van barmhartigheid richtten gasthuizen op om de vreemdelingen te herbergen. Het gasthuis werd vernoemd naar de beschermheilige van de broederschap. Om reizigers die aankwamen als de stadspoort gesloten was, toch onderdak te kunnen bieden, werden ook buiten de poorten gasthuizen ingericht. Ook de gasthuizen voor besmettelijke zieken en geesteszieken waren buiten de stadspoorten gelegen.

De bouw van een gasthuis begon doorgaans met de oprichting van een kapel; de zorg voor de ziel ging voor op die van het lichaam. De eerste gasthuizen bestonden uit een lange zaal die uitkwam op de kapel. De zaal had een schouw waarin een open vuur kon worden ontstoken. De bedden stonden langs de kanten en de gasten konden zich warmen bij het open vuur. De zaal had een opzichter, die in dienst was van de beherende broederschap. Hij zorgde voor het schoonhouden van de inrichting en hield orde onder de gasten. Omdat de broederschappen alle vormen van barmhartigheid wilden betrachten, begonnen ze de gasten zo nu en dan ook te voeden en te laven. Na verloop van tijd kreeg dit meer omvang en werd het regel. Nog later werd ook voedsel uitgereikt aan arme inwoners van de stad en ontstonden de zogenaamde 'armenpotten'

De ontwikkeling zette zich door en de gasthuizen gingen ook hulpbehoevende gasten opnemen voor meerdere nachten, zodat ze duurzaam onderhouden en ook verpleegd konden worden. Gewoonlijk gold deze zorg voor zieken en bejaarden maar langzaamaan werd de zorg uitgebreid en ontstonden verschillende soorten gasthuizen, elk met een eigen doelgroep. Voorbeelden van doelgroepen zijn zieken en bejaarden, pelgrims op weg naar een bepaalde bedevaartplaats, leden van een bepaalde gilde, ...

De meeste van deze vormen van middeleeuwse gasthuizen hebben zich in de loop der tijd niet kunnen handhaven. Met de groei van het reizigersverkeer groeide het aantal herbergen en verloor het gasthuis de originele hotelfunctie. Het aantal gasthuizen liep daardoor sterk terug. 

Een aantal gasthuizen nam in de 17e eeuw een chirurgijn in dienst. Die kreeg een verbandzaal tot zijn beschikking, waarin hij operaties uitvoerde. Later gingen ze ook doctoren toelaten en ontwikkelden deze gasthuizen zich tot volwaardige ziekenhuizen. Andere gasthuizen gingen zich toeleggen op huisvesting, verzorging en verpleging van ouden van dagen. De welgestelden onder hen konden eigen kamers huren, terwijl de minder bedeelden op zalen werden ondergebracht. Nu nog wordt eigenlijk een dergelijk stramien aangehouden, met de - duurdere - eenpersoonskamers en - de iets minder dure - kamers met meerdere personen.
Er waren aparte zalen voor mannen en vrouwen, waardoor arme echtparen gescheiden werden. 

De oudste vermelding die het bestaan van een gasthuis in Aalst vermeldt, dateert uit 1236.

Een echte stichtingsoorkonde is blijkbaar niet meer beschikbaar, maar de statuten die in 1266 werden uitgevaardigd door de bisschop van Kamerijk zijn wel nog terug gevonden. In deze statuten staat te lezen dat het hospitaal werd gesticht door de graaf van Vlaanderen en Henegouwen, en dat het werd opgericht met giften van gelovigen.

Het was voornamelijk omwille van de economische groei en de toename van de bevolking in de stad dat er steeds meer en meer caritatieve instellingen in het leven geroepen werden. Denk bijvoorbeeld aan de H. Geesttafel (dat eigenlijk de voorloper was van het huidige OCMW), een leprozerie (opvang voor lepra- en pestlijders) en – natuurlijk – ook een hospitaal.

De lepralijders, de ongeneeslijken en de besmettelijke zieken werden geweerd uit de stad en vonden een onderkomen in de leprozerie St Lazarus aan de Siesegemkouter. Zij kregen dan hun laatste rustplaats op het speciaal ingerichte ‘pestkerkhof’ aan de Gentse steenweg.

Het eerste gasthuis in onze stad is ontstaan ergens tussen 1220 en 1230 en werd, net zoals zovele andere gasthuizen in die tijd, onder de bescherming geplaatst van Onze Lieve Vrouw. Een exacte plaats van het gebouw is niet meer te localiseren, maar het zou zich zeker hebben bevonden aan één van  de invalswegen. Er zijn bronnen die zeggen dat het 'ergens aan de Gentse steenweg' zou geweest zijn, anderen maken gewag van een ‘passantenhuis’ – Onze Lieve Vrouw Ter Sterre - in de Pontstraat.

Wel heel zeker is dat in 1241 Thomas van Savoie en Johanna van Constantinopel (graaf en gravin van Vlaanderen en Henegouwen) een pand, het zogenaamde "Zelhof", afstonden voor de oprichting van een nieuw gasthuys.

In het charterboek van het hospitaal vinden we volgende terug :

“Thomas Graeve van Vlaenderen ende Henegauwe en syn Vrauwe Graevinne van Vlaenderen ende Henegauwe.
Allen den gene die dese teghenwoordighe letteren sullen insien Saluyt.
Een iegelyck wete dat wy om Godt en onser sielen saeligheyd de Capellanye, die wy tot Aelst hebben onse vry overgevingh toebehoorende, voor aalmoese toegestaen ende gegeven hebben aen het hospitael der aerme siecken van Aelst te bedde liggende, soo nogtans, dat soo wie Capellaen in de selve Capellanye sal gestelt worden, by raede der goede van de brueders ende susters des geseyd hospitael worde verkosen om de gifte der geseyde Capellanye van onse ofte onser naersaeten konden te ontfangen, naer dat hy aen ons, ofte onse naerkommelingen, van deselve sal gepressenteert wesen.

Ende wy willen, dat den capellaen van het voorseyt hospitael, soo wanneer wy ofte onse erfgenaemen tot Aelst sullen komen, ons sulken dienst betoont gelyck de andere capellanen van onse andere capellen ende steden ons bewysen, bovendien om dat wy willen volkomentlycker wesende Fondateurs van het dikwijls genoemt hospitael door de overvloedigheyd der weldaeden hebben wy aen de gemelde aerme in almoesse toegedraegen den geheelen erf-vloer ofte plaetse, of de welcke onse capelle tot Aelst gelegen is gheweest, die het Zelhof geseyd wordt, op dat het voorseyt hospitael tot de geseyde plaetse overgedraegen worde om veele commoditeyten, die daer door aen de aerme selfs sullen batelyck of voordeelig wesen, in welckers saecke oorkondingh en versterking, hebben wy het hospitael nu geseyd gegeven dese tegenwoordighe letteren door t’aenhangen onser zegels bekraghtigt.

Gedaen tot Gendt in het Jaer Duysent twee hondert eenen viertig, in de maendt Febriaris”.

Vanaf dat ogenblik kwam het hospitaal ‘Onze Lieve Vrouw’ dus binnen de stadssmuren te liggen.

De ‘zorg voor de gasten’ werd in die jaren uitsluitend toevertrouwd aan broeders en zusters.
De statuten waren verwant met die van het St. Janshospitaal in Brussel en waren mits enkele lokale en kleinere verschillen ook een exacte kopie van de statuten die in 1255 verleend werden aan het hospitaal van Geraardsbergen.
Deze statuten die de orde de regel van de H. Augustinus oplegde waren in de eerste plaats eigenlijk bedoeld als algemene leefregel voor de broeders en zusters.
Om de personeelskosten binnen de perken te kunnen houden, werden er slechts twee broeders en vijf zusters toegelaten.
De leiding van het hospitaal was in handen van “de meesteresse van den hospitaele” of priores.


De verkiezing van deze priores gebeurde door een meerderheid van stemmen door alle broeders en zusters in bijzijn van hun biechtvader en een vertegenwoordiger van de bisschop.

Wie ouder was dan 17 jaar en zich geroepen voelde werd, mits toestemming van de vertegenwoordiger van de bisschop en de biechtvader, toegelaten voor de proeftijd van één jaar.
De voorwaarden om toe te treden waren dus de minimumleeftijd van 17 jaar hebben, ongehuwde burgerlijke staat bezitten, rijpheid van karakter hebben, een bewijs van doop en vormsel bezitten en geen banden hebben met andere religieuze instellingen.


Als de novice na deze proeftijd voldeed dan mocht ze professie doen (= het doen van de geloften).

Het hospitaal nam alleen armen op die niet meer in staat waren om te bedelen. Gehuwde zwangere vrouwen werden pas na de bevalling opgenomen en verlaten kinderen werden enkel en alleen in uiterste nood binnengelaten. Deze laatste regeling kwam er voornamelijk om het ‘te vondeling leggen’te kunnen voorkomen.
Opgenomen zieken moesten eerst en vooral een algemene biecht spreken en vergiffenis vragen voor hun zonden.  Hun bezittingen moesten zij in bewaring geven en als zij kwamen te overlijden bleven deze eigendom van het hospitaal. Daarenboven kreeg het hospitaal ook nog eens erfrecht op de andere goederen van de overleden zieken.
De familie van deze patiënten was – logischerwijs - uiteraard vaak niet te spreken over deze praktijken en ze probeerden dan ook vaak om hun stervende famillielid “nog op tijd” uit het hospitaal te krijgen (lees : deze te laten sterven zonder medeweten van het hospitaal).

Naast het volgen van de religieuze regels bestond de dagtaak van de zusters en broeders uit :


• het vaststellen van de ernst van de ziekte, want dokters waren er toen nog niet
• de zieke naakt in een bed leggen. Het gekleed in bed liggen werd toen aanzien als een versterving.
• het dagelijks tweemaal opschudden van  de ziekbedden en het beddengoed verversen waar nodig.
• het verzorgen en wassen van de zieken.
• het wassen van de handen van de zieke voor iedere maaltijd.
• het opdienen en afruimen van het eten.
• er over waken dat de zieken, voor zover ze dit nog konden uiteraard, de misviering volgden.
• het beslissen of de zieke voldoende genezen was om het ziekenhuis te mogen verlaten (ook al omwille van de afwezigheid van dokters om dit vast te stellen).


Op regelmatige tijdstippen kwam er ook een barbier langs om aderlatingen verrichten. Dit gebeurde bij de zieken maar werd ook als preventieve maatregel bij het personeel toegepast.
De zieken kregen driemaal per week vlees bij de maaltijd maar indien de zieke de gewone kost niet kon verteren werd er (zelfs toen) wel al gezorgd voor aangepast voedsel.
De zusters bleven steeds in de ziekenzaal aanwezig tot iedereen was voldaan. De overschotten werden dan verzameld en werden later aan de armen uitgedeeld.

Hoewel er uitstekend gezorgd werd voor de zieken, bracht deze zorg de patiënten meestal maar weinig soelaas. De hulp die de zieken kregen was zoals eerder vermeld eigenlijk meer afgestemd op de redding van de ziel dan op lichamelijke genezing en ondanks de goede zorgen overleed het grootste deel toch, voornamelijk door de afwezigheid van échte medische hulp en dokters.
De zieken konden immers alleen maar rekenen op de ervaring, de zorg en de naastenliefde van de zusters en broeders en konden, weliswaar ook met de hulp van de kapelaan, enkel maar hopen op een goed plaatske ‘hierboven’ …

De eerste stedelijk chirurgijn in vast dienstverband kwam er pas in 1453, dhr Hendrik Coene die in dienst bleef tot rond 1470 voor een loon van ca. 6 pond parisis per jaar. Hij werd aangeworven om de “arme” zieken in het hospitaal en elders in de stad te gaan verzorgen. Later kwamen er uiteraard meer dokters bij.
 


De zusters waren oorspronkelijk dames uit de gegoede burgerij. Net zoals de andere dames van hun stand droegen zij een zijden sluier en namen ze ook deel aan feesten en allerhande volksvermakelijkheden.
Ook de kloosterregel van St. Augustinus werd regelmatig wel eens met de voeten getreden en enkele ‘aangebrande’ liefdesbrieven die werden gevonden lieten aan hun vrijmoedige omgang met mannen niet veel aan de verbeelding over.
Eén van deze zusters wilde zelfs na 14 jaar kloosterleven ontslagen worden om zich aan de ‘geneugten des levens’ te kunnen overgeven.
De aartsbisschop werd op de hoogte gebracht van de schandalen en hij trachtte hier eind aan te maken door de benoeming van zuster Catharina Walraevens als nieuwe overste. Zij was afkomstig van het St. Janshospitaal van Brussel en zou orde op zaken moeten komen stellen.
In december 1685 was één van de nieuwe maatregelen dat de zusters hun kledij moesten aanpassen aan de kloosterregels.
De nieuwe overste moest daarenboven een gedetailleerde lijst van inkomsten en schulden opmaken en werd verplicht om de drie maand de rekeningen aan de kapelaan voor te leggen zodat de geldstroom beter in kaart kon worden gebracht en er geen uitbundige uitgaven meer konden gedaan worden.
De afvallige zusters werden naar andere hospitalen overgeplaatst en werden vervangen door zusters uit het St. Janshospitaal van Brussel.  De overgeplaatste zusters gingen echter helemaal niet akkoord met de gang van zaken en drie van hen drongen op 10 februari 1691, tijdens de misviering, het Aalsters hospitaal binnen. Zij vatten post naast het vuur in de keuken met de mededeling dat zij hier wilden werken, leven en sterven.

Twee dagen later richtte moeder overste een smeekschrift tot de koning om:
“’t Ordonneren aen de drij gerelegeerde religieuzen van hun promptelyck te vertrecken.
Zij hadden het immers geriskeerd om “ten tyde van de misse heymmelyck inne te cruypen binnen ’t hospitael met veele opspraecke ende schandaelen der gemeynte van Aelst”.

Na acht dagen van protest werden zij uiteindelijk uit het hospitaal verdreven, maar ze bleven toch nog jarenlang de overige Aalsterse gasthuiszusters “quellen ende molesteren”.

Met de jaren verminderde hun strijdlust echter en uiteindelijk berustten zij in hun verbanning.

Een voorname bron van inkomsten voor deze instelling was het zogenaamde "lepelrecht”.

Vooralleer het graan te verkopen in de Korenhalle of daar tegenover op de Oude Graanmarkt (nu Sint Maartensplein) mocht het Gasthuis een lepel graan scheppen uit elke zak. Ook het ingevoerde graan, evenals het lijnzaad en de mout dat naar de stad gebracht werd om rechtstreeks verkocht te worden moest ‘verlepeld’ worden. Enkel het eigen gewas en het koren dat bestemd was voor bakkers en brouwers onsnapte aan dit lepelrecht.
Tot in 1540 schepte men met één en dezelfde lepel. Als het over een kleinere zak ging, dan schepte men ‘op zijn navenant’.


Aangezien iedereen toen vond – en trouwens nu nog altijd vindt – dat hij/zij te veel belastingen betaalt, ontstonden er ook hier betwistingen.

Keizer Karel, een praktisch man, beval toen een kleinere kroes te laten gebruiken voor de zakken van minder dan een ‘sister’ (49 kg). Zo ontstond de dubbele lepel.


Nog steeds echter trachtten de handelaars zich op allerlei manieren te onttrekken aan het lepelrecht, en dat leidde zelfs tot processen. De zusters gaven echter niet toe en tot aan de Franse Revolutie wisten zij deze bron van inkomsten in stand te houden. Deze vorm van belasting bestond trouwens ook in andere steden zoals bv Gent, …
Maar liefst 13 procent van de totale inkomsten van het hospitaal werden door dit lepelrecht bekomen.
Dit gebruik bleef bestaan tot in 1803.

De kapel werd in drie keer gebouwd.  Het eerste deel werd geplaatst in 1242, het geheel werd vergroot in 1496 en uiteindelijk werd het geheel afgewerkt en bekroond met een torentje in 1512.

Een nieuw altaar werd ingewijd in 1519 maar werd vervangen door een nieuw exemplaar in 1634. Daarna werd het nogmaals vervangen.

Het laatste altaar, dat later trouwens werd overgebracht naar het nieuw hospitaal aan de Hertshage, dagtekent van 1734 en werd in 1835 nog aanzienlijk hersteld.

Zeker vanaf 1512 werden er in de kapel ook mensen begraven en tussen 1734 en 1780 werd een grafkelder met 12 vakken onder het koor gebruikt.

Aanvankelijk was het complex beperkt tot een kleine bidplaats met een ziekenzaal ten zuiden en een klein klooster ten noorden.

Er kwam echter een snelle uitbreiding, voornamelijk door toedoen van de bedrijvige priorinnen Margaretha Upscapt (1484-1522), Anna Herbrandt (1620-1626) en Maria Goethals (1634-1656).

Op de gevel van de eerste ziekenzaal stond vroeger in letterankers het jaartal 1616 vermeld, met daarbij het monogram A.V.P. (Antoon Van Papenbroeck) die toen kapelaan was van het hospitaal.  Op de buitenmuur aan de Dender (die trouwens bewaard is gebleven) staat het jaartal 1622 vermeld, en boven een ingang hangen de wapens van de overste Margaretha Upscapt en van overste Maria Goethals.

Op het einde van de 17e eeuw kon men een hondertal zieken herbergen in de twee ziekenzalen en was het klooster bemand (of ‘bevrouwd’) door 12 zusters. Een derde ziekenzaal kwam er in 1843. Deze derde zaal werd de ‘zaal van de vaartkapoenen’ genoemd.

De ‘vaartkapoenen’ waren oorspronkelijk jongens die langs het kanaal speelden. Wanneer een schippper met een onbeladen boot aankwam, riep hij de jongens aan boord;. Daardoor zakte het schip en kon het onder de lage bruggen verder varen. Vaartkapoen is sindsdien ook de roepnaam voor de dokwerkers / scheepslossers.

Het hospitaal beschikte eveneens over een boomgaard, een zogenaamde bleekweide voor het gewassen beddengoed, een boerderij met winter- en zomerschuur, een brouwerij, een woonhuis, koeien- en varkensstallen, kippen- en duivenhokken, stallen en een poort.

In het jaar ‘VI der Franse Republiek’ (1798) stond het hospitaal bekend als “Hôpital de l’humanité souffrante”.

In 1876 werden de 7 stoffelijke overschotten uit de crypte in de kapel verwijderd en kregen ze een herbegraving op de stedelijke begraafplaats.

Een jaar later, in 1877, werd het oud pastorieel huis vervangen door een nieuw en nog een jaar later werd de nieuwe ingangspoort gebouws, samen met een apotheek.

Het hospitaal had een oppervlakte van 65 are en 80 centiare.

Door de aanhoudende groei van de stad moest worden uitgezien naar een ruimer en beter aan de noden aangepast gebouw.
Het hospitaal werd verlaten in 1899 en overgebracht naar Hertshage (zie hiervoor het artikel over het St Elisabethziekenhuis). De gebouwen werden afgestaan aan de stad die er het kunstonderwijs in onderbracht.

De kloostergebouwen werden tussen 1959 en 1965 gerestaureerd onder leiding van architect A. Singelijn, en conservator I. de Vos, na een actie van de plaatselijke culturele organisaties voor het behoud van het historisch ensemble.

Het complex omvat een aantal gebouwen gegroepeerd rondom een gekasseide binnenplaats met op een klein grasperk een oude beuk, die zeker ook bijdraagt tot de sfeer van het bouwkundig geheel.

De circa 200 jaar oude beuk werd, na eerst gekandelabeerd te zijn, vervangen door een nieuw exemplaar. De oorspronkelijke beuk werd tot een kunstwerk verwerkt dat tentoongesteld wordt in het museum dat tegenwoordig gevestigd is in dit oud ‘gasthuys’.


Kandelaberen’ of ‘kandelaren’ is een snoeitechniek waarbij de takken van een boom tot op de gesteltakken van een boom worden afgezaagd, waardoor de boom het uiterlijk van een kandelaaer krijgt. Het is dus het fors terugsnoeien tot net voor de hoofdstam van een boom. Deze techniek wordt vooral toegepast bij bomen die moeilijk toegang hebben tot lucht en water in de grond vanwege de verhardingen (oa asfalt) dat hen omringt. Door het kandelaberen wordt de behoefte aan vocht verminderd doordat de boom minder blad heeft, en dus minder zal verdampen. Platanen, linde en robinia zijn bijvoorbeeld boomsoorten die zich hiertoe uitstekend lenen. Andere bomen verdragen deze manier van snoeien echter niet goed, en de beuk is daar een voorbeeld van. Dat is dan meteen ook de reden dat de originele boom uiteindelijk moest vervangen worden door een nieuw exemplaar. De bomen die deze techniek niet verdragen hebben vooral last van verbrandingsverschijnselen.

In de noordelijke kloostervleugel is een muurschildering terug te vinden waarop een Kruisdragende Christus (185 x 176 cm) voorgesteld is. De Christusfiguur met kruisnimbus, doornenkroon en een bloedend hoofd, draagt het kruis met opschrift INRI op zijn rechterschouder.


De letters INRI staan voor het latijnse ‘Iesus Nazarenus, Rex ludaeorum’ (Jezus de Nazarener, koning der Joden). Deze vindt men vaak terug op afbeeldingen van de kruisiging.

Hij draagt een grijsblauw kleed en aan de gordel in zijn lende is een touw met spijkerblok bevestigd.

Dat is een houten folterblok waarop spijkers zijn geslagen die bij het stappen zijn benen verwonden. Het is een iconografisch detail dat het lijden van Christus versterkt en typisch is voor de laatmiddeleeuwse uitbeelding van het thema in de Nederlanden. Hij loopt op een heuvelachtige begroeide grond.

De rode achtergrond is bezaaid met een donkerrood sjabloonmotief. Een zwarte boord omkadert de voorstelling met onderaan een niet meer leesbare tekst. Rond de zwarte boord zijn leliemotieven met het sjabloon aangebracht op de witte bepleistering.

De bepleistering is traditioneel en bevindt zich op een binnenmuur met gevlochten takken en leemopvulling. In de onderste laag is veel grof zand en stro aanwezig en zeer weinig kalk. De bovenste laag bevat meer kalk en is gladgestreken om beschildering mogelijk te maken.

De muurschildering uit de late 15de - begin 16de eeuw is goed bewaard gebleven en de detaillering van plooien en schaduwen is nog steeds zichtbaar in negatief, terwijl de kleur wel zo goed als verdwenen is.

Sedert de sluiting van het hospitaal in 1900 werden de gebouwen voor uiteenlopende doeleinden gebruikt. De ‘Burgerlijke Godshuizen’ stonden het hospitaal- en kloostergebouw af aan de stad die er een muziekschool en tekenacademie inrichtte. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werden de gebouwen ook gebruikt als opvang voor gezinnen.

In 1903 werd een deel van het complex reeds gebruikt door de ’Oudheidkundige Kring van de Stad en het voormalige Land van Aalst 'Société Archéologique de la ville et de l’ancien Pars d’ Alost’, waardoor toen reeds een museumfunctie werd toegewezen aan deze site.

Tot de Eerste Wereldoorlog dikte de collectie enorm aan, en dit door zowel aankopen als door schenkingen. Dé belangrijkste schenker was ongetwijfeld Edmond De Deyn, burgemeester van Ninove en lid van de Kring, van wiens collectie een heel belangrijk deel aan het museum werd geschonken na zijn dood.

Na de Eerste Wereldoorlog werden vooral nog kunstwerken en schilderijen aangekocht (o.a. Pieter Coecke van Aelst, Frans Floris, Valerius De Saedeleer), en groeit de collectie iets minder snel aan. Onder de bijzondere stukken zijn zeker vernoemenswaardig : een 16e-eeuws wandtapijt, een collectie oude drukpersen en drukkersmateriaal, en een oude stoombrandspuit.

Na de grondige restauratie van het Onze-Lieve-Vrouwhospitaalcomplex in 1959-1965 wordt het volledige pand gebruikt als Stedelijk Museum. Het gebouw werd pas in 1991 als cultureel erfgoed beschermd

Opmerkelijk is dat er hier aan een zekere ‘geschiedenisvervalsing’ is gedaan. Hoewel het bordje naast de deur aanduidt dat het een ‘beschermd monument’ is, is dit niet de oorspronkelijke deur van het gebouw.  De deur die er momenteel inzit, is de deur van het oude St Elisabethziekenhuis (het ‘nieuw’ oud hospitaal) die werd overgebracht naar hier. We zullen het maar op ‘restauratie’ houden, en blij zijn dat tenminste dit deel van het oude ziekenhuis gered werd van de sloophamers.



Het stedelijk museum ‘’t Gasthuys’ bevindt zich dus in de oudste kern van de stad en kreeg zijn naam door het oude hospitaal dat hier vroeger was.

Het verhaal van de stad en regio worden hier op een aangename en leerrijke manier in de spotlights gesteld, met vooral aandacht voor de verschillende aspecten die het karakter en eigenheid van Aalst en de Aalstenaars uitmaken ...  het zogenaamde ‘Oilsjters DNA’

Archeologische vondsten uit Aalst worden er tentoongesteld en diverse tentoonstellingen vinden hier een tijdelijk of vast onderkomen.
In de centrale ontmoetingsruimte wordt kort de geschiedenis van Aalst weergegeven en aan de gastentafel kan je informatiebrochures en boeken raadplegen.

Aalst Carnaval krijgt natuurlijk ook een ereplaatsje in het museum.
In het carnavalsmuseum (op de zolderverdieping) kom je meer te weten over de geschiedenis en de typische kenmerken en elementen van Aalst Carnaval. Je kunt er de sfeer van dit driedaagse volksfeest opsnuiven. UNESCO erkende in 2010 Carnaval Aalst als immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid, maar daar kwam een jammerlijk einde aan in 2019 na oplopende discussiess over ‘gevoelige onderwerpen in de stoet’.

In de vroegere ziekenzalen kom je meer te weten over het leven en het ‘levenswerk’ van de vier ‘grote’ Aalstenaars: Dirk Martens, Valerius De Saedeleer, Adolf Daens en Louis Paul Boon. 


Zeker een aanrader dus om dit museum eens te gaan bezoeken. De inkom is trouwens gratis.


Bronnen :

Historiek der Oude Straten, Petrus Van Nuffel
Waar is de tijd, 1000 jaar Aalst
Een hart voor mensen, 300 jaar hospitaalzusters te Aalst
inventaris.onroerenderfgoed.be
madeinaals.be/collecties (foto postkaart)
D'Huyvetter C., de Longie B. & Eeman M. met medewerking van Linters A. 1978: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Oost-Vlaanderen, Arrondissement Aalst, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 5N1 (A-G), Brussel - Gent.
BUYLE M. 1994: Aalst, Oud Hospitaal, in BUYLE M. & BERGMANS A., Middeleeuwse muurschilderingen in Vlaanderen, M&L cahier 2, Brussel, 76-77.
Gazet van Aalst 19/9/1964 : lepelrecht
Brusselse toeren, druk 1 : definitie vaartkapoen

Link naar het museum HIER