Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

zondag 22 november 2020

De Kluizen

Naast het ‘groot park’ en het ‘Osbroek’ was en is één van de favoriete wandelstekjes van de Aalstenaar nog steeds ‘het Kluizenbos’. 

Het bos, een overblijfsel van een ouder bos dat in de middeleeuwen samen met het Kravaalbos deel uitmaakte van het Kolenwoud, ligt tussen het Somergempark en de Affligemdreef en is dus zowel in Aalsters als in Affligems gebied gelegen. 


Doordat het zo'n oud bos is zijn er ook nog enkele bijzondere planten te vinden. 
Wilde narcissen bijvoorbeeld, de echte wilde moederplant. Of de mysterieuze zwartblauwe rapunzel,  een in Vlaanderen heel zeldzame soort van de klokjesfamilie die alleen maar groeit in oude en waardevolle bossen.

Via de Affligemdreef komt men uit op de Abdijstraat waar, zoals de naam al laat vermoeden, de zeer bekende abdij van Affligem staat. Deze werd in 1083 gesticht en men kan er nog enkele kunstschatten gaan bezichtigen. 
… maar ... de abdij ligt over de grens Aalst-Affligem, ... en da’s dan ook meer iets voor ‘Affligemgoistad …’

We gaan terug naar de Kluisdreef, die langs Affligems gebied aan de rand van het bos overgaat naar de Kluizerij (die op Aalsters gebied ligt).  

De Kluisdreef (die eindigt schuin over de Rozerie) begint aan de Aalsterse dreef / Affligemdreef waar zich het klooster Maria Mediatrix, een aan Maria Middelares gewijde contemplatieve orde, bevond.
In 1932 vestigde deze communauteit (die gesticht werd in 1921) zich te Hekelgem in het Benedictijner klooster. 

Om hun bouwschulden af te kunnen betalen verbouwden de zusters hop op de meer dan 10 ha gronden rond de abdij. Later schakelden ze over op het bakken van hosties en de verkoop van iconen. 
Wegens een gebrek aan nieuwe intredingen telde de kloostergemeenschap in 2006 nog amper 7 zusters. Zij verhuisden in datzelfde jaar naar een gemeenschapshuis in Leuven. 
In de ‘Kluizerij’, een zijvleugel van het klooster, heeft het Timotheus Project, (vormingscentrum) een onderdak gevonden en in 2006 werd ook het slotklooster omgebouwd tot een seminarie- en vormingscentrum van de vzw De Kluizerij. 


Binnen in het gebouw is nog steeds te zien dat zich hier een religieus gebouw bevond, zoals te zien is aan de lounge hier op de foto.

’t Is wat verwarrend misschien maar ‘de Kluizerij’ ligt dus eigenlijk aan de Kluisdreef, terwijl een verderop genoemd kapelletje zich op de Kluizerij bevindt.

Aan de rand van het bos, op de splitsing Kluisdreef-Kluizerij-Kluizenweg, de plaats die ook wel Breedeik genoemd wordt, borrelde ooit een levenskrachtige bron die eeuwen later het ‘Kluizeputteken’ werd genoemd. 

Het was aan het einde van de 7de eeuw dat Sint Ursmarus, abt van Lobbes bij Thuin, naar hier kwam om de streek te bekeren, en aan het zogenaamde ‘Kluizeputteken’ werd een zogenaamde ‘cella’ - een bidplaats, kluis of primitief  kloostertje - gesticht. Deze Kluiskapel is ook nog steeds aanwezig.  

Het Kluizeputje wordt trouwens ook wel eens de "Kinderbron" genoemd, waarvan het water niet enkel geneeskrachtig zou zijn maar ook de vruchtbaarheid zou bevorderen. 
In ‘Vlaamsch leven’, een zelfstandig Vlaams geïllustreerd weekblad, staat zelfs beschreven dat vele jongens en meisjes regelmatig eens gingen kijken, of er geen kindje in zou liggen. Of ze legden hun oor op de rand van ’t putteken en meenden dan soms het geschrei van een nog ongeboren kindje in de verte te horen. 


Of er toen al vis inzat, weet ik persoonlijk niet, maar feit is dat de tegenwoordig in de buurt gelegen visclub de naam ‘’t Kluizeputje’ overnam. 

Toen op het einde van de 11de eeuw in 1085 de abdij van Affligem werd gesticht, maakte de Abdij van Lobbes nog steeds aanspraak op deze streek, en het bos wordt vanaf toen dan ook het ‘Afflighem bosch’ genoemd. Het waren de monniken die instonden voor het beheer en de abdij hield toezicht. 

In de 12de eeuw werd de bidplaats door enkele kluizenaars bewoond, vandaar ook meteen de naam ‘kluiskapel’. 


Een kluis was immers de woning van een kluizenaar, waar het geloof nog veilig was en de geest in afzondering kon rusten. Vergelijk trouwens met onze huidige ‘kluizen’, waar onze centjes of waardepapieren ook verdoken zitten van de buitenwereld.
 
Onder deze kluizenaars was ook een zeker Radulfus de Zwijger.
Deze edelman werd priester en werd bekend om zijn kleding : een boetekleed uit paardenhaar en een ijzeren ketting als gordel. 
Het kluizenaarsleven nam hij heel serieus, want men hoorde hem nooit praten. 
Na een ononderbroken stilzwijgen van 16 jaar zou hij echter op een wonderbaarlijke wijze een brand in de kloosterbrouwerij hebben gestopt met de woorden "vuur, sta stil". 
Na zijn dood werd hij begraven in de kapel zelf, maar zelfs toen nog gebeurden er naar verluidt nog enkele mirakels
Zijn status van ’mirakelman’ werd later echter toch verdrongen door die van Onze Lieve Vrouw.

Tot vooraan in de jaren 1600 konden de resten van de kluizen, waar de heremieten woonden, nog gezien worden.
Het beheer van de kapel werd waargenomen door een monnik van Affligem, die vanaf de 17de eeuw de titel van "cluysmeester" droeg. 

Franciscus Laureys (+1653) verkreeg in 1644 of 1645 van Jacobus Boonen, aartsbisschop van Mechelen en prelaat van Affligem, dat 1 dagwand van het omringende bosgebied en ook het met hagen omheinde "cluysenhof" beplant werden met "grouw abbeel" (= populieren).
De opbrengst van de verkoop was bestemd voor de kapel.

In 1654 gaf de aartsbisschop 36 florijnen bij de oprichting van een nieuw altaar en de abdij schonk een schilderij van Gaspar de Crayer, waarop de verrezen Christus was afgebeeld bij de eerste verschijning aan zijn Moeder. 
Het schilderij keerde later echter naar de abdij terug, wellicht bij de vernieuwing van de kapel in 1758.

Om te helpen bij het levensonderhoud van de steeds maar sneller toenemende bevolking werden grote delen van de bossen geleidelijk gerooid en in cultuur gebracht als akker of weiland.
De hopteelt werd één van de voornaamste teelten in de streek en ging ook het landschapsbeeld sterk bepalen door de metershoge staken die gebruikt werden.

In 1700 werd het "schaerhout" (kreupelhout) dat op de grond van de kluis groeide, verkocht "tot gemeyne profijte van 't huys".

Het bos zelf was een middelhoutbos, een mengeling van hoogstammig hout en kreupelhout. 
Het hoogstamhout (eik en beuk) werd aan de stad Aalst en de omliggende gemeenten verkocht als brandhout, terwijl het kreupelhout werd gebruikt door de broodbakkers en brouwers of diende voor het maken van de hoppestokken.

Na de verwoesting van de abdij door de Franse revolutionaire troepen (sanskulotten) in 1796 en de verdrijving van de aanwezige monikken, werd ook de kap
el verkocht in 1798. 
Frans Callebaut uit Hekelgem kocht ze voor 825 frank. 
In 1835 kwam de kapel en haar domein (ongeveer 31 aren) in handen van de familie t' Kint. 
De kapel was toen echter in zo'n bouwvallige staat, dat enkel de afbraak van het schip de rest nog kon behoeden voor instortingen. Van die tijd dateert het aparte voorgeveltje.

Waar men over godsdienst spreekt, zijn er natuurlijk ook godsdiensthaters
In 1910 werd door de ‘nationale bond voor liberale propaganda’ een almanak uitgegeven waar men zich zeker niet positief uitliet over de geestelijken.
Van kerkuil en kwezelaar krielt het hier thans, 
zijn huizen en kluizen vergeven.
Hun kelders vol wijn en hun autaars vol glans, 
waar ’t volk nog et moeite kan leven … 
Wat geeft dit aan ’t heilig gespuis, 
al mangelt er brood in den werkman zijn huis.
Al heeft hij geen bed om te slapen.
Hij vulle zijn maag met het teeken des kruis!
Dat krijgt hij voor niet van de papen.
Door paters en nonnen wordt de aalmoes geschooid, 
en rmeniger erfnis gestolen,
en kloosters en krochten in haasten voltooid, 
al lag hun het vuur aan de zolen …
In 1919  kwam de kapel in handen van de Hekelgemse familie Roseleth die er in 1931 grote herstellingswerken liet uitvoeren. Zij schonken in 1933 zowel de kapel en de grond aan de kerkfabriek van Hekelgem.

Na de tweede wereldoorlog geraakte de kapel en ook de begankenis geleidelijk in verval. 
Reeds in mei 1963 wordt er op aangedrongen om de kapel te restaureren.
Op 18 februari 1976 wordt de actie "Valt de Kluis in gruis?" op poten gezet. Er wordt een werkcomité opgericht, "De Vrienden van de Kluis", waarvan zowel mensen uit Hekelgem als Erembodegem deel uitmaken. 

Op zondag 25 april 1976 wordt de begankenis en ook Kluizenkermis in ere hersteld en op 9 september van datzelfde jaar wordt bij de Commissie voor Natuurschoon en Monumenten een dossier ingediend met het verzoek de Kluiskapel te willen beschermen.
Door allerhande steunacties werd door "De Vrienden van de Kluis" tegen einde 1976 circa 100.000 fr ingezameld.
Op Beloken Pasen 1977 (16 en 17 april) kende men opnieuw een grote volkstoeloop bij de Kluis, mede dank zij een door de VTB ingerichte wandeltocht. 
Tijdens de zommermaanden van hetzelfde jaar kan de restauratie van het dak en de muren worden uitgevoerd door aannemer Mesdagh uit Zottegem. Pastoor De Vogeleer was de grote bemiddelaar bij deze restauratie.
Kluizenkermis 1978 werd een nieuw succes, zodanig dat kon worden gedacht aan de verdere afwerking van de kapel.
Met Kluizenkermis 1979 (zondag 22 april) verrijkt men de Kluiskapel met twee waardevolle glasramen, uitgevoerd door de Aalsterse kunstenaars Monica en Frits Kieckens.


Er werd een nieuw dossier ingediend met de vraag naar erkenning van de Kluiskapel en de omgeving als beschermd erfgoed. Ook het stadsbestuur van Aalst kwam tot de beslissing dat het unieke natuurgebied zeker diende beschermd te worden. Want het was nodig. Het werd er drukker en drukker, en de vrees dat dit uniek stukje natuur zou verdwijnen, was niet helemaal uit de lucht gegrepen. 

Ieder jaar wordt er op de eerste zondag na Pasen nog steeds een kermis, de ‘kluis- of fluitjeskermis’ georganiseerd aan de kapel. 
Op deze ‘Beloken Pasen’ wordt een tent naast de kapel gezet en zijn er volkssporten voor jong en oud. 
In de kapel zelf worden dan een aantal vieringen gehouden ter ere van Onze-Lieve-Vrouw ter Kluis. De opbrengst van die dag gaat naar de renovatie en instandhouding van de kapel.

Verderop passeer je een speelbos en ‘The Observer’, een kunstwerk van Will Beckers, dat lijkt op een oog. Vanuit het kunstwerk kan je de vogels bespioneren op de waterplas en het natuurlijke landschap bewonderen.

 

Het levend kunstwerk is samengesteld uit wilgen en hazelaars, met de wortel in de grond en dus ‘levend’.
De 30 meter lange structuur werd in 2016 ingewandeld door het stadsbestuur en enthousiaste wandelaars.

In 1979 schreef buurtbewoner Louis Paul Boon trouwens een cursiefje over de Kluis: 

Aan wat de Kluizendreef heet, komen steeds meer fietsen, het vliegveld aan de andere zijde dringt op, en datgene wat bijvoorbeeld een Streuvels of een Buysse zouden beschreven hebben, de Kluis, een troppelke oude in puin vallende huizen zal weldra gesloopt en misschien herbouwd worden. Maar laat toch de kapel blijven, de Kluiskapel, aan het begin van het niet te betreden bos. De kapel, en het wonderbaarlijke der bron, die blijkbaar voor geen enkele ziekte een medicijn is…

‘Het vliegveld’ waarvan sprake, zal de jongere lezers waarschijnlijk niets zeggen, maar het was zo … Aalst had een eigen vliegveld. 
‘Het vliegveld van Aalst heeft zelfs bijgedragen tot de moderne geschiedenis van de stad, en dat mag niet vergeten worden’, zegt Gaston De Mol die over het onderwerp "Een eeuw luchtvaart boven het land van Aalst" een boek heeft geschreven.
Hieronder twee luchtofoto's van de luchthaven.




Wie jonger is dan dertig associeert Aalst niet meteen met een vliegveld. 
Maar velen die wat ouder zijn kregen op het vliegveld De Kluizen hun eerste luchtdoop, dat kostte in 1947 175 frank. Voor een paar honderd franken kon je een halfuur de lucht in en vloog de piloot boven je huis. Wie niet meevloog kon er genieten van de vliegmeetings en het zicht op de zweefvliegtuigen die de lucht werden ingesleept.

Het begon allemaal op 16 juni 1947, toen de statuten van de Aero club van Aalst opgesteld werden. Het was een vliegclub in de zin van : “de kennis van de luchtvaart in het Aalsterse bevorderen en verspreiden”, ‘alle takken van de vliegsport met een sportief en opvoedend doel beoefenen’ en ‘de roeping voor de burgerlijke en de militaire luchtvaart verwekken’. 


Er was echter geen vliegplein aanwezig … en, misschien ook nog wel een ander belangrijk detail … ook geen vliegtuig … 

Er werd gezocht naar een geschikte plaats voor de oprichting van een vliegveld, en dat werd een stuk grond (half moeras, half weide) dat gelegen was tussen de Affligemdreef en het Kluizenbos. 
Hier lag tijdens de tweede wereldoorlog de groententuin van de FFR. De groenten werden gekweekt om oonder het personeel te verdelen. 

Er was dus al een vliegveld, maar  … nog geen vlieger … 

Die kwam er al snel, hoewel de naam ‘vliegtuig’ misschien wel wat overdreven was. 
Het was een primitief zweefvliegtuig dat bestond uit een stevige balk met een zitplankje op en twee vleugels. Van instrumenten was er nog helemaal geen sprake. 
Het toestel werd de lucht ingeslingerd door middel van een lier. Een vlucht duurde toen ongeveer 2 à 3 minuten en na elke vliegdag diende men het toestel af te breken en op de schouders naar een nabijgelegen hoeve te brengen. 

Op 20 mei 1951 werd het vliegveld officieel ingehuldigd en er volgde het eerste motortoestel (de Piper Cub ). In 1955 volgde een tweede (van hetzelfde type).
En toen ging het snel. Het niveau steeg recht evenredig met het aantal toestellen en het aantal piloten. 
Ter info ... één van de beginnelingen in de Aalsterse club, een zekere Willot, werd later de houder van het Belgisch hoogterecord zweefvliegen (met 9200 meter!)

De club bouwde in 1964 een tweede loods en de eerste loods kreeg een grondige aanpassing.
Dat moest omwille van de strengere veiligheidsnormen die werden opgelegd. De extra kosten die hiervoor dienden te worden gemaakt, maakten echter dat de club op een bepaald moment op zwart zaad kwam te zitten. 
Er kwam gelukkig al snel een ommezwaai. De interesse voor de vliegsport steeg, ook bij de niet-vliegende bevolking, en er kon opnieuw meer aandacht geschonken worden aan scholing.


In 1967 was er een eerste grote vliegmeeting met deelname van ‘de red devils’, het officiële stuntteam van de Belgische luchtmacht, wat natuurlijk zorgde voor heel wat nieuwsgierige bezoekers.

Het vliegplein was opnieuw gelanceerd.  

Zo was er in 1970 bijvoorbeeld grote opkomst voor drie Franse vliegtuigen die gedurende enkele weken het Aalsterse vliegveld als standplaats hadden gekozen. 
En het bleef niet enkel bij vliegen. 
Er werden ook ponykoersen gehouden (zelfs het kampioenschap van Oost Vlaanderen vond hier in 1972 plaats) en er werden rally’s georganiseerd, die steeds op een grote publieke belangstelling konden rekenen.

In 1974 was er sprake van een herwaardering van het vliegveld, met het oog op zakelijke en op toeristische vluchten en in 1975 waren er dan ook grote werken aan de gang en er werden plannen gemaakt om de organisatie van een internationale vliegmeeting te organiseren.
Het clubhuis kreeg een nieuwe inrichting, de startbanen werden vernieuwd en er waren ondertussen vier zweefvliegtuigen, twee piper cubs en drie Moranes aanwezig.
 
De vliegmeeting ging door op zondag 30 mei 1976 en zoals verwacht kwam er heel wat volk opdagen om te genieten van de verschillende shows in de lucht en toestellen aan de grond. 


In 1978 bestond al de vrees dat het vliegveld zou moeten verdwijnen.

Er was immers het Aalsterse bouwproject ‘De Bioley’, die een verkaveling van ongeveer 17 ha voorzien had voor sociale woningbouw. De werkgroep ‘Leefmilieu’ ontdekte reeds een ophoging van de grond nabij het vliegveld, en honderd meter verder werden reeds houten huisjes in gebruik genomen op een ‘weekend-terrein’, het zou dus allemaal snel kunnen gaan.

De vliegtuigjes die op dat ogenblik al meer dan 30 jaar rondcirkelden, zouden door dat project het luchtruim moeten verlaten. 
Een actie ‘red de kluis’ werd opgezet in de buurt om het vliegplein te vrijwaren van nieuwe projecten.


Hier een foto van het aero club café in 1980.

aero club cafe 1980

Op dat ogenblik stonden er permanent zo’n 18 vliegtuigen gestationeerd. Er heerste steeds een aangename sfeer en het tweede vliegfeest werd georganiseerd.
Ook carnaval pikte de geruchten op, en onder andere akv aballadoes kwamen dat jaar buiten met ‘kluizen airport bedreigd’ als onderwerp.

Het leek er wat op dat de storm ging luwen, en er was nog weinig sprake van het afschaffen van het vliegplein. Men bleef shows, vliegdagen en tentoonstellingen organiseren, en het publiek bleef enthousiast afkomen op deze vormen van vermaak.


Het was echter enkel afstel.
 
In 1986 kwamen er opnieuw donkere wolken boven het voortbestaan van de club.
Er kwamen klachten over geluidshinder, er kwamen opmerkingen over het feit dat vliegen gevaarlijk zou zijn, maar het ergste was eigenlijk een erfeniskwestie
De aero club had in 1948 een stuk weiland afgehuurd. Twee jaar later werd door dokter Maeyens uit Gent een ‘promesse de bail’ getekend voor 7,3 ha.
So far so good. Er werd uitgebreid, er kwam een betonnen startbaan, een loods, een clubhuis en ga zo maar verder. 
In juni 1983 kwam er een brief van Dr Maeyens in de bus met opzeg van de huur. Men was als de hand Gods geslagen, vooral toen een maand later de dokter overleed en de weduwe met twee kinderen eigenaar werden van het terrein én er wilden over beschikken om het te verkopen. 

Praten met de eigenaars ging niet en de club werd zelfs veroordeeld tot ‘het opgeruimd en teruggebracht tot de begintoestand terugbezorgen van het terrein’. 
De club ging in beroep en kon zo wat tijd ‘kopen’ en het verdict wat uitstellen. 
Intussentijd kon men uitkijken naar andere mogelijkheden. 

Er werd nog even geopperd om het vliegplein te laten voortbestaan op de omliggende gronden maar daar zou de landingsbaan 3 meter (!) te kort zijn volgens de reglementeringen van het Bestuur der luchtvaart. 

In februari 1987 ging het vliegveld uiteindeljk toch dicht en dat na veertig jaar met tal van vliegmeetings die niet misstonden tussen de grote meetings. De club kreeg drie maand tijd om alles in oorspronkelijke staat te herstellen.
De gebouwen werden op 23 maart 1987 met bekwame spoed met de grond gelijk gemaakt en de houten schutsels en planken werden na de afbraak in de fik gestoken.

 

De brand legde meteen alle dromen in as.
Het vliegveld bestond van 1947 tot 1987.

Hier nog een laatste zicht op het vliegveld in 2009, het was toen 22 jaar geleden dat alles in as veranderde.

Er zijn ooit plannen getekend om van de kluizen een reusachtige Aëroport te maken, met meerdere startbanen en een echt luchthavengebouw. De vliegclub heeft zijn nut ook vaak bewezen buiten de pleziervluchten. 
De Hondafabriek op het wijngaardveld is er bijvoorbeeld pas gekomen nadat enkele Japanners van op de Kluizen een luchtverkenning hadden kunnen maken.

Inmiddels heeft het vliegveld van Aalst plaats gemaakt voor een golfterrein en een manege.

Op 24 januari 1985 was de bescherming van de buurt eindelijk officieel een feit. De Vrienden van de Kluis zetten zich verder in voor het behoud van de Kluiskapel, en ook Natuurpunt wil er voor zorgen dat de natuurlijke rijkdom van het Kluizenbos hersteld en beschermd wordt. 

2013 betekende dan eindelijk ook het einde van een lange restauratieperiode van de Kluiskapel. 

De rechtermuur, die lichtjes overhelde, werd met twee betonnen ankers vastgezet, al het losse plakwerk werd uitgekapt en hersteld; bijna gans het houten berd van het dak werd vernieuwd en met schaliën bedekt.
Met de enthousiaste instemming van de "Vrienden van de Kluis" werden er ook nog andere werken uitgevoerd. ‘Ze zouden nog wel wat geld bijeen krijgen’.


Onderaan werden de muren ingespoten met een vochtwerend product. Aan het dak werd een zinken goot geplaatst en een plankier met klinkers werd langsheen de muren gelegd. Het torentje werd onder handen genomen en het geheel kreeg een laag houtbescherming. Om het authentieke karakter te kunnen bewaren werd voor eikenhout gekozen, … eikenhout van negentigjarige bomen gekweekt in het Kluisbos zelf.

Een man die reeds sinds 1980 actief bezig was met de restauratiewerken van de Kluiskapel was Adolf Sergooris. 
Zo werd het torentje van de kapel onder handen genomen en een aantal galmplanken werden vervangen.

Hoewel Adolf vreesde dat de aandacht voor de restauratiewerken aan de kapel zal verminderen met de generaties, hoopte hij toch  dat de Kluiskapel haar charme zal kunnen blijven behouden. 
En ook dat er respect zal blijven bestaan voor de kapel en de vrijwilligers. 
Jaren geleden immers stalen vandalen het materiaal uit de kapel en gooiden alles in het nabije bos. De Kluiskapel was sindsdien gesloten.

Of het nu allemaal peis en vree is in de buurt ? Neen hoor. 

De kans dat de internationale jumping, die werd gehouden op het Domein De Kluizen aan de Affligemdreef, nog opnieuw in Aalst kan doorgaan, is ondertussen jammer genoeg bijna onbestaande.
Actievoerders die sedert 2013 hevig protesteren tegen de jumping en de uitbouw van een centrum voor paardensport, lijken gelijk te krijgen van de auditeur bij de Raad van State. 

Het begon allemaal heel veelbelovend in 2011, en ook op de tweede editie in 2012 waren heel wat grote namen aanwezig. De organisatie had er alles aangedaan om ook de toeschouwers van een accomodatie op een hoger niveau te laten genieten. Helaas staken regen en stormwind er toen een stokje voor.

Het werd wel een indrukwekkend programma. Van woensdag 6 tot zondag 10 juni 2012 konden de paardenliefhebbers gratis genieten van paardenspektakel en topentertainment.
Het deelnemersveld was een pareltje: maar liefst 10 ruiters van de top 30 waren aanwezig, en de Belgische regerend wereldkampioen Philippe Lejeune, die trouwens ook ‘peter’ was van de Jumping, voerde het Belgische team aan. 

Het terrein van 18 hectare bood plaats aan 3 speciaal aangelegde pistes die alle weersomstandigheden moesten doorstaan. De complete piste werd omringd door een 7.000 m2 tentencomplex. Er waren ook 436 paardenstallingen, 200 parkeerplaatsen voor vrachtwagens en 3.000 parkeerplaatsen voor bezoekers.

2013 : De NV Hof Somergem koestert plannen om op het domein De Kluizen, het vroegere vliegveld van Aalst, een centrum voor ruitersport uit te bouwen ... maar …  Groen Aalst roept op om tegen die plannen verzet aan te tekenen.

Ze spanden samen met Raldes, Bos + en de omwonenden een beroep aan bij de Raad van State tegen de beslissing van het provinciebestuur om een milieuvergunning te verlenen aan de nv Hof Somergem. 
Het werd een welles-nietes spelletje en de stad betaalde maar liefst 21 000 € aan advocaten voor de terugkeer van het tornooi. Ook de omwonenden betaalden dus (onrechtstreeks) mee de advocaten die tegen hen streden. 
Het werd een verbitterde strijd, maar uiteindelijk zouden er toch geen paarden meer komen.

Januari 2023 : Al tien jaar komt de internationale jumping van Aalst enkel nog in het nieuws met goedgekeurde en geweigerde stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen. De juridische strijd rond dit event lijkt wel een eindeloos verhaal te worden. 
Het laatste (?) hoofdstuk in deze strijd gaat over de milieuvergunning. 

In 2017 verleende het schepencollege van Aalst een milieuvergunning aan NV Fico - het vastgoedbedrijf van - wijlen - Willy Michiels en zijn familie - voor het verder exploiteren en uitbreiden van een inrichting voor ruiter-, draf- en mensport gelegen aan de Affligemdreef. De deputatie heeft begin januari 2023 in beroep de milieuvergunning geweigerd.

Het schepencollege heeft nu beslist om niet meer in tegenberoep te gaan. In 2019 raakte bekend dat de stad toen al maar liefst 21.057,82 euro had betaald aan advocaten om te pleiten voor het internationaal jumpingtornooi aan de Affligemdreef. 
Het stemde buurtbewoners die strijden tegen het jumpingtornooi cynisch. “Dus eigenlijk betalen wij zelf mee de advocaten die tegen ons strijden in de rechtszaal. Bevriende politici mogen hun verkiezingsbord plaatsen op de gronden daar.” De stad lijkt er zich bij neer te leggen nu.

Nu blijkt dat de jumping definitief niet langer kan doorgaan op de site, moet de stad ervoor zorgen dat de originele toestand hersteld wordt. Alle verhardingen tussen de bomenrijen gelegen aan het Kluizenbos moeten verwijderd worden. Dit gebied heeft een belangrijke natuurwaarde en doet dienst als infiltratiegebied voor de Somergembeek. Als de stad belang hecht aan vergroening en ontharding, zorgt het ervoor dat alle verhardingen die dienst deden voor de parkings verwijderd worden”, zegt Lander Wantens (gemeenteraadslid Groen).

NV Fico, eigenaar van het domein, reageert niet op het nieuws.

Als we nog een paard (welja, ...) willen zien, zullen we naar Dendermonde moeten gaan ...

Zelf had ik tot twee maal toe de eer om deze grootheden te kunnen bedienen op hun wenken als één van de mensen die instond voor de catering en bediening. Het waren zware (en vooral heel lange) dagen, maar het loonde wel de moeite om het allemaal eens ‘in het echt’ te mogen meemaken.

Geen paarden dus, maar wel een golfclub.


De Kluizen is de laatste jaren van golfschool immers uitgegroeid tot een volwaardig golf- en business center met 9 holes.

Het moderne clubhuis is sinds de opening van de club een erg gewaardeerd trefpunt geworden. Vanaf het terras heeft u een fantastisch uitzicht over het hele terrein.
Er is ook een uitstekende brasserie restaurant waar voor alle bereidingen enkel dagverse en seizoensgebonden producten worden gebruikt.

En na al dat sportgeweld en lekker eten, is er natuurlijk ook tijd voor een drankje achteraf … een wijntje ? 

U zegt het maar. Ook ‘de Kluizen’ kent zijn eigen wijndomein

Domein De Kluizen is een jong Belgisch wijnbouwbedrijf dat werd opgestart in 1997 door Herman Troch.
De wijngaard is gelegen in de schaduw van de toenmalige Abdij Maria Mediatrix te Affligem en is ongeveer een 2,8 ha groot.
 

Toen het huidige terrein vrij kwam, nam Herman als werknemer van de abdij dit stuk over van de zusters. Hij besliste al snel om dit mooi gelegen stuk grond aan te planten met druiven.  Een misschien raar klinkend idee, maar Herman kon terugblikken op een zekere familietraditie in de wijnindustrie. Zijn vader en zijn grootvader waren fruitwijnmakers, en zijn vader plantte een eerste kleine wijngaard toen Herman ongeveer 10 jaar oud was. 

Domein De Kluizen wil als Belgisch, Vlaams wijnbouwbedrijf in de eerste plaats een aantal eerlijke mooie wijnen produceren, met een goede kwaliteit en een duidelijk smaakpalet 
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een aantal Europese druivenrassen die in ons klimaat hun volle eigenschappen kunnen ontwikkelen. 
 
Er wordt enkel gebruik gemaakt van chemische pesticiden indien er geen goed werkend biologisch alternatief voor handen is, er is enkel mechanische onkruidbestrijding en er wordt enkel organisch bemest.
 
De wijngaard werd uitgebreid in 1998, 1999, 2004 en 2006 en is tegenwoordig een 2,8 ha groot.
Er zijn ongeveer een 8800 wijnstokken aangeplant, de oudste in 1997, de jongste in 2006 en 2008.
 
Sedert 2005 valt Affligem binnen het gebied waar de wijn erkend kan worden als 'Vlaamse Landwijn'. Dat is een label dat overeenkomt met de 'Vin de pays' in Frankrijk.


Vanaf 2008 heeft men ook een proef aanplant opgezet met Gewurztraminer, Chardonnay, Sauvignon Blanc, Chenin, Riesling en Gruner Veltliner.
 
- Als witte druivenrassen heeft men : Kerner, Sieger, Optima, Schonburger, Reichensteiner
- Als blauwe druivenrassen heeft men : Dornfelder, Zweigelt, Pinot Noir

De Cuvéé 2003 'Juglans' werd in september 2010 verkozen tot 'beste Belgische wijn 2011' door de vereniging van sommeliers.

Herman had sedert 2015 ook uitbreidingsplannen. Hij bouwde een grote ontvangstruimte in de Broekstraat in Herdersem, waar onder meer workshops plaatsvinden.
 Volgens hem zit lokale wijn in de lift. ‘Zeker sinds 2005 gaat de vraag pijlsnel omhoog’, zegt hij. ‘Sinds dan zijn onze wijnen erkend als Vlaamse Landwijn, terwijl we voordien onder het etiket tafelwijn moesten gaan.’
 
De jaarproductie van het Aalsterse bedrijf bedraagt gemiddeld 14.000 flessen

In 2018 kocht Natuurpunt een groot deel van het Kluizenbos op. 


Met een oppervlakte van 21 hectare was het de grootste aankoop van Natuurpunt in de regio, maar het bleek algauw zijn geld meer dan waard. 

Verscheidene bronnetjes ontspringen in het gebied, en die bronnetjes vormen beken die afwateren naar de Somergembeek die dan weer uitmondt in de Dender. Enkele weilanden in het bos en grote gedeelten van het bos zijn daardoor uitgesproken drassig waardoor Els hier gemakkelijk groeit.

In en rond het bos lopen een vijfentwintigtal reeën rond. Zij verplaatsen zich van de bossen aan de Steensemeersbeek over de Kluiskouter door het Kluisbos tot in Hof Somergem. Fazanten, een van de populairste soorten klein wild ter wereld, zijn zowel in het bos als op de kouter rijkelijk aanwezig. In de hoge eikenbomen vinden we nesten van Buizerds enHaviken. Verder zingen de vele kleinere vogels hun lied wat de legende van monnik en het eeuwigheidsvogeltje tot leven brengt.
Via natuurbeheer probeert men de natuurrijkdom te verhogen, te behouden en te herstellen. 

Na al die jaren is er al veel water door de bron gelopen, is het vliegveld verdwenen, zijn huizen en kapel gerestaureerd en werd “het niet te betreden bos” na tientallen jaren eindelijk terug opengesteld.

Op 28/4/2019 werden de paden opengesteld voor wandelaars die van deze rijkdom willen genieten.
Wandelaars kunnen het gebied verkennen via de uitgestippelde wandelroutes die hen door het Kluizenbos naar het Somergempark of de Abdij van Affligem brengen. 

Door een overeenkomst met de eigenaar van een stukje grond is er zelfs een wandelpad dat start aan de Affligemdreef vanwaar je het bos kan betreden en via het pad kan doorwandelen tot aan de Kluiskapel.


Bronnen

natuurpunt.be
bloggen.be/aeroclubaalst/
Persregiodender.be 31/8/2018
domein-de-kluizen.be
footo’s de kluizen Jan Van Liedekerke & Tim De Backer (via toerismeaffligem.be)
De Denderbode 8/5/1910
De Gazet van Aalst 3/7/1947 – 18/11/1954 – 3/10/1970
De Voorpost 7/6/1974 – 16/5/1978 – 13/6/1986 – 3/4/1987 – 27/2/1987
Vlaamsch leven 23/4/1916
Het Nieuwsblad 21/2/2013 – 29/5/2013
HLN 20/01/2023
lecavzw.be
Vrienden van de Kluis
Eigen info Jumping 

dinsdag 17 november 2020

Sint Martinuskerk : schilderij van Rubens

Eigenlijk luidt de volledige titel van dit artikel : Sint Martinuskerk : schilderij van Rubens : 'De heilige Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders' ... 

In deze tijden van Corona neem ik even een duik in de geschiedenis want Aalst bezit een uniek altaarschilderij van Pieter Paul Rubens met als onderwerp … jawel hoor ... een vorige pandemie, namelijk de pest.
Het altaar van de Heilige Rochus is zeker het beroemdste stuk uit de kerk, en dit terwijl vele mensen gewoonweg niet weten dat een dergelijk meesterwerk in eigen stad te bewonderen is.


Het H. Rochus-altaar bevindt zich nog steeds op de originele plaats, namelijk in de Zuidelijke dwarsbeuk van de Sint-Martinuskerk (aan de rechterkant dus als je binnenkomt). 
Het altaar werd opgericht door de broederschap van de H. Rochus, de vereniging van de rijke Aalsterse hop- en graanhandelaars

De hopboeren aanbaden St Rochus immers als hun patroon, vooral om de zogenaamde ‘hopduivel’ te verjagen. De hopduivel was eigenlijk de verpersoonlijking van een hevige storm, die ervoor zorgde dat de gewassen kapot gingen. 
De koppeling van epidemieën (ziektes) aan stormen (weersomstandigheden) was in de middeleeuwen, maar ook later, eigenlijk vrij logisch te verklaren. 
De oorzaak van de pest werd toen immers toegeschreven aan de posities van de zogenoemde 'kwaadaardige planeten'.

Op het ogenblik dat deze in één lijn stonden, ging dit immers gepaard met donder en hevige bliksems, vuurstralen, hevige winden (tempeste, stormen) en aardbevingen. Door die laatste komt er uit de diepte van de aarde “pestgif” vrij, dat door de hevige wind wordt verspreid, met pestilenties tot gevolg.
Het fenomeen van lucht die deze smetstoffen bevat, werd al van in de Oudheid aangewezen als de voornaamste overbrenger van ziektes.  

Een nadenkertje in verband met onze corona-/covidsituatie vandaag de dag...? 

De Aalsterse hophandelaren bestelden op 24 mei 1516 dit schilderij bij Rubens. Het kosste in die tijd 800 gulden.

Wie was nu eigenlijk die H. Rochus?.

De H. Rochus werd geboren in Montpellier en was één van de belangrijke pestheiligen die ook op vele plaatsen als genezer aanroepen werd. 
De legende vertelt dat hij werd geboren met een opvallende moedervlek in de vorm van een rood kruis op de borst.

Na de dood van zijn ouders, op het einde van de 13de eeuw, schonk hij zijn goederen weg en trok als pelgrim naar Rome. 
In verschillende Italiaanse steden verzorgde hij zieken, vooral pestlijders. 
Sommigen genas hij door het kruisteken over hen te maken. Toen hij echter zelf besmet raakte, werd hij verbannen uit de stad en trok hij zich terug in de woeste natuur om er te sterven.
Terwijl hij ziek was, kwam een hond hem dagelijks een brood brengen en werden zijn wonden verzorgd door een engel. 
Het brood en het aanwezige bronwater zorgden ervoor dat hij op krachten kon komen, en uiteindelijk dan ook zou genezen. 

Na vele jaren, toen hij terug wat ‘in form’ was,  keerde Rochus terug naar Montpellier, waar ondertussen een oorlog woedde. De ‘indringer’ werd niet herkend, en werd als spion gevangen gezet. 
In de gevangenis stierf hij op 16 augustus 1327.
Het was natuurlijk dan te laat, maar pas op dat ogenblik werd hij herkend door zijn opvallende moedervlek.

De 'Legenda Aurea' vertelt dat Rochus enkele dagen voor zijn dood in zijn kerker gewekt werd door een verblindend licht. Een glanzende engel sprak hem moed in, en bracht hem het bericht dat hij voortaan de patroon zou zijn van de pestlijders.

Vanaf de 15e eeuw wordt hij dan ook vereerd als patroonheilige van de pestlijders, en genoot hij grote bewondering onder het volk. Die verering kwam ook in onze streken terecht, voornamelijk via de bedevaarten die langs de handelsroutes naar Italië gingen, en die dus ook langs onze streken passeerden.

In heel Europa zijn daardoor ontelbare Sint Rochuskapelletjes te vinden, al dan niet met de aanwezigheid van een bedevaartsplaats. 

De verering was belangrijk voor de bevolking toen, gezien de pest gedurende meer dan vier eeuwen Europa teisterde en een belangrijke doodsoorzaak was, die de mensen angst inboezemde. 
Men moest dus ergens een houvast hebben tegen die angsten, en dat werd dan de H. Rochus.

Ook Aalst ontsnapte uiteraard niet aan deze vreselijke ziekte.
Over de geschiedenis van de pest in Aalst is HIER meer te lezen. 

De ‘H.’ voor de naam Rochus liet nog even op zich wachten. Hij werd reeds aanbeden toen hij nog niet officieel heilig was verklaard, maar nadat dit al zo’n twee eeuwen aan de gang was, was het uiteindelijk paus Gregorius XIV die hem heeft toegevoegd aan de officiële lijst van martelaren en heiligen die worden erkend door de Rooms Katholieke kerk. 

Dat hij van meerdere markten thuis was, bewijst zijn lange lijst van ‘mandaten’. 
Mocht hij een hedendaags politieker zijn, en betaald worden voor al zijn diensten, men zou er schande over spreken. 

Rochus was immers is niet enkel de beschermheilige van de pestlijders, neen, hij wordt ook aanroepen voor hulp tegen puisten, schurft, voetpijn, zweren en andere besmettelijke ziektes van mens en dier, zoals ook hondsdolheid en veepest. 

In Frankrijk zegende de priester op de feestdag van Rochus, 16 augustus, trouwens ook de door de boeren meegebrachte kruiden.
Die werden na de zegening door het veevoeder gemengd in de hoop daarmee de beesten te kunnen vrijwaren voor besmettelijke ziektes. 

Is het lijstje nu compleet? 

Neen hoor … Rochus is ook nog patroon van de gevangenen, de zieken, de ziekenhuizen, de gasthuizen, de hospitalen, de artsen, de chirurgen, de apothekers en de doodgravers, en het gaat nog verder. 
Hij houdt het ook niet enkel op de hulpverleners en slachtoffers van ziektes, neen, hij wordt ook aanbeden door de kunsthandelaars, de boeren, de  hoveniers, de hopbrouwers, de bezembinders, de stratenmakers, de schrijnwerkers en de vuurwerkmakers, en tenslotte ook nog van de zeevaarders en de wagenmakers. 
In Duitsland worden daar trouwens ook nog 'de wijnbouwers' aan toegevoegd. 

Rochus wordt in bijna alle kunstwerken en afbeeldingen afgebeeld als een pelgrim, met een staf en met kalebas in de hand, een pelgrimsmantel en een hoed en daarop de typische bedevaartsschelp. 
De schelp werd op sommige afbeeldingen ook wel eens vervangen door sleutels, die er op wijzen dat het gaat over een pelgrim die op weg was naar Rome. 
Dat het over Rochus gaat is steeds heel snel duidelijk aangezien hij zijn kleed optrekt en naar een pestbuil op zijn bovenbeen wijst.
 

Meestal heeft hij ook een hond bij zich, die brood in de bek draagt of zijn wond likt en soms is er ook een engel bij die hem verzorgt. 
Soms vergezelt een pestlijder hem of wordt hij afgebeeld terwijl hij een pestlijder verzorgt.

Dat een heilige wordt afgebeeld als zieke, of met een zichtbare handicap, is erg ongebruikelijk. 
Het is echter net daardoor dat hij heel wat succes kende.  Door het moedig tonen van zijn wonde riep hij immers verbondenheid op bij de andere pestlijders of mensen met een andere besmettelijke ziekte.
'Lead by example' zou men tegenwoordig zeggen. 
Op die manier verwees hij ook naar het lijden van Jezus Christus, die zijn lot ook moedig had gedragen en wou via dit voorbeeld aan mensen hoop op genezing geven, een lichtpuntje in de duisternis zijn. 

In Aalst, net zoals in de meeste altaarstukken van Rubens, gebeurt het allemaal ‘in de hoogte’, met een klassieke indeling in boven- en ondervak, zoals duidelijk te zien op deze afbeelding.


Rubens' schilderijen voor Aalst werden omstreeks 1623-1626 uitgevoerd en werden geplaatst in een portiekaltaar van onbeschilderde eik met bovenaan de beelden van vier andere pestheiligen. 

St.-Rochus is afgebeeld als pelgrim, gekleed met een paarse schoudermantel.
Hij knielt voor de Zaligmaker die hem de pestlijders toewijst. 


Links is een engel in geel gewaad afgebeeld. Deze draagt een tafeltje met het opschrift: Eris in Peste Patronus (U zult de Patroon zijn van de Pestlijders), waaruit klaar blijkt dat de benaming van het schilderij De Voorspraak van St.-Rochus eigenlijk onjuist is en zou moeten vervangen worden door De Zending of De Roeping.


Een trap leidt naar deze hemelse tribune, die wordt afgesloten door een zware kroonlijst. Daaronder liggen, uitgestrekt op een met stro bedekte vloer, drie pestlijders, die halfnaakt en smekend opkijken naar hun beschermeilige. 
Zij worden links en rechts door twee helpers bijgestaan. Zowel hun gelaat als hun uitgestrekte handen vertolken hun wanhoop en hun nood aan vertrouwen. 


Naast het grote doek met 'De H. Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders' bevat het altaar nog drie schilderijen: twee predellastukken met taferelen uit het leven van de heilige en een bekroning met 'De H. Maagd met het Kind'. 

Op het linkse paneel is de pelgrim te zien terwijl hij met ontbloot been tegen een boom zit, en zijn dagelijkse brood ontvangt van de hond.


Dit werk is niet volledig gemaakt door Rubens, maar het ontwerp is wel van hem. Het werd gemaakt door zijn atelier, en de meester had er zeker zelf de laatste hand (of penseelstreek) in.

Op het rechtse paneel is de stervende heilige uitgebeeld, die wordt getroost door een engel. Hij ligt op dat ogenblik in de kerker met twee halfnaakte celgenoten. 
Ook dit werk is van het atelier van Rubens, en werd door hem zelf afgewerkt.

Boven het altaarstuk vinden we een ‘Madonna met kind Jezus’.
Dit werk heeft echter geen link met het altaarstuk.

Rechts van het altaar bevindt zich in een barokken niskast het sint Rochusschrijn. Dit schrijn uit het midden van de 17e eenw is voorzien van een mooi zilverbeslag dat in 1727 door H.F. Willick uit Aalst werd vervaardigd. 

Het grote schilderij en de predellastukken werden in 1794 door de Fransen weggevoerd naar het Musée Central te Parijs, maar werden in 1815 teruggegeven. In juni 1816 werden de drie schilderijen in de kerk teruggeplaatst, wat een zekere Karel Broeckaert (Aalsters schrijver-dichter) inspireerde tot een gelegenheidsgedicht, ‘Wederkomst van het ontstolen tafereel’.
Een zekere Terbard maakte in dat jaar ook een kopie op kleiner formaat, dat wordt bewaard in het kasteel van Gaasbeek..

Veke ‘Oilsjteneers en Oilsjteneskes ’ hebben wel eens het verhaal gehoord dat er ooit een rijke Amerikaan zou geweest zijn die de Rubens uit de oude kerk wou kopen, en als compensatie de afwerking van de kerk zou betalen. 
De kerkfabriek van de St.Martinuskerk zou zich al akkoord verklaard hebben en het meesterwerk willen verkopen
Het kwam zelfs  zo ver dat het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen dringend om verklaringen vroeg.

Mijnheren, 
volgens in omloop zijnde geruchten zou de fabriek der St Martenskerk uwer stad, het inzicht hebben eee haar toebehoordende schilderij van Rubens te verkoopen. 
Ik verzoek U het kerkbestuur uit te noodigen daarover onmiddellijk uitleggingen te verschaffen en zijne aandacht in te roepen …
de gouverneur

Hoewel de blijkbaar op til zijnde verkoop vaak werd afgedaan als een fabeltje, was er blijkbaar toch wel iets van aan. 

Rond 1900 zijn er namelijk door minstens 2 architecten (oa de stadarchitect Goethals) ontwerpen gemaakt voor de afwerking van de kerk, met inbegrip van de toren.  
In 1903 is daaromtrent trouwens een brief opgedoken die de ganse historie zou staven.
Soit, het schilderij werd dan toch blijkbaar niet verkocht, en bleef hangen waar het hing.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd, onder dreiging van bombardering van de kerk en terwijl vijandelijke troepen reeds door de stad marcheerden, het doek weggeborgen. 
Onder het initiatief van Petrus Franciscus Callebaut, apotheker en zelf talentvol schilder, maar ook toenmalig voorzitter van het Aalstersche Kunstkring, werd het schilderij van zijn raamwerk gehaald, opgerold en naar een veilig heenkomen gebracht. Hierdoor is het schilderij aan een fataal einde kunnen ontsnappen. De kerk kwam uiteindelijk gehavend uit de bombardement gedurende de slag om Aalst en na de wapenstilstand zouden Duitsers nog naar het schilderij gezocht, maar niet gevonden hebben.

In 1947 dreigde er opnieuw gevaar.  Talrijke schilderijen, waaronder dus ook deze Rubens, dreigden te prooi te gaan aan een enorme brand die woedde in de kerk. 
Onmiddellijk na het ontdekken van de brand werden orders gegeven om de schilderijen toch trachten te redden. Met een grote portie moed en een al even grote portie geluk konden 52 schilderijen van verschillende meesters toch gered worden van de ondergang.
Na de ‘redding’ van het schilderij kwam er een deel van het dak naar beneden en het gebeeldhouwde altaar ter ere van St Rochus wel beschadigd.  ‘
Vijf minuten ‘chance’’ dus … letterlijk …

Over de brand in de St Martinuskerk is HIER meer te lezen.

Hoewel nog in goede staat, was het doek toe aan een drastische restauratie, waarbij onder meer een nieuw doek moest worden aangelegd. Deze restauratie werd na de oorlog met succes uitgevoerd.

Naar aanleiding van een kunstroof in juli 2013, waarbij dieven aan de haal gingen met een tiental kunstwerken (waaronder ook een James Ensor) uit een Brussels museum, maakte de krant Het Laatste Nieuws zich de bedenking dat dit eventueel ook wel eens in Aalst zou kunnen gebeuren. Het meest waardevolle schilderij hangt immers niet in een museum maar in de (minder veilige?) Sint-Martinuskerk. Deze gedachte werd echter onmiddellijk tegengesproken.

'De Heilige Rochus door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders.', waarvan de waarde onschatbaar is (een vergelijkbaar schilderij van Rubens 'Kindermoord in Bethlehem' bracht in 2002 bij Sotheby's 59 miljoen euro op) zou volgends ‘de bevoegde instanties’ in elk geval heel goed beveiligd zijn. Hoe dat precies zit, willen ze bij de kerkfabriek natuurlijk niet aan de neus van de nieuwsgierige journalisten hangen, maar één ding blijkt zeker: wie de Rubens ook nog maar aanraakt, geraakt volgens hen de kerk niet meer buiten.

Na al deze jaren hangt de Rubens nog steeds netjes op zijn plaats ... in 'ons Oilsjt' ...

Het Agentschap Onroerend Erfgoed heeft in 2019 twee onderzoekspremies toegekend aan de stad Aalst om een vooronderzoek te laten uitvoeren door het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK). 
“De subsidie dient voor het vooronderzoek, dat noodzakelijk is om in te schatten wat de toestand van de werken is, om zo een restauratievoorstel te kunnen uitwerken”, laat schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire weten. “Aan de hand van dat vooronderzoek worden de noodzaak en de prijs van de restauratie bepaald.”

De schilderijen in het altaarstuk van de Heilige Rochus werden door de Vlaamse overheid erkend als topstuk. De totale subsidie bedraagt 30.228 euro, tachtig procent van het volledige bedrag. “De Rubens wordt dus nog niet onmiddellijk gerestaureerd, maar begin 2020 werd wel gestart met de restauratie van de schilderijen op paneel die zich in het hoogkoor van de kerk bevinden. 
 

Bronnen

kbr.be
lecavzw.be
dbnl.org
heiligen.net
De Gazet van Aalst 3/5/1947
vriendenbegijnhof.be
S.A.A. briefwisseling 1902
aalst.be
aalst.n-va.be 8/5/2019
vlaamseprimitieven.vlaamsekunstcollectie.be/nl/collectie/legende-van-de-heilige-rochus
vlaamsemeestersinsitu.be

zaterdag 14 november 2020

Cindy Nelson (Gonda / Cindy / Jocy /Laura D.)

We kennen ze ondertussen als Cindy Nelson, maar de dame in kwestie werd op 26 februari 1957 in Aalst geboren als Gonda De Brucker.  
Ze trad op onder de achtereenvolgende namen Gonda, Cindy, Jocy, Laura D. en, sinds 1982 onder de naam Cindy Nelson.

Ze is getrouwd met Romain De Smet (de Meng), die eerst gitarist was bij ‘The Mings’ en later bij ‘Sandy and the Voodoos’. Later werd hij componist en producer.
Ook Romain is een Aalstenaar en gezien Cindy van Nieuwerkerken afkomstig is, blijft het een gezellig ‘Oilsjters’ onderonsje.

Gonda nam, samen met haar vriendin Gonda Peerlinck, op zeer jonge leeftijd deel aan zangwedstrijden. Gezien ze dezelfde naam hadden, was de keuze snel gemaakt en de groepsnaam werd dus De Gonda's. Zangwedstrijden werden toen onder meer gehouden in de Marcelinoclub.

De twee Gonda’s wonnen verschillende van die wedstrijden, niet in het minste door hun fantastische vertolkingen van het onvergetelijke ‘Mammy Blue’.

Toen het duo uit mekaar ging, bleef 'onze Gonda' zingen en zo kwam het dat ze tijdens een schoolfeest op haar school, waar ze ook enkele liedjes ten gehore bracht, ontdekt werd door een zekere Octaaf Boone, een bekend orkestleider uit Aalst. 
Voor ze het goed en wel besefte werd Gonda zangeres bij het orkest ‘The Actif Club’. 

De naam Gonda werd niet spectaculair genoeg bevonden en de artiestennaam werd Cindy
Bij dit orkest was ze zeker op haar plaats. The Actif club was toen één van de beste dans- en showorkesten uit de streek, en mensen met jarenlange ervaring in de muziekwereld ontfermden zich over dit jonge talent. 

Langzaam aan kwam de naam Cindy in de belangstelling en het bleef daarbij niet bij Nieuwerkerken of Aalst. 

Eén van de negen orkestleden was Romain De Smet en... hij was ook full time muziekproducer
Er volgde dan ook snel een plaatje en reeds op haar vijftiende had ze een eerste grote hit te pakken met 'Scoubie-doubie-dam dam'.


De hitparade was op dat moment nog wat hoog gegrepen maar een eerste televisie-optreden in het programma Singe Sange Jo was wel een feit. 
Het was Robert Schröder die het origineel van dit lied componeerde in 1970, en samen met zijn band The Attraction met veel succes vertolkte.
De originele (Zuidafrikaanse) titel van het lied was Scooby Dooby Dum Dum Day en het behaalde de 4de plaats in de LM Hit Parade. 

Het singletje werd al snel opgevolgd door 'Hasta La Vista Manana', waarmee ze de tweede plaats haalde in de Vlaamse Top 10.


Het lied kwam op een goed moment uit. Radio Atlantis was toen in de ether en het plaatje viel goed in de smaak van de dj’s, zodat men het enorm veel draaide. Gezien heel veel mensen toen op dit kanaal afstemden, en ook de BRT pro-Cindy was, was het logisch dat het nummer een groot succes werd. 

De fanmail was navenant … de brieven kwamen vooral van tieners, en er zaten natuurlijk wel enkele liefdesbrieven en huwelijksaanzoeken tussen. 
Alle brieven, van de eerste tot de laatste, werden beantwoord.

In 1974 maakte ze even een zijsprongetje en kende veel succes in Duitsland met 'Morgen ist vielleicht zu spät’. Dat werd uitgebracht onder de naam Cindy Cinderella.

In dat jaar trad ze samen met de sukseszanger Freddy Breck op en dat vond onze Aalsterse schone natuurlijk reuze.
Wel vond ze het jammer dat ze steeds als ‘opwarmertje’ moest fungeren en dat de meeste mensen dus zeker niet voor haar kwamen.
Dat veranderde dan ook later dat jaar. Voortaan zou ze optreden met haar eigen formatie van 6 muzikanten. 

Er volgden nog 11 hits in Vlaanderen en ze haalde topnoteringen in de Vlaamse top 10.

Met het nummer 'Ik ben zo verliefd' stond ze in 1974 gedurende 7 weken op de 1e plaats.


'Een avontuurtje' hield het  een klein jaartje later twee weken vol op de nummer 1.


'Sweetheart my darling' stond maar liefst tien weken op de eerste plaats.


Het franstalige (de titel althans)  'A la bonne heure' vertoefde zeven weken op de gegeerde eerste plaats.


Verder kende ze nog veel succes met 'Alleen' (twee weken op de eerste plaats), 'Weet je nog wel' (zeven weken op de eerste plaats) en 'Het verloren paradijs'. 

Haar carrière liep als een trein en in Vlaanderen verwierf ze de naam 'Prinses van het Vlaamse lied'.

Aalst was fier natuurlijk, en zeker al omdat ze ook haar ‘roots’ niet vergat en ook bijvoorbeeld op de Sint Annafeesten en andere bijeenkomsten kwam optreden. 
Daarenboven trad ze wel eens op met ‘Irish Coffee’, de groep rond William Souffreau.

Vanaf 1976 begon de Vlaamse lied aan succes in te boeten en begon ze in het Engels te zingen. 
Ook de singles 999 Emergency en My guy, een cover van de grote hit van Mary Wells,  kenden succes en stonden elk gedurende acht weken in de BRT Top 30. 
Hier de beide liedjes.


Onder de naam Jocy nam ze, samen met John Terra, het duet 'Baby I love you' op.
In 1976 stapt John bij Klüger op. De overgang van Studio Madeleine naar de nieuwe Studio Morgan had John slecht verteerd. In de nieuwe studio werd hij te vaak geconfronteerd met kinderziektes, een nieuwe studio eigen. Dat stoorde hem als perfectionist in zijn manier van werken. John stapt over naar Philips en komt bij hun producer Romain De Smet terecht, die van BASF was overgekomen en in de tijd samenwerkte met zangeres Cindy, met wie hij enkele niet onaardige singles opneemt in de studio's van Sylvain Tack …  en het nieuwe gelegenheidsduo werd geboren.


In de ‘Joepie’ van 16/7/1979 wordt beklemtoond, dat ze enkel op het podium een paar vormen. Volgens John wordt er maar al te vaak verondersteld dat als een jongen en een meisje samen zingen, er altijd sprake is van een liefdespaar. Hijzelf voelde zich nog te jong om zich te binden, en de grote hoeveelheid werk (hij had toen ook de leiding over een boetiek) stond wat in de weg van een serieuze relatie. Ook Gonda was alleen toen, maar tot een koppel kwam het dus niet. 

Ze vertrok voor een aantal maanden naar Engeland om bij een van de BBC-orkesten te zingen. 

Samen met Liliane Saint-Pierre zong ze in 1980 het kerkspektakel 'Jezus', en 1981 nam ze deel aan de preselecties van het Eurovisiesongfestival. In het programma Eurosong werd ze jammer genoeg uitgeschakeld. Het was Emily Starr die ons dat jaar zou mogen vertegenwoordigen met het liedje 'Samson'. Ze werd 13e met 40 punten.

Hetzelfde jaar bracht Cindy ‘the lion sleeps tonight’ uit, wat in 1961 al een grote hit was geweest voor The Tokens.


In het voorjaar van 1982 had ze met 'Young and in love' opnieuw een hitje en stond 9 weken in de BRT Top 30.

Dat jaar trok ze naar de Verenigde Staten waar ze opleiding genoot aan het Berklee College of Music en ze ging er onder de naam Cindy Nelson zingen in de voorprogramma's van grote Las Vegas-shows. 

Bij haar terugkeer behield ze haar nieuwe artiestennaam en scoorde nog kleine hitjes met Move me (1982), Chemistry (1983) en How sweet it is (1984). 

In 1983 nam ze als lid van de Belgische ploeg deel aan de Knokke-Cup en behaalde er de tweede plaats.

Bij de heropbloei van het Vlaamse lied in 1989 nam ze opnieuw enkele Vlaamse platen op maar behaalde er weinig succes mee. 
In het begin van de jaren 1990 sprong ze op de kar van de house- en acidhype van dat ogenblik en ze had onder de naam Laura D. enkele hits met 'Be Alright' en 'Please don't go'




Ondertussen zorgde ze ook voor de begintune van Windkracht 10
Deze reeks speelde zich af in het 40e Smaldeel Heli van de Belgische Luchtmacht op de Basis Koksijde (B Koks). Geniet nog even mee van ‘Always a tiger’.


Tussen 1996 en 1999 vertoefde ze in India

Bij haar terugkeer nam Cindy Nelson nog één plaatje op, en had een rolletje als Nachtclubzangeres in Flikken, waar ze mocht samen draaien met onder andere Veerle Baetens en Stefaan De Gand. 

Sindsdien treedt ze enkel nog op met de Cindy Nelson Show Band, bijgestaan door het vijfkoppig orkest van Ramon Smith (haar echtgenoot), in België, Nederland, Frankrijk en Duitsland.
Ramon Smith is eigenlijk het alias van Romain De Smet, Aalsters muzikant, componist en producer.


Bronnen

vlaamsewonderjaren.be/cindy-1957/
showbizzweb.nl
vlaamsevinyl.be/artiest/228/cindy.html
De Voorpost 25/1/1974
imdb.com
Voor Allen 12/5/1973
ultratop.be
peoplepill.com
Joepie 16/7/1979
Cindy – Scoubie-doubie-dam dam : own movie from own single
Cindy – Hasta la vista manana, via Youtube
Cindy – Ik ben zo verliefd, via Youtube
Cindy – Een avontuurtje, via Youtube
Cindy – Sweetheart my darling, via Youtube
Cindy – A la bonne heure, via Youtube
Cindy – Het verloren paradijs, via Youtube
Cindy – My guy, via Youtube
Jocy – Baby I love you, via Youtube
Cindy – The Lion sleeps tonight, via Youtube
Cindy – Young and in love, via Youtube
Cindy Nelson – How sweet it is, via Youtube
Laura D – Be Alright, via Youtube
Laura D – Please don’t go, via Youtube

woensdag 11 november 2020

11 November : Zwarte Piet

In DIT ARTIKEL ging het voornamelijk over de Heilige Martinus, in Aalst beter gekend als ‘Sintje Metten’. 
Maar, zoals iedereen wel weet, werken Sint Maarten (en Sint Niklaas) niet alleen. 
Neen, zij worden steeds trouw vergezeld door een knecht, Zwarte Piet, die de zak met cadeautjes draagt en door de schoorstenen kan kruipen om de pakjes in de schoenen van de kinderen te stoppen. 


De laatste jaren heerst er heel wat commotie over deze laatste, vooral om zijn ‘getaande huid’.
Wat voor de ene een volkse traditie is die nooit mag verdwijnen, is volgens de ander een uiting van puur racisme. 
Er zijn al heel wat debatten gevoerd, er zijn al processen uitgeschreven, er werd al gevochten en vandalisme en verwijten zijn schering en inslag. 

Maar wie is nu eigenlijk die man waarover zo veel te doen is? Was hij echt een zwarte?
Of is de theorie van roet toch de juiste?
Is er echt sprake van racisme, of berust het allemaal op een misverstand?

Daar waar men bij de aanklacht van ‘racisme’ teruggrijpt naar de kolonisatie (en dus de uitbuiting van de zwarte bevolking) is het zo dat het verhaal van Zwarte Piet veel verder terug gaat in de tijd. 
De origine ligt immers bij het voor-Christelijk Keltisch en Germaans geloof, want de Sint startte zijn carrière namelijk als de Germaanse God Wodan.

Wodan, met lange witte baard en rode mantel reed, zwaaiend met zijn speer, door de lucht op zijn witte schimmel, Sleipnir genaamd. Hij was de aanvoerder van de Wilde Jacht en was altijd vergezeld door twee zwarte (!) raven, Huginn en Muninn. De raven luisterden, net als Zwarte Piet later, ook aan de schoorstenen om Wodan over de goede en slechte daden van de stervelingen te vertellen.

Tijdens latere midwinterrituelen speelden mensen met een zwart gemaakt gezicht, een verwijzing naar de raven, een grote rol.

Die beeltenis is overgenomen door Sint-Maarten, die ook al een krijger was, want hij verdiende de kost als Romeins legioensoldaat.
Martinus bezat vrijwel dezelfde attributen als zijn voorganger: een witte schimmel, een rode mantel en een zwaard ter vervanging van de speer. In de hoedanigheid van Sint Maarten rijdt ook hij door de lucht en over de daken. 
Later wordt hij op sommige plaatsen verdrongen door Sinterklaas, die er enkele andere Wodan-attributen bijneemt: de ring (Draupnir) en het boek waarin alles opgeschreven staat (het Runenboek van Wodan).

De verhalen van Sinterklaas en Sint Maarten vermengen zich en dus gaan beiden ook mekaars kenmerken overnemen. Sommige streken blijven Sint Niklaas vereren, anderen houden het bij Sint Maarten.
Beide heren zijn echter wel altijd vergezeld van een Zwarte Piet. 

Oorspronkelijk was dit geen knecht, zoals men tegenwoordig laat uitschijnen, maar wel een tegenhanger van de hemelgod, namelijk een onderaardse geest, een ‘nikker’ of ‘nekker’. 

Pas op! Een ‘nikker’ of ‘nekker’ is dus géén neger, zoals de tegenstanders het graag laat uitschijnen. 
Na een beetje opzoekingswerk blijkt dat het woord komt van de préindogermaanse stam *n-k-, waar ook bijvoorbeeld ons woord nacht (= donker) van is afgeleid, en de benaming was van een plaag- of sargeest, een donker figuur dat steeds via het water uit de onderwereld naar boven kwam. Denk bijvoorbeeld ook aan de plaatsnaam Nekkerspoel … een vijver waarin een nekker huist. 

Het onderaardse werd toen geregeerd door de godin Helle, naar wie ook de latere christelijke hel is genoemd.
Ook zij was zwart en werd wel eens omschreven als ‘de Zwarte Lieve-Vrouw’. 


Onderaardse geesten werden bij de Kelten trouwens altijd bruin of bruinzwart gekleurd.

Wie braaf was werd beloond door de hemelgeest, wie stout was kreeg een vermaning van de onderaardse geest, en binnen de oude mythologie wou dit zeggen : ofwel rechtstreeks naar het Walhalla in de hemel gaan, ofwel onder de aarde naar Helle vertrekken om herboren te worden en zo een tweede kans te krijgen.

Het zwart heeft dus duidelijk niets met het woord ‘nigger’ of ‘neger’ te maken, en al evenmin met roet of schoorstenen. 

We zouden misschien wel ergens een compromis kunnen sluiten. 
We kunnen misschien terug keren naar de ‘originele versie’ en van Piet opnieuw een Nekker maken. Om te vermijden dat men hem niet opnieuw kan verwarren met nigger/neger, zouden we hem bijvoorbeeld zelfs een volledig nieuwe naam kunnen geven. 
Die bijvoorbeeld van een andere Keltische watergeest die overleeft in de folklore van de dorpen langs de Schelde, de Dender en de Zenne, … ja hoor, het gaat hier over Kludde, in Aalst beter gekend als ‘Kleddemèvel’
Over Kleddemèvel is HIER trouwens meer te lezen. 

En als we dan toch bezig zijn met veranderen, zouden we dan ook niet het kaartspel ‘Zwarte Pieten’ laten verbieden?
Want dat is nu eens wél een duidelijke verwijzing naar de kolonisatie. Wie in het spel met de Zwarte Piet blijft zitten, is immers de grote verliezer … en is dat niet wat er tijdens de kolonisatie gebeurde: de blanken gingen met alle goede kaarten/grondstoffen lopen en de lokale bevolking werd letterlijk en figuurlijk de Zwarte Piet/verliezer.

Er bestaan verschillende verhalen over het ontstaan van Piet

- Gezien de Zwarte Piet zijn oorsprong dus eigenlijk zou vinden in een overwonnen duivel, en er in het toenmalige Europa weinig verschil bestond tussen de duivel en een Moor, dankt Zwarte Piet zijn donkere uiterlijk wellicht ook hieraan. 

- Sinterklaas zou op een slavenmarkt in zijn thuisland Myra ooit een Ethiopisch jongetje met de naam Piter hebben vrijgekocht. Deze jongen besloot Sinterklaas uit dankbaarheid voorgoed te dienen. 
Later in de geschiedenis werd dit aangepast naar 'een knecht' en ging hij gekleed als Moorse jongen. We waren toen één land met Spanje en kenden de Moren (Morisco’s, Moslims) voornamelijk als onderdrukte groep. Het is hier dus dat  Zwarte Piet dus een bruine Arabier wordt. 

- Tijdens de 17de en 18de eeuw vond de Europese adel het trouwens heel sjiek om een Moorse knecht of page in dienst te hebben, wat niet altijd met een negatieve bijklank hoefde te zijn. Een knecht was immers een ‘werknemer’. 

- Een vierde versie is dat Zwarte Piet oorspronkelijk een blanke helper was die zwart is geworden door het roet in de schoorstenen, waar hij doorheen kroop om cadeautjes in de schoenen van kinderen te leggen. Dit is dan ook de versie die de tegenstanders van de zwarte kleur het liefst zouden ingeburgerd zien. Niet volledig zwart maar eventueel met enkele roetvegen door het door de schouw te kruipen.

Dat idee lijkt nog zo slecht niet want kleine Italiaanse jongetjes deden lange tijd in het oude Europa dienst als schoorsteenvegers. Ze kropen voor hun werk door de rookkanalen, wat door hun gestalte geen moeilijke opdracht was. Ze hadden een roe bij zich om de schoorsteen schoon te maken en een zak om al dat roet in te verzamelen.

In Duitsland heeft Sinterklaas tegenwoordig nog steeds slechts één blanke knecht, Knecht Ruprecht genaamd. En ook Frankrijk kent één blanke helper : Le Père Fouettard
In België zijn er in 1800 ook afbeeldingen gemaakt van een blanke helper van de sint, 'Knecht Jan', dus ook hier is die niet altijd zwart geweest.

Volgens de overlevering in Oostenrijk is het de duivel zelf die de helper is van Sinterklaas. In zijn leven zou Sinterklaas namelijk de duivel hebben overwonnen en zou hem hierna tot slaaf hebben gebombardeerd. Hierdoor is het zo dat het duivelse figuur Krampus is, die daar Sinterklaas moet dienen.
Hier een foto van Sint Niklaas te Wenen, samen met zijn knecht Krampus, die er met zijn duivelshoornen en ketting indrukwekkend vervaarlijk uitzag.


Ook in Tjechië wordt de Sint nog steeds gekoppeld aan knechten die verkleed zijn als duivels of kwelgeesten.

De figuur van Zwarte Piet, zoals wij die tegenwoordig kennen, kwam voor het eerst voor in het prentenboek ‘Sint Nikolaas en zijn knecht’ van Jan Schenkman uit 1850.
In de eerste druk van het prentenboek draagt de donkere bediende een wit pak met rode biezen en geen hoofddeksel.

De helper van de Sint heeft toen ook nog geen naam. Hij wordt omschreven als ‘Moor’, ‘Knecht’ of ‘Pieter m’n knecht’.  Op dat ogenblik heeft hij trouwens ook nog geen zak of roe. 
Vanaf de volgende uitgave is Zwarte Piet in een felgekleurd pagepakje afgebeeld. Aan koninklijke hoven droegen de dienaren ook zulke kleding en dit werd dan ook meteen de basis om ook Zwarte Piet in zulke kleding te hullen.
Het is ook in dit boek dat voor het eerst verwezen wordt naar Spanje als herkomstland van de boot. 

Zwarte Piet is in de afgelopen jaren jammer genoeg steeds verder uitgegroeid tot één van de meest besproken figuren van de Nederlandse en de Belgische cultuur. De tegenstanders wijzen op de stereotype kenmerken van zijn personage, terwijl de voorstanders menen dat de onschuldige helper van de Goedheiligman is verankerd in onze cultuur en tradities en er niet zomaar uit verwijderd kan worden. 
Vooral voor deze laatste groep is het echt wel belangrijk om de héle geschiedenis van Sints helper in het oog te houden. Zo was de assistent van Sinterklaas in 1800 bijvoorbeeld nog een witte man met de naam "Jan de Knecht". 

De eerste decennia van de twintigste eeuw gaat het met Piet alle kanten op. Soms draagt hij een tulband of een 'fez', net als een oude krijger. 
Gezien het ook steeds drukker wordt, neemt de Sint ook andere mensen mee op de stoomboot: Romeinse soldaten, edelen en handelslieden. En er komen steeds meer Pieten en helpers bij. 

De Zwarte Pieten kregen meer en meer het stereotype uiterlijk zoals mensen toen dachten dat Afrikanen eruit zagen, en tot de tweede helft van de twintigste eeuw was de donkere helper van Sinterklaas, in overeenstemming met koloniale tradities, ook niet erg snugger.

Toen er in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer bewoners uit de voormalige koloniën naar Nederland immigreerden, en de mensen een beter beeld kregen van ‘de zwarte’, kreeg Zwarte Piet een meer ontwikkeld karakter. Sinterklaas werd de verstrooide goedheiligman en Zwarte Piet werd zijn uitbundige helper. 
De zak en de roe werden definitief afgeschaft in de jaren ‘60 en de helper kreeg ook een andere functie toebedeeld. Hij was nu geen boeman meer maar een kindervriend.  De mensen gingen hun kinderen in die jaren ook anders opvoeden, minder streng, lijfstraffen waren uit den boze, en Sinterklaas en zijn knecht veranderden dus mee.

Tot in de jaren’ 90 veranderen gedrag en uiterlijk langzaam aan.
Zoals reeds eerder beschreven is de originele Zwarte Piet eigenlijk een voortzetting van een veel ouder gebruik waarbij mensen met een zwart gezicht een rol speelden in de Midwinterrituelen, en later spelen zwartgemaakte gezichten en maskers ook een rol bij de helpers van Sint Nicolaas, Nikolo in Oostenrijk, Niklaus in Duitsland en Samichlaus in Zwitserland. Ook op de avond van Sint Maarten doen mannen met zwartgemaakte gezichten de ronde in processie door Wörgl en het Lage Inn Dal in Tirol.

De dikke lippen verdwenen doorheen de jaren, het kroeshaar werd krulhaar en de grote gouden oorringen gingen uit. Het ietwat ‘domme’ gedrag van Piet verdween, en er kwamen verschillende 'manager-Pieten' bij zoals Hoofdpiet, Wegwijspiet en Muziekpiet. In de jaren die erop volgen, kwamen ook de eerste gekleurde, gestreepte en witte Pieten in the picture.

Ondanks deze verbeterde status blijft Zwarte Piet de laatste jaren steeds vaker onderwerp van protest door het vermeende racistische karakter. Er wordt door tegenstanders vaak verwezen naar ‘blackface’ die in de geschiedenisboeken op een heel donkere pagina staat.

Als we ‘blackface’ erbij halen, is het echter belangrijk om te vermelden dat de meeste Belgen en Nederlanders zelfs geen idee hebben wat deze term eigenlijk inhoudt. Daarom deze uitleg. 

Het zwart opmaken van een gezicht tijdens theatervoorstellingen ten tijde van de slavernij in de Verenigde Staten werd gebruikt om een karikatuur van een Afro-Amerikaanse plantageslaaf op te voeren, en er eens goed mee te spotten.

De als zwarten vermomde acteurs leken een beetje omgekeerde panda’s: ze hadden witte omrandingen aan de ogen, aapachtige dikke lippen, en ze zongen heel karikaturaal. Hun kledij varieerde van glinsterende showpakken tot iets wat leek op het kostuum van een Spaanse edelman uit vroegere tijden.


Rond 1848 kende men zo in de VS de zogenaamde minstrel shows waarin artiesten aantraden met blackface. Het werd een nationale kunstvorm waarin hogere kunstvormen zoals opera gepopulariseerd werden voor een algemeen publiek.
Aan het begin van de 20e eeuw werd 'blackface' een eigen vorm, los van de minstrel show, totdat men er in de jaren ‘60 volledig mee ophield door de opkomst van burgerrechten in de VS. 
Het ‘vermaak’ was immers een belangrijke bron van de verspreiding van stereotypen in de VS zoals 'het zorgeloze zwartje op de plantage' of de 'donkere dandy'.

Om hun huid zwart te maken, gebruikten de acteurs gebrande kurk en later schmink of. Rond de mond bleef het wit om de lippen te benadrukken en het geheel een clownesk karakter te geven. Vaak droegen ze wollige pruiken, handschoenen, slipjassen en gerafelde kleren om de transformatie tot een plantageslaaf compleet te maken. 
De acteurs in blackface waren blank, omdat Afro-Amerikanen aanvankelijk niet op het toneel mochten optreden. Later zijn echter ook zwarte artiesten in blackface gaan optreden, en eigenlijk speelden ze dus een karikatuur van zichzelf.

Na de invoering van gelijke rechten en het mogen optreden van Afro-Amerikanen in theaters is het optreden in blackface in de Verenigde Staten en Engeland een heel delicaat onderwerp geworden.

Er wordt vooral aanstoot genomen aan tradities elders ter wereld waar zwart geschminkte personen in voor komen, en dat vanwege een gelijkenis met blackface: 
Zo bijvoorbeeld Driekoningen in Spanje, Hajji Firuz in Iran en Zwarte Piet in Nederland en België. 
Binnen België en (vooral) in Nederland is het dan ‘not done’ om Zwarte Piet met blackface te gaan vergelijken omwille van de andere geschiedenis.

Als we nu blackface echt gaan vergelijken met Zwarte Piet zien we inderdaad wat overeenkomsten, maar het valt op dat te veel mensen te weinig kennis hebben van de eigenlijke herkomst en het uiterlijk voor 1850 of deze historie zelfs ontkennen. Hun interpretatie van de figuur wordt daardoor natuurlijk wel (en ergens ook wel begrijpelijk) beinvloed door de gelijkenis met blackfacefiguren.
Men moet Zwarte Piet met zijn herkomst duidelijk leren onderscheiden van "Blackface", en dat is waar het schoentje soms wel eens wringt.

Het is wel zo dat de tijd waarin Zwarte Piet zijn uiterlijk kreeg in boekjes bijna volledig samenloopt met het gebruik van denigrerende of spottende beeldtaal voor mensen van Afrikaanse afkomst in strips, cartoons, spotprenten en dergelijke.
Het is de combinatie van zijn zwarte kroeshaar, zijn soms overdreven groot gemaakte rode lippen en de Creolen (oorringen) die een probleem blijken te zijn.

Tussen de twee wereldoorlogen verschenen er in Europa strips die zich afspeelden in de kolonies, met een karikaturale voorstelling van de autochtone kannibalen en “kroeskoppen”, die zich vaak in bomen ophielden. Na 1945 vond die portrettering zijn weg naar “Kuifje”, “Asterix en Obelix” en “Sjors en Sjimmie”. 

Ook Oki en Doki brachten ooit een bezoek aan de ‘nikkers’.


Het was kortom een aanval op alle media-fronten. Ook hoe de televisie omging met het Sinterklaasgebeuren werd zwaar op de korrel genomen.

Zwarte Piet aan het begin van de 20e eeuw was echter een heel ‘andere’ zwarte Zwarte Piet dan diegene die werd opgevoerd in de boekjes. Het was er eentje zonder de overdreven rode lippen, meestal zonder creolen en ook het haar was wel krullerig maar niet kroes. 
Ook in de maskerades door de tijd heen zijn deze kenmerken niet terug te vinden. 

De versie van de tegenstanders : "Zwarte Piet is en blijft een figuur die gebaseerd is op de stereotyperende weergave van zwarte mensen in de 19e eeuw. Zijn verschijning verwijst rechtstreeks naar de geschiedenis van het kolonialisme en slavernij. Ondanks de vele verhalen die er bestaan over de oorsprong van Zwarte Piet is dit de enige plausibele verklaring voor zijn huidige uiterlijk."

De ‘pijnlijke’, karikaturale, voorstelling die achteraf van gemaakt werd, verklaart wel waarom deze bepaalde groep mensen Zwarte Piet aanstootgevend vindt en een andere groep er niets slechts in ziet. Deze laatste groep ziet gewoon ‘een zwarte’, maar kent de gebruikte beeldtaal niet en weet niet welke betekenis daar eigenlijk aan vasthangt.

De versie van de voorstanders : “De manier waarop Zwarte Piet in de huidige tijd wordt gespeeld is gezien de eigenlijke oorsprong zeker te aanvaarden. Het betwiste zwart hoort bij een traditie en deze mag men niet te nauw onder de loep nemen. Oog hebben voor wat wel grensoverschrijdend zou kunnen zijn, is er bij professionele vertolkers voldoende, zodat eventueel aanstootgevende opmerkingen of gedragingen uit den boze zijn".

Men gaat dus zeker niets uitlokken of uitbuiten, al kan het kwestie van merchandise op sommige vlakken natuurlijk wel wat beter. Het veroordelen van de figuur Zwarte Piet op zijn uiterlijk, wat uiteindelijk toch niets te maken heeft met blackface, als racisme is misschien toch wat overdreven. 

Maar wat zijn nu de grootste bezwaren en verweermiddelen om zwarte Piet al dan niet te laten verder bestaan ? 

Het haar, de lippen en de oorringen worden aangehaald als tekenen van racisme, maar ook het zwarte gezicht, de roe en de zak, worden als verwerpelijke symbolen aangeduid, hoewel dit historisch incorrect moet worden genoemd. 

- het zwarte gezicht, wat hierboven al besproken is, is géén verwijzing naar blackface.

- de verwijzing naar het kolonialisme via de inhoud van zak, de lekkernijen, die verwijzen naar de uitbuiting, is ook gemakkelijk te weerleggen .… De handel in specerijen dateert immers al van lang voor het koloniale tijdperk  Er is zelfs in 1360 al een ‘claescoeck’ bekend waarvan geweten is dat die met specerijen gemaakt werd. Van een rechtstreekse oorsprong in het koloniale verleden kan men dus ook hier niet uitgaan, het is veel ouder.

- een ketting, die trouwens ondertussen geen deel meer uitmaakt van de huidige ‘outfit’ zou een symbool zijn van slavernij. Dat is natuurlijk een goed te begrijpen stelling, maar … onterecht. 
Het is namelijk zo dat de ketting symbool stond voor de onderwerping van het heidense aan het Heilige zoals de kerk dat graag wilde zien en dus ook al lang bestond. 

- een roe is ook al niet te bekijken als zuiver tuchtatrribuut om mee te slaan.  Oorspronkelijk stonden de berk en dus ook de twijgen van deze boom namelijk symbool voor vruchtbaarheid en nieuw leven. Tot in de eerste helft van de 20e eeuw was het in sommige streken binnen agrarische gemeenschappen gebruikelijk om zowel vrouwen en kinderen als het vee te slaan met berkentwijgen, zodat de levenssappen van de boom werden overgedragen.
Oorspronkelijk was de roe ook binnen de Sinterklaastraditie geen strafwerktuig. Het was een teken om aan te geven dat een kind het Sinterklaasfeest ontgroeid was en dus op weg was naar de volwassenheid.
Een kind dat een bepaalde leeftijd had bereikt, kreeg geen geschenken meer maar de roe. 
Op de beeltenis staat een kind afgebeeld dat juist de bewuste roe in ontvangst heeft genomen.
 

De betekenis van de roe als instrument om te straffen kwam op aan het eind van de 18e en het begin van de 19e eeuw, toen het opvoedingselement in de Sinterklaastraditie steeds meer centraal kwam te staan. Sinds halverwege de 20e eeuw is de roe weer helemaal naar de achtergrond verdwenen.

- Het immer vrolijke en amusante gedrag van Piet zou een voortvloeisel zijn uit de theatervoorstellingen van Blackface. Ook dit is echter niet waar. 
Er zijn oudere verklaringen dat het ondeugende gedrag van Zwarte Piet van een veel oudere datum stamt en eigenlijk te maken heeft met zijn heidense wortels.  
Gekke bekken trekken en grappig doen was een reactie op de soms erg dwingende houding van kerk en overheid. 

- In Nederland werd er soms een Surinaamse dialect gebruikt door de Pieten. Dit was natuurlijk ook een niet historische toevoeging, helemaal niet racistisch bedoeld, met als enige bedoeling de stem te verdraaien om zo onherkenbaar te zijn voor de lieve kindertjes.
In Aalst was het vaak al voldoende om ‘keurig nederlands’ te praten om de jonge Oilsjteneers en Oilsjteneskes op een dwaalspoor te brengen.

- Ook zien sommige mensen in Sint Nicolaas en Zwarte Piet de slavenmeester en zijn slaaf terug en er zijn er die volhouden dat dit vanuit de historie de enige manier is om de hiërarchie van dit duo te kunnen verklaren. 

Het is echter heel belangrijk dat men op de hoogte is dat ook deze rolverdeling al veel ouder is en te maken heeft met het feit dat het licht het donker moet overwinnen (men kan overigens het belang van het donker niet ontkennen, kwestie van vruchtbaarheid en nachtrust bijvoorbeeld. 

Het feit dat de kerk een christelijke heilige de baas wilde laten zijn over de van oorsprong heidense begeleider, die zij voor het gemak maar de duivel noemden, is een bewijs dat men niet echt van racisme kan spreken.
 
- Er worden vaak voorbeelden gegeven van schilderijen van vorstelijke personen of edelen met een slavenpage aan hun zijde. Ook rijke kooplieden werden soms op die manier afgebeeld. 
Sinterklaas behoort echter niet tot de adel, noch tot de bourgoisie, maar tot de geestelijkheid. 
En gezien geestelijken geen slavenpages hadden, werden deze dan ook niet toegevoegd ter verhoging van hun status zoals bij de vorige klassen wel het geval was. De ‘voorbeelden’ zijn dus eigenlijk totaal niet correct.

- Er zijn ook geen Sinterklaasverhalen of -gebruiken die naar de slavernij verwijzen .
De rol van de kerk in de slavernij is uiteraard niet altijd onbesproken geweest, en mag zeker niet verdwijnen in één of andere doofpot. Toch mag men niet overdrijven door hier steeds naar te willen wijzen en te willen linken aan de zwarte Piet. 
Ook de rol van de geestelijkheid in de seksschandalen van de kerk is niet te linken aan Sinterklaas omdat dit geen algemeen beeld mag worden, en enkel maar gaat over individuele voorvallen.

- Voorts vallen velen nog over het woord ‘knecht’. Dit zou immers een synomiem zijn voor een ’slaaf’, maar ... ook daar is eigenlijk geen sprake van. 
Vroeger had men ‘knechten’ en 'meiden' zoals men tegenwoordig "werknemers" heeft, niet meer en niet minder. 

- De kleding (de vrolijk gekleurde outfit) vormt niet echt een probleem omdat mensen in verschillende posities dergelijke kleding droegen. 

Wat wel bestaat, zijn enkele liedjes, waarvan de meeste niet meer gekend of gezongen worden, waartegen wel enig bezwaar kan worden gemaakt. 
Niet iets specifieks dat gelinkt moet worden aan Zwarte Piet, maar waarschijnlijk gewoon uit onwetendheid van de schrijver.
Wat vandaag wel nog gezongen wordt, en waartegen wel nog bezwaar is, is het lied met de zin “Want al ben ik zwart als roet, ik meen het wel goed”. 

Je kan je natuurlijk afvragen of dit verwijst naar een argwanende houding tegenover mensen van Afrikaanse (of anderszins donkere) afkomst (vergelijk wit als sneeuw) en niet gewoon naar het roet uit de traditie. Ook bij een garagist wordt gezegd dat hij een overall heeft zo zwart als roet. 
Wanneer de tekst op deze wijze juist verstaan wordt, kan ook dat dus geen probleem vormen.
Net als de ons overbekende ‘ni bang van zwarte man’ dus eigenlijk …

Zich verkleden als ‘zwarte man’ kan dus wel degelijk op wat tegenstand botsen. In Brussel kent men bijvoorbeeld ook de traditie van de “Noirauds”. Dat zijn blanke mannen die zich vermommen als zwarten om geld in te zamelen voor arme kinderen. Toen op een dag onder een laag schmink minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders werd ontdekt, kwam die kortstondig in het oog van de storm, net als prins Laurent trouwens die zich ook al ‘bezondigde’ aan hetzelfde feit.

Na alle discussies over de exacte kleur van de brave knecht, lijkt het er in Aalst sterk op dat men zich niet gaat mengen in de hetze en men blijft vasthouden aan de traditie. 

Ook de laatste jaren is het steeds zo geweest dat wij ‘échte’ zwarte Pieten (en Mieten) hadden.
Zij entertainden het volk altijd op heel enthousiaste wijze tijdens de jaarmarkt, en de laatste jaren kwamen ze zelfs op spectaculaire wijze van de Watertoren afgedaald.

In ‘Sinterklaasje kom maar binnen zonder knecht’, een boek uit 1998, staat dat het spelen van Sinterklaas door een vrouw raar zou zijn. Er bestaan echter foto’s uit 1924 waar in  Zeeland (NL) zowel de Sint als de Pieten door vrouwen gespeeld zijn.
En ook op het schilderij van Xaver von Paumgarten uit 1820, wordt de rol van Sinterklaas door een vrouw uitgebeeld ... 
Zo vreemd is het dus allemaal niet. 
Wat misschien wel vreemd is (en misschien ook wel tot nadenken uitnodigt), is dat een donker iemand geen Sint zou kunnen spelen, maar altijd een Zwarte Piet zal moeten vertolken. 

2020 betekende een … tja … zwart jaar, zowel voor de sint als voor zijn trouwe metgezellen en de lieve kindertjes die zich verheugd hadden op een confrontatie met hun idolen. 
De blijde intrede werd door de coronacrisis niet gevierd, en ook het troonmoment tijdens de jaarmarkt ging niet door.

Jammere zaak, niks aan te doen, maar wat eigenlijk nog veel erger was …  

2020 zal naast het ‘coronajaar’ ook het jaar worden van de ‘black lives matter’ beweging, een organisatie die zich hevig afzet tegen het opvoeren van de zwarte medemens als slaaf of als ‘mindere’.
Aanleiding tot deze protesten waren enkele politieacties in Amerika waarbij (blanke) agenten (zwarte) mensen gedood hadden. 
Die Black Lives Matter (BLM) nam enorme proporties aan, zo erg zelfs dat de hemelbus, waar de kinderen van Aalst hun brieven en tekeningen konden in deponeren, beklad werd met ‘BLM’ en ‘Zwarte Piet is racistisch’ slogans. 


Of hoe de kindjes moeten boeten voor de discussies van volwassenen. 

November 2021 : Basketter Jean-Marc Mwema van de Antwerp Giants haalde via Instagram hard uit naar Okapi Aalst, dat cheerleaders liet opdraven als Zwarte Pieten. Hij noemde de blackfaces ronduit walgelijk. Okapi Aalst zei de heisa te betreuren, maar zei ook: ‘traditie is zo zwart als roet’.

“De traditie van Zwarte Piet is voor ons niet gestoeld op enige vorm van racisme”, schreef de club. “Aalst, zijn inwoners en het DNA zijn van nature misschien wat rebelser. Het is vaak wit of zwart; grijs bestaat meestal niet. Okapi Aalst wil met plezier in een persoonlijk gesprek met Jean-Marc beide standpunten verduidelijken. Wat de club betreft herhalen we een laatste maal dat racisme hier niet aan de basis ligt.”

November 2022 : Vanuit het schepencollege werden geen richtlijnen gegeven over de Zwarte Piet dit jaar. Schepen van erfgoed Karim Van Overmeire zei wel zich te zullen verzetten tegen een verbod op de Zwarte Piet, maar dat hij zich wel kan vinden in een mix van roetpieten en Zwarte Pieten. 
In Aalst blijft men dus vasthouden aan de traditie, en is men eigenlijk ook wel wat ontgoocheld omdat we één van de laatste steden zijn waar de Sint vergezeld zal worden door zijn trouwe kompa(a)n(en). 

Volgens het Aalsterse Feestcomité moeten de Pieten wel degelijk zwart zijn, maar dan wel zonder kroeselhaar, rode lippen of gouden kettingen. Feestcomité-voorzitster Wendy Wauters verklaarde dat die laatste attributen er misschien wel wat over zouden zijn in deze tijden van discussies.

Discussies trouwens, die waarschijnlijk nog lang niet verdwenen zijn, maar samengevat is de betekenis van de naam "Zwarte Piet" buitengewoon simpel: 

‘Zwart’ slaat op zijn zwarte huidskleur en ‘Piet’ is een willekeurige, veelvoorkomende naam die in algemene zin wordt gebruikt in de betekenis ‘man’. 

Denk ook aan uitdrukkingen als saaie piet, piet snot en natuurlijk zeurpiet. 

Zwarte Piet betekent dus eigenlijk niets anders dan ‘zwarte man’, en daar hebben we in Aalst natuurlijk wel wat ervaring mee ...




Bronnen

immaterieelerfgoed.be
vrt.be 22/10/2020
radio2 8/11/2019
HLN 04/11/2022
Wat de feesten ons vertellen - Anite Haverkamp | Uitgever: Uitgeverij WBOOKS
kuleuven.be/thomas/page/lichtfeesten-sint-maarten/
dewarmebakker.com
Universiteit Antwerpen / Bachelor in de conservatie-restauratie
openchurches.eu
isgeschiedenis.nl
vrtnws.be
golfbrekers.be
salonvansisphus.wordpress.com
erfgoedceldenderland.be
De Volksstem, 4/11/1928 – 10/10/1929 – 29/10/1932
Ghysens J. (1981), Aalst in Vlaanderen, Genootschap voor Aalsterse geschiedenisJ. Ter Gouw (1871) De volksvermaken